Ecotoxicologische effecten op macrofauna van ijzer(ii)sulfaatdosering in de Afgedamde Maas. G.C.W. van Beek R. Munts H.W.

Vergelijkbare documenten
rijkswaterstaat nza Biologische monitoring: monstername lokatie keuze macrofaunabemonstering

Analyse macrofaunamonsters Everdingen en Steenwaard, najaar 2008

Macrozoöbenthosonderzoek natuurvriendelijke oevers Maas 2009

4.7 Exoten. Bram bij de Vaate, RIZA en Erwin Winter, RIVO

Resultaten telling slaapplaats grutto en andere vogelsoorten 't Broek, Waardenburg

Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek (RIVO) BV. Rapport Nummer: C052/05

Waterkwaliteitsbepaling m.b.v. Macrofauna

Veranderingen van de benthische macrofauna in het Hartelkanaal als gevolg van de opening in de Beerdam

Waterbodemsanering Biesbosch

Ecologische monitoring; standaardisatie?

HET MACROBENTHOS IN HET WESTELIJK DEEL VAN HET HARINGVLIET EN DE HARINGVLIETMONDING IN HET NAJAAR 2001

RESULTATEN DIOXINE-ANALYSES HARLINGEN, februari 2016

Verkennend bodemonderzoek plangebied t Spieghel, Grontmij, maart 2004

Vervolg onderzoek locatie Bredeweg 69 te Randwijk; aanvulling verkennend bodemonderzoek.

de heer S.P. Schimmel Postbus HB Tiel Geachte heer Schimmel,

Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord

Toelichting op technische aspecten en omrekeningen en correcties van milieukwaliteitsnormen voor bodem en water.

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken

BIOLOGIE Bovenbouw P.O. Fris viswater

De Ruiter Boringen en Bemalingen bv

Praktijktest antifouling op touwen

III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10.

Vlaanderen is milieu. Kwaliteit van de waterbodem VLAAMSE MILIEUMAATSCHAPPIJ.

Vleermuisonderzoek Prins Mauritsschool Nijmegen

Aanvullende rapportage verkeersveiligheidseffecten experimenten 130km/h

Sliedrechtse Biesbosch Uitgevoerd door: Royal Haskoning

Waterbodemonderzoek (1)

Zesde Landelijke Steekproef Zoutgehalte in Brood NVB Wageningen

Bureau Schmidt T.a.v. de heer R. Schmidt Westersingel CK LEEUWARDEN

Producentenorganisatie Kokkelvisserij p/a Ir. J. D. Holstein Coxstraat DC Kapelle. Project nummer:

Gemeente s-hertogenbosch Dhr. T. van Tol Postbus GZ s-hertogenbosch

Ecologische doelstelling

Gemeente s Hertogenbosch Dhr. J. Winter Postbus GZ s-hertogenbosch

Ecoscan Bomhofseplas Nul-meting macrofyten, macrofauna & vis

Nader onderzoek vleermuizen schoolgebouw Anne Franklaan, Montfoort

Toepassing van zeefzand uit groenafval.

Bepaling Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand Natuurbegraafplaats te Rooth (Maasbree)

Rekentool Veiligheidsklassen werken met verontreinigde grond (versie 4.x, Conform CROW Publicatie 132, 4e druk)

Verkenning milieueffecten rubbergranulaat bij kunstgrasvelden. Resultaten RIVM en STOWA onderzoek

Aanvullende metingen arseen op de Waddenzee i.v.m. calamiteit Andinet

Aan: Van Vliet Caravans B.V. t.a.v. de heer J. van Vliet Kromwijkerdijk HW WOERDEN. Geachte van Vliet,

Hierbij doen wij u de resultaten toekomen van het nader bodemonderzoek op het sportpark De Koepel te Vught.

Interaktie tussen koper in oppervlaktewater, de structuur van microbiële levensgemeenschappen en histamine concentraties in eetbare kreeftachtigen

KEURING KUNSTGRASVELDEN. Uitloging zink in het drainage water en de drainage laag.

1 Inleiding. Aan: Gemeente Nieuwegein T.a.v. de heer B.P. Asselt Postbus AA Nieuwegein. Geachte heer Asselt,

Verzilting van zoete wateren: Verlies of winst voor de aquatische natuur?

Werkdocument Kd-waarden van zware metalen in zoetwatersediment[riza nr x]

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Gemeente Zwolle. Morfologisch gevoeligheidsonderzoek Westenholte. Witteveen+Bos. Willemskade postbus 2397.

Groene glazenmaker in de provincie Groningen

Vertrouwelijk. Memo. Aan : Conny Bieze Van : ODRA Onderwerp : Nadere beoordeling partijkeuring Vink Datum : 16 april 2018

VERKENNEND WATERBODEMONDERZOEK HOOIDONKSEBEEK

Martens Aannemingsbedrijf bv t.a.v. de heer M. Martens Postbus AB Lekkerkerk.

Life at the edge: benthic invertebrates in high altitude Andean streams. Dhr. R.A. Loayza-Muro

: NEN 5740 ONV (onverdacht), NEN 5707 VED-H (Verdachte locatie met diffuse bodembelasting heterogeen verdeeld)

omgevingsdienst HAAGLANDEN Beschikking Wet bodembesclierming - geval van bodemverontreiniging

ACTUALISATIE BODEMKWALITEITSKAART

Samenvatting, conclusies en aanbevelingen

Vliegroute vleermuizen Noordelijke Hogeschool Leeuwarden Beoordeling van de effectiviteit van een tijdelijke vliegroute voor vleermuizen in juli 2008

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Risicobeoordeling van lange-termijn inname van fipronil via de consumptie van ei en ei-producten

de betekenis van natuurvriendelijke oevers voor de macrofauna

stappen Kenmerken Gebieds indeling Toelichting

Ontwikkeling nieuwe minerale olie standaard RIVM-NMi-001

Projectnummer: B Opgesteld door: dr.ir. B.T. Grasmeijer. Ons kenmerk: :0.3. Kopieën aan:

Zie Wijzigingsblad d.d. 1 januari 2013 bij de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten versie 3 september 2007.

Inventarisatie beschermde vissoorten Vreeland

Wortelknollen van Schedefonteinkruid in het Lauwersmeer,

van Maas en Rijn? De biologische Kwaliteitsbeoordel ing EXUVIAE Alexander Klink Hydrobiologisch Advlesburo Kllnk bv Wageningen

A COMPANY OF HASKONING NEDERLAND BV MILIEU. Een ad-hoc Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR) voor aluminium in oppervlaktewater. 26 april 2002 RIZA

Ecologische monitoring

De Gouden Ham. Onderzoek blauwalgen. Rapportage : September 2007.

Rapportage Sanscrit.nl

Pre-advies Rivierengebied

Werkt kwaliteitsbaggeren ook voor de chemische toestand van de KRW? Wat is de chemische toestand?

Beoordeling elektromagnetische veldsterkte rondom hoogspanningslijnen in Nieuwland, Amersfoort. November 2009 GGD Midden-Nederland

Kwaliteit oppervlaktewater, 2009

Memo. Datum 21 december 2016 Aantal pagina's 5 Van Bas van der Zaan. Doorkiesnummer +31(0)

NOTITIE. Methodiek. Plangebied en ingreep

De Gouden Ham. Onderzoek blauwalgen. Rapportage : Augustus 2007.

Springstaarten vertellen hoe het zit met ecologische risico s

Bepaling van de biotische index van zoetwater

Tabel 1 van 2. AP04 : Organisch onderzoek - niet aromatisch A minerale olie mg/kg ds 53 36

Biomassaschatting van de pelagische visstand in een haven van de Antwerpse Linkerscheldeoever

Vergisting van eendenmest

omgevingsdienst HAAGLANDEN

provincie:: Utrecht VERZO N D EN 0 1 APR 2003 Aan: Houtkamp, s Bouwbedrijf B. V. t.a.v. de heer ing. P. KeIler Boterdijk NA Uithoorn

Optimalisatie macrofauna maatlat R8

MIRA-T Kwaliteit oppervlaktewater. Belasting van het oppervlaktewater met zuurstofbindende stoffen en nutriënten DPSIR

Uitvoeringskader eenduidige handhaving NEN 5720 en NEN 5717

VOORBLAD TER VISIE LEGGEN BODEMVERONTREINIGING

Kengetallen. E-5 MPR-Kwaliteit. Inleiding. MPR 24 uur. 4 Betekenis van MPR 24 uur

Tabel 1 van 2 14,1 19,6

Wijzigingsvoorstel (RfC) op Aquo-lex Wijzigen diverse definities

Rapportage Sanscrit.nl

De vetzuursamenstelling van producten vleesbereiding en vleesproducten. Datum 7 oktober 2013

Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 1 van 2

Happy Duck Wasplein Industrieweg AD DUIVENDRECHT

Aan: Polynorm Holland B.V. T.a.v. de directie Amersfoortseweg LJ BUNSCHOTEN

Transcriptie:

Ecotoxicologische effecten op macrofauna van ijzer(ii)sulfaatdosering in de Afgedamde Maas G.C.W. van Beek R. Munts H.W. Waardenburg

Ecotoxicologische effecten op macrofauna van ijzer(ii)sulfaatdosering in de Afgedamde Maas G.C.W. van Beek R. Munts H.W. Waardenburg Bureau Waardenburg bv Adviseurs voor ecologie & milieu Postbus 365, 4100 AJ Culemborg Telefoon 0345-512710, Fax 0345-519849 e-mail wbb@buwa.nl website: www.buwa.nl opdrachtgever: Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland 8 december 1999 rapport nr. 99.63

Status uitgave: eindrapport Rapport nr.: 99.63 Datum uitgave: 8 december 1999 Titel: Samensteller/Samenstellers: Ecotoxicologische effecten op macrofauna van ijzer(ii)sulfaatdosering in de Afgedamde Maas drs. G.C.W. van Beek ing. R. Munts, drs. H.W. Waardenburg Aantal pagina s inclusief bijlagen: 40 Project nr.: 99.075 Projectleider: Naam en adres opdrachtgever: drs. G.C.W. van Beek Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland Postbus 556, 3000 AN Rotterdam Referentie opdrachtgever: Orderbon nr. 99150440, 16 juni 1999 Akkoord voor uitgave: Directeur Bureau Waardenburg bv drs. A.J.M. Meijer Paraaf: Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. Bureau Waardenburg bv / Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitszorgsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig ISO 9001. Bureau Waardenburg bv Adviseurs voor ecologie & milieu Postbus 365, 4100 AJ Culemborg Telefoon 0345-512710, Fax 0345-519849 e-mail wbb@buwa.nl website: www.buwa.nl

Voorwoord Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland heeft Bureau Waardenburg gevraagd voor het uitvoeren van een onderzoek naar mogelijke ecotoxicologische effecten op macrofauna in de Afgedamde Maas door toevoeging van ijzer(ii)sulfaat aan het water. Deze stof wordt toegevoegd om het fosfaatgehalte te verlagen ten behoeve van drinkwaterinname bij de Wilhelminasluizen. Bekend is dat door het ijzer(ii)sulfaat directe en indirecte toxische effecten kunnen optreden op aquatische organismen zoals de benthische evertebraten. Het onderzoek is uitgevoerd door een projectteam van Bureau Waardenburg gevormd door: - R. Munts (determinatie macrofauna en literatuuronderzoek); - T. J. Boudewijn (ecotoxicologisch advies); - H.W. Waardenburg (rapportage) - G.C.W. van Beek (projectleider en rapportage). Projectleiding vanuit de opdrachtgever is verzorgd door J.A. van der Velden. De bemonstering is uitgevoerd door de Meetdienst van Rijkswaterstaat en de chemisch/fysische analyses van het sediment door All Control. De conceptrapportage is besproken en becommentarieerd door de Subwerkgroep Ecotoxicologie Beheerplan Afgedamde Maas tijdens een bespreking op 16 november 1999. Schriftelijk commentaar is ontvangen van J.A. van der Velden. Aanvullende informatie is verkregen van J.C. Schmale (Duinwaterbedrijf Zuid-Holland). Het commentaar en de relevante informatie zijn verwerkt in de eindrapportage.

Inhoud Samenvatting... 7 1 Inleiding... 9 2 Materiaal en methoden... 11 2.1 Bemonstering... 11 2.2 Bewerking macrofaunamonsters... 11 2.3 Ecotoxicologische interpretatie... 11 3 Resultaten... 13 3.1 Beschrijving macrofauna... 13 3.2 Macrofauna en ijzergehalte van het sediment... 14 3.3 Macrofauna en afstand tot ijzersulfaatdoseerleiding... 15 3.4 Macrofauna en microverontreinigingen in waterbodem... 16 4 Discussie... 19 5 Conclusies en aanbevelingen... 23 6 Literatuur... 25 Tabellen Tabel 1. Basisresultaten macrofauna-analyse Tabel 2. Macrofauna in aantal individuën per vierkante meter Tabel 3. Macrofauna, ijzergehalte en microverontreinigingen in het sediment Tabel 4. Macrofaunaparameters ter beoordeling waterbodemkwaliteit Figuren Figuur 1. Macrofauna en ijzergehalte in het sediment Bijlagen Bijlage 1. Determinatieliteratuur

Samenvatting Sinds 1976 wordt ijzer(ii)sulfaat (FeSO4) toegevoegd aan het water in de Afgedamde Maas. Bekend is dat deze stof effecten kan hebben op aquatische organismen. Ten einde na te gaan of er effecten optreden in de Afgedamde Maas is onderzoek gedaan aan de macrofauna. Er zijn 16 bodemmonsters, van 8 locaties met een verschillend ijzergehalte, geanalyseerd op macrofauna. Uitgangspunt was dat het ijzergehalte in de bodem maatgevend zou zijn voor de belasting door de ijzersulfaatdosering. In alle monsters was macrofauna aanwezig. Er kan geen verband worden aangetoond tussen de macrofauna en het ijzergehalte van het sediment. Hierdoor kan een relatie tussen de macrofauna en verschillende belastingen middels de ijzer(ii)sulfaatdosering in de Afgedamde Maas ook niet worden gelegd. De macrofauna in de monsters is tevens vergeleken met de afstand tot de doseerleiding en de microverontreinigingen in het sediment. Er worden een aantal redenen genoemd waardoor conclusies over eventuele effecten van ijzergehaltes op de macrofaunasamenstelling niet mogelijk zijn. Belangrijk daarbij is onder andere de grote variatie in substraattypen en macrofauna in combinatie met een beperkt aantal monsters. De achtergrondwaarde van het ijzergehalte in het sediment is niet voldoende onderzocht waardoor geen onderscheid kan worden gemaakt tussen een situatie zonder ijzersulfaatdosering en een situatie met ijzersulfaatdosering. Er worden aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek waarbij rekening wordt gehouden met genoemde factoren.

1 Inleiding Sinds 1976 wordt ijzer(ii)sulfaat (FeSO4) toegevoegd aan het water in de Afgedamde Maas. Bekend is dat deze stof effecten kan hebben op aquatische organismen (Van Anholt, 1998). Ten einde na te gaan of er effecten zijn op de macrofauna in de Afgedamde Maas is onderzoek verricht. De doelstelling is om eventuele effecten van de toepassing van ijzer(ii)sulfaat op de samenstelling van de benthische macrofauna in de Afgedamde Maas te bepalen alsmede het geven van een ecotoxicologische interpretatie daarvan. Gekeken is naar het aantal soorten, de soortensamenstelling en de dichtheden waarmee de soorten voorkomen in relatie tot belasting door het ijzersulfaat. Bekend is dat de macrofaunasamenstelling is sterk afhankelijk van het type sediment (substraat). Bij de interpretatie van resultaten van de macrofauna-analyse is hier rekening mee gehouden. Locatiekeuze en bemonstering is uitgevoerd door de opdrachtgever. Daarbij is aangenomen dat zowel belaste als (vrijwel) onbelaste locaties zouden worden bemonsterd. Vergelijking van de macrofaunagemeenschappen op deze twee groepen locaties zou de basis moeten leveren voor eventuele verschillen veroorzaakt door toepassing van het ijzersulfaat. In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd en aanbevelingen gedaan voor nader onderzoek. 9

2 Materiaal en methoden 2.1 Bemonstering In de Afgedamde Maas zijn 16 macrofaunamonsters verzameld door de opdrachtgever, zoals beschreven in het rapport van de Meetdienst (Anon., 1999). Op 20 mei zijn op 8 locaties duplo monsters genomen met een Boxcorer. Het bemonsterde oppervlak is 575 cm 2 voor elk monster. Elk monster bestaat uit de bovenste 10 cm van het sediment en is afkomstig uit het midden van de geul van de Afgedamde Maas. Het materiaal is gezeefd over 250 µm en geconserveerd met ethylalcohol. Door het getijeffect stroomt het water heen en weer. Daarom zijn aan beide zijden van het doseringspunt mogelijke effecten te verwachten. De monsterlocaties liggen verspreid over een traject van ongeveer 8 kilometer, tot 4 kilometer zuidoostelijk en tot 4 km noordwestelijk van het doseerpunt, nabij Wijk en Aalburg gelegen. Aan weerszijde van de doseerleiding zijn de monsters genomen op afstanden van ca. 10 m, 660 m, 1660 m en 4000 m. Op meer dan 2,5 kilometer van het doseringspunt worden geen effecten van het ijzer(ii)sulfaat verwacht (Reitsma et. al., 1999). De monsters die verder dan 2,5 km van het doseerpunt zijn genomen zouden dan als referentie kunnen dienen. Referentielocaties hebben een macrofaunagemeenschap die niet belast is door een verhoogde sedimentatie als gevolg van de ijzersulfaatdosering. Behalve de macrofaunamonsters zijn op dezelfde locaties sedimentmonsters genomen voor chemisch/fysische analyses (Anon.,1999). 2.2 Bewerking macrofaunamonsters De 16 macrofaunamonsters zijn aangeleverd door opdrachtgever. Per monster zijn de (delen van) organismen uitgezocht en gedetermineerd. Determinatie heeft zo veel mogelijk tot op soortniveau plaatsgevonden. Bijlage 1 geeft de gebruikte determinatieliteratuur. Bij grote hoeveelheden organismen is een schatting gemaakt van het totaal aantal individuen per taxon volgens de richtlijnen van de Werkgroep Hydrobiologie Holland (1989). Per locatie zijn ook de dichtheden per soort berekend (nm -2 ). Bij muggelarven is gelet op aanwezig zijn van eventuele kaakafwijkingen. Kaakafwijkingen bij muggelarven kunnen een indicatie zijn voor belasting van het sediment met microverontreinigingen. 2.3 Ecotoxicologische interpretatie De verschillen in macrofaunasamenstelling tussen de twee duplo-monsters per locatie zijn gebruikt als maat voor de natuurlijke variatie in de macrofaunasamenstelling. 11

Wanneer de variatie tussen de monsterpunten groter is als die tussen de duplo's kan dit als een mogelijk effect van de ijzer(ii)sulfaat dosering worden beschouwd. Vervolgens is het gemeten ijzergehalte van het sediment als maat voor een potentieel effect op de macrofauna beschouwd. De sedimentmonsters zijn geanalyseerd op de standaardparameters zoals korrelgrootte-verdeling en microverontreinigingen alsmede op het ijzergehalte (Dorst, 1999 schriftelijke meded.). Het ijzergehalte van het sediment wordt beschouwd als maatgevend voor de belasting door het toegediende ijzersulfaat. De macrofauna is gecorreleerd aan het ijzergehalte van het sediment; het ijzergehalte is daarvoor omgerekend van drooggewicht naar natgewicht van het sediment. Bij positieve correlatie d.w.z. bij meer ijzer minder macrofauna (aantallen en/of soorten) wordt een negatief effect verondersteld, direct of indirect veroorzaakt door toediening van het ijzer(ii)sulfaat. Een directe invloed kan uitgaan van de het ijzer en het sulfaat (Van Anholt, 1998) en mogelijke verontreinigingen in het toegevoegde ijzersulfaat zoals PCB's (Rop et. al.,1998). Indirect veroorzaakt het ijzersulfaat een verhoogde neerslag van microverontreinigingen (Van Anholt, 1998) waardoor de concentraties in de bodem verhoogd kunnen worden. Op de bemonsterde locaties blijkt klasse 3 en 4 voor te komen waarbij met name cadmium en zink deze hoge verontreinigingsklassen bepalen (schriftelijke meded. Dorst, 8-7-99). Bij elke vergelijking van de macrofauna op verschillende locaties is het effect van het verschil in sedimentsamenstelling meegewogen. Daar waar aanwijzingen lijken te bestaan voor effecten op de macrofaunagemeenschap is geprobeerd om mogelijke verklarende factoren te vinden. Mogelijke relaties tussen de mate van voorkomen van macrofaunasoorten en effecten van het ijzer(ii)sulfaat worden besproken. Als basis hiervoor zal dienen 'Literatuurstudie naar de toxicologische effecten van de dosering van ijzer(ii)sulfaat ten behoeve van defosfatering in de Afgedamde Maas-Zuid' (Van Anholt, 1998). Behalve directe toxische effecten, met name van het ijzer, kunnen indirecte effecten optreden als gevolg van een verhoogde neerslag/sedimentatie van andere stoffen zoals zware metalen. Ook de mogelijke toxische effecten van deze stoffen zijn bij de interpretatie van de resultaten betrokken. Een vergelijking is gemaakt met de Minimumkwaliteit (MTR) en Streefwaarden voor waterbodemsediment zoals vastgesteld in de Vierde Nota Waterhuishouding.

3 Resultaten 3.1 Beschrijving macrofauna Tabel 1 geeft de resultaten van de macrofaunabemonstering. De codering van de monsters geeft de bemonsteringslocatie aan en dat ze in duplo zijn genomen (N4000A; betekent ten noorden van het doseringspunt op 4000 m, monster A van die locatie). Totaal zijn 57 taxa aangetroffen. Het betreft vooral soorten. Veel van de taxa zijn slechts met één exemplaar aanwezig per monster. Vooral organismen uit de groepen borstelwormen, mosselen en muggelarven zijn vertegenwoordigd. Het aantal taxa in de duplo-monsters per locatie kan sterk variëren zoals op locatie N4000 met 7 en 18 taxa in respectievelijk het duplo-monster A en het duplo-monster B. Dit geldt ook voor het totaal aantal organismen per monster zoals op locatie Z10 met 116 en 1027 exemplaren in respectievelijk het duplo-monster A en het duplo-monster B. De verschillen in aantal tussen de duplo's wordt vooral veroorzaakt door Tubificidae, de Aziatische korfmossel (Corbicula fluminea) en de Driehoeksmossel (Dreissena polymorpha). Deze taxa zijn met de hoogste aantallen gevonden. Daar waar de meeste Driehoeksmosselen zijn aangetroffen worden ook de meeste taxa en de grootste aantallen gevonden. Om te kunnen overleven moeten de Driehoeksmosselen boven het slib uitsteken. Hiermee wordt een extra leefoppervlak gecreëerd dat bestaat uit de harde schelpen van de mossel. Dit extra habitat en de vergroting van de totale leefruimte op het bemonsterde oppervlak kan een verklaring zijn voor relatief grote aantallen organismen en soorten op de locaties met veel Driehoeksmosselen. De Weinigborstelige borstelwormen (Oligochaeta) zijn vaak in losse delen aangetroffen die niet verder waren te determineren. Aangenomen is dat het uiteenvallen van deze wormen in alle monsters op vergelijkbare wijze heeft plaats gevonden. In tabel 1 zijn ook de kaakafwijkingen aangegeven zoals gevonden voor de muggelarven. De spreiding van kaakafwijkingen over de monsters levert geen aanwijzing voor verschillen tussen de bemonsterde locaties. Kaakafwijkingen duiden op een belasting met microverontreinigingen hetgeen zou kunnen samenhangen met de ijzersulfaatdosering. Tabel 2 geeft een overzicht van de gemiddelde aantallen per taxon per locatie per vierkante meter. Deze waarden zijn vergeleken met die van locaties elders in Nederland. De waarden lopen uiteen van 861 tot 13.104 organismen/m 2. De macrofaunagemeenschap is karakteristiek voor een zachte slibbodem van open water met hier en daar concentraties van Driehoeksmossellen. De macrofaunagemeenschap van een dergelijk habitat wordt meestal sterk gedomineerd door wormen, mossels en muggelarven. Hieronder bevinden zich ook recent en minder recent in Nederland aangetroffen exoten. De worm Hypania invalida is voor het eerst in 1995 in Nederland aangetroffen. Deze soort lijkt zich succesvol te kunnen vermeerderen in de Afgedamde Maas maar blijkt vooralsnog niet in het zuidelijk deel van het bemonsteringstraject voor de te komen. Ook de Aziatische korfmossel is een voorbeeld van een exoot die zich goed kan handhaven in de Afgedamde Maas. 13

3.2 Macrofauna en ijzergehalte van het sediment In tabel 3 en figuur 1 zijn de locaties gerangschikt naar afnemend ijzergehalte met daarbij een aantal kenmerken van de aangetroffen macrofaunagemeenschap. Op alle locaties zijn levende organismen aangetroffen uit meerdere hoofdgroepen van de macrofauna. Bij de aangetroffen ijzergehalten, van 10,69-18,00 g ijzer/kg natgewicht slib kunnen macrofaunaorganismen dus leven. Of de macrofaunagemeenschap verandert bij een veranderend ijzergehalte als gevolg van de ijzersulfaatdosering is daarna de belangrijkste vraag. Het ijzergehalte blijkt het hoogst op de meest ver van het doseerpunt verwijderde locatie (noordelijk op 4000 m; N 4000). Om te kunnen bepalen of er ook vrijwel onbelaste locaties zijn bemonsterd moet het ijzergehalte bekend zijn zoals die aanwezig is zonder ijzersulfaatdosering. Dit achtergrondgehalte is niet bekend op de betreffende locaties. Mogelijk ligt deze waarde nabij het laagst gevonden ijzergehalte van 10,69 g ijzer/kg natgewicht slib. Vooralsnog wordt hiervan uitgegaan. Om een indicatie te kunnen vinden voor eventuele effecten wordt bepaald of er een verschil is tussen de macrofaunagemeenschap op locaties met een hoog en relatief laag ijzergehalte. Vergelijking van het aantal organismen of het aantal taxa per locatie met het ijzergehalte levert geen aanwijzing voor verandering in de macrofaunagemeenschap bij een ander ijzergehalte. Ook als het ijzergehalte wordt uitgedrukt per kg drooggewicht slib wordt hiervoor geen aanwijzing gevonden. Omdat Driehoeksmosselen in principe minder tot niet aan het gesedimenteerde ijzerhoudende slib bloot staan is in tabel 3 en figuur 1 ook een berekening gemaakt voor de aantallen organismen minus de Driehoeksmosselen. Een aanwijzing voor verminderde blootstelling van Driehoeksmosselen wordt ook gevonden in de bemonsteringsresultaten; de grotere aantallen Driehoeksmosselen worden zowel op locaties met hogere (Z10) als met lagere ijzergehalten (N1660, N10) aangetroffen. De aantallen organismen zonder de Driehoeksmosselen geven een minder wisselend beeld ten opzichte van het ijzergehalte als die waarbij de Driehoeksmosselen wel zijn opgenomen. Toch kan ook hier niet van een verband worden gesproken gezien de sterke variatie in aantallen bij vrijwel dezelfde ijzerwaarden (zoals Z 4000 en N 10) en andersom, vrijwel gelijke waarden bij verschillende ijzergehalten (zoals Z 10 en Z 4000). Worden alle locaties met veel Driehoeksmosselen niet meegenomen dan lijkt er een positieve correlatie tussen een toenemend aantal organismen bij een afnemend ijzergehalte. Het betreft echter slechts 5 locaties waarbij een grote spreiding van de aantallen organismen in de duplo's per locatie aanwezig is (tabel 1). Indicaties voor mogelijke afname van aantallen organismen bij een toenemend ijzergehalte zijn niet betrouwbaar. Bedacht moet worden dat voor een optimale vergelijking tussen het ijzergehalte en de macrofaunagemeenschap een vergelijkbaar sediment moet zijn bemonsterd. Zowel het materiaal van de macrofaunamonsters (dat niet door de zeef is gespoeld) als de fysische analyseresultaten (Dorst, 1999 schriftelijke meded.) laten verschillen zien tussen de monsters. De soms grote hoeveelheden (dode) Driehoeksmosselen geven een geheel eigen karakter aan het sediment in vergelijking met locaties met bijvoorbeeld alleen slib.

Den Besten (1997) heeft een aantal macrofaunaparameters toegepast ter beoordeling van de waterbodemkwaliteit in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch. Tabel 4 geeft het resultaat bij toepassing op de monsters uit de Afgedamde Maas. De locatie N 4000 met het hoogste ijzergehalte scoort goed, hetgeen wil zeggen weinig ernstige effecten (maar 1 '+') terwijl hier de meeste effecten verwacht worden. De locaties met het laagste ijzergehalte Z 4000 en N10, waarbij de minste effecten worden verwacht, geven een geheel tegenstrijdig beeld. Locatie Z 4000 voldoet geheel aan de verwachting (geen '+' en de meeste '-'). Locatie N10 daarentegen geeft de meeste ernstige effecten voor de macrofauna (4 '+'). De macrofaunaparameters van Den Besten (1997) geven geen verband te zien met het ijzergehalte van de waterbodem. 3.3 Macrofauna en afstand tot ijzersulfaatdoseerleiding Hoewel het ijzergehalte van de bodem niet afneemt met de afstand tot de doseerleiding kunnen mogelijke effecten van de dosering wel samenhangen met deze afstand. Bij eventuele effecten is de verwachting dat de macrofaunagemeenschap rijker wordt naar mate de afstand tot de doseerleiding toeneemt. In tabel 2 zijn de monsterlocaties in volgorde van noord naar zuid weergegeven. Zowel per taxon als voor het totale aantal organismen per locatie wordt geen toename in aantal gevonden bij toenemende afstand tot de doseerleiding; niet in zuidelijke richting en niet in noordelijke richting. Wanneer de locaties op gelijke afstand van de doseerleiding worden samengevoegd wordt ook geen toenemend aantal organismen gevonden bij toenemende afstand. Met name de relatief hoge dichtheden Driehoeksmosselen op de locaties Z 10 en N 10 geven hoge macrofaunadichtheden terwijl, bij eventuele effecten, daar juist de laagste aantallen worden verwacht. Om de invloed van de Driehoeksmosselen uit te schakelen zijn in tabel 3 de gemiddelde aantallen organismen (per monster) minus de Driehoeksmosselen gegeven. Ook dit levert geen toenemende aantallen bij toenemende afstand; niet in zuidelijke of noordelijke richting en ook niet wanneer de monsters op gelijke afstand worden samengevoegd. Aangezien de aanwezigheid van Driehoeksmosselen de gehele macrofaunagemeenschap kan beïnvloeden (meer en hard substraat boven het sediment) kan ook nog een vergelijking worden gemaakt waarbij alle monsters met veel Driehoeksmosselen niet worden meegenomen. Op basis van tabel 1 vervallen dan de locaties Z 10, N 10 en N 1660. In de overige monsters zijn hooguit 2 Driehoeksmosselen aangetroffen terwijl dit in de genoemde monsters 57 tot 885 exemplaren is. Zowel in zuidelijke als in noordelijke richting wordt een toenemend aantal organismen gevonden (zuidelijk op 660 m, 1660 m en 4000 m respectievelijk 78, 95 en 110 exemplaren gemiddeld per monster; noordelijk op 660 m en 4000 m respectievelijk 49 en 79 exemplaren). Bij samenvoeging van de monsters op gelijke afstand is deze toename minder duidelijk (op 660 m, 1660 m en 4000 m respectievelijk 63, 95 en 95 exemplaren gemiddeld per monster). Het betreft echter slechts 5 locaties waarbij een grote spreiding van de aantallen organismen in de 15

duplo's per locatie aanwezig is (tabel 1). De indicaties voor mogelijke toename van aantallen organismen bij een toenemende afstand tot de doseerleiding zijn niet eenduidig en door de hoge variatie in de duplo's weinig betrouwbaar. De macrofaunaparameters zoals gehanteerd door Den Besten (1997) ter beoordeling van de waterbodemkwaliteit voor wat betreft mate van verontreiniging met microverontreinigingen kunnen mogelijk ook leiden tot meer inzicht in eventuele effecten van de ijzersulfaatdosering in relatie tot de afstand. In tabel 4 zijn de waarden van de macrofaunaparameters gepresenteerd alsmede de indeling naar mate van effect. De locaties met de grootste afstand tot de doseerleiding (4 km) scoren de laagste aantallen indicaties voor een ernstig effect van de waterbodemkwaliteit op de macrofauna. Wordt het aantal indicaties voor ernstige effecten afgetrokken van het aantal indicaties voor geen effect dan geven de locaties op de grootste afstand de hoogste waarden dus de laagste indicatie voor verstoring van de macrofauna door de waterbodemkwaliteit. De verschillen tussen de overige locaties (op 10 m, 660 m en 1660 m) zijn minder sterk. Wanneer de locaties met veel Driehoeksmosselen (N 1660, N 10 en Z 10) buiten beschouwing worden gelaten blijft het bovenstaande beeld hetzelfde. Hiermee is een indicatie gevonden voor een verband tussen de macrofaunagemeenschap, waterbodemkwaliteit en de afstand tot de doseerleiding. De waterbodemkwaliteit op 4000 m afstand, zowel noordelijk als zuidelijk, lijkt minder slecht voor de macrofauna dan dichter bij de doseerleiding. Ook hierbij moet echter worden opgemerkt dat het slechts een indicatie is gebaseerd op een beperkt aantal monsters met een grote variatie in de duplo's. 3.4 Macrofauna en microverontreinigingen in waterbodem Een verhoogde sedimentatie door de ijzersulfaatdosering kan leiden tot verhoogde concentraties microverontreinigingen in de waterbodem. Deze microverontreinigingen kunnen de macrofaunagemeenschap negatief beïnvloeden. In tabel 3 zijn de waarden van een aantal microverontreinigingen gegeven alsmede de verontreinigingsklasse van het sediment op de locaties (schriftelijke meded. Dorst, 8-7- 99). Opvallend is dat de locaties met de minst verontreinigde waterbodem (klasse 1, 2 en 3) overeenkomen met die waarbij het ijzergehalte het laagst is (N 1660, Z 4000 en N10). Dit is een aanwijzing dat het ijzer in de bodem een goede maat is voor de mate van belasting door verhoogde sedimentatie als gevolg van de ijzersulfaatdosering. Locatie Z 4000 heeft een relatief schone waterbodem (klasse 1) ten opzichte van de overige locaties (klasse 2, klasse 3 en 5 locaties met klasse 4). De gehalten van zink, cadmium en de som van de 7 PCB's zijn op locatie Z 4000 duidelijk veel lager dan op alle overige locaties. Deze locatie heeft de hoogste dichtheid aan macrofauna afgezien van de locaties met veel Driehoeksmosselen. In 3.2 en 3.3 zijn reeds indicaties gevonden voor weinig effect daardoor een relatief rijke macrofaunagemeenschap op locatie Z 4000. De relatief lage belasting met microverontreinigingen bevestigd het beeld

dat deze locatie relatief weinig belast wordt en daardoor een goed ontwikkelde macrofaunagemeenschap kan herbergen. De waterbodem op locatie N 4000 is als klasse 4 getypeerd waarvoor zink bepalend is. Voor deze locatie zijn in 3.3 aanwijzingen gevonden voor een relatief lage belasting met microverontreinigingen van de macrofaunagemeenschap hetgeen op basis van de sedimentanalyse niet kan worden bevestigd. De locaties Z 10 en Z 660 zijn het meest verontreinigd met zink, cadmium en de som van de 7 PCB's. De macrofaunagemeenschap op Z 10 wordt gekenmerkt door veel Driehoeksmosselen en is niet arm aan soorten en aantallen. Ook de macrofaunaparameters in tabel 4 laten geen duidelijk negatief effect zien op de macrofaunagemeenschap van deze locatie. Locatie Z 660 is wel relatief arm aan taxa en heeft een relatief lage dichtheid aan organismen (tabel 3; alleen N 660 heeft een lagere dichtheid). Het effect volgens de macrofaunaparameters in tabel 4 is relatief groot hetgeen ook duidt op grote belasting van de macrofauna door microverontreinigingen in het sediment. Een verklaring voor de verschillen van de macrofaunagemeenschap op de locaties Z 10 en Z 660 kan mogelijk schuilen in het verschil in substraattype; Z 10 heeft veel oppervlak aan schelpen van Driehoeksmosselen die boven het slib uitsteken en Z 660 heeft alleen slib als habitat voor organismen waardoor de blootstelling aan microverontreinigingen mogelijk sterker is. Uitsluitend op de locaties met veel Driehoeksmosselen (N10, N1660 en Z10) zijn enkele exemplaren uit de groep van Haften (Slijkhaft) en de groep van Kokerjuffers (Ecnomus tenellus) aangetroffen (tabel 1). Kreeftachtigen zijn naast deze locaties alleen op locatie Z 1660 aangetroffen. De Slijkhaft en de kokerjuffer zijn relatief gevoelig voor verontreinigingen en prefereren als habitat hard substraat (schriftelijke meded. J.C. Schmale, december 1999, Duinwaterbedrijf Zuid-Holland). De locatie Z 10, waar beide soorten zijn aangetroffen behoort tot de meest verontreinigde locaties. Het voorkomen van deze gevoelige soorten op een sterk verontreinigde locatie met Driehoeksmosselen kan weer als indicatie worden gezien voor verminderde blootstelling aan microverontreinigingen dankzij de boven het slib uitstekende Driehoeksmossels. 17

4 Discussie Variatie macrofaunasamenstelling Er zijn grote verschillen gevonden in de macrofauna van de twee submonsters (duplo's) per locatie. Een groter aantal submonsters per locatie zou een beter beeld van de macrofaunagemeenschap ter plaatse hebben gegeven. Het sediment van elk submonster moet dan wel vrijwel gelijk zijn aan dat van de overige submonsters. Ook zijn grote verschillen aanwezig in de macrofaunasamenstelling in combinatie met het wel of niet aanwezig zijn van Driehoeksmosselen, onafhankelijk van een verschil in ijzergehalte van het sediment. De macrofaunagemeenschap op verschillende substraten, bijvoorbeeld slib en slib met hardsubstraat van (dode en/of levende) Driehoeksmosselen, lijkt verschillend te kunnen reageren bij eenzelfde belasting door verhoogde sedimentatie als gevolg van de ijzersulfaatdosering. Driehoeksmosselen die boven het slib uitsteken bieden leefoppervlak voor organismen zonder dat deze direct in aanraking komen met de onderliggende sliblaag. De blootstelling van deze organismen aan het eventueel verontreinigde slib is daardoor minder waardoor het effect van de verontreinigingen in de sliblaag mogelijk niet kan worden gemeten. Bij eenzelfde verontreiniging van de sliblaag waarbij geen Driehoeksmosselen aanwezig zijn en alle organismen in het slib moeten leven zal een eventueel effect op de macrofauna eerder optreden. Om mogelijke effecten van de ijzersulfaatdosering op de bodemgebonden macrofauna op te sporen lijkt bemonstering en analyse van sediment bestaande uit alleen fijnforrelig slib de duidelijkste resultaten te kunnen geven. Variatie ijzer in sediment De chemisch/fysische sedimentanalyses van 1999 zijn vergeleken met die uit 1994 (schriftelijke meded. Dorst, 8-7-99). Evenals in 1999 was er ook in 1994 een grillig verloop van het ijzergehalte in het slib; dicht bij de doseerleiding (±10m) lagere waarden dan op enige afstand en verder zeer wisselende gehalten zonder een afname bij toenemende afstand tot de doseerleiding. In 1994 was het ijzergehalte op ± 10 km afstand van de doseerleiding, nabij de aantakking met de Waal hoger als op 4 km afstand. In 1999 werd het hoogste ijzergehalte in het sediment op de grootste afstand van de doseerleiding gevonden; op 4000 m noordelijk. Het gehalte bedroeg 60 g/kg ds hetgeen 20% hoger is dan de waarde die daar op volgt. Hoogcarspel (1987a, 1987b) concludeert dat het slib dat neergeslagen is in een periode dat ijzersulfaatdosering plaats vindt circa 8 % ijzer (80 g/kg ds) bevat. Dergelijke hoge waarden zijn niet aangetroffen in het onderzoek. Locaties met de meeste ijzerbelasting zijn waarschijnlijk niet bemonsterd voor het onderhavig onderzoek. Gezien de heterogene verspreiding van gesedimenteerd ijzer en de hoge gehalten op grotere afstanden van het doseerpunt is het mogelijk dat eventuele effecten op de bodemgebonden levensgemeenschap zich meer voor doen buiten het onderhavige onderzoeksgebied dan dichterbij het doseerpunt in het onderzoeksgebied. Het ijzer lijkt zich vooral te verzamelen, gebonden aan sedimenterend materiaal, op stromingsluwe locaties, die ver van het doseerpunt kunnen liggen. Bij de bemonstering is hiermee reeds 19

enigszins rekening gehouden door in het midden van de geul te monsteren waar de condities voor sedimentatie vergelijkbaar zouden kunnen zijn. Desondanks is geen correlatie tussen de mate van sedimentatie, op basis van het ijzergehalte, en de afstand tot het doseerpunt gevonden. Referenties Binnen het onderzoek zijn mogelijk geen referentiemonsters verkregen. Aangenomen was dat de bemonsteringslocaties op de grootste afstand van het doseringspunt als referentie zouden kunnen worden gebruikt. Belasting van de bodem met ijzer werd hier niet meer verwacht maar blijkt nog sterk op te treden. Hoe hoog het achtergrondgehalte van ijzer in het sediment is op de onderzochte locaties is niet bekend. Vergelijking van de macrofauna in belast sediment en onbelast sediment kon derhalve niet plaatsvinden. In 1987 heeft een onderzoek plaatsgevonden waarin wordt geconcludeerd dat het ijzergehalte van het sediment/sedimenterend materiaal zoals aangevoerd via de Maas ongeveer 4-5 % van het droge sediment (40-50 g/kg ds) bedraagt (Hoogcarspel, 1987a). Slechts 3 van de onderhavige 8 locaties hebben een hoger ijzergehalte, de rest blijft (ruim) onder deze achtergrondrange. Uitgangspunt van het onderzoek was dat het ijzergehalte van het sediment wordt verhoogd door de ijzersulfaatdosering. Het achtergrondgehalte van ijzer in het sediment is mogelijk sterk veranderd in de afgelopen jaren of zeer sterk locatie-afhankelijk. Als gedacht wordt aan een vergelijking met andere systemen zonder ijzersulfaatbelasting met vergelijkbare abiotische omstandigheden zal dat met de nodige voorzichtigheid plaats moeten vinden. Vaststellen of er wel of geen sprake is van vergelijkbare abiotische omstandigheden vergt gedetailleerde gegevens en relatief veel onderzoeksinspanning. Vooralsnog wordt hier een dergelijke vergelijking beperkt tot algemene uitspraken om te voorkomen dat verschillen worden toegeschreven aan de ijzersulfaatdosering terwijl feitelijk andere factoren in het spel zijn. In de Dortsche Biesbosch, Hollandsch Diep (Den Besten, 1997) delen van de Zandmaas (Van Beek et al., 1998) en de Biesbosch (Munts & Sips, 1993) lijken de milieuomstandigheden enigszins vergelijkbaar met die in de Afgedamde Maas. Bij een vergelijking van de macrofauna in deze wateren met die zoals gevonden in onderhavig onderzoek blijkt dat de aantallen per soort maar ook de totale aantallen per monster binnen elk onderzoek een grote range vertonen. De ranges zoals gevonden binnen dit onderzoek geven eenzelfde beeld. De grote range in combinatie met het beperkte aantal monsters maakt het vergelijken van gemiddelde aantallen met die van andere wateren extra problematisch. Mogelijk kunnen in de Afgedamde Maas zelf alsnog min of meer onbelaste locaties worden gevonden die als referentie dienst kunnen doen. Het moment van monstername en de methodiek van verwerking kunnen dan ook gelijk zijn aan die van de belaste locaties. Het percentage kaakafwijkingen bij muggelarven kan dan ook vergeleken worden met die op referentielocaties. Om referentielocaties te bepalen zal het natuurlijk voorkomende gehalte aan ijzer in het sediment van de Afgedamde Maas bekend moeten worden.

Waterfase De concentraties van ijzer(ionen) in het water van de Afgedamde Maas liggen lager dan de meeste LC50-waarden voor macrofauna soorten (Van Anholt, 1998) waarmee dergelijke concentraties geen direct probleem lijken te vormen voor deze groep van organismen. Fe 2+ is giftiger dan Fe 3+. De oxydatie van tweewaardig ijzerion (Fe 2+ ), het in oplossing gebrachte ion, naar driewaardig ijzerion (Fe 3+ ) verloopt langzamer bij een lagere temperatuur. Wanneer het water 10 o C of kouder is zoals in de periode november 1997- april 1998 kan dit tot acute toxiciteit leiden (Van Anholt, 1998). De onderhavige bemonstering heeft in mei plaatsgevonden waardoor effecten van dit proces mogelijk zijn gemist. Onder anaërobe omstandigheden, zoals in het sediment, kan door reductie weer Fe 2+ ontstaan hetgeen ook is aangetoond in de Afgedamde Maas (Van Anholt, 1998). Het aandeel Fe 2+ neemt weliswaar toe met de diepte in het sediment maar ook in de bovenste centimeters, waarin organismen leven, komt het voor. In combinatie met een toename van Fe 2+ in de waterlaag in de winterperiode kan dit tot effecten leiden op de macrofaunagemeenschap. IJzergehalte als maatgevende parameter Onderhavig onderzoek heeft het ijzergehalte van het sediment gekozen als maatgevend voor de eventuele effecten op de bodemmacrofauna van verhoogde sedimentatie door ijzersulfaatdosering. De keuze is gemaakt voor ijzer en niet voor het sulfaat omdat het ijzer meer effecten zou kunnen hebben op de macrofauna dan het sulfaat (Van Anholt, 1998). Het ijzergehalte lijkt van nature hoger te kunnen zijn dan op de meeste locaties is gevonden (zie discussie Referenties). De eventuele effecten zouden daardoor min of meer natuurlijk kunnen zijn en niet kunnen worden toegeschreven aan de ijzersulfaatdosering. Zolang van het achtergrondgehalte van ijzer in het sediment niet meer bekend is lijkt ijzer geen goede maatgever voor de belasting door ijzersulfaatdosering. Overigens geldt dit mogelijk ook voor het sulfaat en haar omzettingsproducten. Het 'labelen' van het toe te voegen ijzersulfaat kan ook een mogelijkheid zijn voor scheiding van het achtergrondgehalte en het toegevoegde materiaal. Naast het ijzergehalte van het sediment als maatgever voor de mate van belasting van de macrofaunagemeenschap door de ijzersulfaatdosering zijn een aantal andere variabelen vergeleken met de bijbehorende macrofaunasamenstelling. De afstand tot het doseerpunt zou in principe ook een relatie kunnen hebben met de mate van de belasting evenals de mate van verontreiniging van de waterbodem met microverontreinigingen. Beide parameters leveren allerlei indicaties voor effecten op de macrofauna. De indicaties zijn echter weinig consistent en bovendien soms zelfs tegenstrijdig; een indicatie voor minder/geen effect op de macrofauna bij toenemende afstand of afnemende waterbodemverontreiniging gaat vaak samen met een indicatie voor meer/wel effect of is zeer zwak. Het totaalbeeld van indicaties geeft geen duidelijke richting voor een eenduidige conclusie. 21

MTR-grenzen Voor een aantal stoffen in de waterbodem wordt de minimumkwaliteit (MTR), zoals in de Vierde nota Waterhuishouding is vastgelegd, niet gehaald. Het betreft vrijwel alle locaties afgezien van de meest zuidelijke (Z 4000). Voor cadmium, koper, zink, PCB's en minerale olie worden de MTR-waarden vaak en soms fors overschreden. Voor cadmium betekent dat dan ook een overschrijding van de interventiewaarde. In welke mate deze overschrijdingen optreden als gevolg van de ijzersulfaatdosering is onbekend. In ieder geval kan wel worden geconcludeerd dat terugdringing van deze stoffen gewenst is. Mogelijke effecten op andere delen van het ecosysteem Zonder een achteruitgang van de macrofaunagemeenschap zal de functie als voedsel voor andere organismen in kwantitatieve zin niet zijn aangetast. Gezien de sterke waterbodemverontreiniging die mogelijk mede wordt bepaald door de ijzersulfaatdosering is het waarschijnlijk dat zich een sterke bioaccumulatie voordoet in de voedselketen. Den Besten (1997) heeft hieraan gerekend voor de situatie in het Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch. Ook daar bepaalden met name de concentraties PCB's en zware metalen de verontreiniging van de waterbodem. Locaties met sterk verontreinigd, klasse 4 sediment zijn daar minder aangetroffen dan in de Afgedamde Maas. In voedselketens waarbij macrofauna al dan niet via vis in vogels terecht komt kunnen zich doorvergiftigingsverschijnselen voordoen zoals bijvoorbeeld een verminderd broedsucces. Met name voor cadmium, kwik en PCB's heeft Den Besten (1997) risico's op doorvergiftiging geconstateerd.

5 Conclusies en aanbevelingen Conclusies Bij de gevonden ijzergehalten kunnen organismen uit de verschillende hoofdgroepen van de bodemgebonden macrofauna leven zoals die ook algemeen voorkomen in vergelijkbare habitats in Nederland. Er kan, op grond van dit onderzoek geen verband worden aangetoond tussen de macrofauna en het ijzergehalte van het sediment. Hierdoor kan een relatie tussen de macrofauna en verschillende belastingen veroorzaakt door de ijzer(ii)sulfaatdosering in de Afgedamde Maas ook niet worden gelegd. Een verband tussen de afstand tot het doseerpunt of de mate van waterbodemverontreiniging en de macrofaunagemeenschap kan niet worden aangetoond. Een verband tussen de macrofauna en de mate van belasting door ijzer(ii)sulfaatdosering kan er wel zijn maar de verzamelde macrofaunamonsters zijn niet toereikend om dit eenduidig te kunnen aantonen. Er zijn wisselende indicaties voor mogelijke relaties tussen macrofauna en de ijzerdosering gevonden. Het betreft zowel indicaties voor een verarming (afname soorten en aantallen) van de macrofaunagemeenschap bij toenemende belasting door sedimentatie als gevolg van de ijzer(ii)sulfaatdosering als indicaties dat dit helemaal niet optreedt. Het is onduidelijk wat het achtergrondgehalte van ijzer in het sediment is. De variatie van de macrofauna tussen de duplomonsters per locatie is groot waardoor een gemiddelde macrofaunasamenstelling per locatie niet betrouwbaar kan worden gegeven. De locaal hoge dichtheden van Driehoeksmosselen geven een eigen karakter aan het habitat en lijkt te leiden tot hogere aantallen macrofauna-organismen en een meer diverse soortensamenstelling. De macrofauna van verschillende bodemhabitats, zoals met en zonder Driehoeksmosselen, kan mogelijk verschillend reageren op verhogingen van het ijzergehalte in het sediment door een verschil in blootstelling. De macrofauna van habitats met Driehoeksmosselen lijkt minder gevoelig voor microverontreinigingen in de bodem dan habitats zonder Driehoeksmosselen. 23

Aanbevelingen Om voor de veldsituatie te kunnen concluderen of de macrofaunagemeenschap al dan niet verandert bij een verandering van het sediment als gevolg van ijzer(ii)sulfaatdosering is nader onderzoek noodzakelijk. Ten aanzien van een bemonsteringsprogramma kan worden aanbevolen om: -het achtergrondgehalte aan ijzer (of een andere parameter) in het sediment te bepalen voor de verschillende locaties en sedimentsamenstellingen; -monsters te verzamelen op locaties waar zowel de hoogste als de laagste ijzergehalten aanwezig zijn in het sediment alsmede referentielocaties zonder belasting en zo mogelijk matig belaste locaties; -de locaties zowel in de zomer als in de winter te bemonsteren; -monsters met levende of dode Driehoeksmosselen of andere grovere delen niet betrekken in het onderzoek (eventueel wel conserveren voor aanvullend onderzoek); -het bemonsterde substraat chemisch/fysisch te analyseren ook op micro verontreinigingen en te beschrijven voor zover grotere structuren aanwezig zijn zoals (mossel)schelpen; -vijf submonsters per locatie te nemen om de heterogene verdeling van de macrofauna beter te kunnen bemonsteren; -locaties bemonsteren met zoveel mogelijk vergelijkbaar, fijnkorrelig substraat (zonder grind, keien, grover organisch materiaal).

6 Literatuur Anon., 1999. Waterbodembemonstering Afgedamde Maas nabij Doseerleiding ijzersulfaat, tbv macrofauna en chemie. RWS, Directie Zuid-Holland Meetdienst, Projectnr: 142.11.01.9 Den Besten, P.J., 1997. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch. Nader onderzoek waterbodemkwaliteit. RIZA rapportnr. 97.098. ISBN nr. 90.3695.150X. Dorst S., 1999. Schriftelijke mededeling 8-7-99. Chemisch/fysische analyses sedimentmonsters Afgedamde Maas 1994 en 1999. IAWM, 1984. Handleiding voor hydrobiologische milieu-inventarisatie. Eindverslag Interprovinciale Ambtelijke Werkgroep Milieu-inventarisatie, subwerkgroep Hydrobiologie. Hoogcarspel, B.B., 1987a. Onderzoek naar het ijzerslib op de in 1986 te baggeren locaties in de Afgedamde Maas. Duinwaterleiding van 's-gravenhage Hoogcarspel, B.B., 1987b. Onderzoek naar het sediment en de daarin aanwezige microverontreinigingen op de in 1987 te baggeren locaties in de Afgedamde Maas (concept). Duinwaterleiding van 's-gravenhage Munts R. & H.J.J. Sips, 1993. Aquatische macrofauna in de Biesbosch. Resultaten van determinaties voor de Proefsanering Spijkerboor, najaar 1993. Bureau Waardenburg i.o.v. Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland, rapportnr. 93.42. Reitsma J.M., A. Bak, R. Lensink & T.J. Boudewijn, 1999. Literatuurstudie huidige ecologische situatie Afgedamde Maas-Zuid. Rapportnr. 99.16, Bureau Waardenburg i.o.v. RWS Directie Zuid-Holland. Rop K., J. van Puffelen, A.M.S. Wijdieks & A.H. Knol, 1998. Evaluatie van de ijzerdosering in Wijk en Aalburg. Werkgroep Hydrobiologie Holland, 1989. Richtlijnen voor makrofauna bemonstering in Noord- en Zuid-Holland ten behoeve van waterkwaliteitsonderzoek. Van Anholt R.D., 1998. Literatuurstudie naar de toxicologische effecten van de dosering van ijzer(ii)sulfaat ten behoeve van defosfatering in de Afgedamde Maas. Van Beek G.C.W., A.J.M. Meijer & R. Munts, 1998. Macrofauna en microverontreinigingen in proefbaggervak 'Zandmaas'; vóór, tijdens en na baggeren. Eindrapportage ecologische monitoring. Bureau Waardenburg i.o.v. Rijkswaterstaat Bouwdienst en Rijkswaterstaat Directie Limburg, rapportnr. 98.016. 25

Tabellen

Tabel 1. Basisresultaten macrofauna-analyse monsternr. N4000A N4000B N1660A N1660B N660A N660B N10A N10B Z10A Z10B Z660A Z660B Z1660A Z1660B Z4000A Z4000B bemonsteringsdatum 1999 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei opmerkingen slib, slib, slib, zwart roodbruin dreissena' dreissena' slib, zwart slib, zwart zwartgrijs zwartgrijs slib, org. slib, org. slib, org. slib, org. slib, org. slib. org. zwartgrijs zwartgrijs zand, slib, zand s, zand, s, zand, zand, zand, zand, zand, mat., mat., mat., mat., mat., mat., zand, org. zand, org. dreissena' en org. klei, org. slib, org. dreissena' dreissena' dreissena' dreissena' zand grijszwart zand zand zand zand, mat. mat., s met mat., mat. mat. s met s met s met s met zand, dreissena' oliesporen bruine dreissena' bruine bruine bruine bruine oliesporen s, aanslag, s met aanslag, aanslag, aanslag, aanslag, oliespore oliespore bruine oliespore oliespore org. mat. org. mat., n wetenschappelijke naam Nederlandse naam n aanslag n n oliesporen Nematoda Nematoden 2 1 Oligochaeta* Weinigborstelige borstelwormen Branchiura sowerbyi 2 4 Limnodrilus claperedeanus 1 4 1 1 2 5 5 12 5 Limnodrilus hoffmeisteri 1 2 1 1 1 8 2 2 3 3 6 2 Limnodrilus profundicola 1 Lumbriculidae 1 2 1 Peloscolex speciosus 1 Potamothrix moldaviensis 2 1 1 3 5 2 Psammoryctides barbatus 10 7 13 27 2 4 Quistadrilus multisetosus 3 1 Stylodrilus heringianus 8 5 1 4 Tubificidae juv. met haren 1 3 1 15 15 2 7 2 1 1 Tubificidae juv. zonder haren 4 6 20 4 2 2 75 35 8 24 25 31 6 5 55 6 fragmenten 8 16 33 19 4 2 87 55 11 21 20 17 13 5 31 23 Uncinais uncinata 1 Polychaeta Veelborstelige borstelwormen Hypania invalida 2 46 42 4 3 17 3 9 14 Hirudinea Bloedzuigers Alboglossiphonia heteroclita Doorschijnende bloedegel 1 Erpobdella octoculata Achtogige bloedegel 2 5 2 4 2 2 Helobdella stagnalis Tweeogige bloedzuiger 2 7 Mollusca Weekdieren Bithynia tentaculata Grote diepslak 1 2 3 Corbicula fluminalis Toegeknepen korfmossel 1 Corbicula fluminea Aziatische korfmossel 4 4 6 6 3 22 12 6 38 2 1 6 7 Dreissena polymorpha Driehoeksmossel 671 466 1 619 445 57 885 2 Lithoglyphus naticoides Eeltslak 2 1 Pisidium amnicum Riviererwtenmossel 1 Pisidium casertanum Gewone erwtenmossel 1** 13 1 4 3 3 2 11 6 1 2 Pisidium casertanum f. plicatgewone erwtenmossel 2 1** 1 1 1 1** 1 4 1 4 Pisidium henslowanum Kleine erwtenmossel 2 3 1 1 3 3 1 Pisidium nitidum Glanzende erwtenmossel 3 1 1** 1 Pisidium moitessierianum Dwergerwtenmossel 1 1 2 1 1 3 1 Pidium subtruncatum Scheve erwtenmossel 2 1** 1 7 1** 1** 1 11 5 5 Pisidium supinum Driehoekige erwtenmossel 2 1 4 1 1 1 1 Pisidium pseudosphaerium Sphaeriumvormige erwtenmossel 4 1 4 1 Pisidium sp. erwtemossel 1 1 1 Potamopyrgus antipodarum Jenkins' waterhorentje 1 2 1 1 1 1 Unio pictorum Schildersmossel 1 Unio tumidus Bolle stroommossel 1 1* Valvata piscinalis Vijverpluimdrager 7 3 2 2 1 3 7 1 1 1 Viviparus viviparus Stompe moerasslak 2 1

monsternr. N4000A N4000B N1660A N1660B N660A N660B N10A N10B Z10A Z10B Z660A Z660B Z1660A Z1660B Z4000A Z4000B bemonsteringsdatum 1999 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei opmerkingen slib, slib, slib, zwart roodbruin dreissena' dreissena' slib, zwart slib, zwart zwartgrijs zwartgrijs slib, org. slib, org. slib, org. slib, org. slib, org. slib. org. zwartgrijs zwartgrijs zand, slib, zand s, zand, s, zand, zand, zand, zand, zand, mat., mat., mat., mat., mat., mat., zand, org. zand, org. dreissena' en org. klei, org. slib, org. dreissena' dreissena' dreissena' dreissena' zand grijszwart zand zand zand zand, mat. mat., s met mat., mat. mat. s met s met s met s met zand, dreissena' oliesporen bruine dreissena' bruine bruine bruine bruine oliesporen s, aanslag, s met aanslag, aanslag, aanslag, aanslag, oliespore oliespore bruine oliespore oliespore org. mat. org. mat., n wetenschappelijke naam Nederlandse naam n aanslag n n oliesporen Crustacea Kreeftachtigen Corophium curvispinum Kaspische slijkgarnaal 6 7 16 Gammarus tigrinus Tijgervlokreeft 1 1 3 1 5 Gammarus sp. (juv). vlokreeft 1 1 1 Proasellus meridianus waterpissebed 1 Ephemeroptera Haften Caenis luctuosa Slijkhaft 1 1 Trichoptera Kokerjuffers Ecnomus tenellus 2 1 3 Diptera Vliegen en Muggen Ceratopogonidae knutten 1 Chironomus plumosus agg. vedermug 2 8^ 9# 8^^ 8## 8 20*** Chironomus sp. vedermug 1 2 1 Chironomus sp. (pop) vedermug 1 Cladotanytarsus sp. vedermug 2 Cryptochironomus sp. vedermug 2 1 1 3 Cryptotendipes sp. (pop) vedermug 1 Dicrotendipes nervosus vedermug 1 1 3 2 5 1 Dicrotendipes nervosus (popvedermug 1 Harnischia sp. vedermug 1 1 Harnischia sp. (pop) vedermug 1 Orthocladius (Orthocladius) vedermug 1 Parachironomus gr. vitiosus vedermug 1 5 1 1 2 Paracladopelma laminata aggvedermug 1 Polypedilum gr. bicrenatum vedermug 1 5 2 1 2 Procladius s.l. vedermug 12 46 2 8 2 1 1 1 18 15 14 32 10 7 Procladius (Psilotanypus) (povedermug 1 Stempellina sp. vedermug 1 Tanypus kraatzi vedermug 4 totaal aantal ind. (n) 33 125 820 591 52 47 882 623 116 1027 79 77 112 79 147 73 aantal soorten/taxa 7 18 22 20 16 17 16 19 18 22 8 5 19 14 14 9 Totaal aantal soorten/taxa 57 * niet bewaard ** in referentiecollectie *** 2 ex met kaakafwijking (1e zijtanden vervormd) ^ 2 ex. met kaakafwijking (2e zijtand vervormd) ^^ 3 ex. met kaakafwijking (1x 2e zijtand vervormd, 1x gap, 1x middentand vervormd) # 3 ex. met kaakafwijking (2 x gap, 1x 2e zijtand vervormd ## 4 ex. met kaakafwijking (2x gap, 1x middentand vervomd, 1x extra zijtand & middentand + tweede zijtand vervormd)

Tabel 2. Macrofauna in aantal individuen per vierkante meter monsterlocaties N 4000 N 1660 N 660 N 10 Z 10 Z 660 Z 1660 Z 4000 wetenschappelijke naam Nederlandse naam Nematoda Nematoden 17 9 Oligochaeta Weinigborstelige borstelworm Branchiura sowerbyi 52 Limnodrilus claperedeanus 43 17 17 87 148 Limnodrilus hoffmeisteri 26 9 17 87 43 26 70 Limnodrilus profundicola 9 Lumbriculidae 9 26 Peloscolex speciosus 9 Potamothrix moldaviensis 17 17 70 17 Psammoryctides barbatus 148 348 52 Quistadrilus multisetosus 35 Stylodrilus heringianus 113 43 Tubificidae juv. met haren 9 35 261 78 26 9 Tubificidae juv. zonder haren 87 209 35 957 278 487 96 530 fragmenten 209 452 52 1235 278 322 157 470 Uncinais uncinata 9 Polychaeta Veelborstelige borstelworme Hypania invalida 17 765 61 174 200 Hirudinea Bloedzuigers Alboglossiphonia heteroclita Doorschijnende bloedegel 9 Erpobdella octoculata Achtogige bloedegel 61 52 35 Helobdella stagnalis Tweeogige bloedzuiger 78 Mollusca Weekdieren Bithynia tentaculata Grote diepslak 9 17 26 Corbicula fluminalis Toegeknepen korfmossel 9 Corbicula fluminea Aziatische korfmossel 35 87 78 296 383 26 113 Dreissena polymorpha Driehoeksmossel 9887 9 9252 8191 17 Lithoglyphus naticoides Eeltslak 26 Pisidium amnicum Riviererwtenmossel 9 Pisidium casertanum Gewone erwtenmossel 122 9 61 26 17 148 26 Pisidium casertanum f. plicata Gewone erwtenmossel 17 17 17 9 9 43 35 Pisidium henslowanum Kleine erwtenmossel 43 9 9 52 9 Pisidium nitidum Glanzende erwtenmossel 26 9 9 9 Pisidium moitessierianum Dwergerwtenmossel 9 26 9 35 9 Pidium subtruncatum Scheve erwtenmossel 17 9 70 17 9 139 43 Pisidium supinum Driehoekige erwtenmossel 17 9 43 17 9 Pisidium pseudosphaerium Sphaeriumvormige erwtenmo 35 43 9 Pisidium sp. erwtemossel 9 9 9 Potamopyrgus antipodarum Jenkins' waterhorentje 9 17 9 9 17 Unio pictorum Schildersmossel 9 Unio tumidus Bolle stroommossel 9 9 Valvata piscinalis Vijverpluimdrager 61 43 26 87 9 17 Viviparus viviparus Stompe moerasslak 17 9 Crustacea Kreeftachtigen Corophium curvispinum Kaspische slijkgarnaal 113 139 Gammarus tigrinus Tijgervlokreeft 17 26 9 43 Gammarus sp. (juv). vlokreeft 9 9 9 Proasellus meridianus waterpissebed 9 Ephemeroptera Haften Caenis luctuosa Slijkhaft 9 9 Trichoptera Kokerjuffers Ecnomus tenellus 17 9 26 Diptera Vliegen en Muggen Ceratopogonidae knutten 9 Chironomus plumosus agg. vedermug 17 148 139 243 Chironomus sp. vedermug 9 26 Chironomus sp. (pop) vedermug 9 Cladotanytarsus sp. vedermug 17 Cryptochironomus sp. vedermug 17 17 26 Cryptotendipes sp. (pop) vedermug 9 Dicrotendipes nervosus vedermug 17 43 43 9 Dicrotendipes nervosus (pop) vedermug 9 Harnischia sp. vedermug 9 9 Harnischia sp. (pop) vedermug 9 Orthocladius (Orthocladius) vedermug 9 Parachironomus gr. vitiosus vedermug 9 43 9 26 Paracladopelma laminata agg. vedermug 9 Polypedilum gr. bicrenatum vedermug 52 17 9 17 Procladius s.l. vedermug 504 17 87 9 17 287 400 148 Procladius (Psilotanypus) (pop) vedermug 9 Stempellina sp. vedermug 9 Tanypus kraatzi vedermug 35 totaal aantal 1374 12270 861 13104 9930 1357 1661 1913