ECLI:NL:RBOBR:2017:1708

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:RBOVE:2016:1331

ECLI:NL:RBZWB:2017:2849

ECLI:NL:RBOVE:2017:675

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

ECLI:NL:RBDHA:2017:5976

ECLI:NL:CRVB:2014:1620

ECLI:NL:RBARN:2012:BW7413

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBNNE:2016:2911

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:CRVB:2014:39. Uitspraak. Centrale Raad van Beroep. Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RBOVE:2016:1778

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:RBNHO:2016:4509

ECLI:NL:CRVB:2016:766

ECLI:NL:CRVB:2014:430

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:RBDHA:2017:2525

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBZWB:2016:6366

ECLI:NL:RBOBR:2017:1690

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBNNE:2016:2567

ECLI:NL:RBOBR:2014:6506

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (gemachtigde: mr. L.C. Husmann).

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:CRVB:2015:2164

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:CRVB:2017:2739

ECLI:NL:RBOBR:2016:6757

ECLI:NL:RBGEL:2017:3403

ECLI:NL:RBROT:2017:2054

ECLI:NL:RBOVE:2017:2182

ECLI:NL:CRVB:2015:4258

ECLI:NL:RBDHA:2016:1622

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:RBOVE:2017:721

ECLI:NL:RBMNE:2014:7216

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:RBMNE:2014:107

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

ECLI:NL:CRVB:2016:218

ECLI:NL:RBGEL:2014:80

ECLI:NL:RBLIM:2017:466

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 september 2015 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBAMS:2016:5340

ECLI:NL:CRVB:2010:BM6743

ECLI:NL:RBGEL:2015:7831

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBZWB:2016:1839

ECLI:NL:RBLIM:2015:9796

ECLI:NL:CRVB:2016:3051

ECLI:NL:RBROT:2017:2476

ECLI:NL:CRVB:2015:1096

ECLI:NL:RBMNE:2016:7373

ECLI:NL:RBNHO:2016:10295

ECLI:NL:CRVB:2017:1850

ECLI:NL:RBDHA:2017:2650

ECLI:NL:RBMNE:2015:69

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

ECLI:NL:CRVB:2017:1436

ECLI:NL:RBOBR:2017:2218

ECLI:NL:CRVB:2014:3069

ECLI:NL:RBROT:2016:1754

ECLI:NL:CRVB:2015:3533

ECLI:NL:RBDHA:2015:13446

ECLI:NL:CRVB:2000:ZB8776

ECLI:NL:RBOBR:2016:392

ECLI:NL:RBOBR:2013:2706

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:CRVB:2017:1769

ECLI:NL:CRVB:2016:2103

ECLI:NL:CRVB:2014:1613

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3477

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696

ECLI:NL:CRVB:2015:501

ECLI:NL:RBDHA:2013:16104

ECLI:NL:RBDHA:2017:8134

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:RBOBR:2016:6372

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBGEL:2013:6000

ECLI:NL:RBMAA:2012:BW2003

ECLI:NL:CRVB:2014:2994

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:CRVB:2013:1511

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

Transcriptie:

ECLI:NL:RBOBR:2017:1708 Instantie Datum uitspraak 24-03-2017 Datum publicatie 10-04-2017 Zaaknummer 16_3552 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Oost-Brabant Socialezekerheidsrecht Eerste aanleg - meervoudig Afwijzing aanvraag voor de Wajong 2015. Voldoende medisch en arbeidskundig onderzoek verricht en terecht geconcludeerd dat eiser mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Vanuit de beschikbare medische informatie is niet te onderbouwen dat het volgen van scholing of stage medisch gezien voor eiser niet tot de mogelijkheden zou behoren. Eiser wordt in staat geacht een voorbeeldtaak te verrichten en basale werknemersvaardigheden te hebben, omdat hij enige maanden een stage heeft gelopen. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK OOST-BRABANT Zittingsplaats 's-hertogenbosch Bestuursrecht zaaknummer: SHE 16/3552 uitspraak van de meervoudige kamer van 24 maart 2017 in de zaak tussen [eiser], te [woonplaats], eiser (gemachtigde: mr. J.W. Weehuizen), en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).

Procesverloop Bij besluit van 11 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) afgewezen. Bij besluit van 7 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) van 10 februari 2017 ingediend. Eiser heeft een verklaring van een hulpverlener van Linc naar Zorg van 28 februari 2017 overgelegd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van T. de Groot (maatschappelijk werker bij Linc naar Zorg). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Overwegingen 1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is geboren op 3 april 1998. Hij heeft op 2 december 2015 bij verweerder een Wajong-uitkering aangevraagd. 2. Bij het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft en daarom geen recht heeft op een Wajong-uitkering. 3. Op 1 januari 2015 is artikel III van de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 270 en 271) in werking getreden. Met dit artikel is de Wet Wajong op onderdelen gewijzigd. Na hoofdstuk 1 van de Wet Wajong is een hoofdstuk 1a ingevoegd. Ingevolge onderdeel W is de citeertitel van de wet gewijzigd in Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). Per 1 januari 2015 is ook het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) aangepast. De Wajong 2015 is alleen toegankelijk voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. 4. Ingevolge artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015 is, voor zover thans van belang, de jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de ingezetene die: a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. 5. Ingevolge artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong 2015 wordt onder duurzaam geen mogelijkheden

tot arbeidsparticipatie verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. 6. De beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt ingevolge het zesde lid, van artikel 1a:1 van de Wajong 2015 gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek. 7. Ingevolge artikel 1a, aanhef, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij: a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie; b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt; c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur. 8. Eiser betwist dat hij over arbeidsvermogen beschikt. Eiser vindt dat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat en verzoekt de rechtbank deze door een deskundige te laten vaststellen. Verder voert eiser aan dat in het rapport van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) ten onrechte wordt gesteld dat eiser met scholing is gestopt vanwege een conflict en dat zijn stage is beëindigd vanwege verlies aan motivatie en omdat hij niet betaald werd. Eiser stelt zich op het standpunt dat beide zijn geëindigd omdat hij het niet meer aankon. 9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Zij overweegt daartoe het volgende. Verweerder heeft zijn oordeel gebaseerd op een medisch en arbeidskundig onderzoek. De primaire verzekeringsarts heeft een uitgebreide anamnese (en heteroanamnese) afgenomen, eiser psychisch onderzocht en kennisgenomen van de door eiser overgelegde adviezen en verslagen van scholen, de Raad voor de Kinderbescherming, de Stichting MEE, de Jeugdbescherming, onderzoek naar eisers spraakontwikkeling en cognitieve capaciteiten, logopedisch onderzoek, psychologisch onderzoek, onderzoek door Herlaarhof (Centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie), onderzoek naar de leervermogens van eiser, onderzoek naar de leer- en persoonlijke ontwikkeling van eiser en behandeling met Multi Systeem Therapie. Op grond daarvan is de primaire verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat het verminderd sociaal en maatschappelijk functioneren van eiser maar zeer ten dele wordt veroorzaakt door beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek (zwakbegaafdheid en taalstoornis) en grotendeels door persoonlijke en externe factoren. Verder zijn er volgens de primaire verzekeringsarts, bij adequate begeleiding in en buiten het werk en motivatie bij eiser, arbeidsmogelijkheden die liggen beneden het niveau van regulier werk, maar boven het niveau van dagbesteding. Volgens de primaire verzekeringsarts zijn er geen medische redenen op grond waarvan eiser niet in staat zou zijn om gedurende een uur aaneengesloten te werken en beschikt eiser over basale werknemersvaardigheden, op voorwaarde dat er op en buiten het werk adequate begeleiding is. Tenslotte acht de primaire verzekeringsarts eiser ten minste vier uur per dag belastbaar. Eiser wordt beperkt geacht op specifieke aspecten van het persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden, waarbij is aangegeven dat bij eiser een verhoogde begeleidingsbehoefte in het werk bestaat, waarvan het niveau op de lagere termijn zal kunnen dalen. In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B het dossier bestudeerd en eiser gezien en gesproken op een hoorzitting, alwaar hij eiser lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. Op grond van zijn bevindingen heeft de verzekeringsarts B&B gemotiveerd aangegeven waarom heroverweging van het primaire besluit geen aanleiding geeft voor andere of zwaardere, eventueel duurzame, beperkingen betreffende het arbeidsvermogen van eiser. 10. Dat eiser met zijn schoolopleiding en stage is gestopt, impliceert volgens de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts B&B van 10 februari 2017 niet dat daaraan een medische reden ten grondslag ligt. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij is gestopt, omdat hij het niet meer aankon,

maar hij heeft niet aangegeven wat nu precies het probleem was en evenmin welke medische problematiek daaraan ten grondslag zou liggen. Ter zitting kon desgevraagd hierover door eiser noch gemachtigde duidelijkheid worden verschaft. In ieder geval is volgens de verzekeringsarts B&B vanuit de beschikbare medische informatie niet te onderbouwen dat het volgen van scholing of stage medisch gezien voor eiser niet tot de mogelijkheden zou behoren. 11. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van verweerders verzekeringsartsen. Gelet daarop wijst de rechtbank het verzoek af om, ter vaststelling van eisers beperkingen, een deskundige te benoemen. 12. Ook door de arbeidsdeskundige B&B is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom eiser arbeidsvermogen heeft. Daarbij is met name van belang dat eiser in staat wordt geacht om als voorbeeldtaak auto s te stofzuigen (taaknummer 2102) en dat eiser over basale werknemersvaardigheden beschikt, zoals het in staat zijn instructies van de werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren, alsmede afspraken met de werkgever na te komen. De arbeidsdeskundige B&B heeft in dit verband gewezen op het feit dat eiser van mei 2015 tot en met november 2015 stage heeft gelopen bij een autopoetsbedrijf. 13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat geen van de in artikel 1a, aanhef, eerste lid, a t/m d, van het Schattingsbesluit genoemde situaties zich in het geval van eiser voordoen. Eiser heeft daarom mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, zodat verweerder terecht heeft besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wajong 2015. 14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, voorzitter, en mr. L. Soeteman en mr. S. Croes, leden, in aanwezigheid van mr. P.M de Kruif, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2017. griffier voorzitter Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden

ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.