ECLI:NL:CRVB:2008:BG0960

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:CRVB:2017:1859

ECLI:NL:CRVB:2014:3821

ECLI:NL:CRVB:2008:BC6184

ECLI:NL:CRVB:2017:2462

ECLI:NL:CRVB:2017:2864

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:CRVB:2016:218

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:CRVB:2016:3593

ECLI:NL:CRVB:2015:2828

ECLI:NL:CRVB:2014:39. Uitspraak. Centrale Raad van Beroep. Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:CRVB:2002:AE4462

ECLI:NL:CRVB:2005:AT4666

ECLI:NL:CRVB:2005:AT2864

ECLI:NL:CRVB:2011:BP8635

ECLI:NL:CRVB:2017:2863

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:CRVB:2016:4970

ECLI:NL:CRVB:2016:1002

ECLI:NL:CRVB:2017:2885

ECLI:NL:CRVB:2012:BV9932

ECLI:NL:CRVB:2015:4913

ECLI:NL:CRVB:2014:2994

ECLI:NL:CRVB:2015:872

ECLI:NL:CRVB:2013:1325

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:CRVB:2012:BX3745

ECLI:NL:CRVB:2015:2164

ECLI:NL:CRVB:2016:1273

ECLI:NL:RBGEL:2013:6000

ECLI:NL:CRVB:2016:5122

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

ECLI:NL:CRVB:2016:4517

ECLI:NL:CRVB:2016:3509

ECLI:NL:CRVB:2017:95. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3477

ECLI:NL:CRVB:2012:BW0624

ECLI:NL:CRVB:2010:BM7336

ECLI:NL:CRVB:2010:BM6743

ECLI:NL:CRVB:2013:2912

ECLI:NL:CRVB:2013:2805

ECLI:NL:CRVB:2014:1620

ECLI:NL:CRVB:2016:1899

ECLI:NL:CRVB:2017:2389

ECLI:NL:CRVB:2017:221

ECLI:NL:CRVB:2009:BK2812

ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1071

ECLI:NL:CRVB:2015:501

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:CRVB:2017:1692

ECLI:NL:CRVB:2006:AY8235

ECLI:NL:CRVB:2015:3138

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1136

ECLI:NL:CRVB:2011:BU2129

ECLI:NL:CRVB:2015:4258

ECLI:NL:CRVB:2015:3533

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB

ECLI:NL:CRVB:2017:2674

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:CRVB:2016:1344

ECLI:NL:CRVB:2010:BL9083

ECLI:NL:CRVB:2014:2274

ECLI:NL:CRVB:2017:1820

ECLI:NL:CRVB:2016:766

ECLI:NL:CRVB:2017:1551

ECLI:NL:CRVB:2017:1850

ECLI:NL:CRVB:2014:3289

ECLI:NL:CRVB:2017:492

ECLI:NL:RBARN:2012:BW7413

ECLI:NL:CRVB:2016:3143

ECLI:NL:CRVB:2011:BR3572

ECLI:NL:CRVB:2006:AY4086

ECLI:NL:CRVB:2016:3039

ECLI:NL:CRVB:2003:AF3863

ECLI:NL:CRVB:2014:1812

ECLI:NL:CRVB:2017:1042

ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264

ECLI:NL:CRVB:2017:1041

ECLI:NL:CRVB:2008:BD3530

ECLI:NL:CRVB:2016:4664

ECLI:NL:CRVB:2014:824

ECLI:NL:CRVB:2017:1541

ECLI:NL:CRVB:2012:BX8998

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4292

ECLI:NL:CRVB:2014:1613

ECLI:NL:CRVB:2017:1743

[Appellant 1] en [Appellant 2], beiden wonende te [woonplaats], (hierna: appellanten)

ECLI:NL:CRVB:2016:3051

ECLI:NL:CRVB:2015:196

ECLI:NL:CRVB:2017:1883

ECLI:NL:CRVB:2017:1694

ECLI:NL:CRVB:2014:819

ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6314

ECLI:NL:CRVB:2013:2750

ECLI:NL:CRVB:2014:987

ECLI:NL:CRVB:2016:1532

Transcriptie:

ECLI:NL:CRVB:2008:BG0960 Instantie Datum uitspraak 08-10-2008 Datum publicatie 21-10-2008 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 07-3695 WW Bestuursrecht Socialezekerheidsrecht Hoger beroep Afwijzing individuele reïntegratieovereenkomst (IRO).Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de opleiding voor rij-instructeur om uit te stromen als zelfstandig rijschoolhouder de goedkoopste adequate weg is om te reïntegreren. Vindplaatsen Rechtspraak.nl RSV 2009, 56 Uitspraak 07/3695 WW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 mei 2007, 06/3934, (hierna: aangevallen uitspraak) in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 8 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J. Heek, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, gevestigd te Zoetermeer, hoger

beroep ingesteld. Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarop door appellant schriftelijk is gereageerd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2008. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant, geboren 24 september 1951, was van 1 juli 2000 tot en met 28 februari 2005 als [naam functie] werkzaam bij [werkgeefster]. Het dienstverband is wegens een reorganisatie beëindigd. 1.2. Met ingang van 1 maart 2005 heeft Uwv hem een loongerelateerde uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend voor de duur van vier jaar. 1.3. Op 3 april 2006 heeft appellant bij het Uwv een aanvraag voor een individuele reïntegratieovereenkomst (IRO) ingediend met het daarbij behorend - door het reïntegratiebedrijf Dynamisch Duo opgestelde - trajectplan, waarvan de kosten zijn begroot op 10.499,-- (excl. BTW). Volgens dit trajectplan zou appellant een opleiding tot rij-instructeur volgen en daarna uitstromen als zelfstandig rijschoolhouder. 1.4. Bij brief van 3 april 2006 heeft Uwv appellant meegedeeld dat hij niet wordt aangemerkt als zeer moeilijk plaatsbaar, hetgeen door appellant niet is betwist. 1.5. Bij besluit van 18 april 2006 heeft Uwv de aanvraag voor een IRO afgewezen. 1.6. Bij besluit van 25 augustus 2006 heeft Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 april 2006 ongegrond verklaard. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat de in het trajectplan met het oog op uitstroom als zelfstandig rijschoolhouder opgenomen scholing voor appellant niet noodzakelijk wordt geacht omdat hij over voldoende capaciteiten beschikt om als zelfstandige in zijn eigen vakgebied of aanverwant terrein te starten. Uwv is wel bereid een traject om (daarin) als zelfstandige te starten te vergoeden. De uitstroom naar specifiek werk als zelfstandig rijschoolhouder wordt niet kansrijk genoeg geacht om de daaraan verbonden hoge kosten van de reïntegratie en scholing te rechtvaardigen. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank vastgesteld dat het in het trajectplan begrote bedrag van 10.499,--, het in het Besluit beoordelingskader individuele reïntegratieovereenkomst van 6 januari 2006 (Stcrt 2006, nr. 5 hierna: het Besluit IRO) vastgestelde maximumbedrag voor de uitvoering van een IRO, te weten 5.000,--, ruim overschrijdt en dat er geen sprake is van een bijzonder geval dat aanleiding zou moeten geven in te stemmen met een IRO, waarvan de uitvoeringskosten een hoger bedrag vormen. 3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat hij genoegzaam heeft aangetoond dat een hoger bedrag dan 5000,-- voor zijn reïntegratie noodzakelijk is. Door zijn leeftijd en het gemis van een HTS-diploma slaagt hij er niet in om werk te vinden in zijn eigen vakgebied. Werkhervatting als zelfstandige biedt hem de meeste kansen en Uwv acht hem daartoe geschikt, gelet op zijn persoonlijke kenmerken en kwaliteiten. Appellant is van mening dat de opleiding tot rij-instructeur om vervolgens als zelfstandig rijschoolhouder uit te stromen, de kortste en goedkoopste manier is om duurzaam te reïntegreren in de arbeidsmarkt. Appellant deelt de visie van Uwv, dat de arbeidsmarkt voor rij-instructeurs slecht is, niet. Door Uwv werd in Groningen wel toestemming verleend voor het volgen van een opleiding tot rij-instructeur en ook elders in het land worden

uitkeringsgerechtigden gestimuleerd te gaan werken als (zelfstandig) rij-instructeur. 3.2. Uwv blijft in hoger beroep bij zijn standpunt dat de uitstroom naar werk als zelfstandig rijschoolhouder niet kansrijk genoeg is om de hoge kosten te rechtvaardigen en dat dit standpunt is gebaseerd op zorgvuldig onderzoek. Bovendien is vastgesteld dat er geen extra reïntegratieinspanningen nodig zijn voor appellant; hij wordt niet als zeer moeilijk plaatsbaar beschouwd. Een omscholing of opleiding is voor hem niet noodzakelijk. Appellant bezit voldoende startkwalificaties om te starten als zelfstandige in diverse beroepsgroepen en richtingen. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1.1. Artikel 72 van de WW luidde ten tijde in geding (voor zover van belang) als volgt: 1. Het UWV heeft tot taak de inschakeling in de arbeid te bevorderen van: a. werknemers, niet zijnde overheidswerknemers, die recht op uitkering hebben op grond van hoofdstuk IIa of IIb, 3. Het UWV laat de werkzaamheden waarmee de in het eerste lid bedoelde taak wordt uitgevoerd, verrichten door een reïntegratiebedrijf. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de uitvoering van dit artikel, waarbij in ieder geval regels kunnen worden gesteld voor de inhoud van de overeenkomst met het reïntegratiebedrijf, het verstrekken en verwerken van gegevens en de soort werkzaamheden." 4.1.2. Artikel 4.2 van het op artikel 72 van de WW gebaseerde Besluit Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (hierna: Besluit SUWI) luidt als volgt: 1. Het UWV kan ten behoeve van de werknemer, bedoeld in artikel 72, eerste lid, van de WW, op diens aanvraag een individuele reïntegratieovereenkomst sluiten met een reïntegratiebedrijf, deskundige persoon of arbodienst, overeenkomstig de voorkeur van de aanvrager, ter uitvoering van werkzaamheden die zijn gericht op de inschakeling in het arbeidsproces. 2. Het UWV bepaalt het ten hoogste aan het reïntegratiebedrijf, de deskundige persoon of de arbodienst verschuldigde bedrag voor de uitvoering van de individuele reïntegratieovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, en het tijdvak waarvoor de individuele reïntegratieovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, wordt gesloten. 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de voorwaarden waaronder door het UWV een individuele reïntegratieovereenkomst als bedoeld in het eerste lid kan worden gesloten en omtrent de inhoud van de individuele reïntegratieovereenkomst, bedoeld in het eerste lid." 4.1.3. Bij de toepassing van artikel 4.2 van het Besluit SUWI en ter toetsing van aanvragen voor een IRO hanteert Uwv het Besluit. In de bijlage bij dit besluit staat onder meer vermeld: Onder C: 3. Indien scholing wordt ingezet moet op basis van het scholingsprotocol worden vastgesteld dat scholing noodzakelijk is. Onder D: 1. Op grond van artikel 4.2, derde lid, van het Besluit SUWI dient UWV het maximale bedrag voor uitvoering van een IRO vast te stellen. Dit bedrag is door UWV vastgesteld op 5000 exclusief BTW.

2. Indien wordt aangetoond dat een hoger bedrag noodzakelijk is om de cliënt te reïntegreren, kan de cliënt UWV verzoeken om een hoger bedrag beschikbaar te stellen voor uitvoering van de IRO. In het reïntegratieplan dient gemotiveerd te worden waarom een hoger bedrag noodzakelijk is en dat voor het goedkoopste adequate alternatief is gekozen." 4.1.4. In de Beleidsregels Protocol Scholing (Stcrt. 2005, nr. 126) van het Uwv staat in de bij die beleidsregels behorende bijlage onder 3 en 4 aangegeven, dat bij het bepalen van de noodzakelijkheid van scholing wordt gekeken of er voldoende vraag is naar de met de scholing uit te oefenen beroepen op de regionale arbeidsmarkt. 4.2. De Raad stelt vast dat een essentieel onderdeel van het door Dynamisch Duo opgestelde trajectplan is gelegen in de scholing tot rij-instructeur met als doel om als zelfstandige rijschoolhouder inkomen te verwerven. Gelet op het bepaalde in de bijlage bij het Besluit IRO, onder D, zoals weergegeven in 4.1.3, dient in het reïntegratieplan gemotiveerd te worden waarom een hoger bedrag dan 5000,-- noodzakelijk is en dat voor het goedkoopste adequate alternatief is gekozen. 4.3. Uit het ingediende trajectplan blijkt dat Dynamisch Duo heeft geconstateerd dat de arbeidsmarkt voor werk in loondienst als PLC programmeur voor appellant, gezien zijn leeftijd en salariswensen en mogelijk ook zijn opleiding, niet gunstig is. Dynamisch Duo onderschrijft het idee van appellant voor een zelfstandig ondernemerschap. Bij de keuze voor een zelfstandig rijschoolhouderschap is Dynamisch Duo afgegaan op de wens van appellant. Niet gebleken is dat er onderzoek is gedaan naar de regionale arbeidsmarkt voor zelfstandig rijschoolhouders. Evenmin is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om appellant als zelfstandige te reïntegreren in zijn eigen of aanverwant vakgebied. Reeds hierom is in het trajectplan onvoldoende gemotiveerd dat een zodanig hoog bedrag als gevraagd voor de reïntegratie van appellant noodzakelijk is en de meest goedkope adequate oplossing vormt. 4.4. Ook uit de overige gedingstukken en het verhandelde ter zitting is onvoldoende aannemelijk geworden dat de opleiding voor rij-instructeur om uit te stromen als zelfstandig rijschoolhouder de goedkoopste adequate weg is om te reïntegreren. 4.4.1.Uit de door appellant ondertekende reïntegratie-overeenkomst van 2 januari 2006 blijkt dat appellant een redelijk goede vraag naar zijn beroep van PLC Programmeur (= technische automatisering) aanwezig acht, maar dat werkgevers hem mogelijk te oud vinden en de salariseisen te hoog. Tevens staat daarin vermeld dat de opleidingseis voor een dergelijke functie tegenwoordig op HTS niveau ligt en dat hij wel door middel van applicatiecursussen op zijn vooropleiding tot dat niveau is bijgeschoold maar niet over dat diploma beschikt. Blijkens het verslag van de hoorzitting van 22 augustus 2006 heeft appellant aangegeven dat hij niet als zelfstandige in zijn eigen branche zou willen werken omdat hij niet geconfronteerd wil worden met - aan projectmatig werk in de ict-sector dikwijls inherente - kortdurende opdrachten die kunnen aflopen of per direct worden beëindigd. Dit in tegenstelling tot het houden van een rijschool, hetgeen hem naar zijn verwachting meer continuïteit zal bieden. Hetgeen onder 1.4 is overwogen mede in aanmerking genomen, kon appellant ten tijde hier van belang niet worden aangemerkt als zeer moeilijk plaatsbaar. Nu appellant niet onderbouwd met gegevens heeft betwist dat er mogelijkheden zijn om als zelfstandige in zijn eigen of aanverwante (metaal, ICT) branche als zelfstandige werkzaam te kunnen zijn, concludeert de Raad op grond van de gedingstukken en mede gelet op het voorgaande, dat niet onaannemelijk is dat daartoe voor appellant wel mogelijkheden zijn. 4.4.2. Blijkens het gespreksverslag coachinggesprek van 16 januari 2006 acht de reïntegratiecoach W. de Bruyn van het Uwv appellant qua persoonlijke capaciteiten en kwaliteiten geschikt om als zelfstandige te werken, maar zij acht het rijschoolhouderschap niet haalbaar en daarmee niet de kortste weg naar werk. Daartoe heeft zij blijkens de door haar uitgebrachte rapporten onder meer onderzoek gedaan bij de Bovag en de Kamer van Koophandel. Op basis hiervan en uit ervaring met een andere cliënt is haar gebleken dat de rijschoolbranche in de regio onder druk staat, er sprake is

van een prijzenoorlog en er in Hellevoetsluis al 19 rijscholen zijn gevestigd. Uit een e-mailbericht van 6 april 2006 van A. Gonsalves, consulente bij Dynamisch Duo aan appellant blijkt voorts dat Gonsalves, door de reïntegratiecoach De Bruin geconfronteerd met de resultaten van haar onderzoek, overtuigd is geraakt van de risico s die verbonden zijn aan het zelfstandig rijschoolhouderschap en aan appellant heeft voorgesteld om een kansrijkere richting te kiezen. Nu het standpunt van Uwv dat de uitstroom naar werk als zelfstandig rijschoolhouder niet kansrijk genoeg wordt geacht om de hoge kosten van de reïntegratie en scholing te rechtvaardigen gebaseerd is op voldoende concreet onderbouwd onderzoek, de consulente van Dynamisch Duo daarvan ook overtuigd is geraakt en noch Dynamisch Duo noch appellant resultaten van een (regionaal) arbeidsmarktonderzoek dat in een andere richting zou wijzen, hebben aangeleverd, houdt de Raad het standpunt van Uwv voor juist. Het feit dat Uwv Groningen aan een derde wel toestemming heeft verleend voor het volgen van een opleiding tot rij-instructeur kan hieraan niet afdoen, reeds niet omdat het een situatie in Groningen betreft, en in de onderhavige situatie de arbeidsmarkt in Hellevoetsluis en omstreken relevant is. 5. Gelet op hetgeen is overwogen onder overweging 4 en volgende, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking. Voor een proceskostenveroordeling is daarom geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.I. t Hooft als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008. (get.) M.I. t Hooft. (get.) A. Badermann.