ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:CRVB:2002:AE4462

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8147

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:CRVB:2006:AY4086

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:RBMAA:2000:AA7321

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1956

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339


ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:CRVB:2015:3533

ECLI:NL:RBROT:2017:2476

ECLI:NL:RBGRO:2009:BL7193

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1136

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBDHA:2016:1194

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBAMS:2009:BK9813

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:CRVB:2006:AY8235

ECLI:NL:CRVB:2012:BW0624

ECLI:NL:RBMAA:2012:BW2003

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:CRVB:2017:2864

ECLI:NL:RBAMS:2017:5640

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102

ECLI:NL:CRVB:2014:1372

ECLI:NL:CRVB:2014:2994

ECLI:NL:CRVB:2010:BL9083

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3477

ECLI:NL:RBGEL:2013:6000

ECLI:NL:CRVB:2016:1532

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:CRVB:2008:BG7278

ECLI:NL:RBDOR:2009:BI7963

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:CRVB:2015:872

ECLI:NL:RBBRE:2001:AD7056

ECLI:NL:RBGEL:2014:3129

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:CRVB:2005:AU1806

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:RBMID:2012:BY0806

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:RVS:2016:3050

ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1875

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2016 in zaak nr. 15/6422 in het geding tussen:

ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7914

ECLI:NL:CRVB:2016:689

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2099

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:CRVB:2017:881

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RBAMS:2016:5340

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2015:7924, Meerdere afhandelingswijzen. Algemene wet bestuursrecht 8:4 Gemeentewet Gemeentewet 83 Kieswet

ECLI:NL:CRVB:2017:1859

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:CRVB:2017:2674

ECLI:NL:RBLEE:2009:BK2683

ECLI:NL:CRVB:2013:2805

ECLI:NL:RVS:2016:3390

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

Kapitaalverzekering vormt geen KEW ook niet nu polis was verpand aan geldverstrekker en uitkering is benut voor aflossing hypotheek

ECLI:NL:CRVB:2017:1820

Transcriptie:

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 23-08-2000 Datum publicatie 21-01-2002 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie WW 98/559-DOP WW 98/916-DOP Bestuursrecht Socialezekerheidsrecht Bodemzaak Eerste aanleg - enkelvoudig Strijd met art. 22 WW, nu verweerder, zonder dat eiser daartoe een aanvraag heeft ingediend, een nieuw recht op WW heeft vastgesteld. Verweerder heeft per 14-7-1997 aan de hand van eisers werkbriefjes die hij moest invullen i.v.m. zijn per 7-10-1996 ontstane werkloosheid, ambtshalve een nieuw recht op WW vastgesteld. Het hiertegen ingediende bezwaar is ongegrond verklaard (besluit I). Nadat eiser in augustus 1997 weer was gaan werken, heeft hij, na het ontstaan van een arbeidsurenverlies per 10-11-1997 om toekenning van een WW-uitkering verzocht. Verweerder meent dat eiser per 10-11-1997 geen nieuw recht op WW heeft, maar dat er sprake is van herleving van de op 14-7-1997 ontstane rechten. Het hiertegen ingediende bezwaar is ongegrond verklaard (besluit II). Tegen beide besluiten is beroep ingesteld. Rechtbank: Het door eiser ingevulde werkbriefje kan naar het oordeel van de rechtbank hier niet als aanvraag worden aangemerkt. Eiser heeft dit werkbriefje ingevuld en ingediend ter vervulling van een wettelijk verplichting, die gerelateerd is aan het per 7-10-1996 ontstane recht op WW. De door verweerder aangehaalde uitspraak van de CRvB van 23-2-1993, (RSV 1993,274) leidt niet tot een ander oordeel. In die uitspraak komt tot uitdrukking dat in het geval van een korte herlevingstermijn (het betrof hier een periode van twee weken) opgave op het werkbriefje beschouwd mag worden als de aanvraag om (herleving) van uitkering. Eisers situatie per 14-7-1997 betreft een nieuw vast te stellen recht op een WW uitkering en geen herleving, na een korte onderbreking, van een reeds door verweerder vastgesteld recht. Nu verweerder zonder een daartoe ingediende aanvraag van eiser op een door verweerder beschikbaar gesteld aanvraagformulier, het recht van eiser op een WW uitkering met ingang van 14-7-1997 heeft vastgesteld, heeft verweerder gehandeld in strijd met het gestelde in art. 22 van de WW. Nu besluit I dient te worden vernietigd, komt ook besluit II, waarbij is uitgegaan van een per 14-7-1997 nieuw ontstaan recht, voor vernietiging in aanmerking. Landelijk instituut sociale verzekeringen, verweerder.

mr. J.D.G.J. Dop Wetsverwijzingen Werkloosheidswet 22, geldigheid: 2000-08-23 Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: WW 98/559-DOP WW 98/916-DOP Uitspraak in het geding tussen A, wonende te B, eiser, en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, vertegenwoordigd door GAK Nederland b.v. verweerder. 1. Ontstaan en loop van de procedure Verweerder heeft bij besluit van 28 augustus 1997 aan eiser meegedeeld dat hij met ingang van 14 juli 1997 een nieuw uitkeringsrecht op grond van de Werkloosheidswet ( hierna de WW ) heeft opgebouwd. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 oktober 1997, bezwaar gemaakt. Bij brief van 12 november 1997 heeft hij het bezwaar aangevuld. Eiser heeft op 13 november 1997 een WW uitkering aangevraagd met ingang van 10 november 1997. Verweerder heeft bij besluit van 1 december 1997 de aanvraag van eiser afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 6 januari 1998 bezwaar gemaakt. Bij brief van 3 maart 1998 heeft hij het bezwaar aangevuld. Bij besluit van 6 februari 1998 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 28 augustus 1997 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit I) heeft eiser bij brief van 17 maart 1998 beroep ingesteld.

Bij besluit van 1 april 1998 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 1 december 1997 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna het bestreden besluit II) heeft eiser bij brief van 10 mei 1998 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 20 mei 1998 een verweerschrift ingediend met betrekking tot het beroep tegen bestreden besluit I. Verweerder heeft bij brief van 30 juni 1998 een verweerschrift ingediend met betrekking tot het beroep tegen bestreden besluit II. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2000. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. van Laviere. 2. Overwegingen Eiser heeft vanaf 7 oktober 1996 een WW-uitkering genoten. Vanaf 13 januari 1997 verrichtte hij tijdens de uitkering werkzaamheden. Per 14 juli 1997 heeft verweerder, aan de hand van de werkbriefjes die eiser in verband met zijn per 7 oktober 1996 toegekende recht diende in te vullen, ambtshalve een nieuw recht op WW vastgesteld. Begin augustus 1997 is eiser weer gaan werken. Per 10 november 1997 ontstond weer een arbeidsurenverlies, in verband waarmee eiser om toekenning van een WW-uitkering heeft verzocht. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder besloten dat eiser per 10 november 1997 geen nieuw recht op WW heeft, maar recht heeft op herleving van de rechten zoals die per 14 juli 1997 waren vastgesteld. Bestreden besluit I. In dit besluit stelt verweerder dat het nieuwe WW recht per 14 juli 1997 van rechtswege is ontstaan en dat, anders dan eiser meent, geen aanvraag nodig is om de nieuwe werkloosheid te bepalen. Het al dan niet aanvragen heeft slechts invloed op het geldend maken van het recht. Eiser voert aan dat hij geen aanvraagformulier tot het verkrijgen van een uitkering heeft ingediend en er derhalve geen recht op uitkering kan zijn ontstaan. Volgens eiser heeft verweerder niet het recht zijn vrije wilsbeschikking aan te tasten door zelfstandig het moment van aanvraag voor een nieuw WW recht te bepalen. Het resultaat van deze handelswijze van verweerder is dat hij een nieuw WW recht krijgt toegekend op basis van 14,38 arbeidsuren per week, terwijl een nieuw recht per 10 november 1997 op ongeveer 28 uren per week zou zijn gebaseerd. De grieven die eiser heeft aangevoerd met betrekking tot een onjuiste urenvermindering vanaf half maart 1997 heeft hij ter zitting ingetrokken, aangezien verweerder hem op dit punt inmiddels tegemoet is gekomen. Verweerder heeft desgevraagd bij brief van 12 november 1998 aangegeven dat op grond van de uitspraken van de Centrale Raad van beroep van 16 februari 1993 (RSV 1993,168) en 8 maart 1994 (RSV 1994,184) wel sprake kan zijn van werkloosheid als er geen aanvraag is ingediend, doch voor het ontstaan van het recht op uitkering een aanvraag vereist is. Voorts blijkt uit laatstgenoemde uitspraak dat verweerder het recht op uitkering alleen mag beoordelen op het moment waarop een verzekerde aanspraak maakt op uitkering. Via de werkbriefjes heeft eiser een aanvraag ingediend.

Het indienen van een werkbriefje in geval van een lopende uitkering mag als aanvraag worden beschouwd, gezien de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 februari 1993 (RSV 1993,274). Omdat het hier een impliciete aanvraag betrof was het verweerder niet duidelijk dat eiser per 14 juli 1997 geen uitkering wenste. Ter zitting is daar namens verweerder aan toegevoegd dat in een situatie, zoals die zich zich ten aanzien van eiser per 14 juli 1997 voordeed, spontaan tot toekenning van een werkloosheidsuitkering wordt overgegaan. De elke vier weken ontvangen werkbriefjes kunnen beschouwd worden als een aanvraag om het recht en de omvang van het recht over de weken, waarop dat werkbriefje berekking heeft, te kunnen vaststellen. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 22 van de WW, zoals dat luidt sinds 17 mei 1994, stelt, voor zover hier van belang, dat het Landelijk instituut sociale verzekeringen op aanvraag vaststelt of recht op uitkering bestaat. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het Landelijk instituut sociale verzekeringen beschikbaar gesteld formulier. Zoals ook in de Memorie van Toelichting (kamerstukken, vergaderjaar 1985-1986, 19 261, nr.3) is verwoord ontstaat van rechtswege een recht op uitkering ingevolge de WW, indien aan de voorwaarden die de wet stelt voor het ontstaan van dat recht wordt voldaan. Voor het ontstaan van het recht heeft de in artikel 22 van de wet bedoelde aanvraag geen betekenis, doch wel voor de beoordeling en de vaststelling van het recht op uitkering. Wanneer een belanghebbende zijn recht op uitkering geldend wil maken, heeft hij op grond van artikel 22 van de WW de verplichting door middel van het indienen van een aanvraagformulier verweerder te vragen zijn recht op uitkering WW vast te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de stelling van verweerder dat door het indienen van werkbriefjes impliciet een WW uitkering is aangevraagd, geen standhouden, nu blijkens artikel 22 van de WW het recht op een uitkering alleen kan worden vastgesteld door middel van een aanvraag op een door verweerder beschikbaar gesteld formulier. De door verweerder in zijn brief van 12 november 1998 aangehaalde uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 16 februari 1993 ( RSV 1993,168) en 8 maart 1994 (RSV 1994,184) bevestigen het oordeel van de rechtbank dat bij het ontbreken van een aanvraag om uitkering - wel sprake kan zijn van in beginsel op uitkering recht gevende werkloosheid maar - geen recht op uitkering kan worden vastgesteld. Het door eiser ingevulde werkbriefje kan naar het oordeel van de rechtbank hier niet als aanvraag worden aangemerkt. Eiser heeft dit werkbriefje ingevuld en ingediend ter vervulling van een wettelijk verplichting, die gerelateerd is aan het per 7 oktober 1996 ontstane recht op WW. De door verweerder in genoemde brief van 12 november 1998 aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 februari 1993, (RSV 1993,274) leidt niet tot een ander oordeel. In die uitspraak komt tot uitdrukking dat in het geval van een korte herlevingstermijn (het betrof hier een periode van twee weken) opgave op het werkbriefje beschouwd mag worden als de aanvraag om (herleving) van uitkering. Eisers situatie per 14 juli 1997 betreft een nieuw vast te stellen recht op een WW uitkering en geen herleving, na een korte onderbreking, van een reeds door verweerder vastgesteld recht.

Nu verweerder zonder een daartoe ingediende aanvraag van eiser op een door verweerder beschikbaar gesteld aanvraagformulier, het recht van eiser op een WW uitkering met ingang van 14 juli 1997 heeft vastgesteld, heeft verweerder gehandeld in strijd met het gestelde in artikel 22 van de WW. Om die reden komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Het beroep daartegen is gegrond. Het bestreden besluit II. Verweerder heeft eisers aanvraag om toekenning van uitkering in verband met het volgens eiser per 1 november 1997 ontstane nieuwe recht op uitkering afgewezen, omdat eiser vanaf die datum recht heeft op voortzetting van de vorige werkloosheidsuitkeringen. In beroep stelt eiser dat de beslissing of er op 14 juli 1997 nieuw recht op een uitkering WW is ontstaan (nog) niet definitief is omdat hij tegen het bestreden besluit I beroep heeft ingesteld, zodat mogelijk de grondslag van het bestreden besluit I komt te vervallen met als gevolg dat het bestreden besluit II eveneens op een onjuiste grondslag is gebaseerd. De rechtbank overweegt als volgt. Bij het thans aan de orde zijnde bestreden besluit is verweerder uitgegaan van een per 14 juli 1997 nieuw ontstaan recht op WW. De vernietiging van bestreden besluit I brengt echter met zich mee dat dit uitgangspunt onjuist is. Gelet hierop komt ook het bestreden besluit II voor vernietiging in aanmerking, en wel wegens strijd met artikel 3:46/7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep tegen bestreden besluit II is gegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit I gegrond, verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit II gegrond, vernietigt de bestreden besluiten I en II, bepaalt dat het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan eiser het door hem betaalde griffierecht van fl. 110,= vergoedt, zijnde het griffierecht met betrekking tot het beroep tegen het bestreden besluit I ad fl. 55,= en het griffierecht met betrekking tot het beroep tegen het bestreden besluit II ad fl. 55,=.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D.G.J. Dop. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. P.de Grooth- Wierenga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2000. De griffier: De rechter: Afschrift verzonden op: Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.