Imp & Dv Offsetdr Nabew Afwerken

Vergelijkbare documenten
Vakdomeinen. DTP Imp & Dv

DRUKKEN EN AFWERKEN DERDE GRAAD BSO LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. september 2008 VVKSO BRUSSEL D/2008/7841/026

DRUKVOORBEREIDING DERDE GRAAD BSO LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. september 2008 VVKSO BRUSSEL D/2008/7841/027

Vakdomeinen C,O, L DV DR EP

EERSTE LEERJAAR TWEEDE GRAAD DRUKKEN EN VOORBEREIDEN. Vakdomeinen Naam/omschrijving v.d. opdracht

STUDIEGEBIED GRAFISCHE TECHNIEKEN: PRESS

STUDIEGEBIED GRAFISCHE TECHNIEKEN: PRESS

STUDIEGEBIED GRAFISCHE TECHNIEKEN: AFWERKING

STUDIEGEBIED GRAFISCHE TECHNIEKEN: AFWERKING

STUDIEGEBIED GRAFISCHE TECHNIEKEN: PRESS

STUDIEGEBIED GRAFISCHE TECHNIEKEN: PRESS

STUDIEGEBIED GRAFISCHE TECHNIEKEN: PRESS

L-o & Ontw Beeldbew Webdesign 2D-a en int Video audio Paginaopm

Studie 200. Beroepsopleidingsprofiel Offsetdrukker-vellenpersen

OPDRACHTKAART. Thema: Nabewerken. Snijden 2. Snijden NB

Vakdomeinen C,O, L DV DR EP

Project nr. 1 Uitnodiging Kerstmarkt Don Bosco Technisch Instituut Gent. Ter info: 4 BDR. Extra info (Marc Goddefroy)

- ILW-opleidingsprogramma assistent-flexodrukker, FETRA, COBRA-fiche drukker, VDAB

OPDRACHTKAART. Thema: Nabewerken. Vouwen 2. Vouwslagen NB Voorkennis: geen

Thema: Drukken. Offsetdrukken

STUDIEGEBIED GRAFISCHE TECHNIEKEN: AFWERKING

PRINTMEDIA DERDE GRAAD TSO LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. september 2008 VVKSO BRUSSEL D/2008/7841/025

Het is van groot belang voor de veiligheid van jezelf zowel als die van anderen dat je je strikt houdt aan de gemaakte afspraken.

STUDIEGEBIED GRAFISCHE TECHNIEKEN: PRESS

Examen VMBO-BB. grafimedia CSPE BB. gedurende 860 minuten. Bij dit examen horen digitale bestanden.

MULTIMEDIA DERDE GRAAD TSO LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. september 2008 VVKSO BRUSSEL D/2008/7841/024

GESTANDAARDISEERDE EN GEPROGRAMMEERDE DRUKTECHNIEKEN

Houd je altijd aan de veiligheidsregels. Haal geen geintjes uit met de machine!

VANDERPERK GROEP Postadres: Bezoekadres:

OPLEIDINGENSTRUCTUUR BASISOPERATOR PROCESCHEMIE

Digitaal printen binnen Grafimedia VMBO. Opdracht

Technische gids. voor datacommunicatie. met de klant

OPLEIDINGENSTRUCTUUR VERHUIZER-DRAGER

STUDIEGEBIED BOEKBINDEN

Examenopgaven VMBO-BB 2003

Intro: De pers is afgesteld. Nu kan je aan je tweekleuren drukwerk beginnen.

Handleiding aanleveren PDF bestanden

VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS DRUK- EN AFWERKINGSTECHNIEKEN

Geachte klant. Eén partner voor alle drukwerk!

OPLEIDINGENSTRUCTUUR VERHUIZER-DRAGER

3KA Toegepaste informatica

OPLEIDINGENSTRUCTUUR MACHINEREGELAAR SPUITGIETEN

Adviesnamiddag Added Value

OPDRACHTKAART. Thema: Drukken. Offsetdrukken 4 Printmaster. Pers voorbereiden voor één kleur DR

OPLEIDINGENSTRUCTUUR ONDERHOUDSTECHNICUS INDUSTRIËLE INSTALLATIES

Naam/omschrijving/datum/... v.d. opdracht/les/ Vakdomeinen. O en L DV DR WEB

Van ontwerp tot eindresultaat van een eigen naamkaartje voor het 3 GRAFISCHE MEDIA

So you think you can PRINT!? #1

Een fax verzenden. Het bedieningspaneel gebruiken. De computer gebruiken

OPLEIDINGENSTRUCTUUR ONDERHOUDSMECANICIEN ZWARE BEDRIJFSVOERTUIGEN

OPLEIDINGENSTRUCTUUR BORDENBOUWER. Bedrading en testing bord en kast elektriciteit

OPDRACHTKAART. Thema: Drukken. Offsetdrukken 6 Printmaster. Pers voorbereiden voor twee kleuren DR

SECTORAAL BEROEPSPROFIEL

Werkbladen Grafische Techniek Grafische theorie: Project 2

OPLEIDINGENSTRUCTUUR MACHINEREGELAAR THERMISCH VORMEN

OPLEIDINGENSTRUCTUUR PRODUCTIEOPERATOR METAAL

Aanleveringspecificaties DTP-files

OPLEIDINGENSTRUCTUUR ONDERHOUDSMECANICIEN PERSONENWAGENS EN LICHTE BEDRIJFSVOERTUIGEN

Een boek opmaken in Word

Nederlandse versie MAC OS X (10.5)

SECTORAAL BEROEPSPROFIEL

ARPS bundel 501 TITEL III BIJZONDERE VOORWAARDEN VOOR DE TOEGANG TOT DE BETREKKINGEN DEEL III TECHNICUS. Specialiteit : drukkerij

Thema: Algemene kennis grafimedia. Veiligheid

OPLEIDINGENSTRUCTUUR PLAATSER EN HERSTELLER VAN ELEKTRISCHE EN ELEKTRONISCHE APPARATUUR

Dit is een stuk uit de cursus TV drukken 2 de graad BSO en gaat over het wassen van het inktwerk op Heidelberg TOK.

HOE AANLEVEREN? > Beeldresolutie De resolutie van de beelden is fundamenteel voor kwaliteitsdrukwerken.

OPLEIDINGENSTRUCTUUR PIJPFITTER

AANLEVEREN VAN DIGITAAL MATERIAAL:

Digitaal printen binnen Grafimedia VMBO. Opdracht

Drukklaar/Printklaar: PDF/X-1. Printklaar: PDF/X-4

OPLEIDINGENSTRUCTUUR MACHINEREGELAAR EXTRUSIE

Secundair volwassenenonderwijs. STUDIEGEBIED Decoratieve technieken

STUDIEGEBIED GRAFISCHE TECHNIEKEN: PRE-PRESS

OPLEIDINGENSTRUCTUUR VERHUIZER-INPAKKER

OPDRACHTKAART. Thema: Nabewerken. Snijden 4. Snijmachine bedienen NB Voorkennis: De snijmachine Snijschema maken

Help bij de bestelmodule

Secundair volwassenenonderwijs. STUDIEGEBIED Decoratieve technieken

Examenopgaven VMBO-BB 2004

EINDTERMEN en ONTWIKKELINGSDOELEN Zoektocht in het Maascentrum. A. Eindtermen voor het basisonderwijs vanaf 01/09/2010

2. MODULES. Module Inbedrijfstelling residentiële installatie

Examenopgaven VMBO 2004

DEEL 1. Voorwoord Over dit boek en de auteurs...ix

COLOURMANAGEMENT BASISINSTRUCTIE

Welkom bij MAN Roland Benelux

OPLEIDINGENSTRUCTUUR MATROOS BINNENVAART

Thema: Algemene kennis grafimedia. Producten

cerm wat is JDF administratieve automatisering voor drukkerijen april 2007

OPLEIDINGENSTRUCTUUR ASSISTENT PRODUCTIEOPERATOR METAAL

OPLEIDINGENSTRUCTUUR TECHNICUS DOMOTICA

De wereldleider van CtP ontwikkelapparatuur sinds 1973.

Examen VMBO-BB. grafimedia CSPE BB. gedurende 860 minuten. Bij dit examen horen digitale bestanden en een uitwerkbijlage.

Aanleverspecificaties-Checklist_v001

NOdoG: afkorting van: no dot gain (geen puntaangroei) initiatief van Medibel+ in samenwerking met Agfa, C-Sharp, Online Grafics en Sagam

VRAGENBLAD 1. gsm. zon. haard / kachel / verwarming laser. Rood Oranje Geel Groen Blauw (nu cyaan) Indigo (nu blauw) Violet

OPLEIDINGENSTRUCTUUR ONDERHOUDS- EN DIAGNOSETECHNICUS ZWARE BEDRIJFSVOERTUIGEN

Examen VMBO-BB. grafimedia CSPE BB. gedurende 760 minuten. Bij dit examen horen uitwerkbijlagen en digitale bestanden.

- Gebruik je lijnen en strepen? Maak deze niet dunner dun 0,25. Geef negatieve lijnen tenminste een dikte van 0,5 pt.

DUURZAAM DRUKWERK. Duurzaamheid in productieprocessen en grondstoffen.

FUJI-HUNT GAMMA Een uitgebreid programma vochtwateradditieven en hulpmiddelen voor offsetdruk.

OPDRACHTKAART. Thema: Nabewerken. Snijden 3. Snijschema s NB Voorkennis: De snijmachine Snijden

Transcriptie:

versie 080620 PW/GRAF/DOC/08/26 EERSTE LEERJAAR DERDE GRAAD DRUKKEN AN AFWERKEN Mogelijke inschaling van de opdrachten Volgens moeilijkheidsgraad: 1: eenvoudige opdracht; 2:complee opdracht; 3: veel sturing in de opdracht (opgave); 4: weinig sturing in de opdracht (opgave); 5: veel begeleiding door de leraar (tijdens de realisatie); 6: weinig begeleiding door de leraar (tijdens de realisatie); 7: zelfstandig te realiseren door de leerling voorbeeld: 135 Dit is een eenvoudige opdracht met veel sturing via de opgave en veel begeleiding door de leraar. Lj. Nr. Doelstelling/leerinhoud GRAADPLANNING DRUKKEN EN AFWERKEN Vakdomeinen Imp & Dv Offsetdr Nabew Afwerken 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Naam/omschrijving v.d. opdracht Kwaliteitsgericht denken en handelen 1 1.1 De instructies in verband met veiligheid, gezondheid en milieu opvolgen Werkplaatsreglement opvolgen. 1.2 Veiligheidsrichtlijnen aan de apparatuur en bij het werken met producten opvolgen. 1.3 De juiste persoonlijke beschermingsmiddelen volgens afspraak gebruiken. 1.4 Ergonomische werkhouding. 1.5 Afval volgens instructie verwijderen. 2 2.1 De impositie en de drukvorm makenmaken (verkennen en assisteren), drukken, perforeren, rillen, snijden en vouwen op basis van een werkfiche De werkfiche lezen, opvolgen en de gevraagde gegevens aanvullen: 2.1.1 procedure (productietraject, werkdoorloop); 2.1.2 begeleidingsformulier. 3 4 4.1 De impositie en de drukvorm makenmaken (verkennen en assisteren), drukken, perforeren, rillen, snijden en vouwen op basis van een mondelingen opdracht (U) Materiaalverbruik en productietijd noteren en berekenen voor de eigen realisaties Materiaalverbruik en productietijd noteren (via de werkfiche) en berekenen van materiaalkostprijs en productietijd. 5 5.1 Als individu en in groep de kwaliteit van de werkzaamheden en het product bewaken en overleggen Openstaan voor en deelnemen aan opdrachtbespreking 5.2 Net en nauwkeuring werken. 5.3 Commentaar geven en aanwenden om het eigen werk en dat van anderen te verbeteren. 5.4 Openstaan voor en deelnemen aan evaluatie van proces en product. Het Nederlands aanwenden voor beroeps-, persoonlijke en studiedoeleinden. Het Engels en het Frans aanwenden voor beroeps- en studiedoeleinden (U) 6 6.1 Op een verzorgde en efficiënte manier omgaan met taal Nederlands: 6.1.1 leesvaardigheid; 6.1.2 luistervaardigheid; 6.1.3 spreekvaardigheid;

6.1.4 schrijfvaardigheid. 6.2 Engels en/of Frans: 6.2.1 leesvaardigheid bij het opzoeken en verwerken van informatie en het omgaan met het woordbeeld bij het zetten in vreemde talen. (U) 6.3 Een correcte vakterminologie hanteren bij het communiceren. 7 7.1 Gedrukte en elektronische informatiebronnen gebruiken in de contet van de opdrachten Gebruik van media (Internet, gedrukte bronnen, ). Vertrekkend van een werkfiche de paginaopmaak (enkelvoudig drukwerk en 4-up impositie) verwerken tot de gewenste drukvormen voor proceskleuren of steunkleuren (verkennen en assisteren) Het eigen werk voorbereiden op basis van werkfiche en/of model 8 De opdracht correct inschatten en het eigen werk op efficiënte wijze voorbereiden 8.1 Kennis nemen van, analyseren en bespreken van de opdracht: 8.1.1 productkenmerken op basis van aangereikt model; 8.1.2 gevraagde uitvoeringstechniek, productieschema en tussentijdse controlemomenten; 8.1.3 bepalen van de middelen. Conventioneel monteren 9 Conventioneel monteren (U) 9.1 Filmmontage: 9.1.1 ingangscontrole uitvoeren; 9.1.2 montagefolie en lichtgevoelige materialen gebruiken; 9.1.3 maskeren en retoucheren; 9.1.4 standvel kiezen en indelingsvel uittekenen; 9.1.5 rekening houden met perforeren en rillen; 9.1.6 rekening houden met de afwerking: snijden en vouwen. 10 10.1 De contactkast bedienen en onderhouden, maskeren, inbelichten en contacten (U) De contactkast bedienen: 10.1.1 algemene bouw en werking toelichten en schematisch weergeven; 10.1.2 de contactkast instellen, bedienen en onderhouden: 10.1.2.1 programmabediening; 10.1.2.2 onderhouden. Het werkstation en het OS 11 Met de menustructuur van het besturingssysteem werken, de aanwezige rand- en opslagapparatuur oproepen in het netwerk en de gemaakte afspraken i.v.m. standaardinstellingen en bestandsbeheer naleven 11.1 Werken met het bureaublad: 11.1.1 programma's, documenten, mappen, servers, websites, e.a in het werkgebied weergeven en openen; 11.1.2 toetscombinaties gebruiken; 11.1.3 de computer delen; 11.1.4 de helpfunctie gebruiken; 11.1.5 het beeldscherm instellen (de schermweergave). 11.2 Bestanden beheren: 11.2.1 bestanden en mappenbeheren op het werkstation;

11.2.2 LAN: volgens afspraak bestanden wegschrijven en ophalen van servers en andere computers, printer activeren en printopdracht geven. 11.3 Applicaties activeren: 11.3.1 functie van de gebruikte applicaties algemeen toelichten en de relatie leggen met het drukvoorbereidingsproces. 11.4 Eterne opslagmedia gebruiken. 11.5 Standaardinstellingen en -voorkeuren instellen: 11.5.1 volgens afspraak kunnen herstellen; 11.5.2 de juiste kleuren volgens afspraak instellen (ColorSync en apparaatprofiel); 11.5.3 de noodzaak van kleurbeheer aantonen en de algemene principes van kleurenmanagement toelichten. 11.6 Fonts beheren: 11.6.1 lettertypes activeren en deactiveren, fontsets selecteren en maken. Impositie, belichten en kopie 12 12.1 Conventioneel werkdoorloop, CtF en CtP werkdoorloop conventioneel toelichten aan de hand van een schematische voorstelling Conventioneel, CtF en CtP werkdoorloop schematisch voorstellen en toelichten. 13 13.1 Een enkelvoudige en een 4-up montage maken met impositiesoftware De standaardinstellingen volgens afspraak instellen, de documentinstellingen bepalen en een document openen. 13.2 De menustructuur, het werkgebied, de gereedschappen en paletten hanteren. 13.3 Ingangscontrole uitvoeren: bestanden controleren, problemen rapporteren en oplossen na overleg. 13.4 Standvel kiezen en indelingsvel uittekenen. 13.5 Rekening houden met perforeren en rillen. 13.6 Rekening houden met de afwerking: snijden en vouwen. 13.7 Een elektronisch indelingsvel selecteren en de lay-out van de impositie bepalen op basis van de werkopdracht: 13.7.1 hulptekens en normen: 13.7.1.1 gesneden formaat, ongesneden formaat, druklijn, snijlijn, paskruis, vouwteken, rilteken, aanlegteken, controlestrips; 13.7.2 aard van het werk: 13.7.2.1 afloop, gecombineerd; 13.7.3 soort werk: 13.7.3.1 recto verso, stolpvorm, keervorm; 13.7.3.2 steunkleur, quadri; 13.7.4 snij- en vouwschema; 13.7.5 lay-out van de impositie; 13.7.6 impositieproef. 14 Observeren en helpen bijhet belichten en ontwikkelen van film en/of drukvorm en de begrippen RIP, kleurscheiding, rasterlineatuur, rastervorm en rasterhoek toelichten 14.1 De correcte instellingen toewijzen aan de definitieve impositie en eport naar het RIPproces: 14.1.1 instellingen; 14.1.1.1 kleurscheidingen; 14.1.1.2 rasterlineatuur; 14.1.1.3 rastervorm;

14.1.1.4 rasterhoeken. 14.2 Het geript bestand beoordelen in digitale voorvertoning: 14.2.1 controle van: 14.2.1.1 kleurscheidingen; 14.2.1.2 rasterlineatuur; 14.2.1.3 rastervorm; 14.2.1.4 rasterstand. 14.3 De ontwikkelautomaat en het kopieerraam bedienen. (U) 14.4 De algemene bouw van grafische film toelichten en schematisch weergeven. (U) 14.5 Een kleurgesscheiden film/drukvorm beoordelen op densiteit, leesbaarheid, rastersoort en kleurenstrip. (U) 14.6 De bouw, de soorten en het gebruik van offsetplaten toelichten: 14.6.1 algemene bouw; 14.6.2 soorten, toepassing en etikettering; 14.6.3 oppervlaktebehandeling. 14.7 De platen voorbereiden voor druk. Vertrekkend van een werkfiche en model klein handelsdrukwerk, familiaal drukwerk en een 4-up recto verso katern drukken in 4 druukgangen in de offsettechniek. De kleuromgeving is beperkt tot proceskleuren of steunkleuren. Het eigen werk voorbereiden op basis van werkfiche en model 15 De opdracht correct inschatten en het eigen werk op efficiënte wijze voorbereiden 15.1 Kennis nemen van, analyseren en bespreken van de opdracht: 15.1.1 productkenmerken op basis van aangereikt model; 15.1.2 gevraagde uitvoeringstechniek, productieschema en tussentijdse controlemomenten; 15.1.3 bepalen van de middelen. De één- en tweekleurenpers instellen voor het maken van een afdruk 16 16.1 De persomgeving controleren Producten in de drukkerij: 16.1.1 volgens procedures aanvullen en samenstellen (etikettering); 16.1.2 gebruiken volgens de geldende afspraken. 17 17.1 De pers in- en uitschakelen en de bediening toelichten Bediening van de pers: 17.1.1 opstartprocedure; 17.1.2 in- en uitschakelen; 17.1.3 bedieningspanelen; 17.1.4 veiligheidsvoorzieningen; 17.1.5 lezen en toelichten van het schema van de pers waarop gewerkt wordt. 18 papier en karton behandelen, de eigenschappen toelichten, deze vaststellen en bepalen 18.1 Papier- en kartonbehandeling: 18.1.1 uitpakken; 18.1.2 tellen; 18.1.3 stapelen; 18.1.4 transporteren: aanvullen en afvoeren; 18.1.5 draaien, keren en stolpen; 18.1.6 inpakken.

18.2 Productieproces vanpaier en karton. (U) 18.3 Eigenschappen toelichten: 18.3.1 indeling papier en karton (soorten): 18.3.1.1 papiersoorten; 18.3.1.2 board, golfkarton, duple en triple; 18.3.2 looprichting, gewicht en dikte; 18.3.3 formaten: 18.3.3.1 de A- en de B-reeks; 18.3.3.2 andere veel voorkomende formaten; 18.3.3.3 planoformaat, drukformaat en afgewerkt formaat. 18.4 Eigenschappen vaststellen (etiket) en bepalen (meten, berekenen en via proeven): 18.4.1 etikettering; 18.4.2 soort bepalen; 18.4.3 looprichting, gewicht en dikte bepalen; 18.4.4 formaten en afgeleiden bepalen. 19 19.1 Het papiertransport instellen en problemen i.v.m. papiertransport oplossen Instellen van het papiertransport voor diverse soorten papier en gramgewicht: 19.1.1 relatie met formaat, looprichting, gramgewicht en dikte; 19.1.2 instapelen: 19.1.2.1 voorstapelinleg; 19.1.2.2 inlegstapel; 19.1.3 inlegapparaten: 19.1.3.1 universeel; 19.1.3.2 staffel; 19.1.4 aanlegsystemen: 19.1.4.1 vooraanleggen; 19.1.4.2 zijaanleggen; 19.1.4.3 vellencontrole; 19.1.5 doorvoersystemen: 19.1.5.1 overnamesystemen; 19.1.5.2 doorvoersystemen; 19.1.5.3 uitvoersystemen; 19.1.6 de drukspanning bepalen en instellen. 20 20.1 De inkt voorbereiden (proces en steunkleuren), de eigenschappen toelichten, vaststellen en bepalen Meten/bepalen van en uitvoeringsgericht omgaan met kleur: 20.1.1 de verschillende kleurenzones situeren op een schematische voorstelling van het zichtbare spectrum; 20.1.2 20.1.3 20.1.4 de begrippen lichtreflectie en lichtabsorptie schematisch voorstellen en deze toelichten; de principes van additieve en subtractieve kleurenmenging schematisch voorstellen, deze toelichten en de geijkte symbolen hanteren; de Lab, RGB en CMYK kleurenruimtes schematisch voorstellen, de conversieproblematiek algemeen toelichten en oordeelkundig kleur bepalen binnen deze modellen; 20.1.5 oordeelkundig kleur bepalen met het Pantone-systeem. 20.2 Inktbehandeling: 20.2.1 mengen van inkt in de juiste hoeveelheid: 20.2.1.1 wegen van inkt;

20.2.1.2 kleurrecepten en kleuren mengen: proceskleuren, PMS-systeem, andere mengsystemen (U); 20.2.1.3 additieve en subtractieve menging; 20.2.1.4 inkttrapping; 20.2.2 bewaren van inkt; 20.2.3 toevoegstoffen. 20.3 Gebruik en eigenschappen toelichten, vaststellen en bepalen (via proeven): 20.3.1 inktsoorten (indeling): 20.3.1.1 zwarte inkten; 20.3.1.2 gekleurde inkten; 20.3.1.3 inkten met speciale eigenschappen voor een bepaalde drukdrager; 20.3.1.4 speciale inkten; (U) 20.3.2 inktdroging: 20.3.2.1 oppervlaktedroging; 20.3.2.2 dieptedroging; 20.3.3 inkteigenschappen: 20.3.3.1 lichtechtheid; 20.3.3.2 nitro-echtheid; 20.3.3.3 alcali-echtheid; 20.3.3.4 viscositeit; 20.3.3.5 dekkracht; 20.3.3.6 andere; (U) 20.3.4 etikettering. 21 21.1 De inktbak afstellen, de inkt inbrengen en problemen i.v.m. het intwerk oplossen In- en uitschakelen van het inktwerk: 21.1.1 inktbak; 21.1.2 verwrijfrollen. 21.2 Afregelen en vullen van de inktbak: 21.2.1 kleurenvolgorde: 21.2.1.1 kennis nemen van; 21.2.1.2 zelf bepalen. (U) 22 22.1 Het vochtwerk voorbereiden Vochtwater in de jusite samenstelling en hoeveelheid aanmaken: 22.1.1 relatie met de drukplaat; 22.1.2 relatie met de inkt; 22.1.3 de p H-waarde, het alcoholgehalte en de hardheid van het vochtwater controleren (meten). 22.2 Soorten vochtwerk. 23 23.1 De offsetplaten aanbrengen op de plaatcilinder Manueel. 23.2 Halfautomatisch. 23.3 Automatisch. (U) 24 24.1 De staat van het rubberdoek controleren, rubberdoeken kiezen, deze aanbrengen en de eigenschappen toelichten Gebruik en eigenschappen toelichten en vaststellen: 24.1.1 soorten: 24.1.1.1 conventionele; 24.1.1.2 samendrukbare (compressibele); 24.1.2 ondervulling:

24.1.2.1 harde; 24.1.2.2 middelharde; 24.1.2.3 zachte; 24.1.3 eigenschappen: 24.1.3.1 dikte; 24.1.3.2 hardheid; 24.1.3.3 Quick-release; 24.1.3.4 deukherstellend vermogen; 24.1.3.5 elasticiteit en samendrukbaarheid; 24.1.3.6 onktoverdracht; 24.1.3.7 andere; (U) 24.1.4 etikettering. 24.2 Eigenschappen bepalen (meten): 24.2.1 dikte. 24.3 De juiste cilinderbekleding bepalen. 25 25.1 De tegendrukcilinder en de smetringen controlerenen reinigen Procedure voor controle en reinigen van tegendrukcilinder en smetringen. 26 26.1 De poederapparatuur instellen Poederapparatuur instellen in relatie met het soort drukwerk: 26.1.1 bepalen van de hoeveelheid poeder; 26.1.2 kiezen van de geschikte poederdikte; 26.1.3 onderhouden van het sproeisysteem. Een afdruk maken met de één- en tweekleurenpers 27 27.1 Een proefdruk maken, deze beoordelen en de pers bijstellen Procedure voor het maken van een proefdruk. 27.2 Beoordelingselementen: 27.2.1 visueel: 27.2.1.1 stand en register; 27.2.1.2 drukkleur; 27.2.1.3 ontbrekende elementen; 27.2.1.4 papierkwaliteit; 27.2.1.5 krassen; 27.2.1.6 stofstillen; 27.2.1.7 andere; (U) 27.2.2 gestandaardiseerd, met meetinstrumenten/controlestroken: 27.2.2.1 densitometrische controle; 27.2.2.2 kleurmeetstrook duiden; 27.2.2.3 drukkwaliteit duiden; 27.2.2.4 punttoename en contrast; 27.2.2.5 andere. (U) 28 28.1 De drukpers op productiesnelheid brengen Relatie oplagesnelheid, machinetype en soort werk. 29 29.1 Drukproblemen herkennen, deze melden en onder begeleiding oplossen ( de pers bijstellen) Drukfouten analyseren: 29.1.1 poederen, slechte droging, afstoten, overzetten, smetten, inktopbouw, bloeden; 29.1.2 problemen bij nat in nat drukken, kaallopen van de inktrollen, emulgeren;

29.1.3 statische elektriciteit; 29.1.4 kaallopen van de plaat, dichtlopen, plukken, kleven, strepen, oidatie; 29.1.5 registermoeilijkheden, machinefactoren, papieroorzaken, rubber-papier-inkt, afwikkeling (slippen, vegen, doubleren, vollopen van het raster); 29.1.6 andere. (U) 30 Tijdens de productie volgens procedure het nodige materiaal aanvullen en afvoeren 30.1 Aanvullen of aanmaken: 30.1.1 substraten; 30.1.2 inkt; 30.1.3 vocht; 30.1.4 wasmiddel. 30.2 Afvoeren: 30.2.1 substraten: 30.2.1.1 stapelwijze; 30.2.1.2 plaats; 30.2.1.3 aanleghoek aanduiden; 30.2.2 afval. 31 31.1 Machinestoringen vaststellen, deze registreren, rapporteren en onder begeleiding eenvoudige storingen herstellen Optreden bij storingen: (procedure(s). 31.2 Soorten storingen: 31.2.1 mechanische; 31.2.2 elektrische; 31.2.3 elektronische; 31.2.4 pneumatische. 31.3 Een handleiding raadplegen. 32 32.1 Een productiestop uitvoeren Productiestop: procedure. 33 33.1 Een noodstop uitvoeren Noodstop: procedure. 34 34.1 De pers reinigen bij een opdrachtwissel en op het einde van de dagtaak Reinigen van de pers: 34.1.1 procedure en producten; 34.1.2 soorten wasssystemen op drukpersen; 34.1.3 opduwbaar rubberdoek; 34.1.4 borstel; 34.1.5 milieuvriendelijk wassen. De pers onderhouden en persconstructies voor vellenoffset herkennen 35 35.1 De pers onderhouden Reinigen van machineonderdelen die met inkt en papier in contact komen. 35.2 Lezen van onderhoud- en smeerschema. 35.3 De pers onder toezicht periodiek onderhouden: 35.3.1 rubberdoek en rubberrollen; 35.3.2 inktwerkt demonteren en afregelen; 35.3.3 vochtwerk en vochtomloopsystemen; 35.3.4 producteigenschappen en -gebruik. 35.4 Smering van de pers:

35.4.1 frequentie (dagelijks - wekelijks - ) 35.4.2 smeermiddelen juist aanwenden; 35.4.3 smeerpunten. 35.5 Onderhoud van de nabewerkingsapparatuur. 36 36.1 Verschillende perssoorten op schema herkennen en het doel verwoorden (offsetpersen) Verschillende cilinderopstellingen. 36.2 R/V keersystemen. 36.3 Bouw cilinder-transferten-doorvoersystemen. 36.4 De verlengde uitleg met drogingsunit IR/UV. 36.5 De laktoren: types. 36.6 Basisconfiguratie rotatiepers: belangrijkste componenten aanduiden op een schema. (U) 36.7 Sturingen en hulpstukken aan de pers: 36.7.1 inkt-registersturingen: moielijkheden; 36.7.2 inktnasturingssystemen - kwaliteitsbewaking; (U) 36.7.3 prepress-press link. (U) Vertrekkend van een werkfiche drukwerk nabewerken (perforeren en rillen). Het eigen werk voorbereiden op basis van werkfiche en model 37 De opdracht correct inschatten en het eigen werk op efficiënte wijze voorbereiden 15.1 Kennis nemen van, analyseren en bespreken van de opdracht: 15.1.1 productkenmerken op basis van aangereikt model; 15.1.2 gevraagde uitvoeringstechniek, productieschema en tussentijdse controlemomenten; 15.1.3 bepalen van de middelen. Drukwerk perforeren en rillen 38 38.1 Drukwerk perforeren en rillen, de bouw en de werking van diverse perforeer- en rilapparatuur toelichten Soorten perforeer- en rilapparatuur: 38.1.1 bouw; 38.1.2 werking; 38.1.3 bediening. 38.2 Techniek: perforeren en rillen. Vertrekkend van een werkfiche drukwerk snijden en vouwen. Het eigen werk voorbereiden op basis van werkfiche en model 39 De opdracht correct inschatten en het eigen werk op efficiënte wijze voorbereiden 39.1 Kennis nemen van, analyseren en bespreken van de opdracht: 39.1.1 productkenmerken op basis van aangereikt model; 39.1.2 gevraagde uitvoeringstechniek, productieschema en tussentijdse controlemomenten; 39.1.3 bepalen van de middelen. Drukwerk snijden en vouwen

40 40.1 Papier, karton en drukwerk snijden met de snijmachine, de bouw en de werking ervan toelichten Een snijschema opstellen: 40.1.1 het snijschema; 38.1.2 relatie met de aanleg; 38.1.3 snijtekens. 40.2 De snijmachine bedienen: 40.2.1 bouw, delen toelichten; 40.2.2 automatisatie; 40.2.3 snijstraat - configuratie; 40.2.4 hulp- en aanvoerelementen; 40.2.5 veiligheidsvoorzieningen; 40.2.6 werking en bediening; 40.2.7 meswissel. (U) 40.3 Een proefsnede maken. 40.4 Snijden zonder en met programma-instelling: 40.4.1 maat instellen; 40.4.2 het snijprogramma opstellen, invoeren en oproepen; 40.4.3 het te snijden materiaal invoeren; 40.4.4 voorsnijden en nasnijden; 40.4.5 het gesneden materiaal stapelen en afvoeren: 40.4.5.1 stapelwijze; 40.4.5.2 verwijderen van het snijafval volgens procedure. 41 41.1 Drukwerk vouwen met de vouwmachine, de bouw en de werking ervan toelichten De vouwmachine: 41.1.1 bouw (messen en tassen); 41.1.2 werking en bediening. 41.2 Vouwen met de vouwmachine: 41.2.1 vouwformaten: 41.2.1.1 plano, folio, kwarto, octavo, sedecimo; 41.2.2 gevalstudies: 41.2.2.1 enkele vouw; 41.2.2.2 parallelvouw; 41.2.2.3 wikkelvouw; 41.2.2.4 zigzagvouw; 41.2.2.5 luik- of venstervouw; 41.2.2.6 kruisvouw; 41.2.2.7 gecombineerde vouw; (U) 41.2.2.8 rilmogelijkheden; 41.2.2.9 perforeermogelijkheden; 41.2.2.10 snijmogelijkheden; 41.2.2.11 optionele elementen.

versie 080620 PW/GRAF/DOC/08/26 TWEEDE LEERJAAR DERDE GRAAD DRUKKEN AN AFWERKEN Mogelijke inschaling van de opdrachten Volgens moeilijkheidsgraad: 1: eenvoudige opdracht; 2:complee opdracht; 3: veel sturing in de opdracht (opgave); 4: weinig sturing in de opdracht (opgave); 5: veel begeleiding door de leraar (tijdens de realisatie); 6: weinig begeleiding door de leraar (tijdens de realisatie); 7: zelfstandig te realiseren door de leerling voorbeeld: 135 Dit is een eenvoudige opdracht met veel sturing via de opgave en veel begeleiding door de leraar. Lj. Nr. Doelstelling/leerinhoud GRAADPLANNING DRUKKEN EN AFWERKEN Vakdomeinen Imp & Dv Offsetdr Nabew Afwerken 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Naam/omschrijving v.d. opdracht Kwaliteitsgericht denken en handelen 1 1.1 De instructies in verband met veiligheid, gezondheid en milieu opvolgen Werkplaatsreglement opvolgen. 1.2 Veiligheidsrichtlijnen aan de apparatuur en bij het werken met producten opvolgen. 1.3 De juiste persoonlijke beschermingsmiddelen volgens afspraak gebruiken. 1.4 Ergonomische werkhouding. 1.5 Afval volgens instructie verwijderen. 2 2.1 De impositie en de drukvorm makenmaken (verkennen en assisteren), drukken, perforeren, rillen, snijden en vouwen op basis van een werkfiche De werkfiche lezen, opvolgen en de gevraagde gegevens aanvullen: 2.1.1 procedure (productietraject, werkdoorloop); 2.1.2 begeleidingsformulier. 3 4 4.1 De impositie en de drukvorm makenmaken (verkennen en assisteren), drukken, perforeren, rillen, snijden en vouwen op basis van een mondelingen opdracht (U) Materiaalverbruik en productietijd noteren en berekenen voor de eigen realisaties Materiaalverbruik en productietijd noteren (via de werkfiche) en berekenen van materiaalkostprijs en productietijd. 5 5.1 Als individu en in groep de kwaliteit van de werkzaamheden en het product bewaken en overleggen Openstaan voor en deelnemen aan opdrachtbespreking 5.2 Net en nauwkeuring werken. 5.3 Commentaar geven en aanwenden om het eigen werk en dat van anderen te verbeteren. 5.4 Openstaan voor en deelnemen aan evaluatie van proces en product. Het Nederlands aanwenden voor beroeps-, persoonlijke en studiedoeleinden. Het Engels en het Frans aanwenden voor beroeps- en studiedoeleinden (U) 6 6.1 Op een verzorgde en efficiënte manier omgaan met taal Nederlands: 6.1.1 leesvaardigheid; 6.1.2 luistervaardigheid; 6.1.3 spreekvaardigheid;

6.1.4 schrijfvaardigheid. 6.2 Engels en/of Frans: 6.2.1 leesvaardigheid bij het opzoeken en verwerken van informatie en het omgaan met het woordbeeld bij het zetten in vreemde talen. (U) 6.3 Een correcte vakterminologie hanteren bij het communiceren. 7 7.1 Gedrukte en elektronische informatiebronnen gebruiken in de contet van de opdrachten Gebruik van media (Internet, gedrukte bronnen, ). Vertrekkend van een werkfiche de paginaopmaak (enkelvoudig drukwerk en 4-up impositie) verwerken tot de gewenste drukvormen voor proceskleuren of steunkleuren (verkennen en assisteren) Het eigen werk voorbereiden op basis van werkfiche en/of model 8 De opdracht correct inschatten en het eigen werk op efficiënte wijze voorbereiden 8.1 Kennis nemen van, analyseren en bespreken van de opdracht: 8.1.1 productkenmerken op basis van aangereikt model; 8.1.2 gevraagde uitvoeringstechniek, productieschema en tussentijdse controlemomenten; 8.1.3 bepalen van de middelen. Conventioneel monteren 9 Conventioneel monteren (U) 9.1 Filmmontage: 9.1.1 ingangscontrole uitvoeren; 9.1.2 montagefolie en lichtgevoelige materialen gebruiken; 9.1.3 maskeren en retoucheren; 9.1.4 standvel kiezen en indelingsvel uittekenen; 9.1.5 rekening houden met perforeren en rillen; 9.1.6 rekening houden met de afwerking: snijden en vouwen. 10 10.1 De contactkast bedienen en onderhouden, maskeren, inbelichten en contacten (U) De contactkast bedienen: 10.1.1 algemene bouw en werking toelichten en schematisch weergeven; 10.1.2 de contactkast instellen, bedienen en onderhouden: 10.1.2.1 programmabediening; 10.1.2.2 onderhouden. Het werkstation en het OS 11 Met de menustructuur van het besturingssysteem werken, de aanwezige rand- en opslagapparatuur oproepen in het netwerk en de gemaakte afspraken i.v.m. standaardinstellingen en bestandsbeheer naleven 11.1 Werken met het bureaublad: 11.1.1 programma's, documenten, mappen, servers, websites, e.a in het werkgebied weergeven en openen; 11.1.2 toetscombinaties gebruiken; 11.1.3 de computer delen; 11.1.4 de helpfunctie gebruiken; 11.1.5 het beeldscherm instellen (de schermweergave). 11.2 Bestanden beheren: 11.2.1 bestanden en mappenbeheren op het werkstation;

11.2.2 LAN: volgens afspraak bestanden wegschrijven en ophalen van servers en andere computers, printer activeren en printopdracht geven. 11.3 Applicaties activeren: 11.3.1 functie van de gebruikte applicaties algemeen toelichten en de relatie leggen met het drukvoorbereidingsproces. 11.4 Eterne opslagmedia gebruiken. 11.5 Standaardinstellingen en -voorkeuren instellen: 11.5.1 volgens afspraak kunnen herstellen; 11.5.2 de juiste kleuren volgens afspraak instellen (ColorSync en apparaatprofiel); 11.5.3 de noodzaak van kleurbeheer aantonen en de algemene principes van kleurenmanagement toelichten. 11.6 Fonts beheren: 11.6.1 lettertypes activeren en deactiveren, fontsets selecteren en maken. Impositie, belichten en kopie 12 12.1 Conventioneel werkdoorloop, CtF en CtP werkdoorloop conventioneel toelichten aan de hand van een schematische voorstelling Conventioneel, CtF en CtP werkdoorloop schematisch voorstellen en toelichten. 13 13.1 Een enkelvoudige en een 4-up montage maken met impositiesoftware De standaardinstellingen volgens afspraak instellen, de documentinstellingen bepalen en een document openen. 13.2 De menustructuur, het werkgebied, de gereedschappen en paletten hanteren. 13.3 Ingangscontrole uitvoeren: bestanden controleren, problemen rapporteren en oplossen na overleg. 13.4 Standvel kiezen en indelingsvel uittekenen. 13.5 Rekening houden met perforeren en rillen. 13.6 Rekening houden met de afwerking: snijden en vouwen. 13.7 Een elektronisch indelingsvel selecteren en de lay-out van de impositie bepalen op basis van de werkopdracht: 13.7.1 hulptekens en normen: 13.7.1.1 gesneden formaat, ongesneden formaat, druklijn, snijlijn, paskruis, vouwteken, rilteken, aanlegteken, controlestrips; 13.7.2 aard van het werk: 13.7.2.1 afloop, gecombineerd; 13.7.3 soort werk: 13.7.3.1 recto verso, stolpvorm, keervorm; 13.7.3.2 steunkleur, quadri; 13.7.4 snij- en vouwschema; 13.7.5 lay-out van de impositie; 13.7.6 impositieproef. 14 Observeren en helpen bijhet belichten en ontwikkelen van film en/of drukvorm en de begrippen RIP, kleurscheiding, rasterlineatuur, rastervorm en rasterhoek toelichten 14.1 De correcte instellingen toewijzen aan de definitieve impositie en eport naar het RIPproces: 14.1.1 instellingen; 14.1.1.1 kleurscheidingen; 14.1.1.2 rasterlineatuur; 14.1.1.3 rastervorm;

14.1.1.4 rasterhoeken. 14.2 Het geript bestand beoordelen in digitale voorvertoning: 14.2.1 controle van: 14.2.1.1 kleurscheidingen; 14.2.1.2 rasterlineatuur; 14.2.1.3 rastervorm; 14.2.1.4 rasterstand. 14.3 De ontwikkelautomaat en het kopieerraam bedienen. (U) 14.4 De algemene bouw van grafische film toelichten en schematisch weergeven. (U) 14.5 Een kleurgesscheiden film/drukvorm beoordelen op densiteit, leesbaarheid, rastersoort en kleurenstrip. (U) 14.6 De bouw, de soorten en het gebruik van offsetplaten toelichten: 14.6.1 algemene bouw; 14.6.2 soorten, toepassing en etikettering; 14.6.3 oppervlaktebehandeling. 14.7 De platen voorbereiden voor druk. Vertrekkend van een werkfiche en model klein handelsdrukwerk, familiaal drukwerk en een 4-up recto verso katern drukken in 4 druukgangen in de offsettechniek. De kleuromgeving is beperkt tot proceskleuren of steunkleuren. Het eigen werk voorbereiden op basis van werkfiche en model 15 De opdracht correct inschatten en het eigen werk op efficiënte wijze voorbereiden 15.1 Kennis nemen van, analyseren en bespreken van de opdracht: 15.1.1 productkenmerken op basis van aangereikt model; 15.1.2 gevraagde uitvoeringstechniek, productieschema en tussentijdse controlemomenten; 15.1.3 bepalen van de middelen. De één- en tweekleurenpers instellen voor het maken van een afdruk 16 16.1 De persomgeving controleren Producten in de drukkerij: 16.1.1 volgens procedures aanvullen en samenstellen (etikettering); 16.1.2 gebruiken volgens de geldende afspraken. 17 17.1 De pers in- en uitschakelen en de bediening toelichten Bediening van de pers: 17.1.1 opstartprocedure; 17.1.2 in- en uitschakelen; 17.1.3 bedieningspanelen; 17.1.4 veiligheidsvoorzieningen; 17.1.5 lezen en toelichten van het schema van de pers waarop gewerkt wordt. 18 papier en karton behandelen, de eigenschappen toelichten, deze vaststellen en bepalen 18.1 Papier- en kartonbehandeling: 18.1.1 uitpakken; 18.1.2 tellen; 18.1.3 stapelen; 18.1.4 transporteren: aanvullen en afvoeren; 18.1.5 draaien, keren en stolpen; 18.1.6 inpakken.

18.2 Productieproces vanpaier en karton. (U) 18.3 Eigenschappen toelichten: 18.3.1 indeling papier en karton (soorten): 18.3.1.1 papiersoorten; 18.3.1.2 board, golfkarton, duple en triple; 18.3.2 looprichting, gewicht en dikte; 18.3.3 formaten: 18.3.3.1 de A- en de B-reeks; 18.3.3.2 andere veel voorkomende formaten; 18.3.3.3 planoformaat, drukformaat en afgewerkt formaat. 18.4 Eigenschappen vaststellen (etiket) en bepalen (meten, berekenen en via proeven): 18.4.1 etikettering; 18.4.2 soort bepalen; 18.4.3 looprichting, gewicht en dikte bepalen; 18.4.4 formaten en afgeleiden bepalen. 19 19.1 Het papiertransport instellen en problemen i.v.m. papiertransport oplossen Instellen van het papiertransport voor diverse soorten papier en gramgewicht: 19.1.1 relatie met formaat, looprichting, gramgewicht en dikte; 19.1.2 instapelen: 19.1.2.1 voorstapelinleg; 19.1.2.2 inlegstapel; 19.1.3 inlegapparaten: 19.1.3.1 universeel; 19.1.3.2 staffel; 19.1.4 aanlegsystemen: 19.1.4.1 vooraanleggen; 19.1.4.2 zijaanleggen; 19.1.4.3 vellencontrole; 19.1.5 doorvoersystemen: 19.1.5.1 overnamesystemen; 19.1.5.2 doorvoersystemen; 19.1.5.3 uitvoersystemen; 19.1.6 de drukspanning bepalen en instellen. 20 20.1 De inkt voorbereiden (proces en steunkleuren), de eigenschappen toelichten, vaststellen en bepalen Meten/bepalen van en uitvoeringsgericht omgaan met kleur: 20.1.1 de verschillende kleurenzones situeren op een schematische voorstelling van het zichtbare spectrum; 20.1.2 20.1.3 20.1.4 de begrippen lichtreflectie en lichtabsorptie schematisch voorstellen en deze toelichten; de principes van additieve en subtractieve kleurenmenging schematisch voorstellen, deze toelichten en de geijkte symbolen hanteren; de Lab, RGB en CMYK kleurenruimtes schematisch voorstellen, de conversieproblematiek algemeen toelichten en oordeelkundig kleur bepalen binnen deze modellen; 20.1.5 oordeelkundig kleur bepalen met het Pantone-systeem. 20.2 Inktbehandeling: 20.2.1 mengen van inkt in de juiste hoeveelheid: 20.2.1.1 wegen van inkt;

20.2.1.2 kleurrecepten en kleuren mengen: proceskleuren, PMS-systeem, andere mengsystemen (U); 20.2.1.3 additieve en subtractieve menging; 20.2.1.4 inkttrapping; 20.2.2 bewaren van inkt; 20.2.3 toevoegstoffen. 20.3 Gebruik en eigenschappen toelichten, vaststellen en bepalen (via proeven): 20.3.1 inktsoorten (indeling): 20.3.1.1 zwarte inkten; 20.3.1.2 gekleurde inkten; 20.3.1.3 inkten met speciale eigenschappen voor een bepaalde drukdrager; 20.3.1.4 speciale inkten; (U) 20.3.2 inktdroging: 20.3.2.1 oppervlaktedroging; 20.3.2.2 dieptedroging; 20.3.3 inkteigenschappen: 20.3.3.1 lichtechtheid; 20.3.3.2 nitro-echtheid; 20.3.3.3 alcali-echtheid; 20.3.3.4 viscositeit; 20.3.3.5 dekkracht; 20.3.3.6 andere; (U) 20.3.4 etikettering. 21 21.1 De inktbak afstellen, de inkt inbrengen en problemen i.v.m. het intwerk oplossen In- en uitschakelen van het inktwerk: 21.1.1 inktbak; 21.1.2 verwrijfrollen. 21.2 Afregelen en vullen van de inktbak: 21.2.1 kleurenvolgorde: 21.2.1.1 kennis nemen van; 21.2.1.2 zelf bepalen. (U) 22 22.1 Het vochtwerk voorbereiden Vochtwater in de jusite samenstelling en hoeveelheid aanmaken: 22.1.1 relatie met de drukplaat; 22.1.2 relatie met de inkt; 22.1.3 de p H-waarde, het alcoholgehalte en de hardheid van het vochtwater controleren (meten). 22.2 Soorten vochtwerk. 23 23.1 De offsetplaten aanbrengen op de plaatcilinder Manueel. 23.2 Halfautomatisch. 23.3 Automatisch. (U) 24 24.1 De staat van het rubberdoek controleren, rubberdoeken kiezen, deze aanbrengen en de eigenschappen toelichten Gebruik en eigenschappen toelichten en vaststellen: 24.1.1 soorten: 24.1.1.1 conventionele; 24.1.1.2 samendrukbare (compressibele); 24.1.2 ondervulling:

24.1.2.1 harde; 24.1.2.2 middelharde; 24.1.2.3 zachte; 24.1.3 eigenschappen: 24.1.3.1 dikte; 24.1.3.2 hardheid; 24.1.3.3 Quick-release; 24.1.3.4 deukherstellend vermogen; 24.1.3.5 elasticiteit en samendrukbaarheid; 24.1.3.6 onktoverdracht; 24.1.3.7 andere; (U) 24.1.4 etikettering. 24.2 Eigenschappen bepalen (meten): 24.2.1 dikte. 24.3 De juiste cilinderbekleding bepalen. 25 25.1 De tegendrukcilinder en de smetringen controlerenen reinigen Procedure voor controle en reinigen van tegendrukcilinder en smetringen. 26 26.1 De poederapparatuur instellen Poederapparatuur instellen in relatie met het soort drukwerk: 26.1.1 bepalen van de hoeveelheid poeder; 26.1.2 kiezen van de geschikte poederdikte; 26.1.3 onderhouden van het sproeisysteem. Een afdruk maken met de één- en tweekleurenpers 27 27.1 Een proefdruk maken, deze beoordelen en de pers bijstellen Procedure voor het maken van een proefdruk. 27.2 Beoordelingselementen: 27.2.1 visueel: 27.2.1.1 stand en register; 27.2.1.2 drukkleur; 27.2.1.3 ontbrekende elementen; 27.2.1.4 papierkwaliteit; 27.2.1.5 krassen; 27.2.1.6 stofstillen; 27.2.1.7 andere; (U) 27.2.2 gestandaardiseerd, met meetinstrumenten/controlestroken: 27.2.2.1 densitometrische controle; 27.2.2.2 kleurmeetstrook duiden; 27.2.2.3 drukkwaliteit duiden; 27.2.2.4 punttoename en contrast; 27.2.2.5 andere. (U) 28 28.1 De drukpers op productiesnelheid brengen Relatie oplagesnelheid, machinetype en soort werk. 29 29.1 Drukproblemen herkennen, deze melden en onder begeleiding oplossen ( de pers bijstellen) Drukfouten analyseren: 29.1.1 poederen, slechte droging, afstoten, overzetten, smetten, inktopbouw, bloeden; 29.1.2 problemen bij nat in nat drukken, kaallopen van de inktrollen, emulgeren;

29.1.3 statische elektriciteit; 29.1.4 kaallopen van de plaat, dichtlopen, plukken, kleven, strepen, oidatie; 29.1.5 registermoeilijkheden, machinefactoren, papieroorzaken, rubber-papier-inkt, afwikkeling (slippen, vegen, doubleren, vollopen van het raster); 29.1.6 andere. (U) 30 Tijdens de productie volgens procedure het nodige materiaal aanvullen en afvoeren 30.1 Aanvullen of aanmaken: 30.1.1 substraten; 30.1.2 inkt; 30.1.3 vocht; 30.1.4 wasmiddel. 30.2 Afvoeren: 30.2.1 substraten: 30.2.1.1 stapelwijze; 30.2.1.2 plaats; 30.2.1.3 aanleghoek aanduiden; 30.2.2 afval. 31 31.1 Machinestoringen vaststellen, deze registreren, rapporteren en onder begeleiding eenvoudige storingen herstellen Optreden bij storingen: (procedure(s). 31.2 Soorten storingen: 31.2.1 mechanische; 31.2.2 elektrische; 31.2.3 elektronische; 31.2.4 pneumatische. 31.3 Een handleiding raadplegen. 32 32.1 Een productiestop uitvoeren Productiestop: procedure. 33 33.1 Een noodstop uitvoeren Noodstop: procedure. 34 34.1 De pers reinigen bij een opdrachtwissel en op het einde van de dagtaak Reinigen van de pers: 34.1.1 procedure en producten; 34.1.2 soorten wasssystemen op drukpersen; 34.1.3 opduwbaar rubberdoek; 34.1.4 borstel; 34.1.5 milieuvriendelijk wassen. De pers onderhouden en persconstructies voor vellenoffset herkennen 35 35.1 De pers onderhouden Reinigen van machineonderdelen die met inkt en papier in contact komen. 35.2 Lezen van onderhoud- en smeerschema. 35.3 De pers onder toezicht periodiek onderhouden: 35.3.1 rubberdoek en rubberrollen; 35.3.2 inktwerkt demonteren en afregelen; 35.3.3 vochtwerk en vochtomloopsystemen; 35.3.4 producteigenschappen en -gebruik. 35.4 Smering van de pers:

35.4.1 frequentie (dagelijks - wekelijks - ) 35.4.2 smeermiddelen juist aanwenden; 35.4.3 smeerpunten. 35.5 Onderhoud van de nabewerkingsapparatuur. 36 36.1 Verschillende perssoorten op schema herkennen en het doel verwoorden (offsetpersen) Verschillende cilinderopstellingen. 36.2 R/V keersystemen. 36.3 Bouw cilinder-transferten-doorvoersystemen. 36.4 De verlengde uitleg met drogingsunit IR/UV. 36.5 De laktoren: types. 36.6 Basisconfiguratie rotatiepers: belangrijkste componenten aanduiden op een schema. (U) 36.7 Sturingen en hulpstukken aan de pers: 36.7.1 inkt-registersturingen: moielijkheden; 36.7.2 inktnasturingssystemen - kwaliteitsbewaking; (U) 36.7.3 prepress-press link. (U) Vertrekkend van een werkfiche drukwerk nabewerken (perforeren en rillen). Het eigen werk voorbereiden op basis van werkfiche en model 37 De opdracht correct inschatten en het eigen werk op efficiënte wijze voorbereiden 15.1 Kennis nemen van, analyseren en bespreken van de opdracht: 15.1.1 productkenmerken op basis van aangereikt model; 15.1.2 gevraagde uitvoeringstechniek, productieschema en tussentijdse controlemomenten; 15.1.3 bepalen van de middelen. Drukwerk perforeren en rillen 38 38.1 Drukwerk perforeren en rillen, de bouw en de werking van diverse perforeer- en rilapparatuur toelichten Soorten perforeer- en rilapparatuur: 38.1.1 bouw; 38.1.2 werking; 38.1.3 bediening. 38.2 Techniek: perforeren en rillen. Vertrekkend van een werkfiche drukwerk snijden en vouwen. Het eigen werk voorbereiden op basis van werkfiche en model 39 De opdracht correct inschatten en het eigen werk op efficiënte wijze voorbereiden 39.1 Kennis nemen van, analyseren en bespreken van de opdracht: 39.1.1 productkenmerken op basis van aangereikt model; 39.1.2 gevraagde uitvoeringstechniek, productieschema en tussentijdse controlemomenten; 39.1.3 bepalen van de middelen. Drukwerk snijden en vouwen

40 40.1 Papier, karton en drukwerk snijden met de snijmachine, de bouw en de werking ervan toelichten Een snijschema opstellen: 40.1.1 het snijschema; 38.1.2 relatie met de aanleg; 38.1.3 snijtekens. 40.2 De snijmachine bedienen: 40.2.1 bouw, delen toelichten; 40.2.2 automatisatie; 40.2.3 snijstraat - configuratie; 40.2.4 hulp- en aanvoerelementen; 40.2.5 veiligheidsvoorzieningen; 40.2.6 werking en bediening; 40.2.7 meswissel. (U) 40.3 Een proefsnede maken. 40.4 Snijden zonder en met programma-instelling: 40.4.1 maat instellen; 40.4.2 het snijprogramma opstellen, invoeren en oproepen; 40.4.3 het te snijden materiaal invoeren; 40.4.4 voorsnijden en nasnijden; 40.4.5 het gesneden materiaal stapelen en afvoeren: 40.4.5.1 stapelwijze; 40.4.5.2 verwijderen van het snijafval volgens procedure. 41 41.1 Drukwerk vouwen met de vouwmachine, de bouw en de werking ervan toelichten De vouwmachine: 41.1.1 bouw (messen en tassen); 41.1.2 werking en bediening. 41.2 Vouwen met de vouwmachine: 41.2.1 vouwformaten: 41.2.1.1 plano, folio, kwarto, octavo, sedecimo; 41.2.2 gevalstudies: 41.2.2.1 enkele vouw; 41.2.2.2 parallelvouw; 41.2.2.3 wikkelvouw; 41.2.2.4 zigzagvouw; 41.2.2.5 luik- of venstervouw; 41.2.2.6 kruisvouw; 41.2.2.7 gecombineerde vouw; (U) 41.2.2.8 rilmogelijkheden; 41.2.2.9 perforeermogelijkheden; 41.2.2.10 snijmogelijkheden; 41.2.2.11 optionele elementen.