ECLI:NL:RBMNE:2014:2020

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBMNE:2015:2714

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ4756

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

ECLI:NL:RBROT:2014:4586

ECLI:NL:RBLIM:2017:431

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

ECLI:NL:RBNNE:2016:2911

ECLI:NL:RBMNE:2014:107

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBGEL:2015:699

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:CRVB:2016:3534

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:RBMNE:2016:7377

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:RBDHA:2017:8134

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:RBMNE:2015:69

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:RBROT:2017:2113

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:RBNHO:2016:4509

ECLI:NL:RBOVE:2017:721

ECLI:NL:RBMNE:2016:7373

ECLI:NL:CRVB:2017:2145

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBDHA:2017:2525

ECLI:NL:RBMNE:2014:7216

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

ECLI:NL:CRVB:2016:4194

ECLI:NL:RBNHO:2014:3840

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:RBGEL:2013:6000

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 september 2015 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:CRVB:2016:5122

ECLI:NL:RBOBR:2014:6506

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBOVE:2016:1331

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

ECLI:NL:RBDHA:2016:1622

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:CRVB:2010:BM8443

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBNHO:2016:10295

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

ECLI:NL:RBNNE:2017:1162

ECLI:NL:RVS:2015:1791

ECLI:NL:RBNHO:2014:5324

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2013:5574, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:CRVB:2016:3181

ECLI:NL:RBZWB:2016:6366

ECLI:NL:RBGEL:2014:4543

ECLI:NL:RBGEL:2017:3403

ECLI:NL:RBZWB:2016:1839

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

EelI: Nl: RBOVE:2016: 2665

ECLI:NL:RBNNE:2015:389

ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8140

ECLI:NL:CRVB:2017:2487

ECLI:NL:RBGEL:2015:5301

ECLI:NL:RBZWB:2015:1110

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:RBNNE:2016:2567

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2016:2861

ECLI:NL:RBOBR:2017:1708

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:RBROT:2016:1754

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

Uitspraak. RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht Registratienummer: Awb 10/895. uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

ECLI:NL:RBGRO:2007:BD6812

ECLI:NL:RBMNE:2017:1308

ECLI:NL:CRVB:2016:3834

ECLI:NL:RBOBR:2017:3493

ECLI:NL:RBMAA:2012:BW2003

ECLI:NL:RVS:2014:1169

1 van :55

ECLI:NL:RBAMS:2016:5340

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985

ECLI:NL:RBLIM:2017:466

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:RBOVE:2016:2360

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

uitspraak RECHTBANK LIMBURG

ECLI:NL:RBGRO:2009:BL7193

ECLI:NL:RBROT:2011:BR3781

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBMNE:2017:3801

ECLI:NL:RBDHA:2015:13446

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:RBAMS:2017:2972

Transcriptie:

ECLI:NL:RBMNE:2014:2020 Instantie Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak 19-05-2014 Datum publicatie 17-06-2014 Zaaknummer AWB-13_6492 Rechtsgebieden Ambtenarenrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie Ambtenaar krijgt na plichtsverzuim strafontslag. Straf niet onevenredig. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: UTR 13/6492 uitspraak van de meervoudige kamer van 19 mei 2014 in de zaak tussen [eiser], te [woonplaats], eiser (gemachtigde: jhr.mr. W. van der Meer de Walcheren), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein, verweerder (gemachtigden: mr. H.S.P Stuiver, B.K.F. Cerutti en H. Heijmans). Procesverloop Bij besluit van 7 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang de straf van ongevraagd ontslag opgelegd.

Bij besluit van 1 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Overwegingen 1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is met ingang van 18 januari 2010 voor 36 uren per week aangesteld in de functie van medewerker beleidsuitvoering met als aandachtsgebied coördinator buitendienst bij de afdeling Stadsbeheer, later de afdeling Beheer & Realisatie van de gemeente IJsselstein. 2. In opdracht van verweerder heeft Ernst & Young Fraud Investigation & Dispute Services (Ernst & Young) onderzoek gedaan naar de door eiser in de periode van 1 juli 2010 tot 30 oktober 2012 geaccordeerde inkoopfacturen en de afleveradressen van de gefactureerde goederen, omdat er onduidelijkheid bestond over de rechtmatigheid daarvan. Op 19 februari 2013 heeft Ernst & Young, nadat eiser in de gelegenheid is gesteld zijn bedenkingen hiertegen naar voren te brengen, een rapport van bevindingen uitgebracht aan verweerder. Op 26 februari 2013 zijn de werkplek van eiser alsmede andere ruimten van de gemeentewerf doorzocht op de aanwezigheid van door eiser bestelde goederen. 3. Bij brief van 10 april 2013 heeft verweerder aan eiser het voornemen bekend gemaakt hem de straf op te leggen van ongevraagd ontslag. Verweerder heeft zich in die brief op het standpunt gesteld dat eiser - buiten zijn bevoegdheid om - goederen, waaronder mobiele telefoons, hoofdtelefoons, tablets, computerapparatuur, tuinmeubilair, een televisie, fotoapparatuur, een televisiemeubel en een keuken, heeft besteld en gefactureerd en een deel van deze goederen heeft laten afleveren op zijn privéadres. Daarbij heeft eiser facturen laten aanpassen dan wel omschrijvingen van facturen onjuist laten vermelden. Eiser heeft hiermee de indruk doen wekken dat de goederen aan de gemeente zijn geleverd, terwijl eiser de goederen grotendeels privé in gebruik nam. Dit handelen van eiser kan worden gekwalificeerd als ernstig plichtsverzuim, aldus verweerder. 4. Bij het primaire besluit heeft verweerder zijn voornemen geëffectueerd en eiser wegens ernstig plichtsverzuim met onmiddellijk ingang ontslagen. Het primaire besluit is bij het bestreden besluit gehandhaafd. 5. Artikel 8:13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) bepaalt dat als disciplinaire straf aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend kan worden. Op grond van artikel 15:1 van de CAR/UWO is de ambtenaar gehouden zijn betrekking nauwgezet

en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Op grond van artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet (Aw) deswege disciplinair worden gestraft. Op grond van het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Artikel 16:1:5 van de CAR/UWO bepaalt dat de straf, behalve die van schriftelijke berisping, niet ten uitvoer wordt gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen. Op grond van artikel 125ter van de Aw zijn het bevoegd gezag en de ambtenaar verplicht zich als een goed werkgever en een goed ambtenaar te gedragen. 6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gelden in het ambtenarentuchtrecht niet die strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. De bestuursrechter die moet beslissen over een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf, zal moeten vaststellen of de betrokken ambtenaar zich heeft schuldig gemaakt aan het plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De overtuiging dat sprake is van plichtsverzuim zal de rechter moeten ontlenen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit. De rechtbank wijst bij wijze van voorbeeld op de uitspraak van de CRvB van 15 september 2011 (ECLI:NL:CRvB:2011:BT1997). 7. Eiser betoogt in de eerste plaats dat geen sprake is van ernstig plichtsverzuim, omdat hij verweerder op geen enkele wijze schade heeft toegebracht. Eiser heeft de goederen uitsluitend besteld ter compensatie van zijn niet-uitbetaalde overuren. Dit betoog slaagt niet. Uit de dossierstukken noch ter zitting is gebleken dat eiser in opdracht van verweerder overuren heeft gemaakt. Evenmin is gebleken dat er tussen eiser en verweerder afspraken zijn gemaakt over het aanschaffen van goederen ter compensatie van gemaakte overuren. Al zou binnen de gemeente IJsselstein de mogelijkheid bestaan om gemaakte overuren op deze wijze te compenseren, dan valt niet in te zien waarom eiser de omschrijvingen van de goederen op de facturen heeft laten aanpassen. Van het toebrengen van schade aan verweerder is naar het oordeel van de rechtbank, anders dan eiser stelt, wel degelijk sprake. De rechtbank verwijst in dat kader naar het proces-verbaal van de door verweerder gedane aangifte bij de politie van 7 maart 2013, waarin de omvang van de schade door verweerder is begroot tussen de 25.000,- en 60.000,-. 8. Het betoog van eiser dat hij de goederen uit hoofde van zijn functie als regievoerder heeft aangeschaft, slaagt naar het oordeel van de rechtbank evenmin. Er is, los van de vraag of eiser de goederen al dan niet in zijn hoedanigheid van regievoerder heeft aangeschaft, geen enkele rechtvaardiging voor het feit dat eiser een deel van de door hem aangeschafte goederen op zijn privéadres heeft laten bezorgen. 9. Ten aanzien van eisers beroepsgrond dat er geen functioneringsgesprekken hebben plaatsgevonden, overweegt de rechtbank dat deze omstandigheid er niet toe leidt dat eiser niet hoefde te beseffen dat zijn handelen ontoelaatbaar was. Ook het gegeven dat eiser er door verweerder niet op is gewezen dat hij zijn bevoegdheden te buiten ging, maakt niet dat eiser de toelaatbaarheid van zijn handelen niet hoefde in te zien. Ook deze beroepsgrond faalt. 10. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het handelen van eiser

terecht heeft aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. Vervolgens dient te worden bezien of het plichtsverzuim eiser kan worden toegerekend en of de door verweerder opgelegde straf evenredig is. 11. Van een situatie waarin het plichtsverzuim eiser niet kan worden toegerekend, is de rechtbank niet gebleken. De enkele stelling van eiser dat hij door verweerder is overbelast hetgeen tot een burn-out heeft geleid, is onvoldoende. Eiser heeft geen medische stukken ingebracht waaruit blijkt dat de hem verweten gedragingen hem in verband met zijn psychische gesteldheid niet zijn toe te rekenen. Mede gelet op het feit dat het plichtsverzuim zich over een lange periode heeft afgespeeld, moet worden aangenomen dat eiser het besef moet hebben gehad van het laakbare van zijn gedrag. De rechtbank acht in dat kader van belang dat eiser zich pas heeft ziek gemeld na de eerste bevraging over de facturen. 12. Verweerder was, gelet op wat hiervoor is overwogen, bevoegd om eiser op grond van 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO een disciplinaire straf op te leggen. 13. Verweerder heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om een straf op te leggen, gekozen voor de zwaarste sanctie van ongevraagd ontslag. De rechtbank onderkent dat deze disciplinaire maatregel voor eiser ingrijpende gevolgen heeft, nu eiser door deze maatregel zijn dienstbetrekking heeft verloren en daarmee zijn inkomen. De rechtbank acht het bij het bestreden besluit gehandhaafde ontslagbesluit, gezien de aard, de ernst, en de omvang van de gedragingen niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. De integriteit van eiser als ambtenaar, die onomstreden behoort te zijn, is immers op ernstige wijze in het geding geraakt. Om die reden kan het belang van eiser om een minder zware disciplinaire straf te krijgen, niet doorslaggevend zijn. Het enkele gegeven dat eiser door het persbericht zakelijk en privé veel ellende heeft ondervonden en nog steeds ondervindt, daargelaten dat verweerder geen persoonsgegevens aan de pers heeft verstrekt, maakt dit niet anders. 14. Ten aanzien van eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat eiser zijn beroep hierop niet nader heeft onderbouwd of geconcretiseerd, zodat het beroep om die reden niet kan slagen. 15. Ten slotte voert eiser aan dat er onvoldoende hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, waardoor eiser geen invloed heeft kunnen uitoefenen op de besluitvorming. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Eiser is op 11 oktober 2012 in het kader van het onderzoek door Ernst & Young gehoord. Eiser heeft zelf afgezien van een vervolggesprek en heeft zelf te kennen gegeven geen verdere medewerking te verlenen aan de hoorprocedure. Voorts is eiser in de gelegenheid gesteld om te reageren op het conceptrapport dat door Ernst & Young is opgesteld, van welke gelegenheid eiser gebruik heeft gemaakt. Ook tijdens het verantwoordingsgesprek op 19 april 2013 heeft de gemachtigde van eiser bezwaren naar voren kunnen brengen tegen het voornemen tot strafontslag. In het kader van de bezwaarprocedure is eiser op 3 september 2013 gehoord door de commissie bezwaarschriften. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser derhalve voldoende gelegenheid tot hoor en wederhoor geboden. 16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. P.K. Nihot, voorzitter, en mr. M.P. Bos en mr. G.C. van Gelein Vitringa- Boudewijnse, leden, in aanwezigheid van mr. E.C.J. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2014. griffier voorzitter Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.