ECLI:NL:CBB:2011:BQ3767

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:CBB:2012:BZ1716

ECLI:NL:CBB:2016:450. Uitspraak. College van Beroep voor het bedrijfsleven. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/893

ECLI:NL:CBB:2004:AR3508

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

Wetsverwijzingen Wet marktordening gezondheidszorg, geldigheid:

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:CBB:2008:BF0922

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:CBB:2009:BJ7078

ECLI:NL:CBB:2001:AB0533

Uitspraak. uitspraak COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN. Zaaknummer: 12/

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER. BESCHIKKING van 20 december 2011 in de zaak met zaaknummer

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:RBMAA:2000:AA7321

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RVS:2016:3050

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:CRVB:2015:872

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:CRVB:2015:3138

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

Noot van de commissie: Ook hier blijkt weer dat externe veiligheid ook een kwestie van overwogen ruimtelijke ordening is

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102

2. Q-Music Nederland B.V., te Naarden (Q-Music), appellante in de zaak 14/817 tevens derde-partij in

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

Kapitaalverzekering vormt geen KEW ook niet nu polis was verpand aan geldverstrekker en uitkering is benut voor aflossing hypotheek

ECLI:NL:RVS:2016:3387

ECLI:NL:RBGEL:2017:11

ECLI:NL:RVS:2009:BJ2630

ECLI:NL:RBBRE:2011:5319

ECLI:NL:RVS:2016:3390

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:CBB:2014:387. Uitspraak. College van Beroep voor het bedrijfsleven

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985

ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2099

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:CRVB:2017:1708

ECLI:NL:CRVB:2006:AY4086

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:RVS:2015:3038

ECLI:NL:RVS:2017:1997

ECLI:NL:RBDOR:2002:AF2276

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8147

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:RBDHA:2017:7752

ECLI:NL:RBAMS:2016:8771

ECLI:NL:CRVB:2012:BV9932

ECLI:NL:CBB:2001:AB0538

ECLI:NL:CRVB:2012:BW0624

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:RVS:2007:BB9957

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:RBROT:1999:AA3765

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:CRVB:2005:AT2864


ECLI:NL:RBMID:2012:BY0806

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

ECLI:NL:OGEAM:2016:86

ECLI:NL:RVS:2013:BZ1273

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:CRVB:2017:1486

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:RVS:2015:1002

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:CRVB:2002:AE4462

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBOVE:2017:2182

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

Instituut Financieel Management

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

ECLI:NL:CBB:2016:168. Uitspraak. College van Beroep voor het bedrijfsleven. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/655

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:7224, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1071

Uitspraak. uitspraak COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN. zaaknummer: 16/

Transcriptie:

ECLI:NL:CBB:2011:BQ3767 Instantie Datum uitspraak 02-05-2011 Datum publicatie 09-05-2011 College van Beroep voor het bedrijfsleven Zaaknummer AWB 09/1047 AWB 09/1048 AWB 09/1049 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Eerste aanleg - meervoudig Eerste en enige aanleg Heffing Bloemkwekerijheffing Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak College van Beroep voor het bedrijfsleven AWB 09/1047 t/m 09/1049 2 mei 2011 4240 Heffing Bloemkwekerijheffing Uitspraak in de zaken van: Dutch Flower Group B.V., e.a., appellanten, gemachtigde: mr. A.J. Braakman, advocaat te Leiden, tegen het Productschap Tuinbouw, verweerder, gemachtigde: mr. Th. Keizer en mr. J.A. Bruin, beiden werkzaam bij verweerder. 1. De procedure Appellanten hebben bij brieven van 16 juli 2007, 28 juli 2008 en 14 april 2009 bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder van respectievelijk 11 juni 2007, 21 juli 2008 en 6 maart 2009. Appellanten hebben verzocht om instemming van verweerder met rechtstreeks beroep bij het College. Verweerder heeft ingestemd met dit verzoek en de bezwaarschriften doorgestuurd aan het College. Verweerder heeft tevens een verweerschrift ingediend. Op 21 maart 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellanten

gemachtigde en de heren J. van der Meij en A.J.C. Spierings zijn verschenen. Namens verweerder zijn de gemachtigden verschenen. 2. De grondslag van het geschil 2.1 De Verordening PT vakheffing bloemkwekerijproducten 2006, als gewijzigd bij de Wijziging Verordening PT Vakheffing bloemkwekerijproducten 2006 (hierna gezamenlijk aangehaald als: Verordening 2006) bepaalt, voor zover hier van belang:?artikel 2 1. De kweker, onderscheidenlijk de importeur, is over de door hem verhandelde, voor zover door hem gekweekte, onderscheidenlijk door hem geïmporteerde bloemkwekerijproducten of geïmporteerd uitgangsmateriaal, een heffing verschuldigd. 2. De heffing als bedoeld in het eerste lid, is aan het productschap verschuldigd over het jaar 2006,. Artikel 4 8.a. Bedrijven die in aanmerking willen komen voor een gedeeltelijke verlaging van het heffingstarief, dienen over het betrokken kalenderjaar de gecertificeerde jaarrekening aan het productschap over te leggen. b. Wanneer het productschap vaststelt dat op jaarbasis de heffingsgrondslag van aangekochte bloemkwekerijproducten hoger is dan 11.344.505,= wordt over: 1. het bedrag tussen 0,0-11.344.505,= het heffingstarief van 0,345% toegepast, 2. het bedrag tussen 11.344.505,= en 50.000.000,= het verlaagde heffingstarief van 0,245% toegepast, en 3. het bedrag groter dan 50.000.000,= het verlaagde heffingstarief van 0,145% toegepast. Artikel 8 1. De verkoper van bloemkwekerijproducten heeft het recht aan de afnemers van door hem gekweekte bloemkwekerijproducten onderscheidenlijk van door hem rechtstreeks doorverhandelde bloemkwekerijproducten, het hieronder genoemde heffingspercentage van het verkoopbedrag der door hem aan die afnemers verhandelde bloemkwekerijproducten in rekening te brengen van: 0,435%. 2. Indien een verkoper van bloemkwekerijproducten, van het hem in het vorige lid toegekende recht gebruik maakt, zijn de desbetreffende afnemers verplicht het aan hen krachtens het bepaalde in het vorige lid in rekening gebracht, aan die verkoper te voldoen.? De Verordening PT vakheffing bloemkwekerijproducten 2007/2 (hierna: Verordening 2007/2) en de Verordening PT vakheffing bloemkwekerijproducten 2008 (hierna: Verordening 2008) bevatten gelijkluidende bepalingen, met dien verstande dat zij betrekking hebben op respectievelijk 2007 en 2008. Voor beide jaren geldt dat andere heffingspercentages worden gebruikt. Voor het jaar 2008 geldt dat de categorieën van artikel 4, achtste lid, onder b uit andere bedragen bestaan.

De Verordening 2006, Verordening 2007/2 en Verordening 2008 zullen in het navolgende gezamenlijk worden aangeduid als: Verordeningen. 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Appellanten zijn kopers van bloemkwekerijproducten aan wie door de verkopers de door die verkopers verschuldigde heffing in rekening is gebracht. - Appellanten hebben verweerder verzocht om restitutie van de door de verkopers doorberekende en door de kopers betaalde heffing. - Met nota s van 11 juni 2007, 21 juli 2008 en 6 maart 2009 heeft verweerder op grond van artikel 4, achtste lid van de Verordeningen 2006, 2007/2 en 2008, over de jaren 2006, 2007 en 2008 het heffingstarief verlaagd en een deel van de betaalde heffing gerestitueerd. Deze nota s zullen hierna worden aangeduid als: restitutienota s - Tegen deze restitutienota s hebben appellanten tijdig bezwaar gemaakt. 3. Het standpunt van appellanten 3.1 Appellanten hebben samengevat weergegeven en voor zover gehandhaafd aangevoerd dat de bestreden besluiten om de volgende redenen dienen te worden vernietigd. Appellanten hebben in het aanvullend bezwaarschrift betoogd dat de Verordeningen om een aantal redenen geen stand kunnen houden. De eerste reden is dat de Verordeningen - en de daarin neergelegde steunmaatregelen - niet zijn goedgekeurd door de Europese Commissie. Ter zitting heeft de gemachtigde gesteld dat het College weliswaar al eerder uitspraken heeft gedaan op dit punt, maar dat deze uitspraken enkel betrekking hebben op het PT-gedeelte van de Verordeningen en niet op het HbAG-deel in de Verordeningen. Volgens de gemachtigde was deze HbAG-heffing - die door het Productschap werd geïncasseerd op grond van de Verordeningen - een onderdeel van die Verordeningen. Ook deze heffing het gaat immers om een steunmaatregel had dus moeten worden aangemeld bij de Europese Commissie. Dat is niet gebeurd. Dat betekent dat niet alle steunmaatregelen waarop de Verordeningen zagen, zijn aangemeld bij en goedgekeurd door de Commissie. Er is dus sprake is van verboden steunmaatregelen. 3.2 Een andere reden waarom de Verordeningen geen stand kan houden betreft het feit dat de destijds door het Productschap geïncasseerde heffingen waaronder ook de HbAG-heffing moeten worden aangemerkt als een heffing van gelijke werking als een douanerecht in de zin van artikel 23 en 25 EG c.q. een verboden discriminerende binnenlandse belasting vormt in de zin van artikel 90 EG. De heffingen zijn voorts in strijd met Verordening (EEG) nr. 234/68. 3.3 Aan de betalingen die appellanten in 2006, 2007 en 2008 hebben gedaan, ligt geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit ten grondslag. Derhalve zijn de betalingen onverschuldigd gedaan en dienen zij te worden geretourneerd. De restitutie dient plaats te vinden met inbegrip van de samengestelde wettelijke rente over de betrekkelijke bedragen tot aan de datum van algehele voldoening. Ook al is er wel een voor beroep en bezwaar vatbaar besluit, dan hebben appellanten in ieder geval recht op restitutie van de samengestelde wettelijke rente over de bedragen die als voorschotten op de uiteindelijke vakheffing door de veilingen van hun rekening zijn afgeschreven. 3.4 In een aanvulling op het bezwaarschrift wordt benadrukt dat het bezwaar zich niet alleen richt tegen de restitutienota s die appellanten als kopers hebben ontvangen, maar ook tegen de heffingsnota s die de bedrijven Intergreen B.V, O-Z Import B.V. en VZH Green Import Export B.V. voor hun aankopen buiten Nederland over de jaren 2006 tot en met 2008 hebben ontvangen. 4. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder 4.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de door appellanten betaalde heffingen gedeeltelijk gerestitueerd op grond van artikel 4, achtste lid, van de Verordeningen. In haar verweerschrift en ter

zitting heeft zij het volgende aangevoerd. 4.2 Uit de opbrengst van de heffing, opgelegd overeenkomstig het bepaalde in de Verordeningen, financiert verweerder steunmaatregelen. Deze steunmaatregelen zijn door de Minister van LNV aangemeld bij de Europese Commissie. De Commissie heeft de steunmaatregel goedgekeurd bij beschikking van 20 december 1995 (N766/95) en bij beschikking van 16 maart 2005 (N372/05). 4.3 De Commissie heeft in haar mededeling uit 1997 (Mededeling C34/97, Pb EG 1997, C227/5) uitgesproken dat de heffing op invoer uit derde landen geen heffing van gelijke werking is. De heffing op bloemkwekerijproducten wordt niet wegens of bij invoer opgelegd. De heffing wordt opgelegd ter zake van producten die uit derde landen worden geïmporteerd en ter zake van in Nederland gekweekte producten. Op deze manier worden alle in Nederland aanwezige bloemen met eenzelfde heffingsdruk belast. Van schending van artikel 90 EG is evenmin sprake. De maatregelen die met de heffing worden bekostigd, hebben niet het effect dat de nationale producten worden beschermd of begunstigd. 4.4 De in de Verordeningen neergelegde heffingssystematiek is de basis voor de opgelegde nota s. De aangifte dient ter berekening van de heffing. Heffingen die door tussenkomst van de veiling worden opgelegd, worden als voorschot van de definitieve heffing gezien. Op het aangifteformulier kunnen correcties op de voorschotten worden ingevuld en kan om restituties worden verzocht. De eindnota die op basis van de aangifte wordt verstuurd is het voor bezwaar en beroep vatbare besluit. 4.5 Vergoeding van wettelijke rente wijst verweerder af. Met de aanvaarding van het veilingreglement heeft de kweker/importeur de veiling gemachtigd om heffing in te houden en aan verweerder af te dragen. 4.6 Ter zitting heeft verweerder hier nog aan toegevoegd dat het bezwaar dat zich richt op de vakheffing die is ingehouden via de veiling niet in deze procedure thuishoort, omdat het in deze procedure niet gaat om een heffingsaanslag. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 In de bezwaarschriften hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen de restitutienota s van 11 juni 2007, 21 juli 2008 en 6 maart 2009. Dat met deze bezwaarschriften ook bezwaar is gemaakt tegen andere nota s - heffingsnota s - waarbij heffingen zijn opgelegd (aan enkele appellanten in hun hoedanigheid van importeur) wegens de aankoop van bloemkwekerijproducten buiten Nederland over dezelfde jaren, blijkt niet. Anders dan appellanten stellen, strekt deze procedure zich dan ook niet uit tot die heffingsnota s. Het onderhavige geschil is beperkt tot de genoemde restitutienota s. 5.2 Op grond van de bovengenoemde Verordeningen is de kweker, onderscheidenlijk de importeur, heffing verschuldigd over - kort gezegd - de door hem verhandelde bloemkwekerijproducten of teeltmateriaal. De Verordeningen creëren geen heffingsplicht voor de kopers. De verkoper van bloemkwekerijproducten kan op grond van artikel 8 van de Verordeningen, een deel van de door hem verschuldigde heffing in rekening brengen bij de koper van bloemkwekerijproducten of teeltmateriaal. Het blijft uiteindelijk de verkoper die de door hem verschuldigde heffing aan verweerder zal moeten betalen. De koper kan, op grond van artikel 4, achtste lid, van de Verordeningen, bij verweerder een aanvraag voor restitutie van de bij hem in rekening gebrachte en door hem betaalde heffing indienen. Naar aanleiding van zo n aanvraag zal verweerder vervolgens moeten vaststellen of op jaarbasis de heffingsgrondslag van de aangekochte bloemkwekerijproducten hoger is dan een bepaald bedrag, waarna op grond van artikel 8 van de Verordeningen het bij de koper in rekening gebrachte heffingspercentage zal worden verlaagd en - zo volgt daaruit - het verschil aan de koper zal worden terugbetaald door verweerder. 5.3 In het onderhavige geval hebben de verkopers van de mogelijkheid tot doorberekenen gebruik gemaakt door een deel van de heffing die zij uiteindelijk verschuldigd zijn, in rekening te brengen bij appellanten. Appellanten hebben vervolgens een aanvraag tot restitutie ingediend bij verweerder. Naar aanleiding van die aanvraag heeft verweerder een deel van de aan appellanten doorberekende en door appellanten betaalde heffing gerestitueerd. Dit is neergelegd in de in deze procedure bestreden restitutienota s. Deze nota s betreffen dus een besluit van verweerder ten aanzien van het aan kopers terug te betalen bedrag. 5.4 Naar het oordeel van het College gaat het de omvang van het geding te buiten als in het kader

van deze procedure andere punten dan die de restitutie betreffen aan een toetsing zouden worden onderworpen. Dat betekent dus dat het College niet toekomt aan een beoordeling van de gronden die zien op de HbAG-heffing en de gevolgen van een eventueel gebrek in de aanmelding van deze heffing als steunmaatregel voor de Verordeningen en de daarmee samenhangende gevolgen voor de heffingsplicht van de verkoper. Ten overvloede overweegt het College dat indien kopers van oordeel zijn dat door verkopers een te hoog percentage van de heffing wordt doorbelast zij zich dienen te wenden tot de verkoper. Eventueel hebben zij de mogelijkheid vervolgens de civiele rechter om een oordeel te vragen. 5.5 De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 6. De beslissing Het College verklaart de beroepen ongegrond. Aldus gewezen door mr. M. van Duuren, mr. R.F.B. van Zutphen en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. J.A. de Koning als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2011. w.g. M. van Duuren w.g. J.A. de Koning De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen