Platteland en sociale huisvesting, een match?

Vergelijkbare documenten
Sociale huur in kleine kernen Westhoek Leader Westhoek - 18/11/ en dus geen sociale koopwoningen of doelgroepwoningen van het OCMW/gemeente.

SCREENINGSFICHE SOCIALE HUUR NAAM DORP/GEMEENTE:

PROFIELANALYSE SOCIAAL PATRIMONIUM & (KANDIDAAT-) SOCIALE HUURDERS

PROFIELANALYSE SOCIAAL PATRIMONIUM & (KANDIDAAT-) SOCIALE HUURDERS

PROFIELANALYSE SOCIAAL PATRIMONIUM & (KANDIDAAT-) SOCIALE HUURDERS

PROFIELANALYSE SOCIAAL PATRIMONIUM & (KANDIDAAT-) SOCIALE HUURDERS

PROFIELANALYSE SOCIAAL PATRIMONIUM & (KANDIDAAT-) SOCIALE HUURDERS

PROFIELANALYSE SOCIAAL PATRIMONIUM & (KANDIDAAT-) SOCIALE HUURDERS

PROFIELANALYSE SOCIAAL PATRIMONIUM & (KANDIDAAT-) SOCIALE HUURDERS

PROFIELANALYSE SOCIAAL PATRIMONIUM & (KANDIDAAT-) SOCIALE HUURDERS

PROFIELANALYSE SOCIAAL PATRIMONIUM & (KANDIDAAT-) SOCIALE HUURDERS

PROFIELANALYSE SOCIAAL PATRIMONIUM & (KANDIDAAT-) SOCIALE HUURDERS

Woningmarkt in kaart brengen

GEMEENTE KALMTHOUT. Toewijzingsreglement voor sociale huurwoningen. Goedgekeurd door de minister op 14 november 2012

GEMEENTE WAASMUNSTER TOEWIJZINGSREGLEMENT VOOR SOCIALE HUURWONINGEN

Verhuisplannen en woonvoorkeuren

4. ALGEMENE TOEPASSING 5. GOEDKEURING EN WIJZIGINGEN 6. BEKENDMAKING 7. INWERKINGTREDING

Visie sociaal wonen. 25 juni 2019

LOKAAL TOEWIJZINGSREGLEMENT VOOR OUDEREN STAD ROESELARE

-Een buurt kan hoog scoren op de dimensie demografie maar laag op de dimensie huisvesting, er zijn buurten die hoog scoren op werkloosheid en

TOEWIJZINGSREGLEMENT VOOR SOCIALE HUURWONINGEN. Standaardregime en eigen gemeentelijk toewijzingsreglement Standaardregime

Bestemming: Het lokaal toewijzingsreglement: welke procedure moet u als gemeente doorlopen? 25/06/2019 Dag van het Lokale Woonbeleid

Enquête Baas over eigen lijf : conclusies

R E G L E M E N T LOKAAL TOEWIJZINGSREGLEMENT VOOR OUDEREN. Gemeenteraad van INLEIDING

Commissie Openbare Werken, Mobiliteit en Stedenbouw

Omzendbrief W/2014/01

INHOUD: 1. INLEIDING 1.1 WETTELIJK KADER 1.2 GEMEENTELIJKE MAATREGEL

Woonfiche kustzone B O D E M G E B R U I K. hinterlandgemeenten. Totale oppervlakte (in km²) kustgemeenten. kustzone ,3 658,5 479,8

Het Sociaal Verhuurkantoor professioneel partner in het Woonbeleid. Presentatie door. Yannick Claes Sociaal Verhuurkantoor Waasland

Ministeriële uitspraak in de beroepsprocedure met toepassing van artikel 29bis, 5, van de Vlaamse Wooncode betreffende de beslissing van de sociale

Waardering van voorzieningen, vervoer en werk

Sociale kracht in Houten Burgerpeiling 2014

Bijlage bij persbericht Hoe prettig is het wonen in Borger-Odoorn? Korte samenvatting van de resultaten uit het Leefbaarheidsonderzoek

Samenwerking OCMW sociale huisvestingsmaatschappij. Puurs

De wijzigingen aan het bestaande toewijzingsreglement werden in het geel aangeduid.

Samenvatting. Meerjarenvisie Intermaris, voor jou(w) thuis

Het profiel van de sociale huurders in Vlaanderen Bekeken vanuit een dynamische invalshoek

Armoedebarometer 2012

Behoeftenonderzoek sociaal beleid in Boortmeerbeek. Samenvatting

Lokaal toewijzingsreglement sociale huurwoningen voor 65-plussers

Workshop: Visie op sociale huur

Waardering van leefbaarheid en woonomgeving

Behoeftepeiling voor alle mensen die graag in de Walsberg willen wonen.

Fries burgerpanel Fryslân inzicht

1. Denkt u er over na om te verhuizen?

EDITIE CIJFERKORF WONEN

Gemeente MEULEBEKE Toewijzing zoals bepaald door het Sociaal Huurbesluit. Een eigen lokaal toewijzingsreglement

Honderdduizenden mensen op de vlucht trachtten sinds 2013 via

WOONWENSENONDERZOEK PARKSTAD LIMBURG

Onderzoek woon-, welzijn- en zorgbehoeften in Sterksel en Gerwen WELKOM. Korte toelichting op project 1 e resultaten Discussie in kleine groepjes

Totale oppervlakte Koksijde Arrondissement West-Vlaanderen ,0 275,2 3144,3. Index Index

Resultaten fietsenquête

Bouwen voor Leegstand?

HoorzittingCommissieBrussel & De VlaamseRand

Rapportage TIP MooiLaarbeek 20. Wonen 9 juni Inhoudsopgave. Wonen 2 Respondenten 9

Groningers positief over sociale contacten in de woonbuurt

Hoeveel werkzoekenden telt uw gemeente?

Het sociaal huurbeleid en raakvlakken met welzijn

TOEWIJZINGSREGLEMENT SOCIALE HUURWONINGEN INTERLOKALE VERENIGING REGIONAAL WOONBELEID NOORD-WEST BRABANT

Nummer 34. Op zoek naar betaalbare woonvormen

Gemeente Dentergem Toewijzing zoals bepaald door het Sociaal Huurbesluit. Een eigen lokaal toewijzingsreglement

Totale oppervlakte Nieuwpoort Arrondissement West-Vlaanderen ,0 275,2 3144,3. Index Index

Duurzaam samenwerken in een buurtgericht netwerk voor kinderen en gezinnen

Lokaal Toewijzingsreglement

Arrondissement Diksmuide. Diksmuide ,4 362,4 3144,3. Arrondissement Diksmuide. Diksmuide. Totaal Totaal Totaal

Reflecties woning / gebouwenpas. Toelichting studiemoment 18 maart 2019

Ieper ,6 549,6 3144,3. Ieper. Index Ieper. Index Arrondissement Ieper

JONGERENPEILING WONEN IN EDE

drenthe rapportage september 2016 leefbaarheid

Totale oppervlakte De Panne Arrondissement West-Vlaanderen ,9 275,2 3144,3. Index Index

Brugge ,4 661,3 3144,3. Brugge. Index Brugge. Index Arrondissement Brugge

Demografische gegevens ouderen

Inhoud. trst_. Lokaal toewijzingsreglement voor ouderen Goedgekeurd in de gemeenteraad van Zemst van 26 april 2018

~aam.e Regering ~ door de toezichthouder met betrekking tot de toewijzing van de woning gelegen naast zich neer te leggen.

ZORGNETWERKEN & ARMOEDEBESTRIJDING. Verhalen uit de praktijk

Arrondissement Deerlijk. Kortrijk ,8 402,9 3144,3. Deerlijk. Index Deerlijk. Index

Arrondissement Zwevegem. Kortrijk ,2 402,9 3144,3. Zwevegem. Index Zwevegem. Index

Aanbod (Bron: Kind en Gezin, 1/7/2013)... 2 Evolutie Nood aan kinderopvang... 10

Arrondissement Dentergem. Tielt ,9 329,8 3144,3. Dentergem. Index Dentergem. Index

Oostkamp ,6 661,3 3144,3. Oostkamp. Totaal Totaal Totaal 16,6 21% 164,8 25% 657,9 21% 17,2 22% 169,3 26% 679,3 22% Index

Woonfiche MIDDELKERKE

Leefbaarheid is mensenwerk. Leeuwarden, 21 maart 2013 Roosje van Leer, STAMM

Dorpen in verandering de veranderende positie van lokale voorzieningen

Doelgroepenplan & lokaal toewijzingsreglement ouderen - sociale huisvesting - Gemeente Wachtebeke Ontwerp lokaal woonoverleg dd 26/09/2014

SOCIALE KOOP. Dé manier om een betaalbare & kwalitatieve woning te kopen. Vereniging van Vlaamse VVH Huisvestingsmaatschappijen

Achtergrondcijfers WELZIJNSZORG VZW HUIDEVETTERSSTRAAT BRUSSEL

INHOUD. Bindend sociaal objectief: Profielanalyse 2014: Hoeveel woningen? Welke woningen?

Bredene ,1 291,6 3144,3. Bredene. Totaal Totaal Totaal. Index Bredene

INHOUD 1. INLEIDING EN SITUERING. 1.1 Wettelijk kader 1.2 Gemeentelijk initiatief 1.3 Definities 2. ALGEMEEN KADER INZAKE TOEWIJZING

Arrondissement Waregem. Kortrijk ,3 402,9 3144,3. Waregem. Index Waregem. Index

Arrondissement Izegem. Roeselare ,5 271,5 3144,3. Izegem. Totaal Totaal Totaal 12,5 49% 75,6 28% 657,9 21% 12,9 51% 78,4 29% 679,3 22%

Arrondissement Kortrijk. Kortrijk ,0 402,9 3144,3. Kortrijk. Index Kortrijk. Index

Arrondissement Oostende. Oostende ,7 291,6 3144,3. Arrondissement Oostende. Oostende

Arrondissement Ledegem. Roeselare ,8 271,5 3144,3. Ledegem. Index Ledegem

Houthulst ,9 362,4 3144,3. Houthulst. Totaal Totaal Totaal. Index Houthulst

Mooi Wonen Geesteren 14 maart 2018

DE VIJF FUNCTIES BINNEN HET VERNIEUWDE MODEL GEESTELIJKE GEZONDHEID

Woonfiche HEUVELLAND. Arrondissement Ieper. Woonfiche Heuvelland p.1 p.2 p.3 p.4 p.5

DORPSDIENST NESTOR. NEtwerk voor STeun aan Ouderen in Rurale gebieden Alveringem - Heuvelland - Lo-Reninge - Mesen - Poperinge - Vleteren

Analyse van de markt voor (bestaande) huurwoningen in de Gemeente Steenwijkerland

Transcriptie:

Platteland en sociale huisvesting, een match? Jimmy Vancalbergh & Dirk Sansen Samenlevingsopbouw West-Vlaanderen vzw Inleiding Heeft het platteland nood aan een sociaal woonbeleid? Blijkt alvast van wel: de woonproblematiek is weliswaar het meest zichtbaar in grote steden, maar dat neemt niet weg dat ook het platteland zijn woonproblemen heeft. De woningvoorraad op het platteland is niet alleen op vele plaatsen ontoereikend, het patrimonium is er in vele gevallen ook in slechte staat of verouderd. Ieder woonbeleid, ook een plattelandswoonbeleid moet daarbij in de eerste plaats oog hebben voor groepen die het zwakst staan op de woningmarkt. Kansarmoede is als fenomeen zeker geen exclusieve stedelijke aangelegenheid. Armoede en uitsluiting komen evengoed in plattelandsgebieden voor, maar vertonen er wel een aantal andere kenmerken dan in de stad: meer ouderen en verhoudingsgewijs ook meer kansarmoede bij ouderen minder jobs, pendel, jongeren trekken weg schaalvergroting: diensten en voorzieningen verdwijnen uit de dorpen grote afstanden naar de belangrijke centra; beperkt openbaar vervoer werk, ontspanning, vrienden, school spelen zich af in een ruimere geografische context met groter risico op uitsluiting voor wie niet mobiel is. Veel van de Vlaamse plattelandsgemeenten hebben echter een erg beperkt aandeel sociale huurwoningen. Het is dus duidelijk dat ook plattelandsgemeenten hun deel van de inspanning moeten doen om meer sociale woningen te voorzien voor groepen met de grootste woonnoden. De kenmerken van kansarmoede op het platteland noodzaken om de uitbreiding van het aantal sociale huurwoningen op het platteland op een doordachte manier aan te pakken. In de planning van de sociale huisvesting moet meer aandacht gaan naar het combineren van verschillende functies zodat een antwoord kan geboden worden op problemen i.v.m. bereikbaarheid van diensten. De context van het platteland mag immers niet zelf een factor zijn in het ontstaan of de bestendiging van kansarmoede.

1. De voorronde Samenlevingsopbouw wou in 2009 met het Leaderproject Sociale huisvesting in kleine kernen het debat rond sociale huisvesting in de Westhoek mee helpen aanzwengelen. Voordien was Samenlevingsopbouw in een aantal kleinere sociale woonwijken in de Westhoek actief geweest rond vooral leefbaarheidsproblemen. Wij waren op zoek naar nieuwe projectinzet in deze streek rond het thema wonen, maar een intensieve projectinzet in relatief kleine wijken werd wat in vraag gesteld. Vaak waren het OCMW s die ons vroegen om in een wijk met een groot verloop en weinig sociale cohesie met het opbouwwerk aan de slag te gaan. Maar de tijdelijke inzet van het opbouwwerk leidde niet altijd tot een duurzame oplossing. We voelden de nood om te vertrekken van een bredere visie op sociale huisvesting in een plattelandscontext en veel meer ook te focussen op preventie van leefbaarheidsproblemen en van uitsluiting. In de aanloop van het leaderproject verrichtte Samenlevingsopbouw wat verkennend onderzoek rond sociale huisvesting in de Westhoek. We kwamen daarbij tot een aantal heel opmerkelijke vaststellingen: Er zijn grote verschillen tussen de woonkernen naar aandeel sociale woningen, maar er is geen enkele relatie met het voorzieningenaanbod, noch met de afstand tot een regionaal centrum. De meeste sociale woningen in de dorpen zijn (grotere) gezinswoningen terwijl ook op het platteland het % alleenstaanden en koppels zonder kinderen (veelal ouderen) toeneemt. Het gemiddeld inkomen van de bewoners van de dorpen en van de kandidaat sociale huurders ligt lager naarmate de afstand tot een belangrijk centrum toeneemt. Het wagenbezit ligt het laagst in de dorpen die het verst verwijderd zijn van een belangrijk centrum. De wachtlijst voor een sociale woning telt minder kandidaten naarmate de afstand tot een belangrijk centrum toeneemt. Het aantal kandidaat sociale huurders dat zich voor meerdere locaties kandidaat stelt, ligt hoger naarmate de afstand tot een belangrijk centrum toeneemt. Het verloop neemt toe naarmate de afstand tot een belangrijk centrum toeneemt. Alles wees erop dat er iets schortte aan de planning van de sociale huisvesting in de Westhoek. Wij wilden dan ook met het Leaderproject op deze problematiek actief inspelen. Het was voor ons duidelijk dat er nood was aan een meer regionale planning van de sociale huisvesting, een beter toewijzingsbeleid en een beleid rond leefbaarheid voor (oudere) sociale woonwijken die in een neerwaartse spiraal terechtkomen. Met het Leader-project Sociale huisvesting in kleine kernen Westhoek zochten we samen met andere projectpartners naar een antwoord op de vraag hoe we ervoor kunnen zorgen dat het aanbod sociale huur in een plattelandscontext toeneemt, en tegelijkertijd de kansen van kwetsbare huurders om hun leven uit te bouwen niet ondermijnd worden, wetende dat het profiel van de sociale huurder alsmaar verzwakt en de afhankelijkheid van dienst- en hulpverlening eerder toeneemt dan afneemt. Want wonen in een sociale huurwoning kan dan wel de nood aan betaalbare huisvesting

lenigen, de context van het platteland en het wonen in een kleinere of minder goed uitgeruste kern kan ook zorgen voor heel wat extra problemen op andere terreinen. Denk maar aan het bereik van diensten en voorzieningen, vervoersarmoede, toegang tot werk of vrijetijdsaanbod Het grond- en pandendecreet legt aan alle gemeenten de plicht op om meer sociale huurwoningen te bouwen, tenzij er al een groot aanbod aanwezig is (wat voor de Westhoek eerder de uitzondering dan de regel is). Vraag is dan hoe en volgens welk concept nieuwe woningen dienen ingeplant te worden om de kansen van sociale huurders maximaal te borgen. Hoe kijken we tegen kleinere en minder uitgeruste kernen aan? Moeten we daar überhaupt nog sociale huurwoningen bouwen? Hoe moeten we de inplanting van sociale huisvesting (in kleinere kernen) in een plattelandsregio opvatten en hoe moeten we de toewijzing van woningen organiseren? En welke flankerende maatregelen zijn nodig om sociale huurders op het platteland te ondersteunen? Bij de start van het Leaderproject werd een feedback-/stuurgroep opgericht: een overlegplatform met de drie grootste sociale huisvestingsmaatschappijen (Ons Onderdak, Woonmaatschappij IJzer & Zee en De Mandel), de projectgemeenten Lo-Reninge, Poperinge en Koekelare, de gebiedswerking en dienst wonen van de Provincie West- Vlaanderen, het Westhoekoverleg, de woonwinkel Habito, het Agentschap Wonen Afdeling West-Vlaanderen en Samenlevingsopbouw West-Vlaanderen. Deze feedback- /stuurgroep kreeg de opdracht mee om mede op basis van de projectresultaten tot concrete aanbevelingen over het sociaal wonen in de Westhoek te komen. Aanbevelingen waarmee we dan verder aan de slag zouden kunnen gaan in de Westhoek.

2. Het speelveld en de aftrap We bakenden het projectgebied als volgt af: de Westhoek zonder de kustgemeenten (die een heel eigen problematiek kennen o.a. druk van tweede verblijvers), en zonder Wervik (uit een studie over regionale woonmarkten in West-Vlaanderen blijkt dat Wervik een woonmarkt op zichzelf vormt met weinig of geen natuurlijke verhuisbewegingen van en naar de andere Westhoekgemeenten). Het projectgebied bestrijkt dus vier stedelijke centra (Diksmuide, Ieper, Poperinge en Veurne) en tien kleinere gemeenten die een verzameling vormen van grotere en kleinere kernen met een verschillend uitrustingsniveau en statuut. Als aftrap voor de discussie in de feedback-/stuurgroep legden we een cijferanalyse van de sociale huur in het projectgebied op tafel. Hoever staan we in het aanbieden van sociale huurwoningen in de Westhoek? Over welke types woningen gaat het en waar zijn ze gesitueerd? Hoe zit het met de vraagzijde en strookt het aanbod met de vraag? Zien we een evolutie in de geplande projecten? Ook serveerden we de resultaten van een bevraging bij sociale huurders in Lo, Proven (bij Poperinge) en De Mokker (bij Koekelare). Want wie beter dan de sociale huurder in een dorp kan ons vertellen waarom ze voor een dorp kiezen en wat van belang is om er goed te kunnen leven? Voor een beter begrip van de uiteindelijke conclusies en aanbevelingen, vatten we deze aftrap even voor u samen. DE AANBODZIJDE In onze cijferanalyse van het aanbod hebben we niet alleen de zuivere sociale huur - het aanbod van sociale huisvestingsmaatschappijen en sociaal verhuurkantoren - maar ook het sociaal patrimonium van OCMW s en gemeenten meegeteld (met inbegrip van de woningen die buiten het sociaal huurstelsel verhuurd worden tegen een betaalbare huurprijs en dus eigenlijk bedoeld zijn als sociale woning). Om het toekomstperspectief in rekening te brengen, namen we ook de geplande, maar nog niet gerealiseerde projecten (van alle actoren) in de telling mee. We beperkten ons hierbij tot de aangemelde projecten, wat in feite een onderschatting is van de geplande projecten. Op het moment van de analyse stond de teller op 4.802 sociale huurwoningen, waarvan 87,5% in beheer van de sociale huisvestingsmaatschappijen, 8,5% in beheer van OCMW s en gemeenten, en 4% in beheer van SVK s. Daarmee komt de Westhoek uit op een proportioneel aandeel sociale huurwoningen van 7,72%. Het aanbod is niet gelijk over de gemeenten verdeeld. Veurne en Mesen komen sterk boven het wenselijke streefdoel van 9% uit (G&P-decreet), de drie overige stedelijke centra en één middelgrote gemeente zetten een inhaalbeweging in en komen rond de 9% uit. De overige acht gemeenten scoren (duidelijk) lager.

Figuur 1: aanbod sociale huur verdeling volgens aantal slaapkamers In totaal SHM + SVK geplande proj. Studio's 1 slpk 2slpk 3slpk 4slpk 5/>slpk 0% 20% 40% 60% 80% 100% Twee op drie woningen in de Westhoek zijn gezinswoningen, een kwart zijn appartementen (en studio s) en een tiende zijn seniorenwoningen. Bekijken we dit volgens het aantal slaapkamers, dan heeft de kleine helft drie, een kwart twee, een vijfde één en een tiende vier slaapkamers. Er is ook een (heel) klein aandeel studio s en woningen met vijf slaapkamers. Welgeteld één woning heeft meer dan vijf slaapkamers. Figuur 2: aanbod sociale huur verdeling volgens kernenniveau Totaal SHM + SVK Stedelijk gebied Hoofddorpen Meerv. hoofddorpen Woonkernen Overige Geplande proj 0% 20% 40% 60% 80% 100% Iets meer dan de helft van de woningen bevindt zich in stedelijk gebied, een vijfde in de (grotere en) beter uitgeruste hoofddorpen, eveneens een vijfde in de woonkernen, en iets minder dan 10% in de meervoudige hoofddorpen (die eigenlijk een verzameling van kleinere kernen zijn). Er is ook een klein aandeel (3%) te situeren in de overige kernen, in totaal gaat het om 143 woningen.

656 of 14% van de woningen zijn gepland, maar nog niet gerealiseerd. Zij maken quasi alle deel uit van projecten van de sociale huisvestingsmaatschappijen. Er zijn meer woningen in het projectgebied gepland dan wat het Grond&Panden-decreet voorschrijft. De grote helft zijn appartementen, dik een derde gezinswoningen, een klein aandeel seniorenwoningen. Opvallend is dat ruim twee op drie woningen twee slaapkamers zullen hebben en ruim een vijfde drie. Dit houdt een kentering in ten aanzien van het thans aanwezige aanbod (zie figuur 1). Er is ook een klein aantal éénslaapkamerwoningen gepland (19) en in totaal vijf vierslaapkamerwoningen. Studio s of grotere woningen met vijf of meer slaapkamers zijn niet voorzien. Twee op drie woningen zullen in Diksmuide, Ieper, Poperinge en Veurne (stedelijk gebied en deelkernen) gebouwd worden. De grote helft situeert zich in stedelijk gebied, bijna één op vijf in de hoofddorpen, ruim één op tien in de woonkernen. De meervoudige hoofddorpen en overige kernen vertegenwoordigen elk ongeveer 5% van de geplande sociale huurwoningen. (zie figuur 2) DE VRAAGZIJDE Op het moment van de analyse telde de Westhoek 1.803 unieke kandidaat-huurders, die afkomstig zijn uit één van de gemeenten die deel uitmaken van ons projectgebied. Dat komt overeen met een aandeel van 2,87% van het totaal aantal gezinnen. Het gaat hierbij enkel om de kandidaat-huurders die ingeschreven zijn bij een sociale huisvestingsmaatschappij. Twee op drie kandidaat-huurders wonen in één van de vier stedelijke centra (met inbegrip van de deelkernen), dik een kwart in een andere gemeente, nog geen één op tien in een meervoudig hoofddorp. Ondanks het groter aanbod in de stedelijke centra blijven de wachtlijsten er dus lang. Bekijken we het profiel van de kandidaat sociale huurder, dan is ongeveer de helft alleenstaand, en ruim een kwart zijn tweepersoonsgezinnen (éénoudergezinnen met één kind of koppels zonder kinderen). Ongeveer één op tien vormt een gezin met drie personen, en er is telkens een klein aandeel gezinnen met vier en met vijf personen of meer (waaronder enkele éénoudergezinnen). Of anders gesteld, drie op vier kandidaathuurders zijn kleinere gezinnen. Ruim een vijfde zijn gezinnen met meer dan twee personen. (zie figuur 4) Daarmee wijkt de Westhoek enigszins af van het globale beeld in Vlaanderen (cijfers VMSW). Het aandeel kleinere gezinstypes (tot twee personen) ligt hoger en er zijn minder grotere gezinnen (vanaf vier personen). Ook het aandeel gezinnen met drie personen ligt iets lager.

HET GAT IN DE MARKT Figuur 3: vraag en aanbod sociale huur verdeling volgens type gemeente Gezinnen Kandidaat-h. SHM + SVK Steden Meerv. hoofddorpen Andere gemeenten Sociaal obj. gepl. proj. 0 20 40 60 80 100 Globaal kunnen we stellen dat de verdeling van het huidige aanbod in grote lijnen overeenstemt met de verdeling van de vraag. De stedelijke centra, beter uitgerust, nemen alvast hun part op. En ook in andere gemeenten wordt een inhaalbeweging ingezet. Maar het huidige en het geplande aanbod bereiken nog niet het gewenste percentage van minimum 9 % sociale huurwoningen over het ganse projectgebied (zoals het Grond & Pandendecreet voorschrijft). Analyseren we het aanbod op kernenniveau (met inbegrip van de geplande projecten), dan schort ook nog één en ander. De (kleinere) woonkernen nemen een iets groter aandeel sociale huurwoningen dan de beter uitgeruste hoofddorpen op. En in de geplande projecten zijn de (kleinste) overige kernen oververtegenwoordigd ondanks hun lager uitrustingsniveau. (zie figuur 2)

Figuur 4: vraag en aanbod sociale huur verdeling volgens aantal slaapkamers Kand-h. (gezinstypes) Aanbod SHM+SVK Aanbod totaal 0-2 slpk/gez.<3 pers. 3-4 slpk/gez.3-4 pers. 5>slpk/gez.5> pers. geplande proj. 0% 20% 40% 60% 80% 100% Zetten we het aanbod qua types woningen en het profiel van de kandidaat-huurders naast elkaar, dan zien we dat het aanbod (mét inbegrip van de geplande projecten) duidelijk níet beantwoordt aan de (toekomstige) vraag. Er zijn naar verhouding te weinig kleinere woningtypes (0-2 slaapkamers), te veel klassieke gezinswoningen (3-4 slaapkamers) én te weinig grotere gezinswoningen. Er is op zijn minst een verdere differentiatie naar types woningen nodig. We zien wel een serieuze kentering in de geplande projecten, zeker als het gaat over het aanbieden van kleinere woningtypes (1-2 slaapkamers), maar er blijft een grote discrepantie tussen het aanbod en de vraag bestaan. Van een echte inhaalbeweging kunnen we alsnog niet spreken. Er zijn naar verhouding nog iets te veel klassieke gezinswoningen (3-4 slaapkamers) gepland. Grote afwezige in het verhaal zijn (en blijven) de grotere gezinswoningen. In de prognose van de huishoudens tot 2025 voor de Westhoek (DC Noise) zien we de nood aan kleinere woningtypes ook in de toekomst bevestigd. Er is een algemene toename van het aantal huishoudens, wat tot een significante stijging van de vraag naar woningen zal leiden. Het gaat hierbij vooral om een toenemend aantal gezinnen van één of twee personen, het aantal gezinnen van drie tot vijf personen blijft nagenoeg gelijk. Het aandeel alleenstaanden stijgt nagenoeg in alle leeftijdsklassen, maar is wel het sterkst bij de ouderen. Het aandeel tweepersoonsgezinnen stijgt vooral bij de ouderen (koppels zonder kinderen).

Figuur 5: aanbod sociale huur per kernenniveau verdeling volgens aantal slaapkamers Stedelijk gebied Hoofddorpen Meerv. hoofddorpen Woonkernen Overige kernen studio 1 slpk 2 slpk 3 slpk 4 slpk 5 slpk/> In totaal 0% 20% 40% 60% 80% 100% In stedelijk gebied is het aandeel kleinere woningen groter. Op de andere kernenniveaus is dit omgekeerd en is het aandeel klassieke gezinswoningen groter. Ook daar kan een verdere differentiatie in types vereist zijn, zeker in de hoofddorpen.

3. De thuisspelers We bleven niet met onze neus in de theorie en cijfers steken, maar gingen met een vragenlijst op pad in de sociale woonwijken van drie dorpen: Lo, Proven (Poperinge) en De Mokker (Koekelare). In totaal namen 81 huurders aan de interviews deel of 73% van de gezinnen in de bevraagde wijken. In de interviews gingen we dieper in op de woonkeuze. Ze zijn in het dorp komen wonen, hebben ze daar nu spijt van? Of integendeel, mochten ze het kunnen overdoen, zouden ze dan dezelfde keuze maken? Welke voor- en nadelen zien ze aan het wonen in een dorp? KIEZEN EN (GEEN) SPIJT HEBBEN Figuur 6: bevraging sociale huurders projectgemeenten voorkeuren m.b.t de woonlocatie Bewuste keuze voor locatie Ging ervan uit dat het blijvend was Ja Nee Zou opnieuw voor locatie kiezen 0 20 40 60 80 100 Uit de bevraging valt onmiddellijk op dat de grote helft bewust koos om in het dorp te wonen. Bijna de helft was voordien ook in het dorp of de gemeente woonachtig. Ze wilden er blijven wonen en er was een gepaste en betaalbare woning vrij. De nabijheid van de ouders, familie en kennissen scoort hoog op het lijstje van motieven. Voor anderen is het hebben van werk dichtbij de bepalende factor en willen om die reden blijven. Of ze verkiezen sowieso in een landelijke omgeving te blijven wonen. Verschillende huurders wijzen er ook op dat het dorp waar ze wonen al bij al goed voorzien is: er is een slager, bakker, apotheek, dokter Voor de kleine helft is de keuze eerder toevallig tot stand gekomen: ze moesten nemen wat er was. Ze hadden dringend een betaalbare woning nodig door familiale of gezondheidsproblemen of omdat de vorige (huur)woning (of de eigen zaak) verkocht werd, in een slechte staat verkeerde en/of niet groot genoeg was voor het gezin. Ofwel

kwamen ze in het dorp terecht door toewijzing van de bouwmaatschappij, waarbij ze moeilijk (nogmaals) konden weigeren: Je mag één of twee keer weigeren, maar dan moet je de woning aanvaarden. De eigenlijke voorkeur van een deel ging uit naar een grotere (deel)gemeente of stad, dichter bij voorzieningen, diensten en openbaar vervoer. Maar er zijn lange wachtlijsten voor sociale woningen in de stedelijke centra en grotere (en beter uitgeruste) gemeenten of kernen. Anderen verkozen de gemeente van afkomst, waar ze vrienden en familie hebben wonen, maar daar was op dat moment geen sociale huurwoning beschikbaar. Figuur 7: bevraging sociale huurders projectgemeenten voorkeuren m.b.t de woonlocatie (2) Landelijk/gelijkaardig dorp Stad of grotere gemeente Iets er tussenin Om het even Bewust of uit noodzaak, bijna twee op drie respondenten wil opnieuw in het dorp komen wonen als ze opnieuw voor de keuze gesteld zouden worden: omdat ze er graag wonen en het er rustiger vinden, we voelen ons hier goed, afkomstig zijn van het platteland of het dorp (en het zo gewend zijn), de familie er woont (en dat maakt de zorg voor de kinderen of de ouder(s) gemakkelijker) en ze goede contacten en buren hebben, ik ben hier graag, liever dan in de stad, iedereen kent iedereen, er is een betere sfeer, meer sociaal leven. Anderzijds verkiest toch ruim één op drie elders te wonen. Een deel wil liever dichter bij een stedelijk centrum (en bij alles ) of in een grotere gemeente ( met meer mogelijkheden en meer leven ) wonen, ik mis wel de stad, het is praktischer, alles is dichterbij en er zijn meer mogelijkheden, je hebt ook geen wagen nodig, nu heb ik veel meer problemen om alles te regelen, vooral met mijn werk. Een aantal wil liever verhuizen naar de gemeente van afkomst, waar ook hun familie en vrienden zijn of omdat ze weinig binding voelen met de huidige woonplaats. Voor een deel heeft dit niet zozeer met het wonen op het platteland te maken, maar veeleer met de woning op zich of de mentaliteit in de wijk of het dorp waar ze nu wonen. Een minderheid gaat er sowieso vanuit dat ze zullen moeten verhuizen, o.m. als ze ziek worden, meer zorg nodig hebben of alleen komen te staan, of werkloos zijn en geen vervoer hebben, je zit verder van alles en je bent te afhankelijk van vervoer. Een deel wijst er uitdrukkelijk op dat een eigen wagen voor werk onmisbaar is, omdat er niet veel werk in de nabije omgeving aanwezig is, je geraakt nergens bij voor werk, je bent afhankelijk van gebrekkig openbaar vervoer, zonder auto kan je hier niks doen. En ook als de kinderen naar de hogeschool gaan, kan vervoer een probleem zijn. Anderen vinden het toch

problematischer als alleenstaande, vooral als je nog moeilijk weg kan of niet kan rekenen op de hulp van anderen. Opvallend is toch dat 2 op 3 van de huurders die er noodgedwongen is komen wonen of die toch sterk twijfelde of ze er wilden blijven, er achteraf gezien geen spijt van heeft en de huidige woonplaats verkiest (ondanks een andere voorkeur vroeger). Omgekeerd zien we evengoed dat een aantal huurders die bewust voor het dorp koos, liever opnieuw zou willen verhuizen, vooral om dichter bij winkels en diensten te wonen. Sommigen verkiezen veeleer iets tussenin, eerder landelijk in het centrum van een kleinere gemeente of in de rand van een grotere gemeente, maar zeker niet in de stad. EEN WELOVERWOGEN MUST Figuur 8: Bevraging sociale huurders projectgemeenten afweging van voordelen en nadelen Voordelen wegen op Nadelen wegen op Geen mening Zijn sociale huurwoningen ook in dorpen op het platteland gewenst? Duidelijk wel en tot grote tevredenheid van de grootste groep huurders. De algemene woontevredenheid uitgedrukt in cijfers (over de drie projectwijken heen) bedraagt 8,06 op tien. Al bij al vinden de meeste respondenten dat er genoeg winkels en diensten in het dorp waar ze wonen of nabij aanwezig zijn, zeker als het gaat over de broodnodige zaken. Hebben we het specifiek over hulp en zorg, dan weet de overgrote meerderheid ook waar naartoe en missen ze niets. Ze stellen dat de diensten gemakkelijk bereikbaar zijn én dat je er vlot een beroep kan op doen. In vele gevallen kunnen ze ook rekenen op hulp van de kinderen, familie of buren en vrienden. Toch zien we een verschil in het profiel van de gezinnen die meer of minder tevreden zijn. Gezinnen zonder kinderen, alleenstaanden en senioren zijn doorgaans meer tevreden. Jongere gezinnen met kinderen, éénoudergezinnen en respondenten met een vervangingsinkomen minder. Men mist vooral een supermarkt voor grote boodschappen of kleine Aldi dichtbij (die veel goedkoper zijn dan de beschikbare discounts of kruidenier). Ook de nood aan vervoer en een eigen wagen (bv. voor grotere boodschappen in een supermarkt, activiteiten voor jongeren of een specifieke winkel zoals een klerenwinkel, waarvoor je naar grotere centra of steden moet), de grotere afstanden en een ontoereikend openbaar vervoer, spelen hen parten.

Het merendeel (over de drie projectwijken heen) verklaart evenwel dat zij zelden of geen vervoersproblemen ondervinden en zich gemakkelijk kunnen verplaatsen, naar waar en wanneer zij dat wensen. Een verklaring hiervoor ligt in het feit dat ongeveer twee op drie gezinnen zich vooral met de eigen wagen verplaatsen, al dan niet aangevuld met andere vervoersmiddelen. De anderen rekenen vooral op vervoer door de kinderen, familie, buren of kennissen, er springt een vervoersdienst bij of zij gebruiken (ook) het openbaar vervoer en de belbus. Sommigen maken zich wel zorgen om senioren of personen die niet zo mobiel meer zijn of mensen die alleen staan, geen wagen hebben en niet kunnen rekenen op hulp van anderen, zij zijn veel meer gebonden aan de wijk en het dorp. Hebben we het specifiek over openbaar vervoer, dan zijn de meningen duidelijk verdeeld. Eén op drie vindt dat er genoeg openbaar vervoer aanwezig is en alles goed of toch voldoende is geregeld, zeker met de belbus. Eveneens één op drie vindt het openbaar vervoer juist ontoereikend, belbus inbegrepen, zeker naar werk en opleidingen toe. Kortom, voor dagelijks gebruik in functie van werk, opleidingen volstaat het beschikbaar openbaar vervoer in de meeste gevallen niet, voor sporadisch vervoer is dat doorgaans wel het geval. Ook het beschikken over een aangepaste woning in het dorp is een pijnpunt. Eén op tien kaart aan dat niet zozeer het wonen in het dorp hen zorgen baart. Als ze al zouden verhuizen heeft dat veeleer met de woning dan met het dorp te maken. Ze benadrukken de nood aan meer aangepaste woningen, o.a. met een slaapkamer beneden, voor ouderen in het dorp. Ook zijn een aantal gezinnen met meerdere kinderen dan weer vragende partij voor grotere ééngezinswoningen. Het is duidelijk dat op het platteland gaan wonen, een bewuste en weloverwogen keuze moet zijn, en dat beschikken over vervoer of een eigen wagen geen overbodige luxe is. Het ene dorp is ook het andere niet. Lo, De Mokker en Proven zijn nog relatief goed uitgerust. In andere dorpen is er geen buurtwinkel, laat staan een bank of andere diensten, meer te bespeuren. Evengoed komen elementen als lokale binding, kunnen rekenen op sociale en familiale netwerken én het realiseren van een divers aanbod aan types woningen, óók in de dorpen, in het vizier.

4. De bankzitters In Poperinge bevroegen we ook kandidaat-huurders. Welke motieven halen zij aan bij hun woonkeuze en wijkt dit af van de zittende huurders? Hoewel het aantal respondenten hier eerder beperkt was en dit slechts in één projectgemeente (Poperinge) is gebeurd (en we dus één en ander onder het nodige voorbehoud moeten plaatsen), geeft de bevraging toch een eerste inkijk in de werkelijke voorkeuren en motieven van de toekomstige huurders. DORP OF CENTRUM OF BEIDE Figuur 9: bevraging kandidaat-huurders Poperinge voorkeur van woonlocatie Uitsluitend dorp Uitsluitend centrum Beide Twee op drie kandidaat-huurders spreken een duidelijke voorkeur over de woonplaats uit en geven één keuze aan. Dik een derde geeft meerdere keuzes aan, Om het even waar bleek voor niemand een optie. De kleine helft kiest uitsluitend voor een dorp, een kwart uitsluitend voor het centrum. Qua profiel zien we ook verschillen. Ouderen en kandidaat-huurders met een wachttijd van minder dan 2 jaar, kiezen verhoudingsgewijs eerder voor het centrum. Koppels zonder kinderen, gezinnen met een vervangingsinkomen en kandidaat-huurders met een wachttijd langer dan 2 jaar, kiezen verhoudingsgewijs eerder voor een dorp. Werkende gezinnen en alleenstaanden geven iets vlugger beide voorkeuren aan. Bij de niet-belgen en gezinnen met inwonende kinderen (of volwassenen) zit het duidelijk verdeeld. Enkele kandidaat-huurders beogen ook meer iets er tussenin, bv. dichter maar niet ín het centrum, in een grotere deelgemeente of op zijn minst een dorp waar de afstand naar een uitgerust centrum niet al te groot is. KIEZEN EN (GEEN) SPIJT HEBBEN (2) Zetten we alle bevraagde motieven in rangorde, zowel in de keuze van woonplaats als in de beslissing bij toewijzing van een woning, dan zien we dat vooral de staat en het beantwoorden aan de verwachtingen van de woning, de nabijheid van diensten, winkels en openbaar vervoer en het wonen in de eigen vertrouwde omgeving, het meest

doorwegen in de woonkeuze. Voor dik de helft is in de eigen vertrouwde omgeving blijven wonen het allerbelangrijkste motief. Ook de huurprijs van de woning en de afstand naar het centrum, werk of de school, spelen mee in de woonkeuze, maar wegen iets minder sterk door. Toch speelt dit voor de helft ook duidelijk mee in de beslissing. Het uitzicht en imago van de wijk en als ik maar snel een woning heb, laten de respondenten veel minder in de woonkeuze doorwegen, als ze tenminste wat het laatste betreft niet voor voldongen feiten staan. Drie op vier kandidaat-huurders plaatsen snel een woning hebben helemaal onderaan hun lijstje van motieven, maar voor enkele kandidaat-huurders vormt dit evenwel het allerbelangrijkste motief. De motieven blijken ook sterk gekleurd door de huidige woonplaats en situatie. Wie in een verder afgelegen (en minder goed uitgerust) dorp woont, zal de afstand naar een centrum in zijn woonkeuze sterker, en het wonen in de eigen vertrouwde omgeving minder laten doorwegen. Wie in een wijk woont (of een wijk kent) met overlast en problemen, zal het imago van de wijk sterker laten doorwegen. En wie hoogdringend een goedkope woning nodig heeft, zet alle andere motieven (even) on hold... Laten we kandidaat-huurders kiezen, dan brengen zij evengoed argumenten pro of contra ten aanzien van het wonen in een dorp of in een centrum in, die bovendien niet veel afwijken van de eerste groep bevraagden, en laten zij motieven en voorkeuren doorwegen die in hun concrete situatie of uit eigen ervaring voor hen van belang zijn.

5. Twee (of drie) speltactieken De feedback-/stuurgroep zette zich met deze bevindingen aan het werk. We namen in de eerste plaats de inplanting van sociale huurwoningen, de stenen, onder de loep. Met wat we weten uit de cijfers en de interviews, welke aanbevelingen kunnen en willen we doen m.b.t. het bouwen van sociale huurwoningen op het platteland en in de kleinere kernen in het bijzonder? De bevraagden maakten het ons zeker niet gemakkelijk. De één zweert bij het wonen in een dorp en ziet niet in waarom ze in een stad zouden gaan wonen. De ander verhuist liever naar een grotere gemeente, met meer diensten en winkels dichtbij, of waar op zijn minst de afstanden korter zijn. Hetzelfde beeld bij de kandidaat-huurders. Overigens kan de situatie en de voorkeur wijzigen. Wou men onder geen beding in een groter centrum gaan wonen, dan verandert dat bij het ouder worden, met opgroeiende kinderen, en bij verandering van werk. Huurders maken dus, als ze daartoe de kans krijgen of ondersteund worden, een bewuste keuze rekening houdend met randvoorwaarden die van belang zijn in hun concrete situatie. En die zijn niet voor iedereen dezelfde. Zelfs wie noodgedwongen op het platteland ging wonen, bleek achteraf niet d office mistevreden. Een genuanceerd beeld dus. Toegegeven, de bevraging gebeurde in dorpen waar nog één en ander aanwezig is. Het is evengoed duidelijk dat de afstanden, de nabijheid van diensten, óf het hebben van een eigen wagen en kunnen rekenen op vervoer door anderen van belang zijn. TWEE VISIES (EN ENKELE TUSSENWEGEN) Vanuit deze vaststellingen kwamen in de feedback-/stuurgroep twee visies bovendrijven. De eerste, ook op het platteland en in kleinere kernen wonen rechthebbenden en mensen in (kans)armoede, en ook daar moeten dus sociale huurwoningen aanwezig zijn. Weliswaar proportioneel volgens het uitrustingsniveau van de kern en in de vorm van (heel) kleinschalige projecten. Spreiding dus, ook over de kleinere kernen, behalve de allerkleinste die je bezwaarlijk een dorp kunt noemen. De tweede: liever geen sociale huurwoningen in de kleinere kernen, maar zo veel mogelijk concentreren in stedelijk gebied en de beter uitgeruste hoofddorpen. Kortom, daar waar diensten en voorzieningen aanwezig zijn. Uitzondering zijn dan die dorpen die goed ontsloten zijn, waar gunstige randvoorwaarden aanwezig zijn, bv. een rusthuis met verbrede werking, of die dicht bij een hoofddorp of het stedelijk gebied aansluiten. Of waar op zijn minst basisvoorzieningen aanwezig zijn. Eén lijn trekken bleek niet evident. Alles hangt immers af van de concrete context. Om de zaken nóg moeilijker te maken, stelden we vast dat een keuze voor het één of het ander niet noodzakelijk dezelfde moet zijn voor alle doelgroepen. Senioren zijn geen synoniem van zorgbehoevenden. 60- tot 80-jarigen zijn vaak nog mobiel, zijn het gewend op het platteland te wonen en willen er, zolang het kan, blijven omdat ze er geboren en getogen zijn. Financieel zwakkere gezinnen hebben er dan weer niets aan gedropt te worden in een dorp waar weinig voorzieningen zijn en waarbij de kost voor vervoer een grote hap uit het budget neemt. Komt daar nog bij dat het aandeel alleenstaanden, éénoudergezinnen en koppels zonder kinderen, waaronder veel senioren,

op de wachtlijsten dik de bovenhand halen in de Westhoek. En laat dat nu net het pijnpunt zijn. Uit de cijferanalyse blijkt alvast een dringende inhaalbeweging van kleinere types woningen nodig. Er zijn ook heel weinig woningen voor grotere gezinnen met meer dan drie kinderen. Hoewel ze niet allen zomaar onder de noemer kansarmen vallen, kunnen we ons de vraag stellen of dit het type gezinnen zijn die we willen huisvesten in minder goed of heel zwak uitgeruste dorpen. DE OMGEKEERDE WEG Een andere invalshoek is deze van de toewijzingen, mutaties en ondersteuning bij inschrijving. Of anders gezegd, zo goed mogelijk de juiste persoon op de juiste plaats proberen te huisvesten, en hierbij rekening houden met zijn concrete situatie en mogelijkheden, binding met het dorp, de mobiliteit én eigen voorkeur. Deze benadering legt veel minder de focus op de inplanting, en zet de deur open voor een proportionele spreiding volgens uitrustingsniveau, ook in kleinere en minder goed uitgeruste kernen. De toewijzingen en inschrijvingen dienen dan wel veel gerichter en bewuster te gebeuren. En waar dat nodig is, dienen we vlotter mutaties toe te staan. Maar ook daar knelt de schoen. Bij mutaties wegen nu vooral de rationale bezetting of de gezondheidstoestand door: verhuizen van een grotere naar een kleinere of naar een aangepaste woning bijvoorbeeld. De persoonlijke situatie in termen van nabijheid van werk, financiële draagkracht, het al of niet hebben van een eigen wagen, wegvallen van sociale netwerken, enz wordt vooralsnog niet als geldige reden voor een mutatie aanvaard. Even time-out en resumeren. Ofwel maken we een scherpere keuze in de inplanting. Ofwel grijpen we in op de inschrijvingen en toewijzingen en staan we mutaties vlotter toe.

6. Gescoord, maar ook verlengingen Om de discussie over de inplanting ten volle uit te spelen, onder de noemer beter voorkomen dan genezen, maakten we een screeningsinstrument op, bedoeld als een hulpmiddel om bewuster sociale huurwoningen in te planten in dorpen en kleinere kernen. We namen ook de proef op de som in één van de meervoudige hoofddorpen in de Westhoek, eigenlijk een verzameling van kleinere kernen onder één gemeentelijke administratie. Als we het instrument toepassen, welk verdict stellen we dan? Zijn er dorpen die we willen uitsluiten van sociale huur? En leiden de bevindingen tot een set van minimumvoorwaarden waaraan kernen moeten beantwoorden? BEWUSTER INPLANTEN (EN INSCHRIJVEN) Het screeningsinstrument lijst zoveel mogelijk de randvoorwaarden op die van belang zijn om goed te kunnen leven: winkels (bakker, beenhouwer, kruidenierswinkel), post en bank (of geldautomaat), eerstelijnszorg (huisarts, apotheek), (basis)school en kinder- of naschoolse opvang, openbaar vervoer, dienstverlening (OCMW, ziekenfonds, gemeentediensten ), vrijetijdsmogelijkheden. We voegden daar ook bijkomende troeven aan toe, waarmee het dorp zich onderscheidt van andere, bijvoorbeeld de aanwezigheid van specifieke zorgvoorzieningen (rusthuis, bijzondere jeugdzorg ), bijkomende medische zorg (tandarts, thuisverpleging, kinesist, logopedie ), tewerkstelling en KMO-zones, aanvullende dienstverlening (vakbond, Kind & Gezin, dienstenchequebedrijven, zorgnetwerken ), ligging en bereikbaarheid (bv. aan een hoofdweg, vlotte fietsverbindingen), (geplande) dorpskernvernieuwing en verkavelingsmogelijkheden, inrichting van de openbare ruimte en ontmoetingsgelegenheden (OC, speelplein, sportvelden ). We lijstten deze criteria op in een tabel, waarin we gemakkelijk kunnen aankruisen of deze al dan niet aanwezig zijn in het dorp zelf of op redelijke afstand van het dorp (tot 5 km). We bepaalden ook doelgroepen: alleenstaanden, gezinnen met kinderen, éénoudergezinnen, gezinnen zonder kinderen, valide senioren, personen met een fysieke zorgbehoefte, personen met een mentale zorgbehoefte, financieel zwakke / werkloze gezinnen. In het praktijkvoorbeeld maakten we per dorp een screeningsfiche op, waarbij telkens een nauwgezet beeld verschijnt van de uitrusting van het dorp. Ter ondersteuning is ook een analyse gemaakt van de afstanden tot de omliggende dorpen en beter uitgeruste hoofddorpen en centra (in een straal van 15 kilometer), de verbindingen en uurregeling van het openbaar vervoer (vaste lijnen en belbus) en het beschikbare vrijetijdsaanbod (welke verenigingen en voorzieningen zijn er in het dorp en voor wie). Een meer objectieve screening laat toe om los van de veronderstelde uitrusting, zowel in negatieve als positieve zin, of naast andere argumenten die spelen (leefbaarheid van het dorp, opportuniteiten zoals een leegstaand gebouw of site), een bewustere keuze te maken naar inplanting van sociale woningen, waarbij we de kansen van huurders op allerlei vlak in rekening brengen. Het laat ook toe om de geschiktheid voor doelgroepen te gaan bepalen: biedt het dorp wel genoeg kansen voor bv. langdurig werkzoekenden of zien we groepen voor wie dat eventueel wel kan lukken? En dat heeft dan weer gevolgen voor het bepalen van de types woningen, als we in een specifiek dorp sociale huur inplanten, naar wie richten we ons?

Uit het praktijkvoorbeeld bleek dat het niet eenvoudig is om zomaar neen te zeggen tegen de inplanting van sociale huur in een dorp. In de feedback-/stuurgroep probeerden we ook minimumvoorwaarden te bepalen en dat is niet gelukt. Waar een dorp een tekort had, pleitten andere troeven (bv. ligging aan een hoofdweg, verbindingen van het openbaar vervoer of aanwezigheid van een bepaalde voorziening) of de korte afstand naar beter uitgeruste dorpen of centra, dan weer in het voordeel van het dorp. Terug naar af? Niet helemaal, de feedback-/stuurgroep vindt de screening alvast een zeer nuttig en bruikbaar instrument voor de planning van sociale huur in dorpen. Het instrument werd op basis van het praktijkvoorbeeld aangevuld met o.a. een meer nadrukkelijke analyse van vraag en aanbod, toevoeging van het aantal rechthebbenden, toevoeging van het vrijetijdsaanbod, enz Omgekeerd kunnen sociale woonactoren of woondiensten het instrument gebruiken om dorpen beter in te schatten op randvoorwaarden die voor een kandidaat-huurder in zijn concrete situatie van belang zijn en de inschrijving gerichter te laten gebeuren. GEMEENTELIJKE VERSUS REGIONALE PLANNING Hoe we het ook draaien of keren, er zijn meer sociale huurwoningen in de Westhoek nodig. Willen we de huidige nood invullen, dan komen we uit op een aandeel van 9 à 10 procent sociale huur over het gehele projectgebied. In een regio met vier stedelijke centra en een hele rits dorpen, komen ook de kleinere dorpen zonder pardon in het vizier. Het zal duidelijk zijn dat beter uitgeruste kernen en centra meer troeven bieden, zeker als we dat vertalen naar kansen van kwetsbare huurders toe. En die groep neemt binnen de sociale huur toe. Aan de andere kant stellen we vast dat we kleinere dorpen niet zomaar mogen afschrijven, ook de bevraging van de (kandidaat-)huurders bevestigde dat. Eerder dan kernen uit te sluiten, tenzij de allerkleinste die we bezwaarlijk een dorp kunnen noemen, zien we meer heil in een proportionele verdeling van de sociale huur over de dorpen en centra heen, op basis van het uitrustingsniveau en statuut. Hoe beter uitgerust, hoe groter het gewenste aandeel sociale huur. Het stedelijk gebied en de beter uitgeruste hoofddorpen nemen dan proportioneel meer op dan de andere kernen. Gemeenten kunnen dit principe bij de planning van sociale huur in het lokaal woonbeleid opnemen. Hoe de verhoudingen en percentages precies moeten liggen (om een voldoende aanbod te realiseren), hangt sterk af van de lokale context en mogelijkheden, en dient verder uitgeklaard in de gemeente en het lokaal woonoverleg. Het screeningsinstrument kan soelaas bieden om de inplanting van sociale huur in de (kleinere) kernen te gaan bepalen. Tot nu toe beperkten we ons tot de gemeentegrenzen. Iedere gemeente wordt immers door het G&P-decreet aangesproken om (uiteindelijk) 9% sociale huur te realiseren op hun grondgebied (hoewel het sociaal objectief hiervoor op vandaag niet zal volstaan). Dienen we ons niet af te vragen of gemeenten met vooral kleinere kernen en die voor tal van voorzieningen afhankelijk zijn van grotere centra, eigenlijk wel hetzelfde gewicht moeten torsen als steden? Is m.a.w. ook hier een proportionele verdeling op basis van uitrustingsniveau niet aangewezen, maar dan op regioniveau, waarbij de stedelijke centra en beter uitgeruste gemeenten een groter aandeel opnemen ten opzichte van de minder uitgeruste (veelal kleinere) gemeenten?

Het grote pluspunt van het G&P-decreet is net dat íedere gemeente met concrete objectieven wordt aangespoord om meer sociale huur te realiseren, en dat is gezien de nood en het beperkte aanbod in bepaalde gemeenten, geen overbodige luxe. Toch achten we een regionale planning (of zelfs onderverdeling in subregio s met een eigen planning) noodzakelijk, zéker in een plattelandscontext en met het oog op kansen van sociale huurders. Dat betekent wel dat steden of grotere (en beter uitgeruste) gemeenten meer dan hun eigen aandeel sociale huur moeten opnemen, ten bate van de kleinere (en minder goed uitgeruste) gemeenten, zonder deze laatste evenwel volledig van hun verantwoordelijkheid te ontslaan. De studie van de regionale woonmarkten van de Provincie West-Vlaanderen kan hier richtinggevend zijn. ENKELE (HEEL DRINGENDE) PRIORITEITEN In onze analyse kwamen we tot enkele opmerkelijke vaststellingen. Eerst en vooral nemen de hoofddorpen op dit moment geen proportioneel hoger aandeel sociale huur op (zelfs niet met inbegrip van de geplande projecten). In haar aanbevelingen stelt de feedback-/stuurgroep dat alle aandacht nu prioritair moet gaan naar inplanting van sociale huur in de stedelijke centra en de beter uitgeruste hoofddorpen. Dat lijkt in de geplande projecten inmiddels bevestigd. Toch dient in de hoofddorpen (of toch een deel ervan) een (verdere) inhaalbeweging te gebeuren. Ook is een verdere differentiatie in types woningen vereist, niet in het minst in de hoofddorpen. Over het projectgebied heen dient het aanbod versterkt te worden met kleinere types woningen en dient een minimaal aanbod van grote gezinswoningen gerealiseerd te worden. Of met de geplande projecten ook echt de achterstand zal ingelopen worden, valt nog te bekijken, maar we zien toch een duidelijke kentering, zeker als het gaat over de realisatie van kleinere types woningen. Van een stijging in het aanbod van grote woningen is op dit moment evenwel geen sprake. De kleinere dorpen, tenzij de allerkleinste, mogen dan al deel uitmaken van de planning voor sociale huur (we sluiten ze niet op voorhand uit), we vragen wel een goed doordachte inplanting. Het liefst in de vorm van zeer kleinschalige projecten. Alleszins is een nauwgezette opvolging van vraag en aanbod en screening op randvoorwaarden (en doelgroepen) vereist. We vertrekken evenmin van een blanco blad. Er zijn dorpen waar reeds een proportioneel groter aanbod aanwezig is, maar die toch niet over de juiste troeven beschikken. Ook kan het aanbod qua types woningen eenzijdig zijn of niet afgestemd op de vraag. We zijn dan ook van oordeel dat een overaanbod in dergelijke dorpen dient bijgestuurd. Hetzij door (een deel van) het aanbod om te turnen in andere types woningen, hetzij door ze af te stoten (op voorwaarde dat er dan in beter uitgeruste dorpen een meeraanbod wordt gerealiseerd).

7. Wisselen van helft Een echt scherpe keuze maken in de inplanting bleek niet eenvoudig. Daarmee komt het gewicht voor een (groot) stuk te liggen op wat we samenvattend flankerende maatregelen kunnen noemen. Daar verstaan we zowel de inschrijving en toewijzing (of mutaties) onder, als het creëren van bijkomende dienstverlening. HET JUISTE GEZIN OP DE JUISTE PLAATS Aangezien we sociale huur in kleinere dorpen niet uitsluiten, is het van groot belang dat wie daar terecht komt ook goed kan aarden. Het screeningsinstrument kan sociale woonactoren en woondiensten alvast ook helpen om kandidaat-huurders, rekening houdend met hun concrete situatie, gerichter in te schrijven. Dit kan toewijzingen willens nillens of (onmiddellijke vragen naar) mutaties vermijden, tot ieders tevredenheid, ook van de sociale huisvestingsmaatschappij. Een wondermiddel is het niet. Zeker in een context van een tot nog toe eerder beperkt aanbod, zullen er altijd huurders zijn die omwille van een dringende reden in een woning in een minder uitgerust dorp (met kortere wachtlijsten) gaan wonen, ondanks een andere voorkeur. Situaties veranderen ook en gezinnen die geboren en getogen zijn in het dorp willen, bv. bij het ouder worden, niet noodzakelijk in het dorp blijven. In die zin moeten ook mutaties vlotter kunnen, maar zoals vermeld, is dit op vandaag niet zo evident. Een vlottere mutatie naar gepaste woningen of beter uitgeruste dorpen of centra, laat ook toe het aanwezige aanbod juister in te zetten voor wie het bedoeld is. Een interessante discussie in dat opzicht is wie, voor welke redenen en op welk niveau, prioriteit krijgt. Laten we enkel de rationele bezetting en in sommige gemeenten (of dorpen) de woonplaats of lokale binding spelen (cf. toewijzingsreglementen)? Of moeten we veeleer een bredere set van criteria hanteren die elk een bepaald gewicht meekrijgen en beter rekening houden met kansen van huurders. Geven we voorrang aan eigen inwoners op het niveau van de gemeente of zelfs tot op het niveau van het dorp, of moeten we dit (in een plattelandscontext) veeleer op regioniveau (of subregioniveau) gaan bekijken en de mobiliteit van huurders opentrekken? Nu gebeurt het dat huurders ergens noodgedwongen gaan wonen en er eigenlijk niet meer weg geraken, laat staan kunnen verhuizen naar een beter uitgeruste gemeente of stad, omdat wachtlijsten en lokale toewijzingsreglementen (door een tot nog toe beperkt aanbod) dat verhinderen. Gezien onze uitgangspunten en bevindingen is dit een nijpende kwestie, maar het is in de huidige context niet eenvoudig om daar naar ieders goeddunken vlot een antwoord op te verzinnen. Omgekeerd stellen we vast dat huurders de mogelijkheden die er op dit moment zijn om te muteren, nog te weinig benutten. We moeten dit ook meer en beter durven communiceren naar huurders en diensten toe.

WONEN IN EEN DORP VERDIENT ONDERSTEUNING Laten we wonen (en sociale huur) in een dorp toe, ook in de kleinere kernen, dan moet er ook aandacht gaan naar ondersteuning en aanvullende dienstverlening waar dat nodig is. We denken dan concreet aan het geven van informatie over het dorp, winkels en diensten (in de nabije omgeving), service aan huis, scholen en kinderopvang, bereikbaarheid van (sociale) diensten en voorzieningen, thuiszorg en hulp, de regeling van het openbaar vervoer en vervoersalternatieven, vrijetijdsaanbod, en een onthaalbeleid voor nieuwkomers in het dorp, via bv. open ontmoetingsactiviteiten, een welkomstbezoek... Maar dan denken we ook aan een aanspreekpersoon of punt in het dorp, een dorpenwerker, al dan niet aangevuld met zorgnetwerken en een dorpshuis, waar bewoners (lees: alle dorpsbewoners, waaronder ook sociale huurders) terecht kunnen met vragen of problemen. De dorpenwerker fungeert als vertrouwenspersoon voor de dorpsbewoners, spoort proactief problematische situaties op, staat in voor toeleiding tot (en afstemming van) hulp- en dienstverlening of het vrijetijdsaanbod, en neemt initiatieven om de betrokkenheid en inspraak van bewoners (en sociale huurders) te bevorderen. Hij vormt in die hoedanigheid een soort knooppunt tussen de bewoners, diensten, het dorp en het beleid. De zorgnetwerken staan (met vrijwilligers) in voor aanvullende hulp op de bestaande thuishulp, bv. kleine klusjes, vervoer, boodschappen, gezelschap en signaleren problemen aan de dorpswerker. Er moet ook blijvend zorg uitgaan naar de kwaliteit van het sociaal huurpatrimonium, de woonomgeving en de opwaardering van (bestaande) wijken (wat al eens onderaan de prioriteitenlijst durft te belanden), het inrichten van openbare ruimte als ontmoetingsplekken en de leefbaarheid in het algemeen. Ook dient de nodige aandacht besteed aan een doordachte inplanting in het dorp, zodat sociale woningen en wijken goed aansluiten bij het karakter en bij andere delen van het dorp (en geen eiland op zich vormen). Kunnen sociale huisvesting en platteland met elkaar matchen? Het antwoord is Ja, maar niet zonder meer. De match kan maar slagen indien ze weloverwogen en doordacht aangepakt wordt. Mei 2013 Jimmy Vancalbergh & Dirk Sansen Samenlevingsopbouw West-Vlaanderen vzw Contactgegevens: Torhoutsesteenweg 100 A, 8200 Brugge 050/39 37 71-0474/91 96 85 dirk.sansen@samenlevingsopbouw.be www.samenlevingsopbouwwvl.be