Evolutie van het aantal alleenwonenden in de volledige werkloosheid 1
Inleiding Tijdens het laatste kwartaal 21 is het aantal alleenwonenden in de loop van de eerste vergoedingsperiode ( 1 jaar) aanzienlijk gestegen. Er worden zo 4 97 fysieke eenheden meer geteld dan in het 4 e kwartaal 2, d.i. een toename met 28,39 %. Geldt die vaststelling eveneens voor de andere alleenwonenden? Is die stijging van voorbijgaande aard of duurt ze al verscheidene jaren? Dit zijn twee vragen die een bijzondere aandacht verdienen. Evolutie per gezinscategorie tussen 1992 en 21 Het aantal alleenwonenden (N) neemt alsmaar toe sinds 1992; die stijging is constant en in relatieve waarde groter dan de stijging over dezelfde periode van het aantal werknemers met gezinslast (A): Grafiek 1: Aantal uitkeringsgerechtigde volledig werklozen volgens gezinscategorie budgettaire eenheden jaargemiddelden op maandbasis - 1992 = 1 totaal mannen en vrouwen 16, 14, 12, 1, 8, 6, 131,8 119,5 123,6 11, 1, 111,2 115,5 121,2 15,2 16, 16,2 97,7 92,2 14,2 142, 14,6 139,1 146,5 126,5 127,3 126,5 123,4 123,4 88,6 83,8 8,4 75,6 75,1 4, 2,, Totaal A 1, 16, 111,2 115,5 121,2 126,5 127,3 126,5 123,4 123,4 Totaal N 1, 11, 119,5 123,6 131,8 14,2 142, 14,6 139,1 146,5 Totaal B 1, 15,2 16,2 97,7 92,2 88,6 83,8 8,4 75,6 75,1 Totaal A Totaal N Totaal B Terwijl het gemiddeld aantal samenwonenden zonder gezinslast (B) blijft dalen sedert 1995 (-24,9 %), is het gemiddeld aantal werknemers met gezinslast gestegen met 23,4 % en dat van de alleenwonenden met bijna 5 % (+46,5 %). 2
Zijn er schommelingen volgens het geslacht? Grafiek 2: Aantal uitkeringsgerechtigde volledig werklozen volgens gezinscategorie budgettaire eenheden jaargemiddelden op maandbasis - 1992 = 1 mannen 16 14 12 1 8 1, 124,1 116, 123,4 112,3 15,1 19,1 127,8 111,6 111,3 145, 144,8 137, 142,8 114,4 116,6 114,3 111,6 11,4 17,7 99,3 95,9 138,9 145,5 16,3 14,1 89,1 91, 6 4 2 Totaal A 1 15,1 19,1 111,3 114,4 116,6 114,3 111,6 16,3 14,1 Totaal N 1 112,3 123,4 127,8 137, 145, 144,8 142,8 138,9 145,5 Totaal B 1 116, 124,1 111,6 11,4 17,7 99,3 95,9 89,1 91, Totaal A Totaal N Totaal B Voor de mannen wordt in 1 jaar een zekere stabilisering vastgesteld van het gemiddeld aantal werknemers met gezinslast en een lichte daling van het gemiddeld aantal samenwonenden zonder gezinslast. Het gemiddeld aantal alleenwonenden is daarentegen toegenomen met 45,5 %. Dit is het resultaat van een grondige maatschappelijke verandering. Meer en meer vooral jonge mannen leven ongehuwd alleen zonder gezinslast. De stijging van het aantal samenwonenden zonder gezinslast tussen 1992 en 1994 kan men als een uitzondering beschouwen en is te wijten aan de slechte economische conjunctuur van toen die ook de andere categorieën trof. Verschillende redenen kunnen naar voor worden geschoven om de gestage daling van het aantal samenwonenden zonder gezinslast na 1994 te verklaren: de sociale veranderingen waarvan sprake die resulteerden in een grote toename van het aantal alleenwonenden; een groter aantal personen dat toegang kreeg tot het statuut van werknemer met gezinslast ( zie KB van 22/11/1995: het statuut van werknemer met gezinslast mag ook verleend worden als de werkloze samenwoont met andere personen dan de kinderen en/of de ouders ). Tenslotte is het ook zo dat de samenwonenden zonder gezinslast de enige zijn die uitgesloten kunnen worden voor langdurige werkloosheid. Het is één van de redenen die verklaren waarom zij over het algemeen minder lang werkloos blijven dan de andere gezinscategorieën. 3
Grafiek 3: Aantal uitkeringsgerechtigde volledig werklozen volgens gezinscategorie budgettaire eenheden jaargemiddelden op maandbasis - 1992 = 1 vrouwen 18 16 14 12 1 8 6 17,6 1, 16,7 11,5 122,6 114,7 113,9 117,8 1,1 92,9 132,6 124,5 86,1 143,2 133,5 82,2 149,4 151,7 152,1 155,9 147,9 138, 137,6 139,3 78,5 75,1 71, 69,8 4 2 Totaal A 1 17,6 114,7 122,6 132,6 143,2 149,4 151,7 152,1 155,9 Totaal N 1 16,7 113,9 117,8 124,5 133,5 138, 137,6 139,3 147,9 Totaal B 1 11,5 1,1 92,9 86,1 82,2 78,5 75,1 71, 69,8 Totaal A Totaal N Totaal B De evolutie volgens gezinscategorie heeft een heel andere kleur bij de vrouwen. De grootste relatieve toename stelt men hier vast bij de werkneemsters met gezinslast (+55,9 %); daarna volgen de alleenwonenden (+47,9 %). Het gemiddeld aantal samenwonenden zonder gezinslast daalt daarentegen met meer dan 3 %. De sterke daling die werd geregistreerd in 1995-1996 kan worden verklaard door de omvorming van het statuut van onvrijwillig deeltijdse werknemer tot deeltijdse werknemer met behoud van rechten. De voorwaarden voor de toekenning van de inkomensgarantie-uitkering hadden tot gevolg dat een groot aantal samenwonende vrouwen van uitkeringen verstoken bleef. De vrouwen vertegenwoordigden bijna 9 % van de uitkeringsgerechtigden onder het statuut van onvrijwillig deeltijdse werknemer waarvan een groot deel samenwonenden waren. Het uitkeringsbedrag als samenwonende was echter zeer vaak te laag om één inkomensgarantie-uitkering te kunnen krijgen. Daarentegen hadden die nieuwe maatregelen dus minder invloed op de evolutie van het aantal samenwonende mannen. Een ander maatschappelijk verschijnsel, het aantal éénoudergezinnen waarvan het gezinshoofd een alleenstaande moeder met één of meer kinderen is, blijft van jaar tot jaar toenemen. Maar het aantal alleenwonende vrouwen zonder gezinslast neemt eveneens sterk toe. Dat blijkt uit de monografie over de volkstelling gemaakt door het NIS: 4
Tabel 1: Verdeling van de verschillende gezinstypes in België (in %) 197 1981 1991 1998 Niet-familiale huishoudens 21,76 26, 31,46 34,58 Alleenwonenden 18,78 23,2 28,42 3,56 Andere 2,98 2,79 3,3 4,2 Gezinnen met 1 familiale kern 76,38 72,56 67,68 64,61 Echtparen zonder kinderen 24,31 23,45 21,91 21,74 Echtparen met kinderen 39,87 38,57 34,25 3,47 Vaders met kinderen 1,8 1,9 1,24 1,27 Moeders met kinderen 4,8 4,82 6,21 6,81 Echtparen zonder kinderen + andere 1,9 1,36,95,79 Echtparen met kinderen + andere 3,83 2,2 1,41 1,11 Vaders met kinderen + andere,39,31,61 1,1 Moeders met kinderen + andere,92,77 1,1 1,32 Gezinnen met 2 familiale kernen 1,86,36,82,77 Onnauwkeurige samenstelling 1,8,5,4 Totaal 1 1 1 1 Bron: NIS, monografie over de volkstelling nr. 4 en demografische statistieken 1999/1 (SEIN-verwerking) We richten nu onze aandacht op de alleenwonenden om, via de vergoedingsperiodes, te zien of de geregistreerde stijging voortvloeit uit een regelmatige toename van de alleenwonenden tijdens de eerste vergoedingsperiode (N1*) of uit een toename van de andere categorieën alleenwonenden (N2, N3). * De alleenwonende rechthebbenden op wacht- of overbruggingsuitkeringen zijn niet onderworpen aan het systeem van uitkeringsperioden; zo was het enkele jaren geleden niet mogelijk om de nieuwe rechthebbenden (= 1 jaar) te onderscheiden van de andere rechthebbenden (> 1 jaar). Nu laat onze MDDB-database toe om de werkloosheidsduur te kruisen met de gezinscategorie. 5
Evolutie van het aantal alleenwonenden volgens vergoedingsperiode tussen 1992 en 21 Grafiek 4: Aantal alleenwonende uitkeringsgerechtigde volledig werklozen volgens vergoedingsperiode budgettaire eenheden jaargemiddelden op maandbasis - 1992 = 1 totaal mannen en vrouwen 25 2 15 1 5 1, 199,6 193,6 193,2 197,3 184,8 169,1 179, 192,1 145,3 155,5 144, 166,8 132,6 138,3 132,1 114, 142,1 142,9 111, 123,8 13,2 139, 134,8 12, 137, 11,7 11,3 13,4 13,8 1,4 85,7 86,3 87,9 85,5 85,7 86,1 totaal N1 1 111, 13,8 85,7 86,3 87,9 85,5 85,7 86,1 1,4 totaal N2 1 11,3 123,8 132,1 138,3 144, 142,9 139, 134,8 137, totaal N3 1 13,4 11,7 12, 13,2 142,1 155,5 166,8 179, 192,1 totaal WN+TN 1 114, 132,6 145,3 169,1 193,6 199,6 193,2 184,8 197,3 totaal N1 totaal N2 totaal N3 totaal WN+TN Van 1992 tot 21 stagneert het gemiddeld aantal alleenwonenden in de eerste vergoedingsperiode ( 1 jaar) en toegelaten op basis van werk, ondanks bepaalde schommelingen tussen die twee jaren. Het aantal alleenwonenden dat meer dan één jaar werkloos is neemt daarentegen toe. Maar terwijl de alleenwonenden die geen anciënniteitstoeslag genieten (N2) toenemen met 37 %, nemen diegenen die een anciënniteitstoeslag genieten (N3) toe met 92,1 %. Tot slot heeft de meest opvallende stijging betrekking op de alleenwonenden toegelaten op basis van de studies (WN+TN) waarvan het gemiddeld aantal alleenwonenden verdubbelt van 1992 tot 1998 (+99,6 %). Blijkbaar leven alsmaar meer jonge werklozen alleen. Maar dat geldt ook voor de jongeren met gezinslast: hun aantal stijgt met 12,7 % over dezelfde periode van 7 jaar (cf. Tabel 2). Tabel 2: Aantal gerechtigden op wacht- of overbruggingsuitkeringen volgens gezinscategorie budgettaire eenheden jaargemiddelden op maandbasis - 1992 = 1 totaal mannen en vrouwen WA+TA 1 115, 126,3 141,2 164,5 186,9 22,7 213,9 218,2 228,6 WN+TN 1 114, 132,6 145,3 169,1 193,6 199,6 193,2 184,8 197,3 W+T+WP+TP 1 16,2 114, 11,1 99,4 95,5 89,4 84,5 76,4 73,7 Totaal 1 18,4 117,8 112,9 118,3 122,2 121,4 119,4 113,6 115, In de loop van de laatste drie jaar verschilt de evolutie van de alleenwonende gerechtigden op wacht- of overbruggingsuitkeringen (WN+TN) van die van de gerechtigden op wacht- of overbruggingsuitkeringen met gezinslast (WA+TA): de eerste groep gaat iets achteruit maar gaat weer omhoog in 21, terwijl de tweede groep onverbiddelijk zijn vooruitgang voortzet, die in 21 meer dan het dubbel van het aantal van 1992 bereikt (+128,6 %). Het is nochtans belangrijk onze vaststelling te nuanceren, want de evolutie blijkt verschillend te zijn van geslacht tot geslacht. 6
Evolutie van het aantal alleenwonenden van het mannelijk geslacht Grafiek 5: Aantal alleenwonende uitkeringsgerechtigd volledig werklozen volgens vergoedingsperiode budgettaire eenheden jaargemiddelden op maandbasis - 1992 = 1 mannen 3 25 2 15 1 5 247,4 24,3 242,3 248,1 23, 26,3 171,3 15,6 146,8 151,7 147,7 16,3 146,7 153,5 121,1 139,4 129,8 114,9 139, 141,4 1, 113,4 17,7 13,4 134,1 134,7 114,5 121,9 12,1 17,4 12,8 86,7 88,2 89,8 86,8 88,2 87,3 totaal N1 1 114,9 17,4 86,7 88,2 89,8 86,8 88,2 87,3 12,8 totaal N2 1 113,4 129,8 139,4 146,8 151,7 147,7 141,4 134,1 134,7 totaal N3 1 12,1 17,7 114,5 121,9 13,4 139, 146,7 153,5 16,3 totaal WN+TN 1 121,1 15,6 171,3 26,3 24,3 247,4 242,3 23, 248,1 totaal N1 totaal N2 totaal N3 totaal WN+TN Wat eerst zichtbaar wordt wanneer men nog enkel de alleenwonende UVW van het mannelijk geslacht beschouwt is de minder uitgesproken stijging van de alleenwonende 5-plussers die een anciënniteitstoeslag genieten (N3) (+6,3 % in plaats van 92,1 % voor het totaal mannen en vrouwen). Wat echter vooral opvalt is de duizelingwekkende stijging van het gemiddeld aantal alleenwonende mannen toegelaten op basis van de studies (WN+TN): +148,1 % in 1 jaar. Is dit een verschijnsel eigen aan de alleenwonenden toegelaten op basis van studies of geldt die stijging ook voor de andere gezinscategorieën op basis van studies? Het onderzoek van de evolutie van het aantal gerechtigden op wacht- of overbruggingsuitkeringen van het mannelijk geslacht volgens de gezinscategorie maakt het ons mogelijk op die vraag te antwoorden (cf. Tabel 3). Tabel 3: Aantal gerechtigden op wacht- of overbruggingsuitkeringen volgens gezinscategorie budgettaire eenheden jaargemiddelden op maandbasis - 1992 = 1 mannen WA+TA 1 116,1 125,2 14,4 166,2 185, 192,8 196,6 189, 189,3 WN+TN 1 121,1 15,6 171,3 26,3 24,3 247,4 242,3 23, 248,1 W+T+WP+TP 1 116,6 137,7 116,9 118,2 113,7 11,7 96,8 85, 83,5 Totaal 1 117,2 137,4 129,9 141,2 147,1 141,8 138,5 127,5 129,4 Tussen 1992 en 21 is het gemiddeld aantal alleenwonende mannen dat gerechtigd is op wacht- of overbruggingsuitkeringen (WN+TN) sterker toegenomen (+148,1 %) dan dat van de werknemers met gezinslast (WA+TA) (+89,3 %). Derhalve is het relatieve aandeel van de alleenwonenden van het mannelijk geslacht binnen de groep van de gerechtigden op wacht- of overbruggingsuitkeringen in de loop der jaren alsmaar toegenomen (cf. Grafiek 6). 7
Grafiek 6: Relatief aandeel volgens de gezinscategorie van de gerechtigden op wacht- of overbruggingsuitkeringen budgettaire eenheden jaargemiddelden op maandbasis - mannen 1% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% % 59% 55% 51% 47% 46% 44% 42% 65% 65% 66% 28% 28% 28% 3% 26% 23% 21% 16% 16% 17% 19% 19% 17% 2% 22% 24% 26% 27% 28% 27% WA+TA WN+TN W+T+WP+TP Het relatieve aandeel van de mannelijke alleenwonenden binnen de groep van de gerechtigden op wacht- of overbruggingsuitkeringen is in 1 jaar duidelijk gestegen van 16 % tot 3 %, waarbij het mettertijd het relatieve aandeel van de werknemers met gezinslast overschreed. Kan men daarom beweren dat enkel de stijging van het aantal alleenwonenden van het mannelijk geslacht binnen de groep van de gerechtigden op wacht- of overbruggingsuitkeringen de toename verklaart van het aantal alleenwonenden van het mannelijk geslacht tijdens de laatste 1 jaar? Grafiek 7: Relatief aandeel van de alleenwonenden van het mannelijk geslacht die gerechtigd zijn op wacht- of overbruggingsuitkeringen binnen het geheel van de alleenwonende uitkeringsgerechtigd volledig werklozen van het mannelijk geslacht budgettaire eenheden jaargemiddelden op maandbasis 7. 6. 5. 4. 3. 2. 37.229 41.429 44.745 45.659 47.938 49.776 49.391 48.769 47.7 49.625 1. 4.414 5.344 6.648 7.559 9.18 1.67 1.922 1.697 1.152 1.951 WN+TN andere N Ondanks een stijging van 148,1 % vertegenwoordigt de toename van het aantal alleenwonenden van het mannelijk geslacht dat gerechtigd is op wacht- of overbruggingsuitkeringen slechts 6 537 eenheden. Daartegenover zijn, ondanks een minder aanzienlijke stijging, de andere alleenwonende uitkeringsgerechtigde volledig werklozen van het mannelijk geslacht toegenomen met 12 396 eenheden. De impact in absolute waarde vertegenwoordigt dus het dubbele van de gerechtigden op wacht- en overbruggingsuitkeringen. 8
Evolutie van het aantal alleenwonenden van het vrouwelijk geslacht Grafiek 8: Aantal alleenwonende uitkeringsgerechtigd volledig werklozen volgens vergoedingsperiode budgettaire eenheden jaargemiddelden op maandbasis - 1992 = 1 vrouwen 35 3 25 2 15 1 5 18,4 1, 18,1 16,5 15, 215,9 24,9 272,6 185,2 16,6 14,1 156, 161,1 153,7 156,4 139,1 148,5 121,7 118,1 124,5 134,3 137, 136, 135,8 139,9 116,4 123, 127,6 98,1 84, 83,3 84,8 83,3 81,8 84,4 38,8 96,7 totaal N1 1 15, 98,1 84, 83,3 84,8 83,3 81,8 84,4 96,7 totaal N2 1 16,5 116,4 123, 127,6 134,3 137, 136, 135,8 139,9 totaal N3 1 18,1 121,7 14,1 16,6 185,2 215,9 24,9 272,6 38,8 totaal WN+TN 1 18,4 118,1 124,5 139,1 156, 161,1 153,7 148,5 156,4 totaal N1 totaal N2 totaal N3 totaal WN+TN Bij de vrouwen is het vooral de evolutie van het gemiddeld aantal alleenwonende 5-plussers met anciënniteitstoeslag (N3) die de aandacht trekt: in 1 jaar zijn ze meer dan verdrievoudigd (+28,8 %)! Daarentegen zijn de alleenwonende vrouwen die gerechtigd zijn op wacht- of overbruggingsuitkeringen (WN+TN) in mindere mate toegenomen: +56,4 %. Dit was niet het geval voor de mannen. Hoe moet de bliksemsnelle stijging van het gemiddeld aantal alleenwonende vrouwelijke 5-plussers geïnterpreteerd worden? Tabel 4: Aantal uitkeringsgerechtigd volledig werklozen van het vrouwelijk geslacht met anciënniteitstoeslag volgens de gezinscategorie / aantal vrouwelijke uitkeringsgerechtigde volledig werkloze 5-plussers budgettaire eenheden jaargemiddelden op maandbasis - 1992 = 1 A3 1 15,7 19,3 127,4 149,4 162,8 181,6 198,3 227,2 251,6 N3 1 18,1 121,7 14,1 16,6 185,2 215,9 24,9 272,6 38,8 B3+P3 1 14,8 115,4 127,8 141,3 157,9 176,1 193,6 211,4 228,5 5 jaar en + 1 13,2 11,5 118,1 125,4 137,6 151,3 163,1 175,8 188,7 Laten we eerst opmerken dat binnen hetzelfde tijdsverloop het totaal gemiddeld aantal vrouwelijke uitkeringsgerechtigde volledig werkloze 5-plussers toegenomen is met 88,7 % (cf. Tabel 4). Sinds juli 1997 verklaart de trapsgewijze verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd voor de vrouwen, van 6 tot 62 jaar (huidige limietleeftijd), gedeeltelijk die stijging. Vervolgens wordt ook bij de andere gezinscategorieën een aanmerkelijke stijging genoteerd van het aantal vrouwen die een anciënniteitstoeslag genieten: de werkneemsters met gezinslast (A3) nemen toe met 151,6 % en de samenwonenden zonder gezinslast met 128,5 %. De stijging bij alle gezinscategorieën is zo sterk dat binnen de groep van vrouwelijke 5-plussers het relatieve aandeel van de vrouwen met een anciënniteitstoeslag, toegenomen is (cf. Tabel 5). 9
Tabel 5: Relatief aandeel van de vrouwelijke uitkeringsgerechtigde volledig werklozen met anciënniteitstoeslag binnen de groep van vrouwelijke uitkeringsgerechtigde volledig werkloze 5-plussers budgettaire eenheden jaargemiddelden op maandbasis Vrouwelijke UVW 5- plussers met anciënniteitstoeslag 41% 41% 43% 44% 47% 48% 49% 5% 51% 51% Ten slotte is het aantal alleenwonenden die een anciënniteitstoeslag (N3) genieten zeer gering in absolute waarde (2 183 budgettaire eenheden in 1992 en 6 742 in 21). Ook wanneer de stijging in relatieve waarde aanzienlijke proporties aanneemt (+28,8 %), blijft het relatieve aandeel van de N3 toch erg gering binnen de groep van de alleenwonenden (15,4 % in 21). BESLUIT Sedert 1992 is het aantal alleenwonenden met bijna 5% verhoogd (+46,5 %). Deze verhoging is veruit de sterkste van al de gezinscategorieën. Ze is even belangrijk voor de vrouwen als voor de mannen, dit in tegenstelling met de categorie van de gezinshoofden die een minder uitgesproken toename te zien gaf die enkel betrekking had op de mannen. Het zijn vooral de jongeren die een spectaculaire verhoging van de alleenwonenden kennen (+99,6 %) en, meer bepaald, de jonge mannen (+148,1 %). 1