Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verzekeringsvoorwaarden Ziektewet en Arbeidsongeschiktheidswet [ binnenland ]

========= ===== * Recht op suppletie 13:2 t/m 13:5. * Suppletie 13:6 t/m 13:11. * Betaling van de suppletie 13:12 en 13:13

Vaststelling AOW/AWW-bedragen per 1 maart 1996 SZW

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

REGLEMENT. Toeslagregeling per

UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden.

NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Financiële onder steuning voor de nabestaande (Wuv en Wubo)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gelet op artikel 97, zevende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Pensioenreglement. van AEGON Levensverzekering N.V. voor de werknemers op wie van toepassing was de pensioenregeling van:

PENSIOENREGLEMENT II STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE MEUBELINDUSTRIE EN MEUBILERINGSBEDRIJVEN. Juni 2015

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ANW- Hiaat Reglement De Stichting Kuwait Petroleum Pensioenfonds Nederland

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Bijlage 1: CAO Schilders

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

REGELING INVALIDITEITSPENSIOEN

Eerste Kamer der Staten-Generaal

REGLEMENT ANW-PENSIOEN PENSIOENFONDS RECREATIE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

REGLEMENT AANVULLEND ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN VAN STICHTING PENSIOENFONDS IMTECH

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

ANW- Hiaat Reglement 2015

Bijlagen. Bijlage 1. Schematische weergave van de belangrijkste naoorlogse kostwinnersbepalingen in de sociale verzekeringen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten Generaal

Zitting

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van,

Reglement arbeidsongeschiktheidspensioen Stichting Voorzieningsfonds Getronics

Beleidsregels Middelentoets voor pensioenvermogens in de 3 de pijler

Reglement TIJDELIJK AANVULLEND NABESTAANDENPENSIOEN (ANW-hiaat verzekering)

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage

Artikel I. Wijziging van de Algemene Ouderdomswet

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Eerste Kamer der Staten-Generaal

De generale synode heeft in de vergadering van 9 november 2012 de volgende wijzigingen van de kerkordelijke regelingen vastgesteld:

REGLEMENT WAO-HIATENPENSIOEN STICHTING PENSIOENFONDS ALLIANCE

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Overgangsbepalingen. Was u in dienst voor 1 januari 2018? Dan gelden er voor u extra regels:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Reglement Aanvullingsfonds m.b.t. aanvullingen WAO

Artikel 31. Toelichting. Artikel 31, tweede lid, onderdeel u, van de Wet werk en bijstand komt te luiden:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Algemene Ouderdomswet (AOW)

Werkgever: Metro, en de door de directie aangewezen verbonden. ondernemingen, waarmee de stichting, onder goedkeuring van de

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 19 maart 2003

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Stichting Pensioenfonds ANWB. Aanvullend Reglement TIJDELIJK PARTNERPENSIOEN (ANW-hiaat verzekering)

Nr. 62 Vermindering ouderdomspensioen bij eindigen deelneming door omzetting in partnerpensioen bij overlijden voor 65 jaar

Pensioenreglement. van AEGON Levensverzekering N.V. voor de werknemers op wie van toepassing was de pensioenregeling van:

PENSIOENREGLEMENT II. Aanvullend pensioen WAO/WIA STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG

Stichting E3 van de Ar beid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Handreiking ODV-aanspraken en overlijden (versie 4 april 2018) Inleiding

Wet verevening pensioenrechten bij scheiding

Artikel 31. Toelichting. De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd: Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

ARBEIDSOVEREENKOMST. 2. [naam DGA], geboren op [datum], wonende aan de [adres] te ([postcode]) [plaats], hierna te noemen: "werknemer";

ECLI:NL:CRVB:2006:AY4086

STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS WATERBOUW

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Artikel 31 Let op: Artikel 31 wijzigt ook door de Wet maatregelen WWB!!! Laatste bewerking op 10 maart

In artikel 9a wordt, onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

Kennisdossier Algemene nabestaandenwet november 2008

REGLEMENT WGA-HIAATREGELING

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst;

REGLEMENT SENIORENREGELING GROOTHANDEL IN BLOEMBOLLEN 2019

19. REGLEMENT SENIORENREGELING GROOTHANDEL IN BLOEMBOLLEN 2019

Tweede Kamer der Staten-Generaal

No.W /III 's-gravenhage, 8 april 2008

Stichting Metro Pensioenfonds. ANW Hiaatreglement. 28 oktober 2008

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1983-1984 17968 Harmonisatie overlijdensuitkeringen in de sociale verzekeringen Nr. 3 NOTA I. Inleiding Bij wet van 29 december 1982 (Stb. 751) is een nadere wijziging van de AOW tot stand gekomen. Deze wijziging heeft tot doel de termijn, waarover het AOW-gehuwdenpensioen bij overlijden van één van de echtgenoten wordt doorbetaald aan de langstlevende echtgenoot, terug te brengen van vijf naar twee maanden. Door het terugbrengen van de termijn van de overlijdensuitkering in de AOW van vijf naar twee maanden, geldt een uniforme termijn zowel in de AOW als in andere wetten, die een overlijdensuitkering kennen nl. het Burgerlijk Wetboek (BW), de Ziektewet (ZW), de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV). De Sociaal-Economische Raad (SER) stelde in zijn advies van 30 november 1982 over deze materie, zich met deze uniformering te kunnen verenigen. De raad achtte het echter gewenst dat gelijktijdig aan de overlijdensuitkering in de AOW- met inachtneming van de huidige structuur van die verzekering - waar mogelijk op gelijke wijze vorm en inhoud wordt gegeven als aan de overlijdensuitkering in de werknemersverzekeringen. Dat wil zeggen dat voor een overlijdensuitkering niet alleen in aanmerking kan komen de langstlevende echtgenoot, maar ook en wel achtereenvolgens de minderjarige kinderen en degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde. Volgens de raad zou dan tevens voor de overlijdensuitkering in het kader van de AOW zoveel mogelijk dezelfde behandeling voor de belasting- en premieheffing moeten gelden als voor die ingevolge de werknemersverzekeringen. Verder vond de SER het gewenst om ook in de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) een dergelijke overlijdensuitkering op te nemen; daarin is tot nu toe nog niet voorzien. Ook de Raad van State kon zich met de algemene strekking van het wetsontwerp dat tot de wijziging heeft geleid verenigen, doch ook dat college achtte het wenselijk, dat in ruimere zin dan alleen ten aanzien van de duur van de overlijdensuitkering aangesloten wordt bij de overlijdensregelingen ingevolge de overige sociale verzekeringswetten. De raad doelde op een ruimere omschrijving van de kring der nagelaten betrekkingen en de belasting- en premievrijdom. Ook bij de behandeling van het wetsontwerp, dat heeft geleid tot eerdergenoemde wet van 29 december 1982, in de Tweede Kamer, werd door verschillende fracties aangedrongen op een verdergaande uniformering. Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 968, nrs. 2-3 3

In een motie van het lid van de Tweede Kamer, mevrouw Dales, (gedrukte stukken, 17711, nr. 7), die door de Kamer is aangenomen, sprak de Kamer het oordeel uit, dat de verdere uniformering van de overlijdensuitkering in de AOW op korte termijn haar beslag dient te krijgen. Voorts werd de regering verzocht om vóór 1 mei 1983 een ontwerp van wet in te dienen dat tot strekking heeft de bedoelde uniformering in brede zin tot stand te brengen. Naar aanleiding van deze motie heb ik de Kamer een nota toegezegd over volledige harmonisatie. Vele en urgente werkzaamheden op mijn departement, met name binnen het Directoraat-Generaal Sociale Zekerheid, hebben ertoe geleid dat de toegezegde nota helaas eerst thans aan de Kamer kan worden toegezonden. In deze nota wordt de harmonisatie van de overlijdensuitkeringen behandeld. In hoofdstuk II wordt de geschiedenis van de overlijdensuitkeringen besproken. Hoofdstuk III behandelt het karakter van de overlijdensuitkering in het kader van de AOW. Vervolgens worden de verschillen van de huidige overlijdensuitkeringen besproken in hoofdstuk IV. Hoofdstuk V bevat voorstellen tot harmonisatie van de overlijdensuitkeringen in het kader van de sociale verzekeringswetten. Hoofdstuk VI van deze nota bevat een samenvatting en conclusies. Voorts wordt in dat hoofdstuk ingegaan op de kosten van de harmonisatie. II. Geschiedenis van de overlijdensuitkering In de memorie van toelichting op het wetsontwerp tot invoering van de AOW (zitting 1954-1955, 4009, nr. 3, blz. 59) wordt over de overlijdensuitkering opgemerkt, dat het, evenals dit bij de Noodwet Ouderdomsvoorziening het geval is, wenselijk is het volle pensioen van de gehuwde man of vrouw na het overlijden nog enige maanden aan de weduwe of weduwnaar door te betalen om een geleidelijke aanpassing aan de veranderde omstandigheden mogelijk te maken. De doorbetaling duurde tot en met de vijfde maand na de maand waarin het overlijden plaatsvond. Op 30 juni 1969 dienden de leden van de Tweede Kamer, de heren Boot en Van Schaik, een wetsvoorstel in tot wijziging van het BW, de ZW, WAO en WWV (overlijdensuitkering ten behoeve van nagelaten betrekkingen van werknemers). Dit voorstel is bij wet van 14 september 1970, Stb. 420, gerealiseerd. De indieners van het wetsvoorstel waren van oordeel dat tot dusverre de rechtstreekse aanspraken van weduwen en wezen tegenover de werkgever van hun overleden echtgenoot en vader niet bevredigend waren geregeld. Zij achtten het uit de tijd om de aanspraak op de overlijdensuitkering geheel en al over te laten aan collectieve of individuele arbeidscontracten. Verwezen werd naar sociale verzekeringswetten die reeds een overlijdensuitkering kenden, namelijk de AOW (vijf maanden) en de ZW en de WAO (tot en met de maand van overlijden). Na invoering van de voorgestelde maatregel geldt dat de overlijdensuitkering wordt uitbetaald tot en met de laatste dag van de tweede maand na die, waarin het overlijden plaatsvond. Primair is de verplichting gelegd op de werkgever (artikel 1639 1 BW), maar het bedrag van de overlijdensuitkering dat de werkgever moet uitbetalen wordt verminderd met overlijdensuitkeringen die krachtens de ZW en de WAO aan de nagelaten betrekkingen toekomen. Gelet op hetgeen algemeen als redelijk wordt beschouwd, is het recht op ziekengeld en arbeidsongeschiktheidsuitkering in geval van overlijden uitgebreid met twee maanden. In de WWV is een zelfde regeling getroffen. Als rechtsgrond voor deze maatregel werd door de indieners aangevoerd dat het loon niet alleen dient voor het onderhoud van de werknemer persoonlijk, doch ook voor dat van zijn gezin, zodat de verplichting van loonbetaling mede behoort te omvatten de doorbetaling van het loon of een looncompenserende uitkering gedurende enige tijd na het overlijden van de werknemer. Het gezin wordt dan niet van de ene dag op Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 968, nrs. 2-3 4

de andere van de normale inkomsten verstoken en kan geleidelijk maatregelen treffen om zich aan te passen aan de toekomstige uitkeringen krachtens pensioenvoorzieningen. Ook de AAW kent in artikel 44 een overlijdensuitkering. Dit artikel komt overeen met artikel 53 van de WAO en artikel 35 van de ZW. Resumerend geldt dat de volgende wetten thans een overlijdensuitkering kennen. - Op grond van artikel 1639 1 van het Burgerlijk Wetboek is de werkgever verplicht aan de nagelaten betrekkingen van de arbeider een uitkering te verlenen ten bedrage van het loon over de periode vanaf de dag na overlijden tot en met de laatste dag van de tweede maand na die, waarin het overlijden plaatsvond. - De Ziektewet (artikel 35), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (artikel 53) en de Wet Werkloosheidsvoorziening (artikel 19) bevatten een bepaling, op grond waarvan respectievelijk het ziekengeld, de arbeidsongeschiktheidsuitkering en de WWW-uitkering wordt doorbetaald aan de nagelaten betrekkingen tot en met de tweede maand, volgende op die, waarin het overlijden van degene, aan wie de uitkering is toegekend, plaatsvond. Op grond van deze bepalingen wordt derhalve gedurende enige tijd het loon of de uitkering van de overledene doorbetaald aan de nagelaten betrekkingen. - Ingevolge het tweede lid van artikel 15 van de AOW wordt na het overlijden van een gehuwde man of van een gehuwde vrouw, het aan de overledene toegekende ouderdomspensioen tot en met de laatste dag van de tweede maand, volgende op die, waarin het overlijden plaatsvond, uitbetaald aan de langstlevende echtgenoot. III. Karakter van de overlijdensuitkering in het kader van de AOW De overlijdensuitkering in de AOW heeft een ander karakter dan die in het BW en de vorengenoemde werknemersverzekeringen. Dit moge duidelijk worden na de hiernavolgende uitleg van het systeem van de AOW. De AOW is een opbouwverzekering, die uitgaat van een 50-jarige verzekeringsduur. Een ieder die in Nederland woont of werkt is verzekerd tussen het 15de en het 65ste levensjaar en bouwt 2% van het pensioen op. Bij een echtpaar bouwt ieder der echtgenoten 1 % per jaar op. Voor ieder jaar dat men niet verzekerd is geweest of schuldig nalatig is geweest om de premie te betalen, wordt een korting op het pensioen toegepast van 2% voor ongehuwden en van 1% voor gehuwden. De AOW kent een gehuwden- en een ongehuwdenpensioen. Het gehuwdenpensioen wordt toegekend aan de gehuwde man, die niet duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leeft. De gehuwde man ontvangt bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd het gehuwdenpensioen, ongeacht de leeftijd van zijn echtgenote. Het AOW-pensioen voor een gehuwde man is dus in feite een gezinsuitkering. Ongehuwden of gehuwden die duurzaam gescheiden leven ontvangen het ongehuwdenpensioen. Aangezien de kosten van levensonderhoud voor een echtpaar niet zo hoog zijn als voor twee ongehuwden, is het pensioen voor een echtpaar op een lager bedrag vastgesteld dan tweemaal het ongehuwdenpensioen. De verhouding gehuwden- en ongehuwdenpensioen bedraagt 100 :70. Na het overlijden van een gehuwde pensioengerechtigde heeft de langstlevende echtgenoot niet langer recht op het gehuwdenpensioen, maar - net als andere ongehuwden - op het (lagere) ongehuwdenpensioen, óf indien de echtgenote jonger is dan 65 jaar, een pensioen ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW). Ten einde de overgang van het gehuwdenpensioen (100) naar het ongehuwdenpensioen (70) geleidelijker te laten verlopen, is in de AOW een bepaling opgenomen op grond Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 968, nrs. 2-3 5

waarvan het genuwaenpensioen nog gedurende enige tijd aan de langstlevende echtgenoot wordt doorbetaald. Het eigen ongehuwdenpensioen of weduwenpensioen wordt dan eerst toegekend met ingang van de derde maand na de maand, waarin het overlijden plaatsvond. De hoogte van het aan de man toegekende gehuwdenpensioen is, zoals blijkt uit het hiervoor uiteengezette systeem van de AOW, gebaseerd op de verzekeringstijdvakken van beide echtgenoten. Dat wil zeggen, dat de hoogte van het gehuwdenpensioen niet alleen afhankelijk is van het aantal jaren dat de man verzekerd is geweest, maar ook van de verzekerde jaren van zijn echtgenote. De doorbetaling van het gehuwdenpensioen na overlijden vindt plaats aan één van beiden. Daardoor heeft de overlijdensuitkering in de AOW een ander karakter dan de overlijdensuitkering ingevolge het BW, de ZW, WAO, WWV en AAW, waar het gaat om het loon c.q. de uitkering van de overledene alleen, dat wordt doorbetaald aan de nagelaten betrekkingen. In de AOW vindt er in feite slechts een uitstel plaats van de verlaging van het pensioen. Het meerdere dat tijdelijk wordt doorbetaald is voorts aanzienlijk kleiner dan het pensioengedeelte, dat aan de overledene kon worden toegerekend. Hieruit volgt dat in de AOW eerst dan sprake kan zijn van doorbetaling van het pensioen van de overledene wanneer een zelfstandig recht bestaat op AOW-pensioen voor zowel mannen als vrouwen. In die situatie kan namelijk het pensioen van de overledene aan de langstlevende echtgenoot worden doorbetaald onafhankelijk van het eigen pensioen dat aan die echtgenoot zelf is toegekend. Op dit moment heeft de gehuwde vrouw echter geen zelfstandig recht op AOW-pensioen, hoewel zij zelfstandig verzekerd is en haar eigen pensioen opbouwt. Een volledige uniformering van de overlijdensuitkeringen ingevolge het BW en de werknemersregelingen enerzijds en de AOW anderzijds is dan ook pas mogelijk indien in de AOW een zelfstandig recht op pensioen voor de gehuwde vrouw is doorgevoerd. Op grond van de EG-richtlijn van 19 december 1978 (betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid), moet, onder ander in de AOW, vóór 23 december 1984 de gelijke behandeling van mannen en vrouwen zijn geraliseerd. Hieronder wordt nader ingegaan op het voorstel tot wijziging van de AOW zoals dat ter advisering is voorgelegd aan de SER en de Emancipatieraad op 17 juli 1981. In het voorstel wordt uitgegaan van de verzelfstandiging. Dat wil zeggen, dat zowel de gehuwde man als de gehuwde vrouw bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd aanspraak kan maken op een basispensioen, ongeacht de leeftijd van de echtgeno(o)t(e). Zolang één van hen die leeftijd nog niet heeft bereikt, krijgt de 65-jarige een toeslag die afhankelijk zal zijn van het inkomen van de ander. Het basispensioen voor een gehuwde bedraagt in het voorstel 50% van het huidige gehuwdenpensioen. Wanneer man en vrouw beiden de 65-jarige leeftijd hebben bereikt, ontvangen ze samen 100%, evenals thans het geval is. De eventueel te verlenen toeslag is maximaal 50%. De hoogte van het ongehuwdenpensioen blijft ongewijzigd en bedraagt, net als nu, 70% van het huidige gehuwdenpensioen. Uiteraard is op dit moment - de SER en de Emancipatieraad hebben nog geen advies uitgebracht - nog niet te voorzien hoe de AOW er, na de wetswijziging op grond van de EG-richtlijn zal uitzien. In ieder geval zullen echter zowel mannen als vrouwen zelfstandig aanspraak op AOW-pensioen moeten kunnen maken. Eerst indien de gelijke behandeling in de AOW is gerealiseerd en gehuwden mannen en vrouwen ieder een eigen pensioen ontvangen kan - zoals gezegd - de overlijdensuitkering in de AOW een zelfde karakter krijgen als die in het BW en de werknemersregelingen. Op dat moment is een volledige uniformering mogelijk. Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 968, nrs. 2-3 6

IV. Verschillen in de huidige overlijdensuitkeringen 1. Kring van rechthebbenden op de uitkering Het Burgerlijk Wetboek bepaalt, dat de uitkering wordt verleend aan de nagelaten betrekkingen van de arbeider. Daaronder wordt verstaan: «de langstlevende der echtgenoten van wie de arbeider niet duurzaam gescheiden leeft, of bij ontstentenis van deze de minderjarige wettige of erkende natuurlijke kinderen.» In de ZW, WAO, WWV en de AAW wordt de uitkering verleend aan: a. de langstlevende der echtgenoten indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde; b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of erkende natuurlijke kinderen; c. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde. De kring van rechthebbenden in deze wetten is derhalve ruimer dan die in het Burgerlijk Wetboek. Op dit verschil wordt in hoofdstuk V nader ingegaan. In de AOW wordt de overlijdensuitkering uitbetaald aan de langstlevende echtgenoot. 2. Duur van de uitkering Alle wettelijke bepalingen zijn erop gericht het loon, respectievelijk de uitkering of het pensioen gedurende twee maanden door te betalen. Ten aanzien van de duur van de uitkering is derhalve nu reeds sprake van uniformering. 3. Fiscale behandeling Krachtens het Burgerlijk Wetboek wordt de overlijdensuitkering verleend ten bedrage van het loon. Vindt uitbetaling plaats in een bedrag ineens, dan is daarover geen belasting verschuldigd (artikel 12, letter f, van de Uitvoeringsbeschikking loonbelasting). Is sprake van een periodieke uitkering dan moet wel belasting worden betaald. Belastingheffing geschiedt in principe bij de genieter van de overlijdensuitkering, meestal dus de erven. In de praktijk wordt het loon echter beschouwd als posthuum loon, dat op dezelfde manier is belast als tijdens het leven van de werknemer. De werkgever wordt zodoende niet belast met onderzoek naar de personalia en burgerlijke staat van de erven. In bepaalde gevallen kan het voor de erven echter gunstiger zijn het loon bij hen te belasten. Op hun verzoek gebeurt dat dan ook. Gezien de mogelijkheid tot vrijstelling van belastingheffing ligt het echter voor de hand, dat men in de praktijk meestal de voorkeur geeft aan uitbetaling van de overlijdensuitkering in een bedrag ineens. In de ZW, WAO en WWV is sprake van een uitkering voor zover mogelijk in een bedrag ineens. Deze toevoeging is bij de behandeling van het wetsvoorstel van de kamerleden Boot en Van Schaik bij nota van wijzigingen opgenomen met de bedoeling de uitkering buiten de belasting- en premieheffing te houden. Voor de overlijdensuitkering ingevolge het BW was deze toevoeging niet noodzakelijk, aangezien de ter zake geldende wettelijke bepalingen reeds de mogelijkheid van belastingvrijstelling bieden. Voor wat de ZW en WAO betreft, is in een circulaire van de Sociale Verzekeringsraad aan de Bedrijfsverenigingen van 5 oktober 1971, nr. 19019, en voor wat de WWV betreft in een aanschrijving van 19 november 1981, nr. B.71/16498, vastgesteld dat over die uitkeringen geen belasting wordt ingehouden. Voor de overlijdensuitkering krachtens de AOW geldt geen belastingvrijstelling, aangezien het hier een normale periodieke pensioenbetaling betreft. Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 968, nrs. 2-3 7

V. Voorstellen tot harmonisatie van de overlijdensuitkeringen 1. Inleiding Zowel door de SER als door de Raad van State en vervolgens vanuit de Tweede Kamer is, bij de behandeling van het wetsontwerp dat heeft geleid tot terugbrenging van de termijn van de overlijdensuitkering in de AOW van vijf naar twee maanden, aangedrongen op een volledige harmonisatie van de overlijdensuitkeringen zoals die in de verschillende wetten voorkomen. Alvorens te bezien op welke wijze een zodanige harmonisatie tot stand kan worden gebracht kan de vraag worden gesteld of er behoefte bestaat aan een dergelijke overlijdensuitkering. Mogelijk zullen immers de nabestaanden zelf in hun onderhoud kunnen voorzien of bestaat er recht op een sociale uitkering. Ik meen echter dat een overlijdensuitkering ook thans nog wenselijk is om een ietwat geleidelijke aanpassing aan de soms zeer plotselinge verandering van omstandigheden als gevolg van het overlijden mogelijk te maken. Bij de studie naar een gewijzigde opzet van de AWW, zoals is aangekondigd in het kader van de begroting van het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 1984 zal overigens de plaats en functie van de overlijdensuitkeringen worden betrokken. Hierover zal een adviesaanvrage aan de SER en de Emancipatieraad worden gezonden. Het is echter zeker zinvol reeds thans na te gaan op welke wijze de nu bestaande regelingen kunnen worden geharmoniseerd. Harmonisatie kan dan worden bereikt door de overlijdensuitkering in de AOW in overeenstemming te brengen met die in de werknemersregelingen. Dit betekent een wijziging ten aanzien van de kring van rechthebbenden en van de fiscale behandeling. Hieronder wordt daarop nader ingegaan. 2. Kring van belanghebbenden De overlijdensuitkering in de AOW wordt uitbetaald aan de langstlevende echtgenoot. In het BW, de werknemersregelingen en de AAW is de kring van rechthebbenden ruimer. Bij de wetswijziging in 1970 van het BW, de ZW, WAO en WWV (overlijdensuitkering ten behoeve van nagelaten betrekkingen van werknemers) is aangesloten bij de regeling zoals die op dat moment gold in de ZW en WAO. De in die wetten genoemde (ruime) kring van rechthebbenden is in de werknemersverzekeringen overgenomen. Gezien deze overwegingen ligt het voor de hand om bij gelegenheid van de harmonisatie van de overlijdensuitkeringen in de AOW aan te sluiten bij de kring van rechthebbenden zoals die in de werknemersregelingen en de AAW voorkomt. Dit betekent, dat de overlijdensuitkeringsregeling in het kader van de AOW zodanig moet worden uitgebreid dat bij afwezigheid van de echtgenoot de uitkering aan de kinderen wordt uitbetaald en vervolgens - bij afwezigheid van zowel echtgenoot als kinderen - aan degenen van wie de overledene in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde. In de AOW wordt het gehuwdenpensioen toegekend aan de gehuwde man of de gehuwde vrouw, die niet duurzaam gescheiden van zijn of haar echtgenoot leeft. Ongehuwden of gehuwden die duurzaam gescheiden leven ontvangen het ongehuwdenpensioen. Indien de overledene in het genot was van een gehuwdenpensioen is er derhalve altijd een echtgenoot die in eerste instantie in aanmerking komt voor de uitbetaling van de overlijdensuitkering. De overige rechthebbenden zouden alleen aan de orde komen in het geval dat de langstlevende echtgenoot voor het einde van de termijn waarover de overlijdensuitkering wordt verleend, overlijdt. Uitbreiding van de kring van rechthebbenden op de overlijdensuitkering heeft dan ook voornamelijk gevolgen voor het ongehuwdenpensioen. Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 968, nrs. 2-3 8

Op dit moment wordt bij het overlijden van een ongehuwde geen overlijdensuitkering uitbetaald, zoals dat bij het gehuwdenpensioen het geval is. Wel is er in de AOW een bepaling opgenomen op grond waarvan het ouderdomspensioen tot en met de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvond, wordt uitbetaald aan de persoon of de personen, die daarvoor naar het oordeel van de Sociale Verzekeringsbank op billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt of komen. Daarvoor moeten belanghebbenden binnen zes maanden na het overlijden een verzoek indienen bij de Sociale Verzekeringsbank (artikel 15, lid 2, AOW). Uitbreiding van de kring van rechthebbenden op de overlijdensuitkering leidt ertoe, dat deze bepaling alleen nog zal worden toegepast indien de belanghebbenden niet tot de eerder omschreven kring van rechthebbenden behoren. 3. Belastingheffing Volledige harmonisatie van de overlijdensuitkeringen ook voor wat de belastingheffing betreft, betekent voor de AOW dat de overlijdensuitkering belastingvrij moet worden uitbetaald. Het belastingvrij uitbetalen kan worden bereikt door in de wet de mogelijkheid op te nemen om de overlijdensuitkering - evenals dit bij de werknemersregelingen het geval is - uit te betalen «voor zover mogelijk in een bedrag-ineens». Conform de regeling die geldt bij de ZW en de WAO kan dan een richtlijn worden geformuleerd op grond waarvan de overlijdensuitkering onbelast wordt uitbetaald. Uit hoofdstuk III blijkt, dat het karakter van de overlijdensuitkeringen ingevolge de AOW een andere is dan die in de overige sociale verzekeringswetten. Aangegeven is reeds dat de hiervoor genoemde voorstellen tot harmonisatie eerst kunnen worden gerealiseerd bij gelegenheid van de invoering van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. 4. De AWW De AWW kent op dit moment geen overlijdensuitkering aan nagelaten betrekkingen evenmin als dat bij het AOW-ongehuwdenpensioen het geval is. Artikel 29 van de AWW bepaalt alleen dat na het overlijden van degene, aan wie een pensioen is toegekend, het pensioen tot en met de laatste dag van de maand, waarin het overlijden plaatsvond, op verzoek wordt uitbetaald aan degene(n), die daarvoor naar het oordeel van de Sociale Verzekeringsbank op billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt of komen. Na het overlijden van een weduwe kunnen er echter kinderen zijn of, bij afwezigheid van kinderen, iemand van wie de overledene in de kosten van het bestaan voorzag en met wie zij in gezinsverband leefde, net zoals dat bij het AOW-ongehuwdenpensioen mogelijk is. Ik ben van mening dat, wanneer in de AOW de kring van rechthebbenden op de overlijdensuitkering wordt uitgebreid, ook in de AWW de mogelijkheid tot het verlenen van een overlijdensuitkering aan nagelaten betrekkingen van de weduwe moet worden opgenomen. Ten einde een volledige harmonisatie te bereiken zal die uitkering tevens belastingvrij moeten worden uitbetaald. VI. Samenvattende conclusies In deze nota wordt geconstateerd, dat er ook onder de huidige omstandigheden nog steeds aanleiding bestaat om de nagelaten betrekkingen van een overledene door middel van een gedurende een korte tijd te verlenen overlijdensuitkering geleidelijk aan de veranderde financiële omstandigheden te laten wennen. Het ligt dan ook in de rede de in de diverse wetten voorkomende overlijdensuitkeringen te harmoniseren. Thans wijkt de overlijdensuitkering in het kader van de AOW wezenlijk af van die in het kader van de andere regelingen. Voorts ontbreekt in de AWW een overlijdensuitkering. De gewenste harmonisatie in de AOW wordt thans belet door het feit, dat een gehuwde vrouw geen zelfstandig recht op AOW-pensioen heeft. Daardoor is er nu geen sprake van het doorbetalen Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 968, nrs. 2-3 9

van het pensioen van de overledene, maar van uitstel van de verlaging van het pensioen. Op grond van de derde richtlijn moet vóór 23 december 1984 een gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de AOW zijn gerealiseerd. Bij een zelfstandig recht op pensioen van een gehuwde man en een gehuwde vrouw kan bij overlijden het pensioen van de overledene aan de langstlevende echtgenoot worden doorbetaald. Bij die gelegenheid kan ook de kring van rechthebbenden worden uitgebreid met minderjarige wettige of erkende natuurlijke kinderen en degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde. Tevens kan dan worden bepaald dat de overlijdensuitkering voor zoveel mogelijk in een bedrag ineens wordt uitgekeerd. Daardoor kan deze uitkering belastingvrij worden uitbetaald. Ik ben bereid te overwegen om in de wijziging van de AOW die noodzakelijk is om de gelijke behandeling op grond van de derde EG-richtlijn, te realiseren, een en ander mee te nemen. Tevens kan dan een overlijdensuitkering in het kader van de AWW worden ingevoerd. De financiële consequenties zullen in totaal een bedrag van 3 a 5 min. vergen, welke overigens slechts een miniem onderdeel vormen van het totaal van financiële consequenties van de gelijke behandeling in de AOW per 1 januari 1985. Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984,17 968, nrs. 2-3 10