Recht is alomtegenwoordig. Of het nu gaat om een verbod iets te doen (door het rood licht rijden), een verplichting iets te doen (deelnemen aan verkiezingen), een werkwijze die men dient na te leven (procesrecht) of een bescherming die men geniet (een kind heeft recht op minstens een deel van de erfenis van zijn ouders). Bij de kleinste stap die je zet, wordt je leven mede bepaald door het recht. Onze samenleving is multi-moreel en multi-individueel. Individuen hebben afwijkende overtuigingen en hun onderlinge verschillen geven aanleiding tot geschillen en conflicten. Vermits geen eenduidige moraal voorhanden is, wordt de positie van het recht als georganiseerde ordening alsmaar complexer en vervullen juristen steeds meer een centrale rol voor het welslagen van menselijk samen-leven. Waar voorheen gemakkelijker ter staving doorverwezen werd naar gedeelde morele normen, verliest het recht gaandeweg deze rugdekking en weegt de taak van de jurist steeds zwaarder. Daarenboven viert het rechtspositivisme hoogtij, waarbij recht inderdaad als onafhankelijk van moraal wordt geconcipieerd. Paradoxaal blijkt dat, net nu deze verzelfstandiging institutioneel bereikt werd, het autonome recht de gesegmenteerde multi-morele samenleving bezwaarlijk aankan. Bijgevolg dienen juristen meer dan ooit de verschillende overtuigingen en morele posities te analyseren, die de huidige samenlevingsconflicten ten grondslag liggen. 1
De essentiële kenmerken van het recht vloeien voort uit de eigenheid van de mens. De mens moet om te overleven immers handelen. Dit handelen doen we met onze geestelijke en lichamelijke vermogens die zich veruitwendigen aan de hand van daden en goederen. Opdat een samenleving geordend zou kunnen verlopen is duidelijkheid nodig omtrent de wijze waarop we beschikken over onze geestelijke en lichamelijke vermogens en de daden en goederen die daaruit voortspruiten. De bevoegdheden om over deze middelen te beschikken worden subjectieve rechten genoemd. Conflicten ontstaan of worden versterkt wanneer het subjectieve recht van de ene door de andere als onrecht wordt ervaren. 2
Het privaatrecht regelt de verhouding tussen burgers. Publiek recht regelt de verhouding tussen de burgers en de overheid en tussen de verschillende overheden en staten onderling. Het nationaal recht is het recht dat uitgevaardigd werd door een bevoegde politieke instelling en enkel van toepassing is op het grondgebied van de betreffende staat. Het grensoverschrijdend recht omvat alle rechtsregelen uitgevaardigd door een supranationale politieke instelling, alle verdragen afgesloten tussen meerdere staten en alle rechtsregels die bepalen welk nationaal recht geldt bij verhoudingen tussen burgers waarop rechtsstelsels van verschillende staten van toepassing zijn. 3
Aanvullend: zo zijn gehuwden gebonden door het wettelijk huwelijksvermogensstelsel tenzij zij expliciet een huwelijkscontract opstellen waarin ze afwijkende bepalingen opnemen (art. 1398-1450 B.W.). De vrijheid om afwijkende bepalingen vast te stellen wordt echter beperkt wanneer zulks om morele, politieke, economische of sociale redenen wenselijk is. 4
De belangrijkste bron van het burgerlijk recht is het burgerlijk wetboek, verder onderverdeeld in Boek I (Personen), Boek II (Goederen en verschillende beperkingen van de eigendom) en Boek III (Op welke wijze eigendom verkregen wordt). 5
Het burgerlijk procesrecht kent bevoegdheid toe aan en organiseert de burgerlijke juridische colleges, waaronder het vredegerecht, de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel, de arbeidsrechtbank, het arbeidshof, het hof van beroep en het Hof van Cassatie (zetelend in burgerlijke geschillen). Verder organiseert het burgerlijk procesrecht het verloop van een burgerlijk proces. 6
Het handelsrecht kan beschouwd worden als afwijkend privaatrecht dat van toepassing is op handelaars en daden van koophandel. Voor natuurlijke personen is de feitelijke activiteit bepalend. Het stellen van daden van koophandel veronderstelt immers een winstoogmerk. Voor rechtspersonen geldt als regel dat het statutair doel bepalend is (art. 2, 3 W. Venn.). Bij een rechtspersoon leidt de afwezigheid van winstoogmerk echter niet tot een hoedanigheid van niet-handelaar. De vennootschap dient in dat geval expliciet de uitoefening van een niet De objectieve daden van koophandel worden opgesomd in de artikels 2 en 3 van het Wetboek van Koophandel. De subjectieve daden van koophandel zijn alle andere daden door een handelaar gesteld en die omwille hiervan tot bewijs van het tegendeel beschouwd worden als zijnde daden van koophandel en dus gesteld met winstoogmerk. De belangrijkste bron van het handelsrecht is het Wetboek van Koophandel. Vele specifieke materies worden echter in bijzondere wetgevingen geregeld. Zo is het faillissementsrecht en het vennootschapsrecht terug te vinden in het Wetboek vennootschapsrecht (W. Venn.). 7
Vennootschappen kunnen de uitoefening van een handels- of burgerlijke activiteit tot doel hebben. Men spreekt dan respectievelijk van een handelsvennootschap of van een burgerlijke vennootschap die de vorm van een handelsvennootschap heeft aangenomen. De wet van 7 mei 1999 heeft het vennootschapsrecht gecodificeerd door alle burgerrechtelijke en handelsrechtelijke bepalingen inzake vennootschappen onder te brengen in één Wetboek van Vennootschappen. 8
Het arbeidsrecht bestaat uit het geheel der rechtsregelen die betrekking hebben op de individuele en collectieve verhoudingen tussen privéwerkgevers en werknemers die hun arbeid in ondergeschikt verband presteren. Het sociale zekerheidsrecht betreft de verplichte sociale verzekeringen zoals ziekte, invaliditeit, arbeidsongevallen, werkloosheid, vakantiegeld, kinderbijslagen, pensioenen. 9
De overheid beschikt over een monopolie van geweld op een bepaald grondgebied en ten aanzien van bepaalde personen. De overheid kan bepaalde rechten en plichten opleggen aan burgers (bv. belastingen), kan burgers strafrechtelijk vervolgen, kan een burger verplichten zijn eigendom te verkopen (onteigening). Waar de overheid gebruik maakt van haar geweldmonopolie, zijn de relaties tussen overheid en burger van publiekrechtelijke aard. 10
Het grondwettelijk recht omvat alles wat in de grondwet geregeld wordt. De grondwet is de basis van elke natie. De grondwet bepaalt de basisstructuur van de politieke en gerechtelijke instellingen evenals hun fundamentele bevoegdheden. Verder erkent de grondwet een aantal fundamentele rechten waarop elke burger kan steunen. Voorbeelden hiervan zijn het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel (art. 10 en art. 11 G.W.), het stemrecht (art. 61 G.W.), het recht zich kandidaat te stellen bij verkiezingen (art. 64 en 69 G.W.), de persvrijheid (art. 25 G.W.), maar ook de recentere sociale rechten (1983) die evenwel niet afdwingbaar zijn. 11
In België zijn handelingen maar strafbaar indien de wet deze strafbaar heeft gesteld, op het moment dat handeling werd gesteld, en tot de op dat moment geldende maximumstraf (art. 14 G.W. e,n art. 7 E.V.R.M.). Strafrechtelijke regelen dienen steeds eng geïnterpreteerd te worden, in het voordeel van de beklaagde. 12
Het strafprocesrecht of strafvorderingsrecht organiseert de procedure in strafzaken en regelt de inrichting en de bevoegdheid van de strafrechtscolleges (politierechtbank, correctionele rechtbank, hof van beroep zetelend in strafzaken, hof van assisen, Hof van Cassatie). Met de wet van 17 mei 2006 werden voorts de strafuitvoeringsrechtbanken ingevoerd. Deze moeten waken over de uitvoering van de straffen. 13