[naam] [geboortedatum] [woonplaats] hierna te noemen: aanvraagster

Vergelijkbare documenten
[aanvrager] [geboortedatum] [woonplaats] bijgestaan door [naam] hierna te noemen: aanvrager

De civiele kamer van de Commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven

De civiele kamer van de Commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven

De civiele kamer van de Commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven

De civiele kamer van de Commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven

De civiele kamer van de Commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven

Mevrouw [naam] geboren op [geboortedatum] wonende te [plaats] hierna te noemen: aanvraagster

De civiele kamer van de Commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven

De civiele kamer van de Commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven

De civiele kamer van de Commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven

COMPENSATIECOMMISSIE

Artikel 4 - Verjaring Dit statuut geldt ongeacht of een rechtsvordering tot schadevergoeding is verjaard.

Statuut afhandeling van civiele vorderingen tot schadevergoeding seksueel misbruik

Statuut afhandeling van civiele vorderingen tot schadevergoeding seksueel misbruik

COMPENSATIECOMMISSIE

COMPENSATIECOMMISSIE

5. Moet je een melding bij de commissie Samson hebben gedaan om voor een compensatieregeling in aanmerking te komen? Dat is niet noodzakelijk.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M.G. de Vries, secretaris)

ECLI:NL:RBALK:2009:BH5268

ECLI:NL:RBDHA:2014:8157

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBAMS:2014:8276

ECLI:NL:RBAMS:2015:10059

COMPENSATIECOMMISSIE

de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

ECLI:NL:RBMID:2010:BP5101

ECLI:NL:CRVB:2014:39. Uitspraak. Centrale Raad van Beroep. Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:GHARL:2013:10366 GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Samenvatting. Consument, tegen. Arag SE, gevestigd te Leusden, hierna te noemen Aangeslotene. 1. Procesverloop

COMPENSATIECOMMISSIE

Seksueel misbruik in een jeugdzorginstelling of pleeggezin

[naam] [geboortedatum] [woonplaats] hierna te noemen: aanvrager gemachtigde: [naam] [instelling] [vestigingsplaats] vertegenwoordigd door [naam]

ECLI:NL:RBNHO:2013:10520

SAMENVATTING Adviesgeschil PO - artikel 11 onder f WMS ( vaststelling of wijziging beleid m.b.t. organisatie van de school)

ANONIEM BINDEND ADVIES

17.055Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

De aangeboden school voor so is voor de leerling voldoende nabij, waardoor op dit punt is voldaan aan de zorgplicht van de school.

17.025B Beslissing van het College van Beroep van het Kwaliteitsregister Jeugd van 29 maart 2018

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBOVE:2017:2182

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Nederlandse Voorschotbank B.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de Bank.

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

17.064T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

ECLI:NL:GHAMS:2017:357 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

16.107T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Samenvatting. 1. Procedure

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

COMPENSATIECOMMISSIE

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

Slachtoffer van geweld?

ECLI:NL:RBNHO:2016:10882

ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

de naamloze vennootschap Interbank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

Verweerder heeft op 7 november 1995 een verweerschrift ingediend.

Interpretatiegeschil cao vo. Niet vastgesteld kan worden dat de werkgever artikel 8.1 lid 5 cao vo onjuist heeft toegepast.

betreft: [klager] datum: 2 februari 2015

ECLI:NL:GHDHA:2013:3850

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

OORDEEL. Het verzoek tot onderzoek betreft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo, hierna (ook) te noemen: de gemeente.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. R.G. de Kruif, secretaris)

de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de Bank.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

15.087T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

ECLI:NL:RBLIM:2014:6800

ECLI:NL:GHDHA:2017:647

Samenvatting. 1. Procedure

Beroep tegen berisping is gegrond omdat het plichtsverzuim niet ernstig genoeg is. UITSPRAAK

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

ECLI:NL:RBDHA:2014:11422

Bestuurdersaansprakelijkheid wegens het onverantwoord verstrekken van een risicovolle lening

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

Samenvatting. 1. Procesverloop

Raad van Toezicht Amsterdam van de Nederlandse Vereniging van Makelaars en Taxateurs in onroerende goederen NVM DE LOOP VAN DE PROCEDURE

Betreft: [klager] datum: 25 augustus 2015

Beroep tegen schorsing als ordemaatregel en tegen ontslag wegens gewichtige reden; hbo

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

17.154Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 9 augustus 2018

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

ECLI:NL:GHSHE:2017:1404

Vertrouwensbeginsel, terugwerkende kracht Artikelen: WHW art lid 1,3 en 4, Uitvoeringsbesluit WHW art. 2.1 en 2.2 lid 1, Awb art.

vonnis RECHTBANK Overijssel Team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Almelo Zaaknummer: \CV EXPL Vonnis van 17 april 2018

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket te Rotterdam. Datum: 3 augustus Rapportnummer: 2011/226

ECLI:NL:CRVB:2017:1982

Samenvatting. 1. Procedure

ECLI:NL:RBZWB:2016:6366

: Aegon Financiële Diensten B.V., gevestigd te Leeuwarden, verder te noemen de Bank

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

ECLI:NL:RBAMS:2016:7682

ECLI:NL:RBLIM:2014:7598

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

de naamloze vennootschap ABM AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

de besloten vennootschap Van de Burgwal Financieel Adviesbureau B.V., gevestigd te Amersfoort, hierna te noemen Aangeslotene.

Transcriptie:

Uitspraak De civiele kamer van de Commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven Zaaknummer: xxxxxx Datum uitspraak: 3 oktober 2014 De civiele kamer van de Commissie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna ook te noemen: de Commissie) geeft op grond van het statuut voor de buitengerechtelijke afhandeling van civiele vorderingen tot schadevergoeding in verband met seksueel misbruik van minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen (hierna ook te noemen: het Statuut) het volgende oordeel naar aanleiding van de aanvraag tot schadevergoeding door: [naam] [geboortedatum] [woonplaats] hierna te noemen: aanvraagster tegen: [instelling] [vestigingsplaats] vertegenwoordigd door [naam] bijgestaan door [naam] hierna te noemen: instelling Beslissing Misbruik pleegvader De Commissie vindt aannemelijk dat aanvraagster tijdens het verblijf in een pleeggezin in [periode](hierna te noemen: pleeggezin 1) slachtoffer is geworden van seksueel misbruik door haar pleegvader. De rechtsvoorganger van de instelling was verantwoordelijk voor de plaatsing in en/of de begeleiding van het pleeggezin. De Commissie acht aannemelijk dat de rechtsvoorganger van de instelling op de hoogte was van het misbruik (in pleeggezin 1) zonder dat hiertegen effectief is opgetreden. Aanvraagster ontvangt op grond van het Statuut 42.500,-- van de instelling. De Commissie heeft besloten dat aanvraagster in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van categorie e ter hoogte van 50.000,--. Aanvraagster heeft in het verleden in totaal 7.500,-- ontvangen in verband met seksueel misbruik door haar pleegvader in pleeggezin 1. Daarom wordt dit bedrag in mindering gebracht op de tegemoetkoming volgens het Statuut.

Misbruik pleegbroer De Commissie heeft besloten om de aanvraag met betrekking tot het misbruik door de pleegbroer af te wijzen. De Commissie vindt aannemelijk dat aanvraagster tijdens het verblijf in een pleeggezin in [periode] (hierna te noemen: pleeggezin 2) slachtoffer is geworden van seksueel misbruik door haar pleegbroer. Echter, niet voldoende aannemelijk is dat de rechtsvoorganger van de instelling feitelijk op de hoogte was van het misbruik door haar pleegbroer in pleeggezin 2 als bedoeld in artikel 2 lid 4 van het Statuut. Het oordeel van de Commissie is bindend voor partijen en is niet vatbaar voor enige vorm van bezwaar of beroep. 1. Verloop van de procedure De Commissie heeft het aanvraagformulier met bijlagen ontvangen op 5 november 2013. De Commissie heeft het aanvraagformulier met bijlagen op 3 januari 2014 doorgestuurd naar de instelling. Op 26 februari 2014 ontving de Commissie de schriftelijke reactie met bijlagen van de instelling. Aanvraagster en de instelling zijn op 18 april 2014 gehoord door de Commissie. Daarbij is aanvraagster verschenen met onder andere haar moeder. Namens de instelling zijn verschenen [naam] (regiomanager) en [naam] (jurist instelling). Op 19 september 2014 heeft de Commissie de aanvraag behandeld in de raadkamer. 2. De aanvraag Aanvraagster heeft een verzoek tot schadevergoeding ingediend wegens seksueel misbruik gedurende haar verblijf in twee pleeggezinnen. Aanvraagster is door tussenkomst van [naam] in de pleeggezinnen geplaatst. Deze organisatie was destijds geen zelfstandige rechtspersoon, maar een onderdeel van [naam]. [naam] is de rechtsopvolger van [naam]. De instelling is de rechtsopvolger van [naam]. Het misbruik in pleeggezin 1 zou hebben plaatsgevonden in [periode]. Aanvraagster stelt in deze periode door haar pleegvader (hierna te noemen: beschuldigde 1) te zijn misbruikt. Het misbruik omvatte verschillende vormen van misbruik, waaronder het binnendringen van het lichaam van aanvraagster. Het misbruik heeft ongeveer tien keer plaatsgevonden. Het misbruik in pleeggezin 2 zou hebben plaatsgevonden in [periode]. Aanvraagster stelt in deze periode door haar pleegbroer (hierna te noemen: beschuldigde 2) te zijn misbruikt. Het misbruik omvatte verschillende vormen van misbruik, waaronder het binnendringen van het lichaam van aanvraagster. Ook was er daarbij sprake van bedreiging door beschuldigde 2. Beschuldigde 1 en 2 zijn strafrechtelijk veroordeeld voor het misbruik. Aanvraagster stelt dat de rechtsvoorganger van de instelling destijds feitelijk van het misbruik op de hoogte was, zonder dat er effectief is opgetreden.

3. Reactie instelling De instelling acht voldoende aannemelijk dat aanvraagster gedurende haar verblijf in pleeggezin 1 door haar pleegvader is misbruikt. Eveneens vindt de instelling voldoende aannemelijk dat aanvraagster gedurende haar verblijf in pleeggezin 2 door haar pleegbroer is misbruikt. De huidige bestuurder van de instelling vindt het verschrikkelijk dat dit heeft plaatsgevonden. De huidige bestuurder van de instelling benadrukt dat de plaatsingen in beide pleeggezinnen hebben plaatsgevonden in het zogenaamde vrijwillig kader (jeugdhulpverlening). Dit betekent dat het laatste woord over de verblijfplaats van aanvraagster bij de ouder met het gezag lag. In dit geval was de moeder van aanvraagster belast met het gezag (destijds voogdij genaamd). De instelling stelt dat niet voldoende aannemelijk is dat medewerkers van [naam] en/of [naam] ten tijde van de plaatsingen feitelijk van het misbruik op de hoogte waren. De instelling erkent dat de moeder van aanvraagster een medewerker van [naam] heeft verteld van haar vermoeden van seksueel misbruik van aanvraagster en haar zusje door beschuldigde 1. De instelling stelt echter dat de betreffende medewerker destijds actie heeft ondernomen. Aanvraagster en haar zusje zijn door de medewerker geobserveerd. Eind [jaar] zou de betreffende medewerker een gesprek zijn aangegaan met beschuldigde 1. De vermoedens van de moeder werden door de observatie niet bevestigd. En beschuldigde 1 ontkende. Voorts vindt de instelling niet voldoende aannemelijk dat [naam]/[naam] ten tijde van de plaatsing van aanvraagster in pleeggezin 2 feitelijk van het misbruik door beschuldigde 2 op de hoogte was. De instelling stelt dat ze pas vanaf [datum] feitelijk op de hoogte was van het misbruik door beschuldigde 1. Tijdens een gesprek tussen [naam]/[naam] en beschuldigde 1 heeft de beschuldigde 1 het misbruik toegegeven. Het misbruik door beschuldigde 2 kwam volgens de instelling pas aan het licht in [jaar] naar aanleiding van psychologisch onderzoek van aanvraagster. De instelling stelt dat, indien de Commissie van oordeel is dat wel voldoende aannemelijk is dat [naam]/[naam] feitelijk van het misbruik op de hoogte was, niet kan worden gesteld dat niet effectief is opgetreden. Ten tijde van de plaatsingen heeft [naam] gehandeld naar aanleiding van de vermoedens van moeder. De medewerker van [naam] heeft aanvraagster en haar zusje geobserveerd en een gesprek gevoerd met beschuldigde 1. De vermoedens van de moeder werden echter niet bevestigd door deze observatie. Daarbij kwam dat beschuldigde 1 ontkende. Wat betreft het effectief handelen verwijst de instelling tevens naar het arrest van het gerechtshof [plaats] van [datum]. De instelling stelt dat daarin is beslist dat [naam] niet kon worden aangesproken op grond van onzorgvuldig of onrechtmatig handelen en er derhalve ook geen grondslag was voor een aanspraak op schadevergoeding. Gezien dit alles stelt de instelling dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor een tegemoetkoming in de zin van art. 6 van het Statuut. Tenslotte merkt de huidige bestuurder van de instelling op dat ten aanzien van de daders, begin jaren negentig, het recht zijn beloop heeft gekregen. Zij zijn strafrechtelijk veroordeeld, ook tot het betalen van schadevergoeding ten behoeve van aanvraagster. De instelling stelt ook dat met betrekking tot het handelen van [naam] het recht zijn beloop heeft gehad. Dit nu zowel de rechtbank [plaats] als het gerechtshof [plaats] heeft geoordeeld dat [naam] niet kon worden aangesproken op grond van onzorgvuldig of onrechtmatig handelen; er was derhalve ook geen civielrechtelijke grondslag voor een aanspraak op schadevergoeding. In het licht van voorgaande vindt de huidige bestuurder van de instelling de vraag opportuun of de Commissie nogmaals tot een (her-)beoordeling moet overgaan, als zowel het strafrechtelijke als het civielrechtelijke traject met betrekking tot aanspraak op schadevergoeding in het verleden zijn afgerond.

4. Beoordeling ontvankelijkheid Namens de instelling is aangevoerd dat zowel ten aanzien van het handelen van de daders als het handelen van de instelling het recht zijn beloop heeft gehad. Dit gelet op de strafrechtelijke en civielrechtelijke veroordelingen van de daders, alsmede het oordeel van het gerechtshof [plaats] ten aanzien van het handelen van instelling. Gezien deze feiten en omstandigheden is volgens de instelling de vraag opportuun of de Commissie nogmaals tot een (her-)beoordeling moet overgaan. De Commissie is van oordeel dat een eerder oordeel over de handelwijze van de beschuldigden en de instelling niet aan een inhoudelijk oordeel van de Commissie in de weg staat. De Commissie komt tot dit oordeel op grond van de volgende omstandigheden. Eerdere veroordelingen Zowel de strafrechtelijke veroordelingen van beschuldigde 1 en 2 als de schadevergoedingen die op grond daarvan zijn vastgesteld hadden betrekking op de gedragingen van de beschuldigden. Het Statuut is gebaseerd op de verantwoordelijkheid van de instelling onder wiens gezag het slachtoffer geplaatst was. Het is niet de beschuldigde die in het kader van het Statuut wordt aangesproken. Derhalve gelden andere uitgangspunten dan de voornoemde beoordeling in het kader van de eerdere strafrechtelijke veroordelingen en schadevergoedingen. Gelet hierop ziet de Commissie in de eerdere veroordelingen en schadevergoedingen geen belemmering om aanvraagster te ontvangen in haar aanvraag op grond van het Statuut. Eerdere uitspraak over handelwijze instelling De instelling verwijst naar het arrest van [datum] waarin het gerechtshof [plaats] zich reeds heeft uitgelaten over het al dan niet onzorgvuldig of onrechtmatig handelen van de instelling. De instelling vraagt zich af of de Commissie, gelet op het arrest, tot een (her-)beoordeling moet overgaan. De Commissie merkt op dat voor aanvragen op grond van het Statuut een ander toetsingskader geldt dan voor vorderingen tot schadevergoeding die buiten het Statuut om aan de burgerlijke rechter worden/zijn voorgelegd. Daarbij komt dat de moeder van aanvraagster in bovengenoemde procedure bij het gerechtshof de eisende partij was. De moeder van aanvraagster trad voor zichzelf op. Aanvraagster was in deze procedure formeel, noch materieel procespartij. Gelet hierop ziet de Commissie geen belemmering om de aanvraag op grond van het Statuut te beoordelen.

5. Beoordeling (steun)bewijs 5.1 Aannemelijkheid seksueel misbruik De Commissie vindt aannemelijk dat aanvraagster in [periode] in pleeggezin 1 en in [periode] in pleeggezin 2 verbleef. De Commissie vindt aannemelijk dat aanvraagster gedurende haar verblijf in pleeggezin 1 en pleeggezin 2 is misbruikt, zoals beschreven onder 2. De rechtsvoorganger van de instelling was destijds verantwoordelijk voor de plaatsing in en/of begeleiding van de pleeggezinnen. De Commissie baseert zich hierbij onder andere op het verslag van de interviews van de kinderen [naam], de overeenkomst met beschuldigde 1, de uitspraak van de politierechter inzake beschuldigde 2 van [datum] en de reactie van de instelling met bijlagen en hetgeen tijdens de zitting naar voren is gebracht. 5.2 Feitelijke wetenschap en effectief optreden Omdat aanvraagster misbruikt is door haar pleegvader en pleegbroer moet, volgens artikel 2 lid 4 van het Statuut, aannemelijk zijn dat een medewerker van de instelling die verantwoordelijk was voor de plaatsing in en/of begeleiding van het pleeggezin, feitelijk op de hoogte was van het misbruik zonder dat hiertegen effectief is opgetreden. De Commissie dient zowel van het misbruik in pleeggezin 1 als in pleeggezin 2 te beoordelen of het voldoende aannemelijk is dat de instelling feitelijk van het misbruik op de hoogte was en heeft nagelaten om effectief op te treden De Commissie baseert zich hierbij onder andere op de reactie van de instelling met bijlagen, het verslag van [naam] van [datum] en [datum], de brief van [naam medewerkster] van [datum] en hetgeen tijdens de zitting naar voren is gebracht. Bij de beoordeling dient volgens de Commissie het volgende als uitgangspunt te worden genomen. [naam]/[naam] waren destijds professionele organisaties die zich onder andere richtten op kinderen die niet thuis kunnen wonen. Dergelijke organisaties zijn doorgaans in staat om zich op situaties als onderhavige voor te bereiden en om procedureafspraken te maken voor (veel) voorkomende gevallen. In de onderhavige zaak mag ervan uit worden gegaan dat er dergelijke kennis bij de instanties aanwezig was over hoe om te gaan met meldingen van misbruik. Deze kennis is van groot belang, omdat de kinderen niet over dergelijke kennis en kunde beschikken. De Commissie is van oordeel dat de beantwoording van de vraag of er al dan niet sprake was van wetenschap en effectief ingrijpen vanuit dit kader moet worden beoordeeld. Vrijwillig kader De instelling heeft aangegeven dat de plaatsing van aanvraagster heeft plaatsgevonden in het zogenaamd vrijwillig kader (jeugdhulpverlening). Dat betekent dat het laatste woord over de verblijfplaats van aanvraagster bij de ouder met gezag lag. In dit geval was de moeder belast met het gezag (destijds voogdij genaamd). Als de moeder van aanvraagster de overtuiging had dat de kinderen werden misbruikt had ze, naar het oordeel van de instelling, de kinderen ook zelf kunnen wegnemen. Allereerst merkt de Commissie op dat het voor het begrip pleeggezin in de zin van het Statuut niet relevant is of de plaatsing in het kader van een maatregel van jeugdbescherming heeft plaatsgevonden danwel in een vrijwillig kader. De vrijwillige plaatsing wordt expliciet genoemd in de definitie van pleeggezin in art. 1 sub i Statuut. De moeder van aanvraagster heeft destijds vrijwillig hulp gezocht, omdat ze de opvoeding en verzorging van haar kinderen niet aankon. Aan de hand daarvan is namens de instelling een hulpaanbod gedaan. De Commissie dient de handelwijze met betrekking tot dat hulpaanbod te beoordelen. Binnen dat kader dient de Commissie te beoordelen of er al dan niet sprake was van wetenschap en effectief ingrijpen. Voor deze beoordeling is het niet relevant dat de hulp vanuit een vrijwillig kader heeft plaatsgevonden.

Misbruik in pleeggezin 1 De Commissie acht voldoende aannemelijk dat [naam]/[naam] op de hoogte was van het misbruik in pleeggezin 1 zonder dat hiertegen effectief is opgetreden. De Commissie komt tot dit oordeel op grond van de volgende omstandigheden. De moeder van aanvraagster heeft in [jaar] hulp ingeroepen van [naam] in verband met problemen bij de opvoeding en verzorging van haar kinderen. [naam] was een instelling voor ambulante jeugdhulpverlening, die hulp bood in de vorm van maatschappelijk werk ten behoeve van jongeren en ouders op vrijwillige basis. [naam] was destijds een onderdeel van de [naam]. Aanvraagster en haar zusje zijn kort daarna, door tussenkomst van [naam], uit huis geplaatst en vervolgens in het pleeggezin van beschuldigde 1 geplaatst. Aanvraagster verbleef [periode] in het pleeggezin van beschuldigde 1. Aanvraagster is in [periode] door haar pleegvader misbruikt. Vast staat dat de moeder van aanvraagster in deze periode aan een medewerkster van [naam], [naam medewerkster], heeft verteld van haar vermoeden van seksueel misbruik van aanvraagster door beschuldigde 1. Aanvraagster verbleef op het moment van deze melding in het pleeggezin van beschuldigde 1. Naar aanleiding van de melding heeft de betreffende medewerkster van [naam] aanvraagster geobserveerd. De vermoedens van de moeder werden volgens de instelling door de observatie niet bevestigd. Ook is de betreffende medewerkster een gesprek aangegaan met beschuldigde 1 waarin hij het misbruik ontkende. De Commissie vindt aannemelijk dat aanvraagster ook na de melding nog is misbruikt. Dit gelet op de pleegperiode van het misbruik door beschuldigde 1. Deze feiten en omstandigheden leveren naar het oordeel van de Commissie feitelijke wetenschap in de zin van het Statuut op van het misbruik van aanvraagster. Dit betekent dat de Commissie van oordeel is dat er, naar aanleiding van de melding, voor de instelling een plicht is ontstaan om effectief op te treden. De Commissie dient te beoordelen of het optreden effectief is geweest. Daarbij acht de Commissie de volgende omstandigheden van belang. Naar aanleiding van de melding van de moeder van aanvraagster is door een medewerkster van [naam] actie ondernomen. De medewerkster heeft de kinderen geobserveerd. Ook heeft de medewerkster een gesprek gevoerd met pleegvader 1. Pleegvader 1 ontkende. Nagelaten is om een deskundige te raadplegen. Ook heeft er geen gesprek plaatsgevonden met aanvraagster. Gelet hierop is de Commissie van oordeel dat door de instelling weliswaar is ingegrepen, maar dat er risico s zijn genomen bij de aanpak van de melding. Voor de vraag of het optreden effectief is geweest verwijst de Commissie naar de toelichting bij artikel 7 van het Statuut. Uit de toelichting bij artikel 7 van het Statuut blijkt dat, voor zover is gebleken dat het misbruik ook na de melding nog plaatsvond door dezelfde persoon, er in ieder geval geen sprake is geweest van effectief ingrijpen. Gelet op deze omstandigheden is de Commissie van oordeel dat de instelling niet effectief heeft ingegrepen. Misbruik in pleeggezin 2 De Commissie acht onvoldoende aannemelijk dat (een medewerkster van) [naam]/[naam] feitelijk op de hoogte was van het misbruik in pleeggezin 2. De Commissie komt tot dit oordeel op grond van de volgende omstandigheden. Aanvraagster stelt dat de instelling feitelijk van het misbruik in pleeggezin 2 op de hoogte was. Tijdens de zitting heeft de moeder van aanvraagster aangegeven dat ze haar vermoedens met betrekking tot het misbruik in pleeggezin 2 heeft gemeld bij de opvolgster van [naam medewerkster]. Ze wist geen naam meer van deze persoon, noch of het een man of vrouw was. Aanvraagster heeft haar stelling verder niet kunnen onderbouwen met stukken. De instelling heeft betwist, ten tijde van het misbruik op de hoogte te zijn geweest van het misbruik.

Derhalve heeft aanvraagster onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat de instelling feitelijk van het misbruik in pleeggezin 2 op de hoogte was gedurende de periode dat aanvraagster daar verbleef. Hierdoor is er niet voldaan aan de voorwaarde, uit artikel 2 lid 4 van het Statuut, dat voldoende aannemelijk moet zijn dat een medewerker van de instelling die verantwoordelijk was voor de plaatsing in en/of begeleiding van het pleeggezin, feitelijk op de hoogte was van het misbruik zonder dat hiertegen effectief is opgetreden. De Commissie betreurt het dat aanvraagster slachtoffer is geworden van het seksueel misbruik ook door beschuldigde 2. Maar omdat de aanvraag niet voldoet aan alle vereisten van het Statuut, is de Commissie genoodzaakt om de aanvraag met betrekking tot het misbruik door haar pleegbroer in pleeggezin 2 af te wijzen. 6. Tegemoetkomingscategorie De tegemoetkoming heeft het karakter van smartengeld ter erkenning van het gepleegde seksueel misbruik. Het is bedoeld om een financiële vergoeding te bieden ter verzachting van het ondergane psychische leed, de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde. Daarnaast is het toegekende bedrag bedoeld als een tegemoetkoming voor materiële schade als gevolg van het misbruik. Gezien het seksueel misbruik, zoals vermeld onder 2, oordeelt de Commissie dat er sprake is van een uitzonderlijk geval als bedoeld in art. 6 lid 1 onder e van het Statuut. Op basis van de aard, zwaarte en ernst van het misbruik heeft de Commissie de tegemoetkoming vastgesteld op 50.000,--. De Commissie komt tot dit oordeel op grond van de volgende omstandigheden. Het misbruik ving aan op zeer jonge leeftijd, aanvraagster was vijf toen het misbruik begon. Het misbruik heeft ongeveer zes maanden voortgeduurd. Het misbruik omvatte verschillende vormen van misbruik, waaronder het binnendringen van het lichaam van aanvraagster. Het misbruik heeft op regelmatige basis plaatsgevonden. 7. Eerder ontvangen bedragen Aanvraagster heeft in het verleden reeds een aantal bedragen ontvangen in verband met het misbruik. Zo heeft aanvraagster in verband met het misbruik in pleeggezin 1 in het verleden een bedrag ontvangen van beschuldigde 1 van fl 10.000,00 ( 4.537,80). Ook ontving aanvraagster eerder van het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna te noemen: Schadefonds) een bedrag van 2.268,90 (op grond van de reguliere regeling van het Schadefonds) en een bedrag van 8.193,30 (op grond van de Tijdelijke regeling). Op grond van artikel 5 Statuut dienen eerder ontvangen bedragen in mindering te worden gebracht op het bedrag van een tegemoetkoming op grond van het Statuut. Van belang is dat de eerder ontvangen bedragen van het Schadefonds niet alleen betrekking hadden op het misbruik van beschuldigde 1. De Commissie brengt alleen de eerder ontvangen bedragen in mindering op de uitkering op grond van het Statuut die betrekking hadden op het misbruik door beschuldigde 1. Dit betekent dat de Commissie voor de bedragen die niet alleen betrekking hadden op het misbruik van beschuldigde 1 verhoudingsgewijs zal verrekenen. Gelet op het voorgaande brengt de Commissie een bedrag van 7.500,-- in mindering op het bedrag op grond van het Statuut. Dit is het bedrag dat aanvraagster verhoudingsgewijs reeds heeft ontvangen voor het misbruik door beschuldigde 1.

8. Betaling De Commissie draagt de instelling op het bedrag van 42.500,-- te betalen aan aanvraagster. Dit bedrag wordt binnen 30 dagen na ontvangst van de uitspraak van de Commissie door de instelling betaald. De tegemoetkoming wordt betaald zonder dat van de aanvraagster finale kwijting met betrekking tot het seksueel misbruik wordt verlangd. Dit betekent niet dat aanvraagster de mogelijkheid wordt ontnomen om de instelling alsnog aansprakelijk te stellen. De uitspraak is gedaan door de civiele kamer van de Commissie en is ondertekend door de voorzitter. Voorzitter, Prof. dr. mr. J.J.M. van Dijk