Intern Advies Bevoegd gezag : Datum : 21-06-2016 Kenmerk VTH/DMS : Liza-nummer : 51526 Aan : Ceije Limbeek Van : Herman Brinkman Collegiale toetser : Onderwerp / Locatie : advies gevraagd Alteveersterweg 6 Alteveer - vleeskuikenstal uitbreiding 50.000 vleeskuikens - in Strijd met RO-2073291 Inleiding De aanvraag betreft een Wabo vergunning voor de uitbreiding van het agrarisch bedrijf met een derde stal voor 50.000 vleeskuikens. De bestaande omvang van de inrichting telt 84000 dieren. Dit aantal wordt na uitbreiding met stal 3 134.000 dieren. Daarmee is de inrichting ruimschoots groter dan de IPPC grens van 40.000 dieren. Daardoor moet de aanvraag worden getoetst aan de opleg-notitie bij de Bref en de Beleidslijn IPPComgevingstoets. De uitbreiding van deze stal heeft consequenties voor de emissie van geur, stof en ammoniak. Geur. Vergunningplichtige veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Hierin worden minimum afstanden en geurnormen voorgeschreven. Of wordt voldaan aan de geurnormen wordt berekend met een verplicht gesteld rekenprogramma V- stacks. De emissiefactoren die gebruikt moeten worden staan in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). Wanneer een bestaand bedrijf een overschrijding van de norm veroorzaakt kan dit bedrijf alleen nog uitbreiden wanneer geurreducerende maatregelen worden genomen. Veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimumafstanden en of norm voor de geurbelasting tot geurgevoelige objecten. Deze afstanden en norm zijn gelijk aan die in de Wet geurhinder. Het Activiteitenbesluit geeft ook minimumafstanden tot geurgevoelige objecten voor opslagen van veevoeder en mest, mestbassins, composthopen etc. Belangrijke kenmerken van de Wet geurhinder en veehouderij zijn beleidsvrijheid en maatwerk. De Wet geurhinder en veehouderij biedt door middel van een verordening het bevoegd gezag ruimte om rekening te houden met de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en met de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting van dat gebied. Ook in het Activiteitenbesluit wordt verwezen naar de waarden of afstanden van een verordening zodat hier ook ruimte voor afwijking mogelijk is. Wanneer een gemeente geen verordening heeft vastgesteld, gelden de default-normen die in de Wet geurhinder en het Activiteitenbesluit zijn genoemd. De geursituatie dient volgens de wet geurhinder veehouder te worden getoetst met behulp van de tool V-stacks. In de berekening van de geurbelasting in de omgevings is onder andere de keuze voor de meteorologie van belang. De meteorologische omstandigheden beïnvloeden de verspreiding van de
geur en de geurbelasting. Daarom wordt het meteostation opgegeven dat het meest representatief is voor de lokale meteoomstandigheden. V-Stacks kent twee mogelijkheden: de meteorologie van Eindhoven of van Schiphol. De keuze voor meteostation Eindhoven of Schiphol wordt bepaald door de ligging van het bedrijf in Nederland. Hiervoor is een kaart gemaakt die Nederland in tweeën verdeelt, bij een positie links van de scheidslijn moet Schiphol worden geselecteerd en bij een positie rechts van de lijn Eindhoven. Ligt een gemeente op de grens van de twee meteogebieden, dan heeft het bevoegd gezag de vrijheid om, mits goed gemotiveerd, te kiezen voor één van de twee. Deze keuze wordt gemaakt voor het grondgebied van de gehele gemeente en zal consequent moeten worden gebruikt. In bijlage 3 is een indicatieve lijst opgenomen waarop per gemeente het bijbehorende meteogebied is vermeld. Ook is aangegeven welke gemeenten op de scheidslijn liggen; deze gemeenten zijn gekenmerkt met Eindhoven*. Deze lijst is slechts een hulpmiddel en heeft geen bindende status. De uiteindelijke beslissing ligt bij het bevoegd gezag. Geadviseerd wordt om te kiezen voor een worst-case scenario, wat in de meeste gevallen neerkomt op het meteogebied Eindhoven. Dit is ook de reden waarom op de lijst de gemeenten die op de scheidslijn liggen, zijn aangeduid met Eindhoven*. Bijlage 3 van de gebruikershandleiding meldt dat bedrijven in de gemeente getoetst moeten worden volgens de meteo van Eindhoven. In de onderstaande tabel zijn de resultaten van de berekening van de aanvraag (Schiphol) en een herrekende situatie met behulp van de meteo van Eindhoven. Volgnu GGLID X- Y- mmer coordinaat coordinaat norm belasting belasting (aanvraag) (herrekening) 7 Alteveersterweg 4 261 541 560 753 8,0 4,3 3,2 8 Alteveersterweg 5 261 589 560 801 8,0 5,1 3,7 9 Alteveersterweg 6 261 633 560 863 8,0 5,4 5,9 10 Alteveersterweg 10 261 680 560 915 8,0 5,2 6,7 11 Alteveersterweg 13 261 790 561 035 8,0 3,9 5,3 Toetsing Geursituatie. De geurbereking van de aanvraag is getoetst aan de handleiding met de verkeerde meteo uitgevoerd. Indien de berekening wordt uitgevoerd met de correcte meteo zijn de berekende resultaten anders. Voor twee locaties valt de herrekening lager uit, en voor 3 locaties juist hoger. In alle gevallen wordt voldaan aan de geurnormering van de wet geurhinder veehouderij. De geursituatie vormt geen belemmering voor verdere besluitvorming. Pag 2 van 5
Fijnstof De beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning milieu voor een veehouderij moet het bevoegd gezag de emissie van fijn stof toetsen aan de luchtkwaliteitsregels. De luchtkwaliteitsregels bestaan onder andere uit grenswaarden. Dit staat in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd). Voor veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen is er Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM), speciaal gericht op de toetsing van fijn stof. Dit is geregeld in het Besluit omgevingsrecht. De toetsing aan de grenswaarden binnen de OBM verloopt hetzelfde als binnen een omgevingsvergunning. De grenswaarden zijn immissienormen die gelden op plekken waar mensen voor langere tijd worden blootgesteld aan fijn stof. Bijvoorbeeld woningen of bedrijfspanden. Een omgevingsvergunning milieu of een OBM fijn stof kan in principe verleend worden indien er geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt. Is er toch sprake van een overschrijding, dan kan de vergunning alleen verleend worden indien de luchtkwaliteit door het project niet of niet in betekenende mate (NIBM) verslechtert. Wanneer eerst aangetoond wordt dat een project niet in betekenende mate bijdraagt, dan hoeft ook niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden. Omdat er eenvoudige vuistregels zijn voor het bepalen van NIBM bij veehouderijen is het voor het bevoegd gezag vaak het eenvoudigst om eerst te bepalen of een project NIBM is en daarna pas, bij een wel in betekenende mate project, te toetsen aan de grenswaarden. Het toetsen aan de grenswaarden gebeurt met het rekenprogramma ISL3a dat door het rijk ter beschikking wordt gesteld. Besluit emissiearme huisvesting veehouderij, waarin naast maximale emissiewaarden voor ammoniak ook maximale emissiewaarden voor fijn stof zijn toegevoegd. Hiermee wordt BBT voorgeschreven voor alle nieuwe stallen met pluimvee. Toetsing luchtkwaliteitsonderzoek In bijlage 3 van het ontwerpplan is de verspreidingsberekening voor fijnstof opgenomen. Uit de berekening blijkt dat de concentratie nabij woningen in de omgeving van de inrichting ongeveer 19 µg/m3 is. Dit is ruimschoots onder de normering van de luchtkwaliteitregelgeving (ic 40 µg/m 3 ) Het aantal dagen per jaar dat de concentratie hoger is dan 50 µg/m 3 is berekend op 7 dagen. Dit is eveneens lager dan het maximaal toegestane aantal dagen van ic 35 dagen. In het luchtkwaliteitsrapport vindt alleen een beschouwing van de fijnstof-fractie PM10. De PM2.5 fractie is niet getoetst, hetgeen met ingang van 1 januari 2015 wel verplicht is. De PM10- en PM2,5- concentraties hangen sterk samen. De fractie PM2,5 maakt tenslotte onderdeel uit van het PM10. De fractie met een diameter vanaf 2,5 tot 10 μm draagt ook bij aan de totale massa van het PM10. Uit landelijk onderzoek is gebleken dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook de grenswaarde van PM2,5 wordt nageleefd. Verder is het luchtkwaliteitsonderzoek op basis van juiste uitgangspunten uitgevoerd. De fijnstofsituatie vormt geen belemmering voor verdere besluitvorming. Ammoniak Het stellen van eisen aan de ammoniakemissie uit huisvestingssystemen van veehouderijen vormt samen met aanvullend zoneringsbeleid het instrumentarium ter beperking van de ammoniakemissie van veehouderijen. De beoordeling van agrarische bedrijven hebben betrekking op: Pag 3 van 5
A. Een zonering rondom te beschermen zeer kwetsbare gebieden waar uitbreiden zo goed als niet meer mogelijk is, tenzij er gebruik wordt gemaakt van zeer sterk ammoniakreducerende, industriële technieken. Dit is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) en bijbehorende Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) B. Emissie-eisen aan huisvestingssystemen in de vorm van maximale emissiewaarden per diercategorie. Dit is het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting genoemd. C. Strengere emissie-eisen voor grote intensieve veehouderijen (IPPC-bedrijven). Dit is geregeld in de omgevingsvergunning milieu via de Wav en het Besluit huisvesting. D. Een lokale toetsing in de vorm van een Natuurbeschermingswetvergunning. Hiermee worden bepaalde gebieden beschermd worden tegen effecten van projecten, zoals het uitbreiden van het aantal te houden dieren. Ad A. Het agrarische bedrijf bevindt zich buiten de bufferzones van 250 meter van voor verzuringgevoelige gebieden volgens de wet ammoniak en veehouderij. http://nationaalgeoregister.nl/geonetwork/srv/dut/search?#fast=index&from=1&to=50&any_or_geokeyword_or_t itle_or_keyword=ammoniak*&dynamic=true&relation=within Ad B. De emissies van de stallen komen overeen met de emissie-eisen van het besluit emissiearme huisvesting. Ad C. De Beleidslijn geeft een generieke invulling aan artikel 3, lid 3 van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Dat artikel bepaalt dat het bevoegd gezag voor een veehouderij die onder de werkingssfeer van de voormalige IPPC-richtlijn (nu: RIE-richtlijn) valt, moet beoordelen of voorschriften in de omgevingsvergunning milieu nodig zijn die verder gaan dan het toepassen van de beste beschikbare technieken (BBT). Het stellen van verdergaande voorschriften kan nodig zijn om: technische kenmerken en de geografische ligging van de installatie of de plaatselijke milieuomstandigheden. Pag 4 van 5
Centraal in de Beleidslijn staat dat bij een emissie boven de 5.000 kg ammoniak, strengere emissieeisen dan BBT gelden (BBT+ of BBT++). Het gaat dan alleen om IPPC-veehouderijen met een totale emissie van boven de 5.000 kg, die uitbreiden in dieren en dus al een emissie hadden van meer dan 5.000 kg (vóór de uitbreiding) of die eerst onder de 5.000 kg zaten maar door de uitbreiding boven de 5.000 kg ammoniak komen. Pas vanaf de 5.000 kg moet u dan voor de uitbreiding strengere emissieeisen stellen (BBT+). Boven de 10.000 kg ammoniak kunt u nóg strengere emissiewaarden dan BBT+ eisen (BBT++), vergelijkbaar met een gecombineerde luchtwasser. Uit de aanvraag blijkt dat de omvang van de ammoniak emissie 2814 kg bedraagt en daarmee lager is dan 5000 kg per jaar. Volgens de beleidslijn hoeft het bedrijf dus geen aanvullende voorzieningen te treffen ten einde te voldoen aan een zwaarder niveau van BBT. Ad D: De beoordeling van de stikstofdepositie geschiedt middels de PAS-tool Aerius. Het bedrijf heeft een PAS melding gedaan die wordt beoordeeld door het bevoegd gezag in het kader van de NB-wet, de provincie Groningen.. Conclusies: De rapportages ten aanzien van fijnstof en geur zijn niet geheel correct uitgevoerd. In de voorliggende notitie zijn deze twee aspecten nader beschouwd. Vanuit luchtkwaliteit-, geurregelgeving zijn er geen belemmeringen voor besluitvorming. Aan de regelgeving voor ammoniak wordt ook voldaan, met dien verstande dat de toetsing van de NBregelgeving niet is uitgevoerd middels deze notitie. De bevoegdheid hiertoe ligt bij de provincie Groningen. Pag 5 van 5