Voor eventuele vragen over de HARP kunt u terecht bij uw leidinggevende.

Vergelijkbare documenten
Werktijden 2 Vaststelling van werkroosters geschiedt voor voltijders met inachtneming van de volgende voorwaarden:

AANGEPASTE CAO TEKST Op de volgende pagina s staat de vanaf 1 januari 2017 geldende cao artikelen in dit verband.

Checklist Arbeidstijdenwet

CAO UITVAARTBRANCHE Aangepaste cao tekst inzake werkdruk, roosters en beschikbaarheid geldend vanaf 1 januari 2017

Een werknemer mag maximaal 12 uur per dienst werken. Per week mag hij maximaal 60 uur werken.

Notitie Arbeidstijden Uitvaartbranche

18 Beloning overwerk/feestdagen

Gelet op artikel 27 lid 1, aanhef en sub b van de Wet op de ondernemingsraden (instemmingsrecht);

In onderstaande tabel is de jaarlijkse arbeidsduur van een reeks jaren weergegeven:

Artikel Wijzigingen (V) Communicatie Artikel 19B.1, onder definitie consignatie is ter verduidelijking

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winsum;

Provinciaal blad. vast te stellen de Algemene werktijdenregeling provincie Noord-Holland 2008

JUS. Jaarurensystematiek. een inhoudelijke toelichting bij de invoering in de gehandicaptenzorg. JaarUrenSystematiek (JUS)

vast te stellen de 19e wijziging van de Rechtspositieregeling Brandweer Brabant Noord als volgt:

Huidige tekst NRGA Nieuwe tekst NRGA Toelichting bij wijziging. Paragraaf 8 Afbouwtoelage. Artikel 3.40 afbouwtoelage

Werktijdenregeling 2014 Gemeente Hellevoetsluis. Het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis

Werktijdenregeling Samenwerkingsverband Regio Eindhoven 2014

Arbeids- en rusttijden voor artsen en arts-assistenten

Gemeente Den Haag. - mede gelet op het gestelde in artikel 125 Ambtenarenwet juncto artikel 160 Gemeentewet,

Start nieuwe contractenreeks Tussenliggende periode van opvolgende contracten voor bepalen van de reeks jaren: 3 maanden en 1 dag

COLLECTIEVE REGELING AANVULLENDE ARBEIDSVOORWAARDEN

Het Arbeidstijdenbesluit: uitzonderingen op de ATW

Regeling werktijden gemeente Loon op Zand Het college van burgemeester en wethouders / werkgeverscommissie

Gelet op artikel F. 4, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies;

ARBEIDSTIJDEN VOOR AIOS EN ANIOS

Kader wet- en regelgeving

Huidige wettelijke regeling en kabinetsvoorstellen

Rij en Rusttijden Wet

Vereenvoudiging Bijzondere Beloningen (hoofdstuk 5 cao)

Arbeidstijden voor aios en anios

Werk en rusttijden. Wat regelt de Arbeidstijdenwet? Wat regelt de CAO GHZ? Wat regel je met de werkgever? CNV Vakcentrale

De conclusies uit het overleg tussen bedrijfsleiding en groepscommissie, alsmede de achterliggende beweegredenen worden schriftelijk vastgelegd.

GEMEENTEBLAD. Nr Werktijdenregeling gemeente Lingewaal 2016

3 Salaris en vergoedingsregelingen. Bezoldiging

2013, nr. 19. Rechtspostieregeling chauffeurs personenvervoer Provincie Fryslân

Arbeidstijdenbesluit. Arbeidstijdenbesluit Verpleging en verzorging

gelet op de artikelen 4:1, 4:2, 4:3, 4:4, 4:5 en 4:6 van de CAR-UWO, zoals die per 1 januari 2014 luiden;

Werktijdenregeling Tilburg University

Arbeidstijden voor aios en anios

Handleiding arbeidstijdenwet AIOS s van het azm

Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Assen, besluit:

Schiedarn. Werktijdenregeling gemeente Schiedam. Artikel 1 Begripsbepaling Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder: gemeente

CVDR. Nr. CVDR150539_4. Werktijden regeling

0) Gaat het om het opzeggen, ontbinden of niet voortzetten** (na een einde van rechtswege)

Wijziging Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam in verband met de gewijzigde garantieregeling(3b, 2015, 108)

Arbeidstijden- en rusttijdenregeling Onderwijs Ondersteunend Personeel Purmerendse ScholenGroep

De brandweervrijwilliger en de Arbeidstijdenwet VNG februari 2010

Werktijdenregeling provincie Gelderland

Bijlage gemeente Houten: IS

Gids arbeidstijden en gladheidbestrijding

Toelichting op de jaarurensystematiek

voor de vergadering van het algemeen bestuur RUD-Drenthe Vaststellen werktijdenregeling

WERKT IJD ENR EG ELING

Jaarurensystematiek CAO-Sport

Nummer: Versie: 1.1. Vastgesteld door het DB d.d. Instemming OR RAV d.d.

CVDR. Nr. CVDR348407_1. Regeling werktijden 2014 gemeente Dronten. Artikel 1. Begripsbepalingen a. CAR-UWO: de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling;

Werktijdenregeling Gemeenschappelijke Regeling MijnGemeenteDichtbij

1. Kader en uitgangspunten De CAO-VO is van toepassing. Deze regeling is een nadere uitwerking hiervan.

Hieronder worden eerst de bepalingen uit de Wet arbeid en zorg behandeld en daarna volgen de aanvullende bepalingen uit de CAO.

Regeling arbeidsduur en werktijden gemeente Waddinxveen 2014

GEMEENTEBLAD. Nr Werktijdenregeling 2015 e.v. gemeente Best

Provinciaal blad van Noord-Brabant

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST CAO-I AKZONOBEL NEDERLAND

Regeling Flexibele Werktijden gemeente Schouwen-Duiveland. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland,

Burgemeester en wethouders van Coevorden en de werkgeverscommissie van Coevorden; gelet artikel 4:1 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling;

1. Looptijd Wij stellen voor een nieuwe cao overeen te komen met als looptijd /

Overzicht normen Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 2007

BLAD GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING

3 Salaris per uur: 1/156 van het salaris bij een volledige werktijd.

17 ARBEIDSDUUR, PAUZE, RUSTTIJDEN EN OVERWERK

De Landelijke Arbeidstijdenregeling (LAR) En de rol van de ondernemingsraden

GEMEENTEBLAD 2002 nr. 121

Personeelsoverleg Beate Uhse 29 april 2015

Huidige tekst NRGA Nieuwe tekst NRGA Toelichting bij wijziging. Toelichting artikel 1.1, onder n en p

Regeling bereikbaarheids- en beschikbaarheidsdienst gemeente Overbetuwe 2014

Toelichting. Inhoud. Relevante cao-artikelen : 3, 8, 10,12, 16, 25, 26, 27, 29, 32, 33, 36, 37, 40 en 64

Citeertitel: Landsverordening bijzondere rechtspositionele bepalingen Kustwachtpersoneel. Wijzigingen: AB 2012 no. 54; (inwtr. AB 2013 no.

Specifieke regels: binnenvaart, zeescheepvaart en zeevisserij

Reglement Flexibele Werktijden Damen Shipyards Den Helder b.v. 2017

Handleiding arbeidstijdenwet AIOS s van het azm

INSTRUCTIE UREN DIRECTE MEDEWERKERS

PROVINCIAAL BLAD VAN LIMBURG 2011/108

Lid 3 en 4 schrappen; lid 5 handhaven en vernummeren naar lid 3 en in lijn brengen met nieuwe opzet:

: Werk- en diensttijdenverordening politie ==================================================================== 1. Algemene bepalingen.

De tijd waarin medewerkers op kantoor werkzaamheden kunnen verrichten.

PROVINCIAAL BLAD. Artikel 2 Dienstverlening De bedrijfstijd bij de organisatie-eenheden is gelegen tussen uur en uur.

Het Algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke regeling BAR-organisatie

GEMEENTEBLAD. Nr Gemeente Raalte Werktijdenregeling

CAO ZOETWAREN. ADDENDUM voor de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Zoetwarenindustrie Looptijd 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014

Artikel 54a, onder b: Begrip aangepast aan het begrip zoals opgenomen is in ATW, hierdoor eenduidigheid tussen de Wet en AMAR.

Specifieke regels in de binnenvaart, zeescheepvaart en zeevisserij

Overzicht van besprekingspunten en de verschillen daarin tussen werkgever en vakbonden bij Feenstra Verwarming per

REGELING WERKTIJDEN EN VERLOF GEMEENTE MARUM 2015

Dordrecht. Gemeentesecretaris

Gemeente Spijkenisse: Bijlage 2a Regeling Flexibele Werktijden en Verlof

Regeling vergoeding consignatiediensten en telefonische bereikbaarheid

Regeling Generatiepact Noord-Hollands Archief

Het Algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke regeling BAR-organisatie

LOKALE WERKTIJDENREGELING 2014

Regeling Werktijden gemeente Oldambt 2010

Transcriptie:

Aan het rijdend personeel Sector Vervoer Planning Accountmanagement en Klantrelaties Postbus 2131 1000 CC Amsterdam Bezoekadres: Binnenkant 7 Tel (020) 460 6128/6426 Fax (020) 460 6401 Datum: 15 september 2004 Uw contact: Uw leidinggevende Betreft: HARP, editie september 2004 geachte collega, Het is alweer enige tijd geleden dat wij een bundeling van alle relevante afspraken over de normen voor dienstregelingen, dienstverdelingen, roosters enz. hebben uitgegeven. In de afgelopen periode is, zeker met alle veranderingen op dit gebied, dan ook wel eens onduidelijkheid ontstaan over de geldende afspraken. Dat was reden genoeg om te komen tot een actualisering van de bestaande HARP, het Handboek Arbeidsvoorwaarden Rijdend Personeel. In deze geactualiseerde HARP zijn nagenoeg alle belangrijke normen opgenomen zoals die vandaag de dag gelden. Een aantal onderwerpen is in deze HARP (nog) niet opgenomen, met name de onderwerpen waarover op dit moment nog nieuwe afspraken worden gemaakt, zoals bijvoorbeeld de vakantieen verlofregelingen. Liever dan deze nieuwe afspraken af te wachten hebben wij gekozen deze HARP toch nu al uit te geven, daar in alle geledingen van ons bedrijf de behoefte aan een bundeling van actuele afspraken groot is. Deze HARP is daarmee dus nog niet volledig, maar wel een belangrijk middel om u zoveel mogelijk duidelijkheid te verschaffen. Zodra over de ontbrekende onderwerpen overeenstemming is bereikt met de OR zult u daar uiteraard over worden geïnformeerd. Voor eventuele vragen over de HARP kunt u terecht bij uw leidinggevende. met vriendelijke groet, E. Drossaers manager PAK

HARP handboek arbeidsvoorwaarden rijdend personeel editie september 2004

0. INHOUDSOPGAVE 0. INHOUDSOPGAVE... 2 1. ATW/ATB... 4 1.01. WEKELIJKSE RUSTTIJD... 5 1.02. VRIJE ZONDAG... 6 1.03. DAGELIJKSE RUSTTIJD... 7 1.04. ARBEIDSTIJD... 8 1.05. NACHTARBEID (EN OPVOLGENDE RUSTTIJD)... 9 1.06. PAUZE... 11 2. ARA... 12 2.01. MAXIMALE WERKTIJD... 12 2.02. OUDERE WERKNEMERS... 12 2.03. FEESTDAGTOESLAG... 13 2.04. ROOSTERTOESLAG... 14 2.05. ROOSTERWIJZIGINGSTOESLAG... 15 2.06. OVERWERKTOESLAG EN COMPENSATIEUREN OVERWERK... 16 2.07. EXTRA VERLOF OP FEESTDAGEN... 16 2.08. OPKOMSTPLEK METROBESTUURDERS... 17 3. DIENSTREGELINGEN EN WAGENLOPEN... 18 3.01. RIJTIJDPROTOCOL... 18 3.02. OMLOOPBEREKENINGEN... 21 3.03. IN- EN UITRUKTIJDEN... 24 3.04. TIJDEN VERMELD IN DE DIENSTREGELING... 24 3.05. WAGENS OP ANDERE LIJNEN LATEN OVERLOPEN... 25 3.06. LIJNEN KOPPELEN... 25 3.07. WAGENS INZETTEN OP EEN LIJN VANUIT MEERDERE UITRIJPUNTEN... 25 4. DIENSTEN EN DIENSTVERDELING... 26 4.01. VROEGEINDIGENDE DIENSTEN... 26 4.02. LATE DIENSTEN... 26 4.03. DIENSTGEDEELTES... 27 4.04. HALVE RIJDIENSTEN... 27 4.05. PAUZE... 28 4.07. BERGINGSTIJD... 29 4.08. AANLOOPTIJD... 30 4.09. AFSTAPTIJD... 30 4.10. OVERSTAPTIJD... 30 4.11. LOOPTIJD... 31 4.12. OVERDRACHTSTIJD BIJ KAARTVERKOOP... 31 4.13. OPENEN- SLUITEN STATIONS... 31 4.14. COMBINATIE VAN LIJNEN... 32 5. ROOSTERS... 33 5.01. DAGGEMIDDELDE... 33 5.02. VERGOEDING LOOP-/AFREKENTIJD... 33 5.03. VERGOEDING BEZOEK KLEDINGMAGAZIJN... 33 5.04. DIENSTGEMIDDELDE... 34 5.05. AANTAL DIENSTTIJDEN... 34 5.06. DEELTIJDERS, PARTTIMERS EN HERPLAATSTE AMBTENAREN... 35 6. PERSONEELSINDELING... 36 6.01. PERSONEELSINDELING...36 2

7. DIENSTINDELING EN URENREGISTRATIE... 37 7.01. WISSEL-T.B.-DIENSTEN... 37 7.02. HALVE DIENSTEN... 38 7.03. BEGRENZINGSTIJDEN T.B.-DIENSTEN... 38 7.04. ZWEVENDE RESERVEDIENSTEN... 39 7.05. DIENSTDOEN BUITEN HET UITRIJPUNT... 40 7.06. URENREGISTRATIE... 41 7.07. STURING IN URENBEWAKING... 42 7.08. VERLOFAFSCHRIJVING... 43 8. VERLOF EN VAKANTIE... 44 9. NACHTDIENSTEN... 45 9.01. INDIVIDUELE BETALING NACHTDIENST... 45 9.02. GARANTIETOESLAG NACHTDIENST... 46 10. DIENSTUITVOERING... 47 10.01. ONBEMENST LATEN VAN WAGENS... 47 10.02. WAGENINSPECTIE... 47 10.03. TE-LAAT KOM REGELING... 48 11. BIJLAGEN... 49 11.01. OVERZICHT BASISROOSTERS RIJDEND PERSONEEL... 49 11.02. SENIORENFACILITEITEN PERSONENVERVOERDERS TRAM EN BUS... 55 11.03. SENIORENREGELING RIJDEND PERSONEEL METRO... 60 11.04. LOOPBAANPLAN EXPLOITATIEF PERSONEEL... 61 3

1. ATW/ATB Inleiding Op het rijdend personeel is de Arbeidstijdenwet (ATW) van toepassing. In aanvulling op de ATW is op het rijdend personeel bus het Arbeidstijdenbesluit vervoer (ATB) van toepassing. De ATW/ATB heeft een zogeheten dubbel normenstelsel. Dat wil zeggen dat er in principe overal een standaardregeling van kracht is, maar dat werkgevers en werknemers onderling kunnen afspreken om de arbeidstijden te verruimen: de overlegregeling. Deze overlegregeling is wel aan bepaalde maxima gebonden. Daarnaast kunnen werkgevers en werknemersorganisaties (OR/vakbonden) afspraken maken die afwijken van de standaardregeling uit ATW/ATB. Deze afspraken moeten uiteraard wel binnen de normen van de ATW/ATB passen. In dit hoofdstuk staat een opsomming van alle afspraken die in dit kader tussen GVB en de ondernemingsraad zijn gemaakt. Bij alle afspraken staat eerst een samenvatting van het ATW/ATB artikel, daarna de afspraak zoals die voor rijdend personeel is gemaakt. De tijdruimtes zoals die genoemd worden bij de teksten over rusttijden zijn aaneengesloten periodes die aanvangen op het eerste moment dat dienst verricht wordt. 4

1.01. WEKELIJKSE RUSTTIJD metro tram Deze afspraak geeft uitvoering aan artikel 5:3 uit de ATW. mogelijkheid 1 mogelijkheid 2 standaardregeling ATW 36 uur aaneengesloten rusttijd per iedere tijdruimte van 7 x 24 uur 60 uur aaneengesloten rusttijd per iedere tijdruimte van 9 x 24 uur, eventueel eenmaal per 5 weken te bekorten tot 32 uur overlegregeling ATW - - GVB regeling De wekelijkse rusttijd bedraagt tenminste 36 uur aaneengesloten per iedere tijdruimte van 7 x 24 uur. bus Deze afspraak geeft uitvoering aan artikel 2.5:1, tweede lid onder b en c, uit het ATB. standaardregeling ATB 45 uur aaneengesloten rusttijd per week (van maandag 0.00 uur tot zondag 24.00 uur), eventueel te bekorten tot 36 uur. Verkortingen van de wekelijkse rusttijd worden gecompenseerd door een even grote rusttijd die aaneengesloten wordt genoten voor het einde van de derde week die volgt op de betrokken week. De totale rusttijd in elke periode van twee weken bedraagt tenminste 228 uren. overlegregeling ATB 45 uur aaneengesloten rusttijd per week (van maandag 0.00 uur tot zondag 24.00 uur), eventueel te bekorten tot 36 uur. Verkortingen van de wekelijkse rusttijd worden gecompenseerd door een even grote rusttijd die aaneengesloten wordt genoten voor het einde van de derde week die volgt op de betrokken week. Een wekelijkse rusttijd die in een week begint en zich in de volgende week uitstrekt, kan bij de ene of bij de andere week worden gevoegd. GVB regeling De standaardregeling ATB is van toepassing. 5

1.02. VRIJE ZONDAG Deze afspraak geeft uitvoering aan artikel 5:4 uit de ATW. Het ATB geeft geen relevante nadere bepalingen ten aanzien van de zondagsrust. Dit artikel is dus ook voor bus van toepassing. standaardregeling ATW overlegregeling ATW tenminste 4 vrije zondagen per iedere 13 weken tenminste 13 vrije zondagen per iedere 52 weken GVB regeling Tenminste eenmaal per 3 weken omvat de wekelijkse rusttijd de volledige zondag. Alleen omwille van vakantieruil is het mogelijk 3 zondagen achter elkaar te werken. 6

1.03. DAGELIJKSE RUSTTIJD metro tram Deze afspraak geeft uitvoering aan artikel 5:5 uit de ATW. standaardregeling ATW tenminste 11 uur aaneengesloten rusttijd per iedere tijdruimte van 24 uur, eventueel eenmaal per tijdruimte van 7 x 24 uur te bekorten tot 8 uur overlegregeling ATW - GVB regeling De rusttijd tussen twee opeenvolgende diensten bedraagt minimaal 11 uur. bus Deze afspraak geeft uitvoering aan artikel 2.5:1, tweede lid onder a, uit het ATB. standaardregeling ATB tenminste 11 uur aaneengesloten rusttijd per iedere tijdruimte van 24 uur overlegregeling ATB tenminste 11 uur aaneengesloten rusttijd per iedere tijdruimte van 24 uur, eventueel 3 maal per week (van maandag 0.00 uur tot zondag 24.00 uur) te bekorten tot 9 uur, mits voor het eind van de volgende week ter compensatie een even lange rusttijd wordt verleend GVB regeling De rusttijd tussen twee opeenvolgende diensten bedraagt minimaal 11 uur. 7

1.04. ARBEIDSTIJD Deze afspraak geeft uitvoering aan artikel 5:7 uit de ATW. Het ATB geeft geen relevante nadere bepalingen ten aanzien van de arbeidstijd. Dit artikel is dus ook voor bus van toepassing. standaardregeling ATW ten hoogste 9 uur per dienst, maximaal 45 uur per week en in iedere 13 weken maximaal gemiddeld 40 uur per week overlegregeling ATW ten hoogste 10 uur per dienst, in iedere 4 weken maximaal gemiddeld 50 uur per week en in iedere 13 weken maximaal gemiddeld 45 uur per week GVB regeling De maximale arbeidstijd per dag bedraagt 8.45 uur, exclusief looptijd aan begin/einde dienst (metro, zie 4.11) respectievelijk vergoeding loop-/afrekentijd (tram/bus, zie 5.02). Zie ook 4. DIENSTEN EN DIENSTVERDELING. 8

1.05. NACHTARBEID (en opvolgende rusttijd) Volgens de definitie van ATW/ATB is nachtarbeid arbeid tussen 0.00 uur en 6.00 uur. Late diensten die eindigen na 0.00 uur en vroege diensten die beginnen voor 6.00 uur zijn dus nachtarbeid voor de wet en tellen mee voor deze bepaling. metro tram Deze afspraak geeft uitvoering aan artikel 5:8 uit de ATW. standaardregeling ATW overlegregeling ATW Einde uiterlijk 2.00 uur Einde na 2.00 uur Einde uiterlijk 2.00 uur Einde na 2.00 uur maximale dienstlengte 8 uur maximale dienstlengte 8 uur maximale dienstlengte 9 uur, per iedere 13 weken maximaal gemiddeld 40 uur per week maximale dienstlengte 9 uur, per iedere 13 weken maximaal gemiddeld 40 uur per week ten hoogste 16 nachtdiensten per iedere 4 weken ten hoogste 10 nachtdiensten per 4 weken, ten hoogste 25 nachtdiensten per iedere 13 weken ten hoogste 52 nachtdiensten per iedere 13 weken ten hoogste 28 nachtdiensten per iedere 13 weken na minimaal 3 en maximaal 6 nachtdiensten 48 uur aaneengesloten rusttijd minimaal 14 uur aaneengesloten rusttijd na iedere nachtdienst na minimaal 3 en maximaal 5 nachtdiensten 48 uur aaneengesloten rusttijd na minimaal 3 en maximaal 7 nachtdiensten 48 uur aaneengesloten rusttijd 14 uur aaneengesloten rusttijd na iedere nachtdienst, eventueel eenmaal per iedere tijdruimte van 7 x 24 uur te bekorten tot 8 uur na minimaal 3 en maximaal 7 nachtdiensten 48 uur aaneengesloten rusttijd GVB regeling De maximale lengte van een nachtdienst is bepaald op 8.45 uur, exclusief looptijd aan begin/einde dienst (metro, zie 4.11) respectievelijk vergoeding loop-/afrekentijd (tram, zie 5.02). In iedere periode van 13 weken mag ten hoogste 28 maal nachtdienst verricht worden als de diensten na 2.00 uur eindigen (52 maal per 13 weken indien de nachtdiensten eindigen voor of op 2.00 uur). De minimum rusttijd na een reeks van tenminste 3 en ten hoogste 5 nachtdiensten bedraagt 48 uren. 9

1.05. NACHTARBEID (en opvolgende rusttijd) - vervolg bus Deze afspraak geeft uitvoering aan artikel 2.5:4 uit het ATB. Voor wat betreft dienstlengte en opvolgende rusttijd geeft dit artikel geen nadere bepalingen, de regels daarover volgen uit andere artikelen. Om een vergelijking met de ATW te vergemakkelijken zijn in het onderstaande overzicht deze betreffende bepalingen toegevoegd. volgt uit ATW 5:7 mogelijkheid 1 mogelijkheid 2 volgt uit ATB 2.5:1 standaardregeling ATB ten hoogste 9 uur per dienst, maximaal 45 uur per week en in iedere 13 weken maximaal gemiddeld 40 uur per week ten hoogste 26 nachtdiensten per iedere 13 weken ten hoogste 12 uur nachtdienst per iedere 2 weken tenminste 11 uur aaneengesloten rusttijd per iedere tijdruimte van 24 uur overlegregeling ATB ten hoogste 10 uur per dienst, in iedere 4 weken maximaal gemiddeld 50 uur per week en in iedere 13 weken maximaal gemiddeld 45 uur per week ten hoogste 35 nachtdiensten per iedere 13 weken ten hoogste 20 uur nachtdienst per iedere 2 weken tenminste 11 uur aaneengesloten rusttijd per iedere tijdruimte van 24 uur, eventueel 3 maal per week (van maandag 0.00 uur tot zondag 24.00 uur) te bekorten tot 9 uur, mits voor het eind van de volgende week ter compensatie een even lange rusttijd wordt verleend GVB regeling De maximale lengte van een nachtdienst is bepaald op 8.45 uur, exclusief vergoeding loop-/afrekentijd (zie 5.02). In iedere periode van 13 weken mag ten hoogste 35 maal nachtdienst worden verricht. De minimum rusttijd na een reeks van tenminste 3 en ten hoogste 5 nachtdiensten bedraagt 48 uren. 10

1.06. PAUZE Deze afspraak geeft uitvoering aan artikel 5:10 uit de ATW. Daar artikel 2.5:6 uit het ATB zichzelf niet van toepassing verklaart op de bus, is hier voor de bus ook de ATW van toepassing. dienstlengte < 5.31 uur geen verplichting tot pauze standaardregeling ATW dienstlengte 5.31 t/m 8 uur minimaal 0.30 aaneengesloten pauze dienstlengte 8.01 t/m 10 uur minimaal 0.45 pauze, minimaal 0.30 aaneengesloten dienstlengte < 5.31 uur geen verplichting tot pauze overlegregeling ATW dienstlengte 5.31 t/m 8 uur minimaal 2 x 15 minuten aaneengesloten pauze dienstlengte 8.01 t/m 10 uur minimaal 2 x 15 minuten aaneengesloten pauze pauze vindt plaats in de periode tussen 2 uur na aanvang en 2 uur voor einde van de dienst pauze vindt plaats in de periode tussen 2 uur na aanvang en 2 uur voor einde van de dienst GVB regeling Onder een pauze wordt verstaan een onderbreking van de arbeidstijd van minimaal 15 minuten waarin de werknemer geen enkele verplichting ten aanzien van de bedongen arbeid heeft en die in zijn geheel in de periode tussen 2 uur na aanvang van de arbeid en 2 uur voor het einde van de arbeid ligt. Een dienst van maximaal 5.30 uur hoeft geen pauze te bevatten. Een dienst met een dienstlengte van meer dan 5.30 uur bevat een pauze van minimaal 30 minuten of twee pauzes van minimaal 15 minuten elk. N.B. deze normen gelden uiteraard ook voor de nachtdiensten. Zie ook 4.05. 11

2. ARA Inleiding Net zoals dat voor andere ambtenaren binnen de gemeente Amsterdam geldt, is op het rijdend personeel van metro, tram en bus het Ambtenarenreglement Amsterdam (ARA) van toepassing. In dit hoofdstuk staat een opsomming van een aantal relevante artikelen uit het ARA. In een aantal gevallen is ook een toelichting of een aanvullende afspraak over de toepassing opgenomen. 2.01. MAXIMALE WERKTIJD ARA artikel 101, eerste lid onder s Een werktijd van gemiddeld 36 uur per week. N.B. voor de gemiddelde werkweek zoals die voor de basisroosters geldt zie 11.01. 2.02. OUDERE WERKNEMERS ARA artikel 307 metro De huidige seniorenregeling voor rijdend personeel zal op termijn wijzigen. De huidige regeling is voor de volledigheid opgenomen onder 11.03. tram bus Voor personenvervoerders tram en bus geldt de zgn. Seniorenregeling (zie 11.02). N.B. voor conducteurs zal op termijn een specifieke seniorenregeling worden ingesteld. 12

2.03. FEESTDAGTOESLAG ARA artikel 423 lid 1. lid 2. Indien de ambtenaar werkzaamheden heeft verricht op dagen of gedeelten van dagen, bedoeld in het tweede lid, heeft hij hiervoor per gewerkt uur aanspraak op een feestdagtoeslag van 100% van zijn wedde per uur. De dagen waarop men feestdagtoeslag kan verdienen, zijn - nieuwjaarsdag; - eerste en tweede paasdag; - Hemelvaartsdag; - eerste en tweede pinksterdag; - eerste en tweede kerstdag; - Koninginnedag; - 5 mei. Toelichting De feestdag loopt van 0.00 uur t/m 23.59 uur. 13

2.04. ROOSTERTOESLAG ARA artikel 424 De ambtenaar heeft voor elk uur van de hieronder genoemde daggedeelten, dat voorkomt in het voor hem geldende werkrooster, aanspraak op een roostertoeslag ter hoogte van: 0.00 6.00 uur 6.00 18.00 uur 18.00 22.00 uur 22.00 24.00 uur maandag 70% - 25% 40% dinsdag 40% - 25% 40% woensdag 40% - 25% 40% donderdag 40% - 25% 40% vrijdag 40% - 25% 40% zaterdag 40% 40% 70% 70% zondag 70% 50% 70% 70% Berekeningswijze 1. Per dienst wordt op basis van het rooster berekend hoeveel toeslaguren er per percentage (25%, 40%, 50% en 70%) voorkomen. 2. Hierbij wordt rekening gehouden met eventuele tijdsvergoedingen (bijv. loop-/afrekentijd). Deze tijdsvergoedingen worden aan het begin of aan het einde van de dienst toegevoegd. De tijdsvergoedingen worden altijd toegevoegd op de plaats waar de minste toeslaguren liggen. 3. De toeslaguren per percentage worden opgeteld en vervolgens vermenigvuldigd met het betreffende percentage. Hierdoor ontstaan toeslaguren à 100% voor de verschillende percentages. 4. Hierna worden de toeslaguren (à 100%) van de verschillende percentages bij elkaar opgeteld (= uren à 100% in decimalen). 5. Met behulp van de onderstaande formule wordt vervolgens de rooster-toeslag berekend. Uren à 100% in decimalen 4,35 ------------------------------------- x ------ x 100 % = Roostertoeslag Aantal roosterplaatsen 156 Verklaring van de formule 6. De uren à 100% in decimalen worden berekend uit stap 1 t/m 5. 7. Deze uren worden gedeeld door het aantal roosterplaatsen (het aantal ploegen vermenigvuldigd met het aantal voudigheden). Hierdoor ontstaat de roostertoeslag per week. Deze roostertoeslag per week wordt vervolgens omgerekend tot een toeslag per uur (stap 8 & 9). 8. De roostertoeslag per week wordt vermenigvuldigd met 4,35 (het aantal weken in een maand). Hierdoor ontstaat de roostertoeslag per maand. 9. Deze roostertoeslag per maand wordt vervolgens gedeeld door 156 (het aantal werkuren per maand behorende bij een volledige betrekking dat volgt uit ARA artikel 101, eerste lid onder i). Hierdoor ontstaat de roostertoeslag per uur. Dit percentage wordt naar boven afgerond op 1 decimaal achter de komma. Verdere afspraken De roostertoeslag wordt altijd berekend over een volledige betrekking. Voor een deeltijder, parttimer of herplaatste ambtenaar (zie 5.06) wordt de roostertoeslag dus altijd uitbetaald op basis van het salaris behorende bij 36 uur per week. De roostertoeslag van deze groepen mag het geldende percentage van de 36-uurs basisroosters rijdend personeel niet overschrijden. De roostertoeslag van het rijdend personeel wordt jaarlijks aangepast aan de feitelijkheid. De roostertoeslag wordt berekend aan de hand van de begrenzingstijden van de T.B.-diensten van het betreffende rooster. Hierbij wordt uitgegaan van het standaardrooster (ook wel winterrooster genoemd). 14

2.05. ROOSTERWIJZIGINGSTOESLAG ARA artikel 425 Toelichting Dit zijn de afspraken over de toepassing van roosterwijzigingstoeslag op de wissel-t.b.-diensten (de zgn. toeslag wisseldiensten). metro Roosterwijzigingstoeslag is voor rijdend personeel metro niet van toepassing. De achtergrond hiervoor is het volgende: in de berekening van de roostertoeslag zijn de drie wissel-t.b.-dienstnummers voor het duurste tarief meegenomen en het is van tevoren bekend, als men op een dag op deze dienstnummers een dagdienst krijgt. Zie ook 7.01 en 11.01 voor de wissel-t.b.-diensten per techniek en basisrooster. tram bus De roosterwijzigingstoeslag op wissel-t.b.-diensten bedraagt 16,56 voor tram en 32,09 voor bus (bedragen 2004). Deze bedragen worden geïndexeerd bij loonrondes. Personeel buiten de basisroosters dat in hun rooster een wissel-t.b.-dienst heeft ingebouwd, krijgt deze toeslag naar rato van het aantal wissel-t.b.-diensten van het reguliere fulltime basisrooster maandelijks op basis van voorcalculatie betaald. Zie ook 7.01 en 11.01 voor de wissel-t.b.-diensten per techniek en basisrooster. 15

2.06. OVERWERKTOESLAG EN COMPENSATIEUREN OVERWERK ARA artikel 426 en 427 Uitbetalen overwerk De eventuele extra uren van een dienst door het uitlopen van een dienst worden tot maximaal 29 minuten opgenomen in de urentelling van betreffende medewerker. Betreft een en ander meer uren, dan wordt het geheel als overwerk aangemerkt, met de mogelijkheid van 100% uitbetaling in geld van de compensatieuren. Bij een extra dag overwerken wordt de mogelijkheid van 100% uitbetalen in geld alleen door de directie geboden als de mogelijkheid in tijd te compenseren ontbreekt, d.w.z. incidenteel, na overleg met betrokken medezeggenschapsorgaan. Uitbetalen positief saldo urenteller Het uitbetalen van een eventueel positief saldo van de urenteller (zie 7.06) geschiedt als overwerk, met over elk uurdeel, afgerond op een half uur naar boven, een toeslag van 50%. De mogelijkheid die het ARA biedt aangaande compensatieuren in artikel 427 (maximaal 50% vergoeding in geld, tenminste 50% vergoeding in tijd) wordt aan de betrokkene voorgelegd. De overwerktoeslag wordt altijd in geld uitbetaald. 2.07. EXTRA VERLOF OP FEESTDAGEN ARA artikel 621 Op de navolgende feestdagen wordt in principe een compensatiedag toegekend, voorzover deze dagen niet op zaterdag of zondag vallen: - nieuwjaarsdag; - goede vrijdag; - 2e paasdag; - Hemelvaartsdag; - 2e pinksterdag; - eerste en tweede kerstdag; - Koninginnedag; - 1 mei; - 5 mei. Indien men op een bovengenoemde feestdag moet werken, of in een wisselend werkrooster is ingedeeld en roostervrij is, heeft men aanspraak op een compensatiedag. Deeltijders, parttimers en herplaatste ambtenaren (zie 5.06) krijgen de verdiende compensatiedagen op basis van het daggemiddelde van het desbetreffende rooster. 16

2.08. OPKOMSTPLEK METROBESTUURDERS ARA hoofdstuk IV, 3 metro Waar relevant, geldt bij het toepassen van artikelen uit deze paragraaf voor personeel ingedeeld op lijn 50 en 51 remise Havenstraat als uitrijpunt, voor personeel ingedeeld op lijn 53 en 54 is dat remise Lekstraat. 17

3. DIENSTREGELINGEN EN WAGENLOPEN In dit hoofdstuk staan alle afspraken die betrekking hebben op het maken van de dienstregelingen en wagenlopen. 3.01. RIJTIJDPROTOCOL Voor het bepalen van rijtijden is gekozen voor een methode waarbij praktijkmetingen en het meten met volgsystemen elkaar aanvullen, het rijtijdprotocol. Het belangrijkste oogmerk van dit protocol is een rijtijdbepaling met draagvlak onder de uitvoerenden, die uiteindelijk moet leiden tot een beter product voor de reizigers. Voor de metingen door volgsystemen geldt dat er reeds een uniforme methode alsmede een voldoende grote steekproef zijn geregeld in de systeemarchitectuur en in de gestandaardiseerde en objectieve wijze van informatie verzamelen. Ten behoeve van de uniformisering van proces en methode van praktijkmetingen geldt het onderstaande protocol. Doel rijtijdmeting (praktijkmeting) Deze rijtijdmeting heeft tot doel: 1. informatie te verzamelen voor het opbouwen van de rijtijden (A) van een nieuwe lijn; 2. informatie te verzamelen voor een aansluitschema op een OV-knooppunt (B) ; 3. het periodiek controleren van de bestaande rijtijden (A) per lijn en het daarmee waarborgen van de kwaliteit van het product; 4. de acceptatie van rijtijden onder de betrokken medewerkers te vergroten; 5. knelpunten in de dienstuitvoering duidelijk te maken en weg te nemen. Wanneer rijtijdmeting in de praktijk Indien een nieuwe lijn moet worden gereden wordt op initiatief van PAK de betreffende lijnmanager benaderd om met zijn team te zorgen voor praktijkmetingen. Bij bestaande lijnen ligt het initiatief en verantwoordelijkheid bij de betreffende lijnmanager, al dan niet na een daartoe strekkend verzoek van medewerkers van de lijn. De betreffende vervoerplanner ondersteunt in deze de lijnmanager. De lijnmanager maakt met de vervoermanager afspraken aangaande de budgettering van het onderzoek. 18

3.01. RIJTIJDPROTOCOL - vervolg Wijze van meting Het meetteam bestaat uit ten minste 2 (door hun collega s gekozen) werkpakketvertegenwoordigers en 1 lid van het lijnmanagement. Het meetteam wordt verder aangevuld tot de voor de uitvoering van de metingen benodigde omvang die kan verschillen van geval tot geval- met bestuurders van de betrokken lijn. De betreffende leden van het meetteam dienen geïnteresseerd te zijn in de materie en het vertrouwen te genieten van de collega s op de lijn. Het betreffende medezeggenschapsorgaan kan een vertegenwoordiger per meetteam aanwijzen, indien daar behoefte aan bestaat (facultatief). Deelname van een vervoerplanner of een medewerker regelingen/verdelingen is eveneens facultatief, maar ter beoordeling van de lijnmanager. Er wordt handmatig gemeten over minimaal een periode van 7 (aaneengesloten) dagen. Metingen door het meetteam vinden plaats bij verschillende bestuurders en bij een aantal wagens achter elkaar. Metingen vinden plaats met het gebruikelijke materieeltype van de lijn (of het geplande materieeltype van een nieuwe lijn). Metingen worden uitgevoerd in de periode en op het traject waarin de behoefte ligt: metingen voor de zomerdienst doe je in de zomer, metingen voor een knelpunt op de zondagavonden doe je op de zondagavonden. Uiteraard heeft dit gevolgen voor een meetperiode. Het meetteam ontvangt ten behoeve van de meting een schriftelijke instructie en uniforme formulieren. Het meetteam krijgt een startbijeenkomst met mondelinge instructie. Doel van deze voorbereidingen is het verkrijgen van een zo goed mogelijk beeld, op basis van eenheid in methoden en een qua omvang voldoende representatieve meting. Resultaten meting De lijnmanager bespreekt het resultaat (de gemeten tijden) met het meetteam en maakt na dit overleg de resultaten van de metingen bekend bij de betreffende medewerkers. De lijnmanager (C) maakt aansluitend, op basis van de resultaten van de meting en op basis van een toetsing met de eventueel vanuit vervoerssystemen beschikbare informatie, een voorstel voor de nieuwe rijtijden en bespreekt dit met de leden van het meetteam. Ook wordt gesproken over een noodzakelijke cq haalbare ingangsdatum (D). Na eventuele aanpassing wordt het voorstel aan de vervoermanager aangeboden en ter kennisname aan het betrokken medezeggenschapsorgaan gestuurd. De vervoermanager stelt formeel de rijtijden vast, waarna de lijnmanager de nieuwe rijtijden, rijtijdblokken en ingangsdatum in de dienstregeling bekendmaakt aan de betrokken medewerkers. De nieuwe resultaten worden vervolgens door de vervoerplanner gebruikt voor het ontwerpen van de betreffende dienstregeling. De aldus verkregen nieuwe dienstregeling gaat in op een af te spreken moment (E). In een werkoverleg worden tevens afspraken gemaakt ten aanzien van het omgaan met te constateren afwijkingen. Dit betekent afspraken over handhaving door de leiding, correctie op ongewenst rijgedrag, controles, waarnemingen, evaluatie. Evaluatie Een mede volgens dit protocol tot stand gekomen dienstregeling wordt gehandhaafd door de leiding en de medewerkers op een lijn. De leiding zal sturen op gewenst rijgedrag, door controle, waarnemingen, individueel en groepsoverleg. Dit genereert tevens informatie over de realiteitswaarde van de gekozen rijtijden in de dagelijkse praktijk. Aanvullend daarop beschikt de lijnmanager over standaard verzamelde informatie over stiptheid (EIS) en instappers (BGM). De eenmaal gekozen rijtijden zullen op enig moment moeten worden geevalueerd, waardoor het protocol weer rond is (Doel rijtijdmeting, punt 3) en verdergaand met Wanneer rijtijdmeting in de praktijk. 19

3.01. RIJTIJDPROTOCOL - vervolg Voetnoten (A) Inclusief de wenselijke verdeling in rijtijdklassen over de dag en inclusief de minimaal benodigde keertijden op eindpunten. (B) De OV-verbindingen in de stad kennen een bepaalde onderlinge samenhang. Dit komt onder meer tot uitdrukking in het bieden van aansluitingen tussen lijnen (bijvoorbeeld bus en metro) op aangegeven punten in de stad. Bij het ontwerpen van dienstregelingen moet daarmee rekening worden gehouden. Bij het bepalen van rijtijden, tussentijden en wachttrijden dus ook. (C) In veel gevallen zal dit voorstel in opdracht van de lijnmanager worden gemaakt door de betreffende vervoerplanner. (D) Bij een nieuwe lijn is de ingangsdatum bepaald door de opdrachtgever. Bij een meting ter voorbereiding op de zomer-, hoogzomer- of winterdienst is de ingangsdatum ook bepaald in overleg met de opdrachtgever. In de winterdienstperiode wordt een nieuw, extra herijkings- en wijzigingsmoment bepaald vlak na de jaarwisseling, om zorg te dragen voor een tussentijdse wijzigingsmogelijkheid in die lange periode van september t/m mei. Voor spoedeisende wijzigingen als gevolg van grote problemen wordt gezocht naar een zo dichtbij mogelijk liggende wijzigingsdatum, een kwestie van nader overleg tussen partijen. (E) Het af te spreken moment is het resultaat van de overwegingen als in de tweede voetnoot. Het kan nodig zijn dat overbruggende maatregelen noodzakelijk zijn alvorens een rijtijdwijziging kan ingaan. Een goed voorbeeld is de tijdige materieelbeschikbaarheid. Het nemen van overbruggende maatregelen is onderwerp van nader overleg tussen partijen. 20

3.02. OMLOOPBEREKENINGEN Voor de bepaling van de rijtijd op tram- en buslijnen wordt het Rijtijdprotocol (zie 3.01) gehanteerd. Ten aanzien van de middels het Rijtijdprotocol vastgestelde rijtijd, wordt gesteld dat deze rijtijd voldoende moet zijn om gehaald te worden door 75 van de 100 ritten (een 75%-rijtijd). Voor het vaststellen van de rijtijd op metro- en sneltramlijnen wordt ook het Rijtijdprotocol gehanteerd, met dien verstande dat deze rijtijd voldoende moet zijn om gehaald te worden door nagenoeg alle ritten. Om ritten te kunnen koppelen tot omlopen is het noodzakelijk dat behalve de rijtijd ook de tijd tussen aankomst en vertrek is bepaald. In de tijd tussen aankomst en vertrek, die verder stilstandmarge zal worden genoemd, wordt onderscheid gemaakt naar de activiteit die tijdens deze stilstandmarge wordt uitgevoerd. De stilstandmarge bestaat uit de volgende componenten: 1. Tijd ten behoeve van het inlopen van vertragingen op de dienstregeling 2. Tijd ten behoeve van persoonlijke verzorging 3. Tijd ten behoeve van het gereedmaken van het materieel voor vertrek (keertijd) Regels voor de omloopberekeningen van metro- en sneltramlijnen Rijtijd (vastgesteld op basis van het rijtijdprotocol) Rijtijd van A naar B: tijd die door 100% van de ritten gehaald wordt Rijtijd van B naar A: tijd die door 100% van de ritten gehaald wordt Waarbij punt A in principe de huisjeszijde is. Stilstandmarge component 1: Tijd ten behoeve van het inlopen van vertragingen Er wordt onderscheid gemaakt naar spits en niet-spits periodes, welke per lijn kunnen verschillen. maandag t/m vrijdag, ochtend- en alle overige perioden middagspits punt A punt B punt A punt B 0 minuten 0 minuten 2 minuten 0 minuten Stilstandmarge component 2: Tijd ten behoeve van persoonlijke verzorging Ten behoeve van de persoonlijke verzorging wordt 2 minuten per omloop toegevoegd aan punt A, tijdens alle bovengenoemde overige perioden (dus niet in de spitsperiodes). Daarmee is de totale minimale stilstand aan punt A in deze periodes dus 4 minuten (het minimum van component 1 plus component 2). Bij die lijnen waar als aflossingsmethodiek het gebruik van een slipbestuurder wordt toegepast, vervalt de verplichting om tijd ten behoeve van de persoonlijke verzorging toe te kennen. Stilstandmarge component 3: Tijd ten behoeve van het gereedmaken van het materieel voor vertrek (keertijd) Keertijd aan A: tijd die benodigd is om de vervoerseenheid gereed te zetten voor vertrek naar B Keertijd aan B: tijd die benodigd is om de vervoerseenheid gereed te zetten voor vertrek naar A De keertijd kan per lijn en voor A en B verschillen en zal meestal ook per keerwijze verschillen (lang- of kort keren). 21

Regels voor de omloopberekeningen van tram- en buslijnen Rijtijd (vastgesteld op basis van het rijtijdprotocol) Rijtijd van A naar B : tijd die door 75% van de ritten gehaald wordt Rijtijd van B naar A : tijd die door 75% van de ritten gehaald wordt Waarbij punt A in principe de huisjeszijde is. Stilstandmarge component 1: Tijd ten behoeve van het inlopen van vertragingen Er wordt in de berekening hiervan onderscheid gemaakt naar spits en niet-spits periodes, welke per lijn kunnen verschillen. maandag t/m vrijdag, ochtend- en alle overige perioden middagspits punt A punt B punt A punt B 5% van de rijtijd van B 5% van de rijtijd van A 10% van de rijtijd van 10% van de rijtijd van naar A naar B B naar A A naar B minimaal 2 minuten minimaal 2 minuten minimaal 4 minuten minimaal 2 minuten De stilstand kan van punt B naar punt A worden verschoven (bijvoorbeeld als gevolg van gebrek aan opstelruimte aan punt B of omdat er een personeelsfaciliteit aan punt A is), echter wel met handhaving van de genoemde minima. Afrondingsregels bij de percentageberekening Afronding van de tijd ten behoeve van het inlopen van vertragingen geschiedt op omloopniveau: de waarde die volgt uit het percentage van de rijtijd van A naar B wordt altijd naar beneden op een geheel getal afgerond (tenzij deze waarde lager is dan het minimum uiteraard). Het eventuele restant ten opzichte van dit afgeronde getal wordt opgeteld bij de waarde die volgt uit het percentage van de rijtijd van B naar A en vervolgens normaal rekenkundig afgerond op een geheel getal (uiteraard ook weer met inachtneming van het minimum). Stilstandmarge component 2: Tijd ten behoeve van persoonlijke verzorging Ten behoeve van de persoonlijke verzorging wordt 2 minuten per omloop toegevoegd aan punt A, tijdens alle bovengenoemde overige perioden (dus niet in de spitsperiodes). Daarmee is de totale minimale stilstandmarge aan punt A in deze periodes dus 6 minuten (het minimum van component 1 plus component 2). Bij die lijnen waar als aflossingsmethodiek het gebruik van een slipbestuurder wordt toegepast, vervalt de verplichting om tijd ten behoeve van de persoonlijke verzorging toe te kennen. Stilstandmarge component 3: Tijd ten behoeve van het gereedmaken van het materieel voor vertrek (keertijd) Keertijd aan A: tijd die benodigd is om de vervoerseenheid gereed te zetten voor vertrek naar B Keertijd aan B: tijd die benodigd is om de vervoerseenheid gereed te zetten voor vertrek naar A De keertijd kan per lijn en voor A en B verschillen en kan uiteraard ook 0 minuten bedragen. 22

Toepassing van de spitsnorm bij stilstandberekening De spitsnorm voor wat betreft stilstandberekeningen mag gedurende de ochtendspits maximaal twee uur, en gedurende de middagspits maximaal tweeënhalf uur worden toegepast. Toepassing bij ringlijnen Ringlijnen zijn lijnen waar geen sprake is van een punt B (zie hierboven) in de lijnvoering. In dergelijke gevallen wordt de stilstand die behoort bij punt B, volledig aan punt A gelegd. Stilstand voorafgaand aan de PIT De stilstand voorafgaand aan de laatste ritten in de dagexploitatie (de PIT) dient aan beide standplaatsen niet minder dan de minimale stilstandmarge, maar in principe ook niet meer dan 7 minuten te bedragen (tenzij er een dienstregelingtechnische aanleiding is om meer stilstand in de wagenloop aan te brengen). Pauze in de late dienst voor diensten die uitsluitend uit rijwerkzaamheden bestaan De pauze in de late- en nachtdiensten wordt tot de diensttijd gerekend (zie 4.05). De pauzeverlening in dergelijke rijdiensten dient in principe plaats te vinden door het toekennen van extra stilstand in de wagenloop. Daarvan mag worden afgeweken (en moet de pauze dus middels overstaptijd worden toegepast) indien: 1. het onmogelijk is deze extra stilstand in de wagenlopen toe te kennen als gevolg van de beschikbare opstelruimte aan de betreffende standplaats, of 2. het een late dienst betreft die uiterlijk om 22.00 uur eindigt (koffiewagendienst 1 e categorie), of 3. als aflossingsmethodiek het gebruik van een slipbestuurder wordt toegepast. De voorkeur gaat hierbij uit naar het inbrengen van een pauze van 30 minuten aaneengesloten per dienst, waarbij maximaal 10 minuten van de stilstandmarge op dat moment mag worden benoemd als pauze. Ingeval het inbrengen van een pauze van 30 minuten echter tot gevolg heeft dat 1. er een dienstwagen specifiek uit de remise danwel garage moet uitrijden om in de pauzes in de late diensten te voorzien, of 2. een dienstwagen langer dan 1.30 uur nodeloos in exploitatie moet worden gehouden alvorens met de pauzevoorziening aan te kunnen vangen, of 3. er meer dan één dienstwagen aan de wagenloop moet worden toegevoegd om in deze pauzes te voorzien is het inbrengen van tweemaal 15 minuten pauze per late dienst mogelijk, waarbij per keer maximaal 3 minuten van de stilstandmarge mag worden benoemd als pauze. De effectieve stilstand in de wagenloop is daarmee op dat moment altijd minimaal 18 minuten (minimaal 6 minuten stilstandmarge waarvan maximaal 3 minuten als pauze mag worden benoemd en dus minimaal 12 minuten echte pauze ). Opgemerkt dient te worden dat voor het benutten van een deel van de stilstandmarge als pauze het noodzakelijk is de stilstandmarge niet gelijk over de beide eindpunten te verspreiden, doch dat deze geconcentreerd moet worden aan de huisjeszijde, uiteraard met handhaving van de minimum stilstandmarge aan de andere zijde. Zie ook 1.06. 23

3.03. IN- EN UITRUKTIJDEN Bij het bepalen van de in- en uitrijtijden wordt rekening gehouden met de verkeersdrukte op de diverse perioden van de dag. In het overleg over de dienstregeling van een lijn wordt de benodigde tijd definitief vastgesteld. 3.04. TIJDEN VERMELD IN DE DIENSTREGELING tram bus In de dienstregeling en wagenloop wordt de 75% aankomsttijd vermeld. In principe zal daarbij iedere rit één of meer tussentijden (1) krijgen om de regelmaat te vergroten. Deze rijtijden zullen meestal op basis van het BGM overzicht rijtijden per halte worden vastgesteld, in welk geval het de 50% rijtijd is. Zijn echter geen bruikbare BGM gegevens beschikbaar dient middels de wel beschikbare middelen een tussentijd vastgesteld te worden die de 50% rijtijd zo goed mogelijk benaderd. Deze tussentijden zijn bedoeld om een betere regelmaat op de lijn te krijgen en de bestuurder tijdens de rit een indruk te geven hoe men op dat moment zit ten opzichte van de totale rijtijd. Hierbij is het niet de bedoeling dat elke bestuurder op betreffende tijd dat punt passeert, maar dat de "gemiddelde" bestuurder op die tijd dat punt passeert. Bestuurders die vóór die tijd op het tussenpunt aankomen zullen zo nodig en zo mogelijk hun tijd op het tussenpunt moeten afwachten. Indien dit niet mogelijk is, dan zal getracht moeten worden om, bijvoorbeeld door de snelheid aan te passen, de regelmaat op de lijn te herstellen. (1) = De tussenpunten die daartoe in de wagenloop worden opgenomen worden bepaald in overleg met de betreffende lijn. 24

3.05. WAGENS OP ANDERE LIJNEN LATEN OVERLOPEN De directeur Vervoer legt uitgewerkte voorstellen ter instemming voor aan het betrokken medezeggenschapsorgaan. 3.06. LIJNEN KOPPELEN De directeur Vervoer legt uitgewerkte voorstellen ter instemming voor aan het betrokken medezeggenschapsorgaan. 3.07. WAGENS INZETTEN OP EEN LIJN VANUIT MEERDERE UITRIJPUNTEN Voor het inzetten van wagens op een lijn uit meerdere uitrijpunten geldt het voorbehoud dat het gaat om stukken dienst met hetzelfde in- en uitrijpunt voor bestuurder en wagen van dat stukje dienst. De directeur Vervoer legt uitgewerkte voorstellen ter instemming voor aan het betrokken medezeggenschapsorgaan. 25

4. DIENSTEN EN DIENSTVERDELING In dit hoofdstuk staan alle afspraken die betrekking hebben op het maken van de dienstverdeling. 4.01. VROEGEINDIGENDE DIENSTEN Onder een vroegeindigende dienst wordt verstaan een dienst waarvan de eindtijd uiterlijk 15.30 uur is. Indien een dergelijke dienst voor 5.45 uur aanvangt mag de dienstlengte maximaal 7.15 uur bedragen, in de overige gevallen is de maximale lengte voor deze dienstsoort 8.45 uur. Indien het verband in de dienstverdeling hierdoor verbeterd mag, eenmaal per werkpakket, worden afgeweken van de maximale dienstlengte van 7.15 uur tot maximaal 7.30 uur. Deze afwijking mag alleen worden toegepast met instemming van de onderdeelcommissie Vervoer. N.B. genoemde dienstlengtes zijn exclusief looptijd aan begin/einde dienst (metro, zie 4.11) respectievelijk vergoeding loop-/afrekentijd (tram/bus, zie 5.02). 4.02. LATE DIENSTEN Onder een late dienst wordt verstaan een dienst waarvan het einde na 19.30 uur ligt. Een late dienst met een einde van uiterlijk 22.00 uur (koffiewagen 1 e categorie): - heeft een lengte van maximaal 8 uur - mag niet eerder dan 12.00 uur aanvangen Een late dienst met een einde tussen 22.00 en 0.01 uur (koffiewagen 2 e categorie): - heeft een lengte van maximaal 8.30 uur - kent geen beperkingen voor wat betreft aanvangstijd Een late dienst met een einde na 0.00 uur: - heeft een lengte van maximaal 8.45 uur - kent geen beperkingen voor wat betreft aanvangstijd N.B. genoemde dienstlengtes zijn exclusief looptijd aan begin/einde dienst (metro, zie 4.11) respectievelijk vergoeding loop-/afrekentijd (tram/bus, zie 5.02). 26

4.03. DIENSTGEDEELTES Indien een dienst uit meer dan één dienstgedeelte bestaat - is de minimale lengte van een dienstgedeelte 2 uur - is de maximale lengte van een dienstgedeelte 5.30 uur Als het een dienst op lijn 51 betreft geldt daarbij tevens dat binnen een dienst maximaal 4 wagenomlopen mogen voorkomen, voor lijn 50 geldt een maximum van 5 wagenomlopen en voor de lijnen 53 en 54 geldt een maximum van 6 wagenomlopen per dienst. Bij het maken van de diensten moet er altijd naar gestreeft worden de dienstgedeeltes even lang te maken. Indien dit niet mogelijk is moet getracht worden het eerste dienstgedeelte langer te maken dan het tweede dienstgedelte. N.B. genoemde dienstlengtes zijn exclusief looptijd aan begin/einde dienst (metro, 4.11) respectievelijk vergoeding loop-/afrekentijd (tram/bus, zie 5.02). 4.04. HALVE RIJDIENSTEN De maximale lengte van een halve rijdienst is 5 uur, tenzij de halve dienst in kwestie uit slechts één of twee wagenomlopen bestaat, in welk geval de maximale lengte 5.30 uur mag zijn. N.B. genoemde dienstlengtes zijn INCLUSIEF looptijd aan begin/einde dienst (metro, zie 4.11) respectievelijk vergoeding loop-/afrekentijd (tram/bus, zie 5.02). 27

4.05. PAUZE Volledig betaalde pauzes De pauzes in de late diensten en de nachtdiensten (uitsluitend bus: dit zijn de diensten die in de als nachtdienstpakket aangemerkte werkpakketten zijn geplaatst) worden volledig tot de dienstttijd gerekend. - Voorzover het diensten betreft die uitsluitend uit rijwerkzaamheden bestaan staat bij 3.02 beschreven op welke wijze pauzes in deze diensten vorm gegeven dienen te worden. - De pauze tijdens wachtwagendiensten bedraagt minimaal 30 minuten aaneengesloten of twee keer minimaal 15 minuten. Deze pauze wordt in overleg met de betrokken leidinggevende opgenomen. - Voor diensten die deels uit rijwerkzaamheden en deels uit andersoortige werkzaamheden bestaan dient de pauze een ononderbroken periode van minimaal 30 minuten te zijn: het geven van een pauze in twee delen (2 x 15 minuten) is hier dus niet toegestaan. Onbetaalde pauzes Voor alle dienstsoorten die niet worden genoemd in bovenstaande tekst aangaande betaalde pauzes geldt dat de pauze niet tot de werktijd wordt gerekend. De onbetaalde pauze heeft een minimumlengte van 30 minuten en een maximumlengte van 40 minuten. De onbetaalde pauze dient een ononderbroken periode van minimaal 30 minuten te zijn: het geven van een pauze in twee delen (2 x 15 minuten) is hier dus niet toegestaan. Verlenging van de onbetaalde pauzes De onbetaalde pauze mag eventueel verlengd worden middels aanvullende pauzetijd (A.P.T.). De A.P.T. wordt altijd tot de werktijd gerekend. De verlenging van de onbetaalde pauze met A.P.T. mag maximaal 50 minuten bedragen (waarmee de maximale pauze effectief op 90 minuten is begrensd). Gebruik van surplus bij het maken van pauzes in rijdiensten Eventueel surplus in de wagenloop mag worden aangewend bij de pauzeverlening ( aflossen in surplus ). In dat geval moet de aflossende dienst wel zodanig veel vroeger beginnen dat er geen sprake is van een situatie waarin een dienstwagen onbemand is. Zie ook 1.06. 28

4.06. PRESENTIETIJD Voorafgaande aan het uitrijden vanuit emplacement, remise of garage wordt 10 minuten presentietijd gegeven om het voertuig op zijn opstelplaats te bereiken en de noodzakelijke handelingen te verrichten om het voertuig in dienst te nemen. De afwijkingen op deze algemene regeling zijn: metro tram bus - Bij het uitrijden vanaf de tailtracks van Gaasperplas, Gein en vanaf het emplacement ASA wordt 15 minuten presentietijd gegeven. - Bij het uitrijden vanaf emplacement WTC wordt 17 minuten presentietijd gegeven. - Een twee-richtingtram krijgt 15 minuten presentietijd. - Bij het uitrijden vanuit remise Havenstraat wordt 13 minuten presentietijd gegeven. - A-, B-, C-vervoeren krijgen 15 minuten presentietijd. - Bij het uitrijden vanuit garage West wordt 13 minuten presentietijd gegeven. - A-, B-, C-vervoeren krijgen 15 minuten presentietijd. 4.07. BERGINGSTIJD Aansluitend op het binnenrijden op tailtrack, emplacement, remise- of garageterrein wordt 5 minuten bergingstijd gegeven om het voertuig op de aangewezen plaats op te stellen en de noodzakelijke handelingen te verrichten om het voertuig buiten dienst te stellen. De afwijkingen op deze algemene regeling zijn: metro tram bus - Bij het inrukken naar de tailtracks van Gaasperplas en Gein wordt 15 minuten bergingstijd gegeven. - Bij het inrukken naar de perronsporen van de Gaasperplas en Gein wordt 10 minuten bergingstijd gegeven. - De laatst inrukkende wagens naar de emplacementen ASA en WTC krijgen 10 minuten bergingstijd. Bestuurders van deze wagens hebben namelijk de verplichting om te controleren of alle wagens op het betreffende emplacement op juiste wijze buiten gebruik zijn gesteld. - Bij het inrukken naar remise Havenstraat wordt 9 minuten bergingstijd gegeven. - In garage Noord wordt bij het inrukken tijdens en vlak na de ochtendspits 3 minuten bergingstijd gegeven. Voor alle overige periodes geldt een bergingstijd van 10 minuten. 29

4.08. AANLOOPTIJD Bij het overnemen van een wagen aan de aflosplaats wordt 5 minuten aanlooptijd gegeven. Dit betekent dat de dienst van een bestuurder die een wagen moet overnemen, op dat moment 5 minuten eerder moet aanvangen dan de dienst eindigt van de bestuurder die wordt afgelost. 4.09. AFSTAPTIJD Wanneer een wagen tijdens de rit wordt afgelost worden 5 minuten afstaptijd gegeven aan de bestuurder die op dat moment wordt afgelost. 4.10. OVERSTAPTIJD Dit is de tijd die gegeven wordt bij een wisseling van wagen aan het eindpunt. Overstaptijd wordt als werktijd beschouwd. 30

4.11. LOOPTIJD Dit is de tijd die gegeven wordt bij - een verplaatsing zonder wagen tussen twee verschillende eindpunten; - een verplaatsing zonder wagen van het eindpunt naar emplacement/remise/garage en omgekeerd. Looptijd wordt als werktijd beschouwd. N.B. looptijd dient niet verward te worden met de vergoeding loop-/afrekentijd (zie 5.02). metro Per dienst wordt de werkelijk benodigde looptijd gegeven om te bereiken dat de diensten op hetzelfde punt beginnen en eindigen. Deze looptijd wordt als volgt toegekend: - bij een vroegeindigende dienst na afloop van de dienst, om terug te keren naar het punt van aanvang; - bij een tussendienst of late dienst voorafgaand aan de dienst van het punt waar de dienst eindigt naar het punt waar de dienst aanvangt; - als de diensttijd door toevoeging van de looptijd de 10 uur te boven gaat, moet de looptijd gelegen zijn aan het einde van de dienst. 4.12. OVERDRACHTSTIJD BIJ KAARTVERKOOP metro Bij overdracht van een depot bij stationsdienst wordt 10 minuten depots-overdrachtstijd gegeven. 4.13. OPENEN- SLUITEN STATIONS metro Voor het openen respectievelijk sluiten van een station wordt de volgende tijdsvergoeding gegeven - 10 minuten voor een station met één toegang; - 15 minuten voor een station met meerdere toegangen. Indien een station door 2 beambten wordt geopend/gesloten, wordt hiervoor een tijdsvergoeding als bij een station met één ingang gegeven. 31

4.14. COMBINATIE VAN LIJNEN metro De diensten moeten in principe zoveel mogelijk bestaan uit een rijgedeelte en een stationsdienstgedeelte. Getracht wordt om beide gedeeltes in dezelfde afdeling te leggen. Indien dit niet kan wordt getracht het stationsgedeelte op het gezamenlijke traject te leggen. tram bus Het combineren van lijnen in de dienstverdeling, met als doel het aantal stukjes te verminderen, wordt verplicht gesteld. Dit mag echter niet leiden tot een onevenredig verlies aan looptijd (zie 4.11). 32

5. ROOSTERS In dit hoofdstuk staan alle afspraken die betrekking hebben op het maken van roosters en roosteruren-berekeningen. 5.01. DAGGEMIDDELDE Tenzij dat voor een rooster specifiek anders is afgesproken, worden de onderstaande daggemiddeldes gehanteerd. metro maandag t/m vrijdag zaterdag zondag 8.00 uur 8.00 uur 8.00 uur tram bus maandag t/m vrijdag zaterdag zondag 8.00 uur 8.00 uur 7.43 uur 5.02. VERGOEDING LOOP-/AFREKENTIJD tram bus In de roosteruren wordt 7 minuten afrekentijd per week opgenomen. Deze is onderdeel van de vergoeding loop-/afrekentijd (11 minuten) die per rijdienst gegeven wordt. 5.03. VERGOEDING BEZOEK KLEDINGMAGAZIJN Met ingang van 6 oktober 1975 was 6 minuten per week opgenomen in de roosteruren berekening ten behoeve van het in goede staat houden van de bedrijfskleding. tram/bus Inmiddels wordt de 6 minuten per week geacht te zijn opgenomen in het roosterverlies. 33

5.04. DIENSTGEMIDDELDE Onderstaand wordt aangegeven hoe de berekening van dag- naar dienstgemiddelde wordt gemaakt. Wanneer voor een rooster een ander dan het vermelde daggemiddelde wordt gehanteerd, blijft de berekeningsmethodiek dezelfde: daggemiddelde minus voor die techniek geldende tijdsvergoeding is dienstgemiddelde. metro daggemiddelde vergoeding bezoek dienstgemiddelde kledingmagazijn maandag t/m zondag 8.00 uur 1 3/10 minuut 7.58 7/10 uur tram bus daggemiddelde vergoeding loop- dienstgemiddelde /afrekentijd maandag t/m zaterdag 8.00 uur 11 minuten 7.49 uur zondag 7.43 uur 11 minuten 7.32 uur 5.05. AANTAL DIENSTTIJDEN - Het maximum aantal diensten per week bedraagt 6; - Het maximum aantal diensten per 2 weken bedraagt 10; - Het gemiddeld aantal diensten per week per roosterperiode bedraagt maximaal 5. 34

5.06. DEELTIJDERS, PARTTIMERS EN HERPLAATSTE AMBTENAREN - Personen die minder dan 36 uur werken en die hele diensten verrichten worden deeltijders genoemd. - Personen die minder dan 36 uur werken en (grotendeels) halve diensten verrichten worden parttimers genoemd. - Personen die minder dan 36 uur werken door een gedeeltelijke afkeuring, of 36 uur werken buiten de basisroosters als gevolg van een gedeeltelijke afkeuring, worden herplaatste ambtenaren genoemd. Er worden/zijn gestandaardiseerde roosters per bedrijf samengesteld op basis van de exploitatieve behoefte, voor alle drie boven genoemde categorieën medewerkers. De bestuurders die op 1 maart 1992 een afwijkend rooster of afwijkende dienstinhoud hadden worden met grote zorgvuldigheid in de standaard roosters ingevoegd. Er komt voor hen die echt in de problemen komen een mogelijkheid tot terugkeer naar fulltime. Er zullen op personeelsplan niveau per bedrijf afspraken worden gemaakt over het aantal parttimers. Het aantal parttimers zal wel zo klein mogelijk zijn, afgestemd op de aangetoonde behoefte. metro Bij de metro zijn er geen roosters voor herplaatste ambtenaren. Indien medewerkers voor een aantal uren en/of voor bepaalde tijden worden afgekeurd en herplaatsbaar verklaard, wordt van geval tot geval bezien of betrokkene met de aangegeven aanpassingen in een bestaand werkpakket kan worden ingepast. 35