ECLI:NL:CRVB:2017:1265

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:CRVB:2016:3509

ECLI:NL:CRVB:2017:95. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie

ECLI:NL:CRVB:2017:2863

ECLI:NL:CRVB:2017:2462

ECLI:NL:CRVB:2016:1344

ECLI:NL:CRVB:2016:3289

ECLI:NL:CRVB:2014:987

ECLI:NL:CRVB:2017:2864

ECLI:NL:CRVB:2017:1859

ECLI:NL:CRVB:2017:1307

ECLI:NL:CRVB:2013:1325

ECLI:NL:CRVB:2017:1204

ECLI:NL:CRVB:2017:1694

ECLI:NL:CRVB:2014:824

ECLI:NL:CRVB:2016:4970

ECLI:NL:CRVB:2013:2912

ECLI:NL:CRVB:2016:2097

ECLI:NL:CRVB:2016:4517

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:CRVB:2015:872

ECLI:NL:CRVB:2017:2885

ECLI:NL:CRVB:2016:1273

ECLI:NL:CRVB:2017:1982

ECLI:NL:CRVB:2015:3993

ECLI:NL:CRVB:2017:1820

ECLI:NL:CRVB:2016:3051

ECLI:NL:CRVB:2016:3593

ECLI:NL:CRVB:2017:1041

ECLI:NL:CRVB:2015:3533

ECLI:NL:CRVB:2013:2805

ECLI:NL:CRVB:2015:2828

ECLI:NL:CRVB:2014:1812

ECLI:NL:CRVB:2017:1692

ECLI:NL:CRVB:2016:5122

ECLI:NL:CRVB:2014:3821

ECLI:NL:CRVB:2016:707

ECLI:NL:CRVB:2012:BV9932

ECLI:NL:CRVB:2017:221

ECLI:NL:CRVB:2015:3138

ECLI:NL:CRVB:2012:BW0624

ECLI:NL:CRVB:2016:2114

ECLI:NL:CRVB:2014:2863

ECLI:NL:CRVB:2016:1899

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:CRVB:2006:AY8235

ECLI:NL:CRVB:2017:1486

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:CRVB:2016:3143

ECLI:NL:CRVB:2017:2389

ECLI:NL:CRVB:2017:1541

ECLI:NL:CRVB:2012:BW6565

ECLI:NL:CRVB:2017:1743

ECLI:NL:CRVB:2014:1325

ECLI:NL:CRVB:2014:39. Uitspraak. Centrale Raad van Beroep. Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:CRVB:2014:3289

ECLI:NL:CRVB:2016:5013

ECLI:NL:CRVB:2016:1002

ECLI:NL:CRVB:2014:2191

ECLI:NL:CRVB:2017:2577

ECLI:NL:CRVB:2016:218

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:CRVB:2017:570

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:CRVB:2017:2674

ECLI:NL:CRVB:2016:3325

ECLI:NL:CRVB:2016:3181

ECLI:NL:CRVB:2015:4726

ECLI:NL:CRVB:2017:141

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:CRVB:2012:BX3745

ECLI:NL:CRVB:2017:2494

ECLI:NL:CRVB:2017:2487

ECLI:NL:CRVB:2017:2335

ECLI:NL:CRVB:2016:4931

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:CRVB:2014:1935

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1875

ECLI:NL:CRVB:2017:2739

ECLI:NL:CRVB:2016:1955

ECLI:NL:CRVB:2012:BX8998

ECLI:NL:CRVB:2015:4650

ECLI:NL:CRVB:2012:BV2849

ECLI:NL:CRVB:2014:3069

ECLI:NL:CRVB:2017:1434

ECLI:NL:CRVB:2017:492

ECLI:NL:CRVB:2017:1049

ECLI:NL:CRVB:2014:1613

ECLI:NL:CRVB:2015:238

ECLI:NL:CRVB:2017:1689

ECLI:NL:CRVB:2006:AY6596

ECLI:NL:CRVB:2016:3643

ECLI:NL:CRVB:2014:2895

ECLI:NL:CRVB:2015:196

ECLI:NL:CRVB:2014:1620

ECLI:NL:RVS:2017:1925

ECLI:NL:CRVB:2015:4258

ECLI:NL:CRVB:2015:240

ECLI:NL:CRVB:2013:2750

ECLI:NL:CRVB:2017:1850

ECLI:NL:CRVB:2017:2617

Transcriptie:

ECLI:NL:CRVB:2017:1265 Instantie Datum uitspraak 05-04-2017 Datum publicatie 07-04-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 15/4011 WW Socialezekerheidsrecht Hoger beroep Vaststelling en terugvordering WW-uitkering. Appellant had kunnen en moeten weten dat een deel van zijn inkomsten als startende zelfstandige zou worden verrekend met de door hem over de startersperiode ontvangen uitkering. Vindplaatsen Rechtspraak.nl SZR-Updates.nl 2017-0088 Uitspraak 15/4011 WW Datum uitspraak: 5 april 2017 Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 april 2015, 15/90 (aangevallen uitspraak) Partijen: [appellant] te [woonplaats] (appellant) de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2017. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is met ingang van 1 januari 2010 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). 1.2. Bij besluit van 8 februari 2010 heeft het Uwv appellant toestemming gegeven om met behoud van zijn WW-uitkering van start te gaan met een eigen bedrijf. De zogenoemde startersperiode is daarbij gesteld op de periode van 1 februari 2010 tot en met 1 augustus 2010. In het besluit is vermeld dat op de uitkering 70% van de inkomsten als zelfstandige in mindering wordt gebracht. Omdat de hoogte van deze inkomsten pas na de startperiode bekend zal zijn wordt de uitkering over de startperiode als voorschot betaald. Na de startperiode volgt nadere informatie over de verrekening van de inkomsten. 1.3. Nadat het Uwv kennis had genomen van de definitieve belastingaanslagen van appellant over de jaren 2010 en 2011 heeft het Uwv op basis daarvan de definitieve WW-uitkering over de periode van 1 februari 2010 tot 1 augustus 2010 vastgesteld. Dit heeft het Uwv neergelegd in een besluit van 27 augustus 2014. In dit besluit heeft het Uwv voorts de definitieve uitkering afgezet tegen het eerder verstrekte voorschot en het verschil van 7.264,40 van appellant teruggevorderd. 1.4. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 augustus 2014. Hij heeft daarbij aangevoerd dat hij het besluit van 8 februari 2010 nooit heeft ontvangen en dat hem ook overigens niet is verteld dat hij zijn WW-uitkering als voorschot ontving en dat hij deze mogelijk (gedeeltelijk) zou moeten terugbetalen. Zijn werkcoach heeft hem daar volgens appellant niet op gewezen en hij heeft ook geen voorlichtingsmateriaal over de startersregeling ontvangen. 1.5. Bij beslissing op bezwaar van 12 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 augustus 2014 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft in dit besluit te kennen gegeven het besluit van 8 februari 2010 naar het juiste adres te hebben verstuurd en niet te kunnen verklaren waarom appellant dit niet zou hebben ontvangen. Volgens het Uwv had appellant zowel uit dit besluit als uit de brochure Kan ik met een uitkering voor mijzelf beginnen als uit informatie op de website van het Uwv kunnen afleiden dat zijn WWuitkering gedurende de startersperiode als voorschot werd betaald. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant onvoldoende geloofwaardig heeft ontkend dat hij het besluit van 8 februari 2010 heeft ontvangen. Voorts blijkt uit het werkplan en de informatie van de werkcoach dat in de betreffende periode meermaals contact heeft plaatsgevonden tussen appellant en de werkcoach, waarbij is gesproken over appellants onderneming en zijn WW-uitkering. De rechtbank heeft uit de gegevens over deze contacten geconcludeerd dat appellant, overeenkomstig het besluit van 8 februari 2010, gebruik heeft gemaakt van de startersperiode. Naar het oordeel van de rechtbank had appellant kunnen en moeten weten dat een deel van zijn inkomsten als starter verrekend zou worden met zijn uitkering. 3.1. Appellant heeft in hoger beroep herhaald wat hij ook in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, namelijk dat hij het besluit van 8 februari 2010 niet heeft ontvangen, dat hij ook overigens niet adequaat is geïnformeerd over zijn positie, dat hij niet wist dat hij het risico liep een deel van zijn WW-uitkering te moeten terugbetalen en dat hij als hij juist zou zijn geïnformeerd niet als zelfstandige aan de slag zou zijn gegaan. 3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft daarbij opnieuw verwezen naar de informatie uit het besluit van 8 februari 2010, de brochure en de website. Het had naar de mening van het Uwv op de weg van appellant gelegen deze bronnen te raadplegen en zich met eventuele vragen tot het Uwv te wenden. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Allereerst moet worden beoordeeld welke betekenis moet worden gehecht aan de stelling van appellant dat hij het besluit van 8 februari 2010 niet heeft ontvangen. 4.2. Er bestaat een uitgebreide rechtspraak over de beoordeling van situaties waarin de betrokkene ontkent een besluit (tijdig) te hebben ontvangen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 december 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BC2860). Deze rechtspraak is evenwel toegespitst op het vraagstuk van de ontvankelijkheid. Meer specifiek richt deze rechtspraak zich op de toepassing van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht, waaruit volgt dat de bezwaar- of beroepstermijn gaat lopen op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. 4.3. In deze zaak gaat het echter niet om de beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar of beroep, maar om de vraag of appellant kon beschikken over bepaalde informatie, namelijk informatie over het regime van zijn uitkering. Appellants ontkenning het besluit van 8 februari 2010 te hebben ontvangen moet tegen die achtergrond worden beschouwd. 4.4. Uit de stukken komt over de contacten tussen appellant en zijn werkcoach het volgende naar voren. 4.4.1. Uit een aantekening van de werkcoach van 21 december 2009 blijkt dat appellant aanvankelijk twijfelde of hij als zelfstandige aan de slag zou gaan of zou streven naar een baan in loondienst. In het werkplan van dezelfde datum wordt vermeld dat beide mogelijkheden open worden gelaten tot de volgende afspraak op 18 januari 2010. Dan zal het bedrijfsplan worden doorgenomen en zal eventueel een startersperiode worden ingezet. Voor informatie wordt verwezen naar de website www.uwv.nl. Ten slotte wordt vermeld dat appellant zich vast kan inschrijven bij de Kamer van Koophandel. 4.4.2. Uit de aantekeningen van de werkcoach van 18 januari 2010 blijkt dat het geplande gesprek van 18 januari 2010 heeft plaatsgevonden. Er is gesproken over de eigen onderneming. Appellant heeft een verklaring arbeidsrelatie, heeft zich ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, er lopen offertes voor een verzekering en hij heeft een bank. Hij zal eventueel starten per 1 februari 2010. Hij wordt aangemeld voor de MKB-avond van 9 februari 2010. 4.4.3. Uit een aantekening van de werkcoach van 26 januari 2010 blijkt dat toestemming is gegeven om per 1 februari 2010 als zelfstandige aan de slag te gaan. Vervolgens is volgens het Uwv het besluit van 8 februari 2010 verzonden. Ook hiervan is een aantekening gemaakt. 4.4.4. Uit een aantekening van de werkcoach van 4 mei 2010 blijkt dat gesproken is over het bedrijf van appellant en dat hij zijn eerste opdrachten heeft uitgevoerd. Appellant zal de werkcoach op de hoogte houden en in ieder geval over drie maanden doorgeven wat de stand van zaken is. 4.4.5. Op 19 juli 2010 heeft de werkcoach appellant laten weten dat het einde van de startersperiode, 1 augustus 2010, al erg dichtbij is, dat hij een keuze moet maken om al dan niet door te gaan met zijn onderneming en hem gevraagd haar op de hoogte te stellen van de stand van zaken en van zijn keuze. 4.4.6. Op 22 juli 2010 heeft appellant de werkcoach telefonisch laten weten dat hij verder gaat met zijn onderneming en dat de WW per 1 augustus 2010 stopgezet kan worden. 4.5. Zoals door de rechtbank in overweging 2 van de aangevallen uitspraak terecht gesteld kon appellant door in te loggen via de website van het Uwv de aantekeningen van de werkcoach en

het werkplan inzien. Hij had dus op eenvoudige wijze kunnen nagaan wat er precies was besproken en afgesproken en bij twijfel daarover contact kunnen opnemen met zijn werkcoach. 4.6. Ook los van de vraag of hij het besluit van 8 februari 2010 had ontvangen kon appellant, gelet op de in 4.4 beschreven contacten met zijn werkcoach, duidelijk zijn dat feitelijk vanaf 1 februari 2010 toepassing was gegeven aan de startersregeling en dat de uitkering die hij over de periode van 1 februari 2010 tot 1 augustus 2010 ontving geen gewone WW-uitkering was, maar een bijzondere uitkering voor starters. Appellant heeft ook in overeenstemming daarmee gehandeld door niet langer te solliciteren en zich geheel te richten op zijn werkzaamheden als zelfstandige. Indien en voor zover bij appellant onduidelijkheden bestonden over de precieze voorwaarden van deze startersuitkering had het op zijn weg gelegen zich nader te (laten) informeren via de werkcoach, de website van het Uwv of anderszins. Dat hij dit heeft nagelaten moet voor zijn rekening en risico blijven. 4.7. Niet valt in te zien waaraan appellant een in rechte te honoreren verwachting zou kunnen hebben ontlenen dat hij de door hem over de startersperiode ontvangen uitkering geheel zou mogen houden, ongeacht zijn inkomsten uit zijn werkzaamheden als zelfstandige. 4.8. Op grond van wat in 4.4 tot en met 4.7 is overwogen wordt met de rechtbank geconcludeerd dat appellant had kunnen en moeten weten dat een deel van zijn inkomsten als startende zelfstandige zou worden verrekend met de door hem over de startersperiode ontvangen uitkering. 4.9. Appellant heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de bij de berekening van de korting in aanmerking genomen uitkering of tegen de berekening als zodanig. 4.10. Wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.9 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en E. Dijt en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017. (getekend) A.I. van der Kris (getekend) R.H. Budde

SS