ECLI:NL:CRVB:2015:3993

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:CRVB:2016:2097

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:CRVB:2017:1859

ECLI:NL:CRVB:2017:2885

ECLI:NL:CRVB:2016:4517

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:CRVB:2017:95. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie

ECLI:NL:CRVB:2012:BV9932

ECLI:NL:CRVB:2016:3289

ECLI:NL:CRVB:2016:1899

ECLI:NL:CRVB:2017:1204

ECLI:NL:CRVB:2015:4726

ECLI:NL:CRVB:2017:2863

ECLI:NL:CRVB:2017:1743

ECLI:NL:CRVB:2016:3509

ECLI:NL:CRVB:2016:3143

ECLI:NL:CRVB:2017:1694

ECLI:NL:CRVB:2016:3051

ECLI:NL:CRVB:2016:1273

ECLI:NL:CRVB:2017:1820

ECLI:NL:CRVB:2015:196

ECLI:NL:CRVB:2014:1812

ECLI:NL:CRVB:2017:1307

ECLI:NL:CRVB:2015:3533

ECLI:NL:CRVB:2017:221

ECLI:NL:CRVB:2016:4970

ECLI:NL:CRVB:2016:3593

ECLI:NL:CRVB:2017:2577

ECLI:NL:CRVB:2017:1265

ECLI:NL:CRVB:2017:2462

ECLI:NL:CRVB:2017:2864

ECLI:NL:CRVB:2014:39. Uitspraak. Centrale Raad van Beroep. Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:CRVB:2014:1325

ECLI:NL:CRVB:2016:218

ECLI:NL:CRVB:2015:3138

ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1071

ECLI:NL:CRVB:2016:862

ECLI:NL:CRVB:2016:1344

ECLI:NL:CRVB:2014:3543

ECLI:NL:CRVB:2016:1532

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:CRVB:2012:BW6565

ECLI:NL:CRVB:2014:3913

ECLI:NL:CRVB:2016:1955

ECLI:NL:CRVB:2016:2114

ECLI:NL:CRVB:2014:1613

ECLI:NL:CRVB:2014:1620

ECLI:NL:CRVB:2015:1291

ECLI:NL:CRVB:2017:2822

ECLI:NL:CRVB:2017:1448

ECLI:NL:CRVB:2017:1041

ECLI:NL:CRVB:2014:2994

ECLI:NL:CRVB:2017:881

ECLI:NL:CRVB:2006:AY6596

ECLI:NL:CRVB:2012:BW0624

ECLI:NL:CRVB:2013:2805

ECLI:NL:CRVB:2010:BM6743

ECLI:NL:CRVB:2017:1434

ECLI:NL:CRVB:2017:1850

ECLI:NL:CRVB:2015:1257

ECLI:NL:CRVB:2016:766

ECLI:NL:CRVB:2012:BV2849

ECLI:NL:CRVB:2017:2494

ECLI:NL:CRVB:2015:2828

ECLI:NL:CRVB:2015:872

ECLI:NL:CRVB:2015:321

ECLI:NL:CRVB:2014:3289

ECLI:NL:CRVB:2014:987

ECLI:NL:CRVB:2014:1436

ECLI:NL:CRVB:2016:484

ECLI:NL:CRVB:2016:1213

ECLI:NL:CRVB:2015:1758

ECLI:NL:CRVB:2017:1692

ECLI:NL:CRVB:2017:2674

ECLI:NL:CRVB:2015:2164

ECLI:NL:CRVB:2017:246

ECLI:NL:CRVB:2014:3069

ECLI:NL:CRVB:2017:1486

ECLI:NL:CRVB:2017:2617

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4292

ECLI:NL:CRVB:2017:141

ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7993

ECLI:NL:CRVB:2005:AU1806

ECLI:NL:CRVB:2015:501

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:CRVB:2017:2709

ECLI:NL:CRVB:2013:1325

ECLI:NL:CRVB:2012:BX3745

ECLI:NL:CRVB:2002:AE4462

ECLI:NL:CRVB:2013:1511

ECLI:NL:CRVB:2017:2487

ECLI:NL:CRVB:2014:3821

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:CRVB:2017:492

ECLI:NL:CRVB:2013:2664

ECLI:NL:CRVB:2016:4931

ECLI:NL:CRVB:2016:5013

ECLI:NL:CRVB:2006:AY8235

ECLI:NL:CRVB:2016:2645

ECLI:NL:CRVB:2013:1386

Transcriptie:

ECLI:NL:CRVB:2015:3993 Instantie Datum uitspraak 13-11-2015 Datum publicatie 18-11-2015 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 13/2153 WIA Socialezekerheidsrecht Hoger beroep Wijziging en onverschuldigd betaalde terugvordering WIA-uitkering. Schending inlichtingenverplichting. Appellant heeft geen opgave gedaan van inkomsten uit arbeid. Ten aanzien van alle door appellant genoemde bestanddelen bestaat naar het oordeel van de Raad een nauw verband met verrichte arbeid en is geen sprake van loon uit vroegere dienstbetrekking in de zin van artikel 3, eerste lid, onder a, van het Inkomensbesluit Wet WIA. Ook de correctie van de pensioenpremie die in september 2011 is uitbetaald houdt verband met verrichte arbeid en moet dus worden beschouwd als loon uit tegenwoordige arbeid. Een teruggave van teveel betaalde pensioenpremie moet worden onderscheiden van een pensioenuitkering, die de werknemer toekomt omdat hij vroeger heeft gewerkt en die wel als loon uit vroegere dienstbetrekking wordt beschouwd. Herberekening is juist. Wetsverwijzingen Vindplaatsen Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen 61 Inkomensbesluit Wet WIA Inkomensbesluit Wet WIA 3 Inkomensbesluit Wet WIA 6 Inkomensbesluit Wet WIA 7 Rechtspraak.nl USZ 2016/3 Uitspraak 13/2153 WIA Datum uitspraak: 13 november 2015 Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 maart 2013, 12/9988 (aangevallen uitspraak) Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant) de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.A.E. Bol hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nadere stukken ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bol. Het Uwv is - met bericht - niet verschenen. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant is fulltime werkzaam geweest als fieldsupervisor bij [naam werkgever]. ([werkgever]). Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 10 november 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 23 november 2010 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 66%. 1.2. Bij brief van 3 december 2010 heeft [werkgever] het Uwv geïnformeerd dat [werkgever] appellant een nieuwe functie kan aanbieden als Allround medewerker voor vijftien uur in de week. [werkgever] heeft aangegeven graag de schriftelijke bevestiging van het Uwv te ontvangen dat zij niet haar aanspraken uit hoofde van de no-riskpolis verliest wanneer zij met appellant ter zake van bovengenoemde functie in formele zin een nieuwe arbeidsovereenkomst voor vijftien uur per week aangaat. Bij brief van 7 januari 2011 heeft het Uwv [werkgever] hierover geïnformeerd. 1.3. Op 5 maart 2012 heeft appellant een formulier Wijzigingen doorgeven ingezonden en aan het Uwv doorgegeven dat zijn loon met ingang van 1 januari 2012 is gewijzigd. Verder is melding gemaakt van een inflatiecorrectie van 2%. 1.4. Bij besluit van 27 maart 2012 heeft het Uwv het recht op uitkering op grond van de Wet WIA met ingang van 23 november 2010 gewijzigd. 1.5. Bij besluit van 21 juni 2012 heeft het Uwv de over de periode van 23 november 2010 tot 1 februari 2012 onverschuldigd betaalde WIA-uitkering ter hoogte van (bruto) 10.049,03 teruggevorderd. 1.6. Na onderzoek door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv het bezwaar tegen de besluiten van 27 maart en 21 juni 2012 bij besluit van 18 september 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 2.2. De rechtbank heeft overwogen dat appellant heeft verzuimd het Uwv te informeren over de hem kenbare wijziging van zijn situatie, zoals deze eind november 2010 ingetreden was. Appellant is de op hem rustende inlichtingenverplichting niet behoorlijk nagekomen. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de uitkering aan appellant tot een te hoog bedrag is verleend. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat aan hem een te hoog bedrag aan uitkering is verleend, omdat appellant aan de hand van de bijlage, de toelichting en de berekening bij het toekenningsbesluit van

10 november 2010 kon vaststellen dat bij de berekening van zijn WIA-maandloon van 2.632,19, geen rekening was gehouden met zijn inkomsten. Gesteld noch gebleken is van een dringende reden om van herziening en terugvordering af te zien. Anders dan waarvan het Uwv is uitgegaan is in dit geval het Inkomensbesluit Wet WIA van toepassing, gezien de periode waarop de aanspraak op uitkering ziet. De rechtbank heeft daar geen gevolgen aan verbonden, omdat de wetgever met het vanaf 1 maart 2012 geldende Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) inhoudelijk geen wijziging heeft beoogd. De rechtbank heeft de berekening van het Uwv van de herziening van de WIA-uitkering juist geacht en geoordeeld dat het Uwv terecht van de door [werkgever] aan de Belastingdienst aangeleverde gegevens, als opgenomen in de polis-administratie, is uitgegaan. Diverse nabetalingen van de werkgever zijn als inkomen uit tegenwoordige arbeid in de berekening betrokken. 3. Appellant heeft in hoger beroep naast een herhaling van de gronden van bezwaar en beroep aangevoerd dat in artikel 6, zevende lid, van het Inkomensbesluit Wet WIA is bepaald dat inkomsten buiten beschouwing kunnen worden gelaten indien dit, gelet op het belang dat dit besluit beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Daarvan is volgens appellant sprake. Verder heeft appellant het standpunt ingenomen dat op grond van artikel 3 van het Inkomensbesluit Wet WIA sprake is van inkomsten uit vroegere dienstbetrekking, zodat met die inkomsten bij de berekening van de aanspraak op WIA-uitkering geen rekening kan worden gehouden. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA verstrekt een verzekerde, die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of recht heeft op een uitkering op grond van deze wet, op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte of de betaling daarvan. 4.2. Op grond van artikel 76, eerste lid, onder a, van de Wet WIA herziet het Uwv beschikkingen op grond van deze wet of trekt deze in indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld. Op grond van het derde lid kan het Uwv geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn. 4.3. In artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 van het Uwv van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 230 is bepaald dat indien als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, de uitkering wordt ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan. In het derde lid is bepaald dat, indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering wordt ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt. 4.4. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenverplichting niet behoorlijk is nagekomen en dat op grond daarvan tot een te hoog bedrag aan uitkering is verstrekt. In dit verband wordt overwogen dat appellant niet bestreden heeft dat hem op 8 november 2010 door de arbeidsdeskundige was meegedeeld dat, indien sprake was van inkomsten uit arbeid, hij dit aan de uitkeringsafdeling moet doorgeven en dat de inkomsten met de uitkering zullen worden verrekend. Ook in het toekenningsbesluit van 10 november 2010 is vermeld dat wijzigingen in inkomen doorgegeven moeten worden en blijkt uit dat besluit dat bij de toekenning van de WIA-uitkering met ingang van 23 november 2010 geen rekening is gehouden

met inkomsten uit arbeid. Het standpunt van appellant dat het Uwv middels de brief van [werkgever] van 3 december 2010 op de hoogte is gebracht van de inkomsten uit de werkzaamheden als Allround medewerker heeft de rechtbank terecht niet gevolgd, nu in de brief niet vermeld is dat appellant daadwerkelijk een nieuwe functie is aangeboden. Het Uwv heeft dan ook op goede gronden het besluit tot toekenning van de WIA-uitkering met terugwerkende kracht herzien. Van een dringende reden om van herziening of terugvordering af te zien is niet gebleken. 4.5. Wat betreft het standpunt van appellant dat het Uwv bij de verrekening van de inkomsten met de WIA-uitkering ten onrechte bepaalde loonbestanddelen als inkomsten uit arbeid heeft aangemerkt, omdat volgens appellant sprake is van loon uit vroegere dienstbetrekking, wordt als volgt geoordeeld. 4.6. Op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van het Inkomensbesluit Wet WIA van 22 december 2005, Stb. 2005, 618 wordt niet als inkomen uit arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven beschouwd het loon uit vroegere dienstbetrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de volgende bestanddelen als loon uit vroegere dienstbetrekking in bovengenoemde zin moeten worden aangemerkt: een nabetaling van loon in december 2010; een eindejaarsuitkering, uitbetaald in januari 2011; een bonus uitbetaald in januari 2011; een bedrag voor niet opgenomen vakantiedagen, uitbetaald in januari 2011; vakantiegeld, uitbetaald in juni 2011 en een pensioencorrectie, doorgevoerd in september 2011. 4.7. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad (bijvoorbeeld HR 21 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6257) is voor het onderscheid tussen loon uit tegenwoordige dan wel uit vroegere dienstbetrekking bepalend of het loon ten nauwste verband houdt met bepaalde verrichte arbeid of met in een bepaald tijdvak verrichte arbeid en daarvoor een rechtstreekse beloning vormt. In dat geval is sprake van loon uit tegenwoordige arbeid. Als de inkomsten meer algemeen hun oorzaak vinden in het voorheen verricht zijn van arbeid en dus niet een onmiddellijke tegenprestatie vormen voor arbeid, is sprake van inkomsten uit vroegere dienstbetrekking. Zie ook de uitspraak van de Raad van 25 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:921. Of de dienstbetrekking waaruit de inkomsten worden genoten ten tijde van het genieten ervan nog bestond, is hierbij niet doorslaggevend (zie HR 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:165). 4.8. Ten aanzien van alle door appellant genoemde bestanddelen bestaat naar het oordeel van de Raad een nauw verband met verrichte arbeid en is geen sprake van loon uit vroegere dienstbetrekking in de zin van artikel 3, eerste lid, onder a, van het Inkomensbesluit Wet WIA. Ook de correctie van de pensioenpremie die in september 2011 is uitbetaald houdt verband met verrichte arbeid en moet dus worden beschouwd als loon uit tegenwoordige arbeid. Een teruggave van teveel betaalde pensioenpremie moet worden onderscheiden van een pensioenuitkering, die de werknemer toekomt omdat hij vroeger heeft gewerkt en die wel als loon uit vroegere dienstbetrekking wordt beschouwd. 4.9. Uit 4.8 vloeit voort dat de herberekening van de uitkering op grond van het Inkomensbesluit Wet WIA juist is. Het Uwv heeft voorts bij de berekening van die bestanddelen als uitgangspunt genomen dat de inkomsten zijn toebedeeld aan de maand waarin deze tot uitbetaling zijn gekomen, zoals blijkt uit de polis-administratie. Het Uwv heeft daarmee gehandeld overeenkomstig artikel 6, eerste en tweede lid, van het Inkomensbesluit Wet WIA, op grond waarvan de polis-administratie in deze leidend is. Er bestaan geen aanknopingspunten om hier met toepassing van het zevende lid van af te wijken. De stelling van appellant dat de toerekening in het geval van appellant onbillijk uitpakt is daarvoor onvoldoende. 5. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2015. (getekend) J.W. Schuttel (getekend) I. Mehagnoul AP