Scheepvaartcontrole City atrium Vooruitgangstraat 56 1210 Brussel ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 6 juni 2009 Opmerking: De vermelding CEVNI heeft betrekking op de Europese reglementering en correspondeert met het APSB Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren. De vermelding SIGNI heeft betrekking op de Europese voorschriften voor signalisatie op de scheepvaartwegen. 1. Wat betekent het volgende verkeersteken? (CEVNI) A. de diepgang is beperkt tot 12 dm B. verplichting de vaarsnelheid tot 12 km/u te beperken C. de breedte van de vaargeul is beperkt tot 12 m 12 2. Welke betekenis heeft het volgende verkeersbord? (CEVNI) A. de breedte van de vaargeul is beperkt B. aanmeren is toegelaten in de aangeduide zone C. scheepvaartverkeer is uit beide richtingen mogelijk 3. Wat betekent het volgende verkeersteken? (CEVNI): A. kruisend verkeer B. verplichting de vaargeul over te steken naar stuurboord C. voorrang voor de schepen die zich aan stuurboordzijde bevinden 4. Wat betekent het volgende verkeersbord volgens de CEVNI-code? A. verboden voor motorschepen B. verboden voor vrachtschepen C. verboden voor alle schepen 5. Welk van deze borden heeft de betekenis verplichting een geluidssein te geven (CEVNI)? A B C
2 6. Op de oever ziet u het getekende bord. Het bord geeft de loop van de vaargeul aan. Zwaar geladen vrachtschepen zullen bij voorkeur (CEVNI): A. nabij de linkeroever varen B. nabij de rechteroever varen C. oversteken naar de andere oever 7. U nadert een vaste brug met meerdere doorvaartopeningen. Boven één van de openingen staat het volgende teken (CEVNI). De doorvaart via deze opening wordt aanbevolen aan de scheepvaart: A. uit beide richtingen B. uitsluitend uw richting C. uitsluitend de andere richting 8. Een hindernis op het water wordt aangegeven door een cardinale markering in het SIGNI-systeem. Een boei die veilig vaarwater aangeeft aan de oostzijde heeft als stopteken: A B C 9. De tekening toont twee kleine zeilschepen, X en Y, die recht tegen elkaar in sturen. De windrichting is aangegeven. Er bestaat gevaar voor aanvaring. Welk schip moet uitwijken? (CEVNI). Geen van beide schepen volgt stuurboordwal. A. schip X B. schip Y C. beide schepen moeten naar stuurboord uitwijken 10. Welke van de volgende beweringen is juist voor de getekende situatie? (CEVNI) A. schip X moet uitwijken omdat het een klein schip is B. schip Y moet uitwijken omdat schip X in de hoofdvaargeul vaart C. schip X moet uitwijken omdat schip Y van stuurboord nadert 11. Wat duiden de dagtekens op dit baggertuig aan (CEVNI): A. dat de doorvaart onmogelijk is B. dat de doorvaart vrij is aan de zijde van de groene ruiten C. dat geen golfslag veroorzaakt mag worden
3 12. Het bord (CEVNI) heeft dezelfde betekenis als de lichtencombinatie: A B C 13. Het schip waarvan u de lichten ziet is: (CEVNI) A. een sleepboot (stuurboord-zijaanzicht) B. een sleepboot (bakboord-zijaanzicht) C. een duwstel (stuurboord-zijaanzicht) 14. Welk geluidssein kan men laten horen om hulp in te roepen (CEVNI): A. een reeks korte stoten B. herhaalde lange stoten C. een lange stoot om de minuut 15. De voorgeschreven navigatieverlichting moet worden gevoerd (CEVNI): A. alleen s nachts B. altijd C. s nachts en bij slecht zicht ook overdag 16. Op welke plaats is het verboden ligplaats te nemen? (CEVNI) A. op plaatsen waar schepen kunnen keren B. op plaatsen waar snelvaart is toegestaan C. op 50 meter van een schip dat één blauwe kegel voert 17. Volgens het CEVN-reglement A. mag de schipper B. moet de schipper C. mag de schipper niet afwijken van de voorschriften van het CEVNI bij dringend gevaar.
4 18. U moet er altijd voor zorgen niet in de «dode hoek» van een oplopende vrachtvaarder te raken. Dit doet u door: A. het regelmatig geven van seinen B. in het midden van het vaarwater te blijven varen C. regelmatig achterom kijken en zoveel mogelijk te zorgen dat u de stuurhut van de vrachtvaarder ziet 19. Een brand kan slechts ontstaan indien drie elementen aanwezig zijn: een brandbare stof, een voldoend hoge temperatuur (ontbrandingstemperatuur) en bovendien: A. stikstof B. koolzuurgas C. zuurstof 20. Het Algemeen Scheepvaartreglement schrijft een snelheidsnummer voor. Dit nummer is verplicht voor: A. alle pleziervaartuigen die slechts bestuurd mogen worden door de houder van een stuurbrevet of overeenkomstig brevet B. alle motorplezierboten zonder onderscheid C. alle motorplezierboten die sneller varen dan de snelheden die in de reglementen bepaald worden
5 BIJKOMENDE VRAGEN TOT HET BEKOMEN VAN HET ALGEMEEN STUURBREVET INTERNATIONALE BEPALINGEN TER VOORKOMING VAN AANVARINGEN OP ZEE 21. Twee motorschepen naderen elkaar op tegengestelde koersen zodat gevaar voor aanvaring dreigt. Wat moeten ze doen? A. beide schepen moeten vertragen B. beide schepen moeten naar stuurboord van koers veranderen (elkaar aan bakboord voorbijvaren) C. beide schepen moeten naar bakboord van koers veranderen (elkaar aan stuurboord voorbijvaren) 22. U bevindt zich in een druk scheepvaartgebied, dichtbij een haven. Er is een marifoon aan boord. Dan: A. bent u altijd verplicht van uit te luisteren B. wordt het aanbevolen om uit te luisteren C. wordt het aanbevolen om uit te luisteren en is er verplichting om uit te luisteren bij beperkt zicht 23. Twee zeilvaartuigen naderen elkaar, zodanig dat er gevaar voor aanvaring bestaat. Welk van beide vaartuigen moet uitwijken, indien beide over dezelfde boeg liggen? A. het loefwaarts vaartuig wijkt voor het lijwaartse B. het lijwaartse vaartuig wijkt voor het loefwaartse C. beide vaartuigen wijken naar stuurboord 24. Bij mist hoort men een geluidssein: één lange en drie korte stoten. Dit is een: A. schip dat gesleept wordt B. beperkt manoeuvreerbaar schip C. zeilschip SCHEEPVAARTREGLEMENT BENEDEN ZEESCHELDE 25. Het voorschrift zich uit de vaargeul verwijderd te houden, waar dit uitvoerbaar is, geldt voor: A. een zeilschip B. een schip met een lengte van minder dan 20m C. een schip met een lengte van minder dan 12m 26. Een schip vaart in de as van de vaargeul. Het moet daarbij, voor zover dit zonder gevaar kan gebeuren: A. de rand van de vaargeul aan zijn bakboordzijde houden B. de rand van de vaargeul aan zijn stuurboordzijde houden C. zoveel mogelijk het midden van de vaargeul houden
6 27. Wanneer in een vaarwater waar stroom loopt, schepen elkaar naderen met tegengestelde koersen bij een plaats waarbij de doortocht zo nauw is, dat het tegelijkertijd doorvaren een gevaar voor aanvaring inhoudt: A. moet het tegen stroom varend schip het andere schip laten doorvaren B. moet het voor stroom varend schip het andere schip laten doorvaren C. bepaalt het reglement geen enkele voorrang 28. Drijvende leidingen die de scheepvaart kunnen hinderen moeten over de gehele lengte aangeduid worden door rondom zichtbare lichten met kleur: A. wit B. geel C. rood POLITIEREGLEMENT BENEDEN ZEESCHELDE 29. Mogen gemeerde schepen een anker aan de zijde van het vaarwater uit hebben? A. ja B. nee C. ja, na toestemming van de overheid 30. Indien door de autoriteit het internationale lettersein L (zwart-geel geblokte vlag) getoond wordt, betekent dit: A. onmiddellijk stoppen B. vertragen en aanmeren aan de dichtstbijzijnde oever C. onmiddellijk vertragen en wachten op het bevel dat met de luidspreker zal worden gegeven
7 1 A B C 11 A B C 21 A B C 2 A B C 12 A B C 22 A B C 3 A B C 13 A B C 23 A B C 4 A B C 14 A B C 24 A B C 5 A B C 15 A B C 25 A B C 6 A B C 16 A B C 26 A B C 7 A B C 17 A B C 27 A B C 8 A B C 18 A B C 28 A B C 9 A B C 19 A B C 29 A B C 10 A B C 20 A B C 30 A B C