Bachelor Thesis. De gevolgen van (echt)scheiding voor de eigenwoningregeling

Vergelijkbare documenten
Echtscheiding en eigen woning

Bachelor Thesis. Invloed van (echt)scheiding op de eigenwoningregeling. Lennart van der Heijde Administratienummer:

Bachelor Thesis Fiscale Economie INVLOED VAN (ECHT)SCHEIDING OP DE EIGENWONINGREGELING

U of uw fiscale partner verkoopt een eigen woning of heeft een eigenwoningreserve

BACHELOR THESIS. Invloed van (echt)scheiding op de eigenwoningregeling

Dossier. Eigen woning en echtscheiding

De fiscale gevolgen van echtscheiding en de eigen woning

De invloed van (echt)scheidingen op de eigenwoningregeling

De invloed van (echt)scheiding op de eigenwoningregeling

Bachelor Thesis De eigenwoningregeling bij (echt)scheiding

Alumni-Mfp. Actualiteiten estate planning. Theo Hoogwout woensdag 12 februari 2014

Als u een woning koopt

Bachelor Thesis Invloed van (echt)scheiding op de eigenwoningregeling

2.5 Scheiden en fiscaliteit, een gecompliceerd huwelijk? John van Vliet Fred Thielemans Robbert Maassen

Als u een woning koopt

Workshop Echtscheiding. Erasmus Universiteit Rotterdam 19 juni 2015

Eigenwoningreserve of verkoop eigen woning

Eigenwoningreserve of verkoop eigen woning

De invloed van echtscheiding op de eigenwoningregeling

Checklist Eigen woning Van aankoop tot verkoop

Om de bijleenregeling uit te leggen worden de volgende termen gebruikt:

Saldo van inkomsten en aftrekposten van de eigen woning die uw hoofdverblijf was

Je eigen woning en de Belastingdienst in 2012

Saldo van inkomsten en aftrekposten van de eigen woning die uw hoofdverblijf was

Eigen woning en scheiding. Stappenplan. Eigen woning

HRo - Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 2

Saldo van inkomsten en aftrekposten van de eigen woning die uw hoofdverblijf was

De invloed van art Wet IB 2001 op de eigenwoningregeling

Huwelijksvermogensrecht en verzekeringen, moet je ze gescheiden zien?

HRo - Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 2

Bachelor Thesis Invloed van (echt)scheiding op de eigenwoningregeling

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Eigenwoningreserve of verkoop eigen woning

Eigenwoningreserve of verkoop eigen woning

Eigenwoningreserve of verkoop eigen woning

Vragen en antwoorden over fiscale partnerregeling en heffingskortingen

Tilburg University. Eigen woning en echtscheiding Gubbels, Nicole. Published in: Fiscaal Praktijkblad

Vragenlijst effectief verdelen huwelijkse voorwaarden

INA onverdeelde eigen woning module

Informatiewijzer Jaaropgave 2015 Uw hypotheek en de belasting in 2015

Uw hypotheek en de belasting in 2014

Eigen woning Aanvullende toelichting. bij aangifte inkomstenbelasting 2011

Eigen woning Aanvullende toelichting. bij aangifte inkomstenbelasting 2012

Saldo van inkomsten en aftrekposten van de eigen woning die uw hoofdverblijf was

Belastingdienst. Het echtscheidingsconvenant en de eigen woning Fiscale aandachtspunten

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Wijziging van het besluit van 5 juli 2010, nr. DGB2010/872M, Stcrt. 2010, nr.

Wat kunt u wanneer als aftrekposten voor uw huis opvoeren? En wat niet?

Belastingdienst. Inkomstenbelasting Vragen en antwoorden over de fiscale partnerregeling en heffingskortingen 2015

Bachelor Thesis Toerekening van de inkomsten uit eigen woning bij gehuwden in gemeenschap van goederen

Uw hypotheek en de belasting in 2015

Je hypotheek en de belasting in 2015

Beëindiging van het fiscaal partnerschap & de eigen woning

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tilburg University. Echtscheiding en de eigen woning Hoogeveen, Mascha. Published in: Inkomstenbelasting en de gevolgen van (echt)scheiding

Aandachtspunten in de eigenwoningregeling bij doorstromen

Belastingdienst. Inkomstenbelasting Vragen en antwoorden over de fiscale partnerregeling en heffingskortingen 2013

HOOFDSTUK 1 Eigen woning en inkomstenbelasting

Eigen woning Aanvullende toelichting. bij aangifte inkomstenbelasting 2012 voor buitenlandse belastingplichtigen

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tilburg University. Echtscheiding en de eigen woning Hoogeveen, Mascha. Published in: Inkomstenbelasting en de gevolgen van (echt)scheiding

oktober 2017 Onderwerpen Per RB Studiekring Gelderland Overijssel drs.paul SchutRB

Casus 1. EW en verkoop, 3.111, lid 2. Aanstaande EW, 3.111, lid 3

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Fiscale Praktijkreeks. Echtscheiding. Fiscale en juridische gevolgen. Tweede druk. Kavelaars-Niekoop FM

Toelichting jaaropgave hypotheken

Toedeling kapitaalverzekeringen en lijfrenten bij echtscheiding vergemakkelijkt?

Stroomlijning partnerbegrip. Uniform partnerbegrip (artikel 5a Awr) Nader uitgewerkt

Als u gaat scheiden. Let op! PA 960-1Z81FD (2126)

Partnerschap Stroomlijning partnerbegrip. Uniform partnerbegrip (artikel 5a Awr) Nader uitgewerkt. (artikel 1.2 Wet IB 2001)

Kluwer Online Research

Belastingdienst. Inkomstenbelasting Vragen en antwoorden over de fiscale partnerregeling en heffingskortingen 2014

DE FISCALE GEVOLGEN VAN DE ECHTSCHEIDING VOOR DE EIGEN WONING MASTERTHESIS

TOELICHTING OP JE SAMENLEVINGSOVEREENKOMST EN TESTAMENTEN

Partnerschap 2014/2015

Van der Helm Consultancy

3. Trouwen zonder huwelijkse voorwaarden: van een algehele naar een beperkte gemeenschap van goederen... 13

De eigen woning. Programma. Wat is een Eigen Woning, 3.111, lid 1. Algemeen Echtscheiding Bijleenregeling & Kapitaalverzekering

Leergang Scheiden 7 juli Leergang Scheiden

Partnerschap Partnerregeling (artikel 5a Awr ) Stroomlijning partnerbegrip. Uniform partnerbegrip (artikel 5a Awr)

Eigen woning Aanvullende toelichting. bij aangifte inkomstenbelasting 2013 voor buitenlandse belastingplichtigen

Als u gaat scheiden. Let op! PA 960-1Z71FD (1019)

Saldo van inkomsten en aftrekposten van de eigen woning die uw hoofdverblijf was

UITLEG AANPAK AFWIKKELING LIJFRENTE BIJ SCHEIDING EN VASTLEGGING IN CONVENANT

2. Verschil tussen het huidige standaard huwelijksgoederenstelsel en het nieuwe standaard huwelijksgoederenstelsel

Eigen woning Aanvullende toelichting. bij aangifte inkomstenbelasting 2014

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Inhoud. Relatievormen. Inleiding Huwelijk en geregistreerd partnerschap; de verschillen. Vindplaatsen relatievermogensrecht

A. Ondernemer en huwelijk

Toetstermen RFEA particulier: kennis

Datum 14 april 2017 Betreft Beantwoording vragen in verband met initiatiefwetsvoorstel Beperking wettelijke gemeenschap van goederen

Als u premies betaalt voor kapitaalverzekeringen

Huwelijkse voorwaarden

Eigen woning Aanvullende toelichting bij aangifte inkomstenbelasting Tijdelijke verhuur eigen woning

Hoe zit het met op al bestaande hypotheken vanaf ?

Complexe fiscale situaties in de eigenwoningregeling. Rob Timmermans MFP

1. Inkomstenbelasting/premie

Masterclass Beperkte Gemeenschap van Goederen. 22 maart Drs. J.O. Horsthuis MFP RFEA (Jasper)

Vijf jaar Wet IB 2001; Kapitaalverzekeringen. Herman M. Kappelle. 1. Wat wilde de wetgever bereiken?

GEGEVENS AANGIFTE INKOMSTENBELASTING 2017

Transcriptie:

Bachelor Thesis De gevolgen van (echt)scheiding voor de eigenwoningregeling Naam: Joyce Vermeulen Adres: Varkensmarkt 27-2 5038 VT Tilburg Telefoonnummer: 0613768311 Studierichting: Fiscale economie Administratienummer: 367544 Datum: april 2011 Examencommissie: Mr. N.C.G. Gubbels Prof. Mr. I.J.F.A. van Vijfeijken

Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding... 3 Paragraaf 1.1 Inleiding op het onderwerp... 3 Paragraaf 1.2 Probleemstelling en deelvragen... 3 Paragraaf 1.3 Motivering van de keuze van het onderwerp... 4 Paragraaf 1.4 Verantwoording van de opzet... 4 Hoofdstuk 2 Eigenwoningregeling... 6 Paragraaf 2.1.1 Inleiding... 6 Paragraaf 2.1.2. Echtscheidingsregeling... 7 Paragraaf 2.1.3 Eén hoofdverblijf... 8 Paragraaf 2.1.4 30-jaarstermijn... 9 Paragraaf 2.1.5 Drukken en genieten... 10 Paragraaf 2.1.6 Bijleenregeling... 11 Hoofdstuk 3 Partner... 13 Paragraaf 3.1 Begin partner... 13 Paragraaf 3.1.1 Gehuwden en geregistreerde partners... 13 Paragraaf 3.1.2 Ongehuwd samenwonenden... 13 Paragraaf 3.2 Eindigen partner... 14 Paragraaf 3.2.1 Gehuwden en geregistreerde partners... 14 Paragraaf 3.2.2 Ongehuwd samenwonenden... 14 Paragraaf 3.2.3 Wijziging in de echtscheidingsregeling... 14 Hoofdstuk 4 Vermogensrechtelijke gevolgen van de verschillende huwelijksregimes... 16 Paragraaf 4.1 Huwelijksregimes... 16 Paragraaf 4.1.1 Gemeenschap van goederen... 16 Paragraaf 4.1.2 Huwelijkse voorwaarden... 16 Paragraaf 4.1.3 Samenwonen... 18 Paragraaf 4.2 Vermogensrechtelijke gevolgen voor de eigen woning... 18 Paragraaf 4.2.1 Gemeenschappelijk vermogen... 18 Paragraaf 4.2.2 Privé vermogen... 19 Hoofdstuk 5 Fiscale gevolgen van de scheiding voor de eigenwoningregeling... 20 Paragraaf 5.1 De eigen woning is gemeenschappelijk vermogen... 20 Paragraaf 5.1.1 Echtscheidingsregeling... 20 Paragraaf 5.1.2 Eén hoofdverblijf... 20 Paragraaf 5.1.3 30-jaarstermijn... 21 Paragraaf 5.1.4 Drukken en genieten... 22 Paragraaf 5.1.5 Bijleenregeling... 23 Paragraaf 5.2 De eigen woning is privé vermogen... 23 Paragraaf 5.2.1 Echtscheidingsregeling... 24 1

Paragraaf 5.2.2 Eén hoofdverblijf... 24 Paragraaf 5.2.3 30-jaarstermijn... 25 Paragraaf 5.2.4 Drukken en genieten... 26 Paragraaf 5.2.5 Bijleenregeling... 27 Hoofdstuk 6 Eigen aanbevelingen... 28 Hoofdstuk 7 Conclusie... 30 Literatuur... 33 2

Hoofdstuk 1 Inleiding Paragraaf 1.1 Inleiding op het onderwerp Tegenwoordig is het niet meer vanzelfsprekend dat partners jaren bij elkaar blijven en dus komt het regelmatig voor dat het partnerschap wordt beëindigd. Naast emotionele gevolgen heeft dit ook economische en fiscale gevolgen. Zodra het partnerschap beëindigd wordt moet onder andere de eigen woning fiscaal- en civielrechtelijk op een andere manier worden toegedeeld aan beide belastingplichtigen. Dit omdat de belastingplichtigen na scheiding niet meer gemeenschappelijk worden behandeld maar ieder afzonderlijk. De fiscale regelingen betreffende de eigen woning staan beschreven in afdeling 3.6 Wet IB 2001. In artikel 3.111 lid 1 Wet IB 2001 is de definitie van de eigen woning opgenomen. Hierin staat dat de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking moet staan en dat er sprake moet zijn van eigendom, met andere woorden de eigenaar moet de voordelen uit de eigen woning genieten. Bij scheiding 1 zal één van beide partners de woning verlaten. Dit heeft tot gevolg dat de woning voor deze persoon niet meer aangemerkt kan worden als eigen woning. De woning zal van box 1 naar box 3 verhuizen met als gevolg dat hij de kosten voor zijn woning niet meer in aftrek mag nemen. Om deze partner tegemoet te komen is artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001 opgenomen. Deze regeling heeft als gevolg dat de woning nog gedurende twee jaar gekwalificeerd kan worden als eigen woning bij degene die de woning verlaat. Paragraaf 1.2 Probleemstelling en deelvragen In deze thesis wordt naar een antwoord gezocht op de vraag: Wat zijn de gevolgen van scheiding voor de eigenwoningregeling? De deelvragen die hierbij geformuleerd zijn, zijn als volgt: Wanneer is er volgens de wet sprake van een partner? Wanneer is er sprake van een eigen woning en hoe is het belastbaar inkomen uit eigen woning opgebouwd? Wat zijn de vermogensrechtelijke gevolgen bij een gemeenschap van goederen, huwelijkse voorwaarden en bij samenwonen? Wat zijn de gevolgen voor de eigenwoningregeling van de scheiding als de eigen woning tot het gemeenschappelijk vermogen behoord? Wat zijn de gevolgen voor de eigenwoningregeling van de scheiding als de eigen woning tot het privé vermogen behoord? 1 In deze thesis wordt met scheiding zowel de echtscheiding als het beëindigen van de samenleving bedoeld. 3

Paragraaf 1.3 Motivering van de keuze van het onderwerp Scheiden is een zeer actueel onderwerp. In 2009 zijn er 31700 echtscheidingen uitgesproken in Nederland. 2 Ondanks dat uit de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat het aantal scheidingen niet meer toeneemt, verneem je nog regelmatig berichten over een scheiding in je eigen omgeving. Scheiden brengt vele gevolgen met zich mee, niet alleen emotioneel maar ook economisch. De partners die gaan scheiden maken een moeilijke tijd door in de periode van scheiding. Onder andere echtscheidingmakelaars kunnen er voor zorgen dat in situaties van scheiding de vermogensbestanddelen zo rechtvaardig mogelijk worden verdeeld tussen de partners. Hierbij neemt het huwelijksvermogensrecht van Boek 1 van het burgerlijk wetboek een belangrijke plaats in. De eigen woning is een veel omvattend vermogensbestanddeel dat verdeeld moet worden tussen de partners bij scheiding. Aan de verdeling van de eigen woning zitten vele fiscale problemen. Dit is dan ook de reden dat ik gekozen heb voor dit onderwerp. Het is belangrijk dat de wet op een rechtvaardige manier uitwerkt tussen de partners en daarom zal ik gaan toetsen wat de gevolgen zijn van de eigenwoningregeling bij scheiding en of deze regeling rechtvaardig uitwerkt. Deze regeling zal, naar mijn idee, bij diverse situaties op een andere manier rechtvaardig te noemen zijn. Het belangrijkste hierbij is natuurlijk dat de partners het eens zijn over de verdeling maar dat is, in een situatie van scheiding, iets wat moeilijk bereikt wordt. In mijn thesis zullen de inkomstenbelasting aspecten van de eigenwoningregeling aan bod komen. Binnen deze regeling zitten ook overdrachtsbelasting aspecten maar ik heb er, voor de afbakening van mijn onderwerp, voor gekozen om deze aspecten buiten beschouwing te laten. Paragraaf 1.4 Verantwoording van de opzet Deze thesis geeft een overzicht van de gevolgen voor de eigenwoningregeling bij scheiding. Om tot een duidelijk overzicht te komen zal in hoofdstuk 2 begonnen worden met de uitleg van de eigenwoningregeling. In dit hoofdstuk zullen vijf fiscale aspecten uitgebreid behandeld worden. In hoofdstuk 3 wordt het nieuwe partnerbegrip, ingevoerd per 1 januari 2011, nader toegelicht. Er zal een onderscheid worden gemaakt tussen het begin en het einde van het partnerschap. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de vermogensrechtelijke gevolgen van de verschillende huwelijksregimes voor de eigen woning aan bod. Er zal uitgebreid aandacht worden gegeven aan het huwelijksgoederenrecht. In hoofdstuk 5 zullen de vijftal fiscale aspecten nader worden toegelicht in het geval van scheiding. De gevolgen hangen direct samen met het huwelijksgoederenregime dat wordt toegepast en daarom is een verdeling gemaakt in de paragrafen aan de hand van de gevolgen. Zo zullen de gevolgen voor samenwoners en mensen die onder koude uitsluiting zijn gehuwd hetzelfde zijn. Zij zullen echter wel sterk verschillen met de gevolgen van scheiding bij iemand die in gemeenschap van goederen is 2 Arno Sprangers en Nic Steekbrink, Tijdelijke daling uitgesproken echtscheidingen in 2009, webmagazine CBS, september 2010 4

gehuwd. In hoofdstuk 6 zal ik mijn eigen aanbevelingen kenbaar maken. Om vervolgens in hoofdstuk 7 af te sluiten met een bondige conclusie 5

Hoofdstuk 2 Eigenwoningregeling Paragraaf 2.1.1 Inleiding In de Wet IB 2001 is gekozen voor de toepassing van een boxenstructuur. Deze structuur zorgt ervoor dat de verschillende inkomenscategorieën worden onderverdeeld in drie boxen. In box 1 vallen alle inkomsten uit werk en woning. Dat de woning in box 1 valt is bijzonder te noemen omdat hij eigenlijk, net als de overige privé-vermogensbestanddelen, in box 3, inkomen uit sparen en beleggen, thuishoort. De wetgever heeft voor deze uitzondering gekozen zodat voor de meeste eigenwoningbezitters geen concrete wijzigingen optreden als gevolg van de belastingherziening van 2001. 3 Doordat de woning in box 1 in aanmerking genomen kan worden is het voordeel dat men uit de eigen woning geniet, door middel van de kostenaftrek, zo groot mogelijk. Het tarief in box 1 is dan ook het hoogste van alle inkomensboxen. Er is sprake van een eigen woning als het gaat om een gebouw. Het betreffende gebouw moet aan de belastingplichte of personen die behoren tot zijn huishouden, anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan, doordat hij de eigendom van de woning bezit. 4 Er zijn een aantal ficties opgenomen in de wet waardoor de woning fiscaal wel als eigen woning aangemerkt kan worden terwijl hij dat volgens de hoofdregel niet is. Dit is onder andere het geval bij verhuizen, verbouwen en bij echtscheiding. 5 Voor het vaststellen van het inkomen uit de eigen woning is het eigenwoningforfait opgenomen in de Wet IB 2001. Het inkomen uit de eigen woning wordt bepaald door een percentage van de eigenwoningwaarde van de eigen woning. 6 De hoogte van de eigenwoningwaarde wordt bepaald door de WOZ-waarde. De WOZ-waarde wordt ieder jaar door de gemeente vastgesteld aan de hand van regels die daarvoor opgenomen zijn in de wet. 7 Binnen het eigenwoningforfait wordt rekening gehouden met de onderhoudskosten van de eigen woning. Er is dus sprake van een netto eigenwoningforfait, dat wat zorgt voor een daling van het forfait, de onderhoudskosten, is er al afgetrokken en dus blijft het feitelijke forfait over. Binnen het forfait kan niet met alle kosten rekening gehouden worden doordat sommige kosten niet vooraf vast te stellen zijn en sterk fluctueren. Er zijn daarom in de wet nog andere aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning opgenomen 8. De aftrekbare kosten zijn de aftrekbare rente- en financieringskosten en periodieke betalingen voor erfpacht, opstal of beklemming. 3 L.W. Sillevis en M.L.M. van Kempen, Cursus Belastingrecht (inkomstenbelasting), Deventer: Kluwer 2009, afdeling 3.6.0 4 Artikel 3.111, eerste lid Wet IB 2001 5 Artikel 3.111, tweede lid tot zesde lid Wet IB 2001 6 Artikel 3.112 Wet IB 2001 7 Artikel 17 Wet WOZ 8 Artikel 3.120 Wet IB 2001 6

Om de eigenwoningschuld van de eigen woning af te lossen zal men moeten sparen. Men kan dit doen in de vorm van een levensverzekering, die in beginsel valt onder de vermogensbestanddelen van box 3. Wanneer de levensverzekering 9 aangemerkt kan worden als kapitaalverzekering eigen woning 10, beleggingsrecht eigen woning of spaarrekening eigen woning 11 maakt het deel uit van box 1. 12 Om het onderwerp af te bakenen zal er aan de kapitaalverzekering, beleggingsrecht en spaarrekening in deze thesis verder geen aandacht worden besteed. Paragraaf 2.1.2. Echtscheidingsregeling In principe moet de eigen woning als hoofdverblijf ter beschikking staan wil het aangemerkt kunnen worden als eigen woning. Zodra bij scheiding één van de partners de woning verlaat betekent dit dat de woning vanaf dat moment box 1 verlaat en onderdeel uit maakt van box 3 voor deze persoon. Dit heeft de wetgever zo niet bedoeld en daarom heeft hij een fictie opgenomen in artikel 3.111, vierde lid Wet IB 2001. Deze fictie vraagt voor het vervolg van deze thesis een nadere uitleg. In de fictie is opgenomen dat de eigenwoningregeling voor degene die de woning verlaat gedurende ten hoogste twee jaar blijft gelden vanaf het moment dat hij de gezamenlijke woning feitelijk verlaat, mits zijn gewezen partner wel in de woning blijft wonen. Van een gewezen partner is sprake als zij in voorafgaand jaar of een gedeelte daarvan als partner aangemerkt kunnen worden volgens de partnerregeling. 13 Ook de duurzaam gescheiden levende echtgenoot valt onder het begrip gewezen partner. Niet alleen gehuwden vallen onder de echtscheidingsregeling maar ook ongehuwden. Dit komt doordat beiden een fiscaal partnerschap aan kunnen gaan. 14 Door de invoering van deze regeling geeft de wetgever de partners de mogelijkheid om de boedelscheiding en de ontbinding van het huwelijk in twee jaar af te ronden zonder grote fiscale gevolgen, namelijk het vervallen van de hypotheekrenteaftrek. Tijdens de tweejaarstermijn dient het eigenwoningforfait aangegeven te worden voor het aandeel dat de belastingplichtige in de eigen woning heeft. Op grond van artikel 6.3, tweede lid Wet IB 2001 kan het eigenwoningforfait als onderhoudsverplichting worden afgetrokken. De partner die in de woning blijft wonen, dient voor het eigen aandeel in de eigen woning het eigenwoningforfait aan te geven en mag het eigen aandeel in de hypotheekrente aftrekken. Daarnaast wordt zij belast voor een periodieke verstrekking, namelijk voor het aandeel in het eigenwoningforfait van de andere partner. 15 9 Hieronder wordt verstaan een overeenkomst van een levensverzekering als bedoeld in artikel 1.1 Wet op Financieel toezicht 10 Artikel 3.116, tweede lid Wet IB 2001 11 Artikel 3.116a, tweede lid Wet IB 2001 12 R. de Ruijter, Fiscale actualiteiten De eigen woning, Deventer: Kluwer 2005, p. 129 13 Besluit 22 september 2004, nr. CPP2004/1376M, V-N 2004/52.6 14 Het fiscaal partnerschap is omschreven in hoofdstuk 3 15 Artikel 3.100, eerste lid, onderdeel a juncto artikel 3.101, tweede lid Wet IB 2001 7

Zodra er sprake is van een voormalige eigen woning die bestemd is voor de verkoop of van een toekomstige eigen woning in verband met bouw of verbouwing dan is daarover de verhuisregeling van toepassing. De woningen die hieronder vallen kunnen gedurende 3 jaren aangemerkt blijven als eigen woning. 16 Als de woning, aansluitend aan de tweejaarstermijn van artikel 3.111, vierde lid Wet IB 2001, zonder dat het bewoond is te koop wordt gezet is de verhuisregeling eveneens van toepassing. De periode dat tweejaarstermijn van artikel 3.111, vierde lid Wet IB 2001 wordt toegepast wordt als leegstand aangemerkt voor de verhuisregeling. 17 Als de boedelscheiding en de ontbinding van het huwelijk langer dan twee jaar in beslag neemt komt de echtscheidingsregeling te vervallen en daarmee dus ook de eigenwoningregeling voor degene die de woning niet meer als hoofdverblijf kan aanmerken. Door de opgenomen tijdsbepaling is het niet van belang wanneer de scheiding is afgehandeld. 18 Na twee jaar behoort de woning en de daarmee samenhangende schulden tot box 3 inkomen. Paragraaf 2.1.3 Eén hoofdverblijf De voorwaarde dat het een hoofdverblijf moet betreffen, wil de woning in aanmerking komen voor de eigenwoningregeling, zorgt ervoor dat er maar één woning tot box 1 kan behoren. Er kan maar één woning als centrale leefplaats aangemerkt worden volgens de wetgever. 19 Tweede woningen worden automatisch tot box 3 gerekend, waardoor de hypotheekrente over de eigenwoningschuld niet aftrekbaar is voor deze woningen. Ook voor partners geldt deze regeling. Het kan zo zijn dat partners ieder een ander hoofdverblijf hebben en dus dat de partners samen twee woningen als eigen woning aan kunnen merken. Zodra zij twee woningen als hoofdverblijf aan kunnen merken worden zijn geacht ieder kalenderjaar gezamenlijk bij de aangifte te kiezen welke woning als eigen woning aangemerkt dient te worden. 20 Als de belastingplichtige en zijn partner geen keuze maken dan wordt er geen woning als hoofdverblijf aangemerkt en zullen alle woningen automatisch in box 3 vallen. Het is vreemd te noemen dat deze keuzeregeling is opgenomen in de eigenwoningregeling. Zoals het nu in de wet beschreven staat zal de eigenwoningbezitter bij de aangifte die woning als hoofdverblijf bestempelen die bij hem de meeste voordelen oplevert. Er zal niet gekozen worden voor de woning die het meest feitelijk het hoofdverblijf is. De woning met het hoogste fictieve inkomen zal gekozen worden als hoofdverblijf en dus de woning waarvan de rentekosten het hoogst zijn. De eigenwoningbezitter zal hierdoor meer in aftrek mogen brengen waardoor zijn voordeel groter word. Deze keuze wordt de eigenwoningbezitter gegeven terwijl toch vast te stellen zou moeten zijn welke woning feitelijk als hoofdverblijf aan te merken is. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren aan de hand 16 Artikel 3.111, tweede en derde lid Wet IB 2001 17 Besluit van 7 augustus 2003, BNB 2003/274 18 Besluit 30 november 2001, V-N 2001/65.2, p. 6707 19 R. de Ruijter, Fiscale actualiteiten De eigen woning, Deventer: Kluwer 2005, p. 37 20 Artikel 3.111, achtste lid Wet IB 2001 8

van de plaats waar het sociale leven van de eigenwoningbezitter ligt, dit zou de woning moeten zijn waar hij de meeste tijd doorbrengt. Dan ontstaat er weer een probleem zodra beide partners een ander hoofdverblijf hebben doordat de één bijvoorbeeld voor zijn werk elders woonachtig is. Er zou een bepaling aan de wet kunnen worden toegevoegd waarin wordt bepaald dat wanneer één van beide partners voor werk elders langdurig woont, deze woning niet als hoofdverblijf in de zin van artikel 3.111, eerste lid Wet IB 2001 mag worden aangemerkt. Dit leidt er toe dat de wet meer uitzonderingen krijgt en dus onnodig complex wordt. Het is daarom naar mijn idee het meest voor de hand liggend om aan te sluiten bij de keuzeregeling die nu al in de wet is opgenomen ook al geeft het de belastingplichtige meer ruimte. Zodra de partners niet meer staan ingeschreven op hetzelfde woonadres op basis van de gemeentelijke basisadministratie en zij een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed hebben ingediend is het partnerschap verbroken. In dit geval is artikel 3.111, achtste lid, Wet IB 2001 eveneens niet meer van toepassing. Ieder van de partners kan zelf één woning als hoofdverblijf aanmerken. Zolang de partners duurzaam gescheiden leven kunnen zij onbeperkt beiden een ander hoofdverblijf aanmerken, dit blijkt uit de Wet IB 2001. Hierbij moet opgemerkt worden, zoals Mr. N.C.G. Gubbels benoemd in de BDO bundel van 2011 21, dat in artikel 3.111, achtste lid Wet IB 2001 geen beperking is opgenomen zoals wel gedaan in de echtscheidingsregeling. Er kan dus geconcludeerd worden dat duurzaam gescheiden echtgenoten ieder één eigen hoofdverblijf kunnen hebben en daarmee een eigen woning. Mr. N.C.G. Gubbels concludeert, naar mijn idee terecht, dat het niet gewenst is dat duurzaam gescheiden levende partners twee woningen in box 1 in aanmerking kunnen nemen. Het is volgens Mr. N.C.G. Gubbels onterecht dat artikel 3.111, achtste lid Wet IB 2001 ongelimiteerd is, er dient hierbij aangesloten te worden bij de tweejaarstermijn uit artikel 3.111, vierde lid Wet IB 2001. Paragraaf 2.1.4 30-jaarstermijn De kosten voor de eigen woning zijn niet onbeperkt aftrekbaar op het inkomen uit werk en woning. Er zijn een aantal beperkingen aangebracht in de wet die de kostenaftrek limiteren. De rente die afgetrokken wordt op de schulden, die samenhangen met de verwerving van de eigen woning, mogen maar voor een periode van dertig jaar in aftrek worden genomen. 22 De rente mag dus alleen afgetrokken worden voor schulden die betrekking hebben op een lening van maximaal dertig jaar oud. Deze termijn is vastgesteld aan de hand van de reële aflossingstermijn van een hypotheek, deze bedraagt dertig jaar. 23 De 30-jaarstermijn is alleen van toepassing als het de eigen woning betreft. Zodra de woning wordt verplaatst naar box 3 zullen de rentekosten over de eigenwoningschuld niet meer mogen worden afgetrokken. 21 I.J.F.A. van Vijfeijken, De wijzigingen in de successiewet gewikt en gewogen, Bundel 2011 tot stand gekomen dankzij het BDO Private Wealth Fund, p. 41-49 22 Artikel 3.120, tweede lid Wet IB 2001 23 R. de Ruijter, Fiscale actualiteiten De eigen woning, Deventer: Kluwer 2005, p. 75 9

De termijn vangt aan bij het begin van het eerste tijdvak waarop de renten van deze schulden betrekking hebben. Het eindigt dertig jaar na aanvang dus niet op het tijdstip waarop de gehele schuld is afgelost. Als men dus een gedeelte van de schuld aflost loopt de dertigjaarstermijn gewoon door. Als er na afloop van de termijn nog een schuld bestaat dan kunnen de rentekosten niet meer in aftrek worden gebracht binnen box 1. De rentekosten zullen alleen nog in aanmerking mogen worden genomen in box 3. Voor 10 juni 2010 was de wijze waarop men de rente in het verleden fiscaal heeft verwerkt belangrijk. Voor het gedeelte waarvoor de man of vrouw renteaftrek hadden genoten werd de termijn waarin zij recht hadden op renteaftrek verkort, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis. 24 Dit zorgde voor een heel gecompliceerd onderzoek naar wie de rentebetalingen had voldaan. In het besluit van 10 juni 2010 heeft de staatssecretaris hier gehoor aangegeven en dus bovenstaande wijziging ingevoerd. Zodra men, voor bijvoorbeeld een verbouwing, opnieuw een schuld aangaat vangt de 30-jaarstermijn voor deze schuld aan bij het begin van het eerste tijdvak waarop de renten van deze schulden betrekking hebben. Bij de koop van een nieuwe en duurdere eigen woning blijft, voor de al bestaande schuld, de termijn doorlopen en vangt voor de extra schuld een nieuw 30-jaarstermijn aan. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat er alleen een nieuwe dertigjaarstermijn begint zodra de lening wordt aangegaan voor de aankoop, onderhoud of verbetering van de eigen woning. Paragraaf 2.1.5 Drukken en genieten De woning is alleen aan te merken als eigen woning als de eigendom, waaronder ook de economische eigendom, bij de belastingplichtige ligt. Hiervoor moet de belastingplichtige of zijn partner de voordelen genieten, de kosten en lasten van die woning moeten bij één van hen drukken en de waardeverandering moet hen grotendeels 25 aangaan. 26 Onder genieten van de inkomsten wordt bij de eigen woning verstaan dat de belastingplichtige of zijn partner woongenot moet hebben uit de eigen woning. Dit hebben zij als zij in de woning wonen. De aftrekbare kosten voor de eigen woning mogen afgetrokken worden op het moment dat zij zijn betaald, verrekend, ter beschikking gesteld of rente dragend zijn geworden. 27 De rente is dus alleen aftrekbaar als degene, op wie de rente drukt, ook de eigenaar is van de eigen woning. In sommige gevallen is het zo dat een derde de eigenwoningbezitter helpt bij het betalen van de rente van de eigen woning. De Minister van Financiën besloten 28 dat de rente die betaald is door een derde in beginsel niet aftrekbaar is bij de eigenwoningbezitter. Degene die de rente heeft betaald krijgt door de betaling 24 KamerstukkenI, 26 727, nr. 202a, V-N BP21/9.4, p. 3067 25 Voor meer dan 50% 26 Artikel 3.111, eerste lid, onderdeel a Wet IB 2001 27 Artikel 3.147 Wet IB 2001 28 Besluit van 13 november 2006, CPP2006/412M 10

het recht om dat wat er betaald is terug te vorderen van de eigenwoningbezitter. Dit wordt ook wel regresrecht genoemd. Als blijkt dat de eigenwoningbezitter de rentekosten terugbetaald aan degene die het voor hem betaald heeft dan worden de rentekosten voor de woning, niet de rente over rente, aftrekbaar bij de eigenwoningbezitter. De manier waarop dit wordt terugbetaald kan zelfs zijn via een schenking 29 maar het mag niet gebeuren via een kwijtschelding 30 want dan is er geen daadwerkelijke betaling geweest. Paragraaf 2.1.6 Bijleenregeling Bij de verkoop van een woning ontstaat er een overwaarde doordat de opbrengst, die uit de verkoop ontvangen wordt, vaak groter is dan de uit de koop voortgekomen eigenwoningschuld 31. In artikel 3.119a, zevende lid Wet IB 2001 is de bijleenregeling opgenomen. Deze regeling zorgt ervoor dat er geen geldlening, waarvan de rente aftrekbaar is, kan worden aangegaan voor de aankoopprijs van de nieuwe woning minus de overwaarde van de oude woning. 32 Op deze manier voorkomt men dat een verhuizende eigenwoningbezitter, zonder dat het een must voor hem is, geld leent voor de financiering van een nieuwe woning of andere consumpties, en dus de verhuizende eigenwoningbezitter gunstiger wordt behandeld dan de niet-verhuizende. 33 Een belangrijk begrip binnen de bijleenregeling is de eigenwoningreserve. 34 De eigenwoningreserve ontstaat bij de verkoop van de eigen woning. Maar niet alleen bij de verkoop van een woning. Ook op het moment dat de woning, om wat voor een reden dan ook, verschuift naar box 3. Dit gebeurd bijvoorbeeld zodra de voormalige woning langer dan twee jaar te koop staat. 35 De eigenwoningreserve geeft het bedrag aan dat bij de verwerving van een nieuwe woning niet met renteaftrek kan worden gefinancierd. Dit bedrag bestaat uit de overwaarde. De overwaarde kan berekend worden door de verkoopprijs van de eigen woning te verminderen met de verkoopkosten en de eigenwoningschuld van de verkochte woning 36. Als men een nieuwe eigen woning aanschaft wordt het bedrag van de eigenwoningschuld verminderd met het bedrag van de eigenwoningreserve. Een nadeel van de eigenwoningreserve is dat er zo min mogelijk wordt afgelost en dat er voor een zo hoog mogelijk bedrag aan vreemd vermogen gefinancierd gaat worden door eigenwoningbezitters. Op deze manier zijn de kosten die in aftrek genomen worden op de verkoopprijs zo hoog mogelijk en dus 29 HR 6 maart 1991, nr. 26 956, BNB 1991/146 30 HR 8 juni 1994, nr. 28 569, BNB 1994/238 31 Gezamenlijke schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning en de schulden die zijn aangegaan ter onderhoud en verbetering van de eigen woning. 32 Artikel 3.119a, eerste lid Wet IB 2001 33 Drs. J.E. van den Berg, De eigen woning, (FED Fiscale brochures), Deventer: Kluwer 2010, p. 179 34 Artikel 3.119b Wet IB 2001 35 Artikel 3.111, tweede lid Wet IB 2001 36 Artikel 3.119a, vierde lid Wet IB 2001 11

zal de eigenwoningreserve lager zijn waardoor er bij een nieuwe woning meer vreemd vermogen aangetrokken kan worden. De partners kunnen aan het einde van het kalanderjaar via een beschikking aanvragen wat de hoogte is van de eigenwoningreserve. 37 Op deze manier weten zij wat de hoogte is van de eigenwoningschuld zodra ze een nieuwe woning kopen. Dit is noodzakelijk om te weten wat ze wel en niet aan rente over de geldlening kunnen aftrekken. 37 Artikel 3.119b Wet IB 2001 12

Hoofdstuk 3 Partner Per 1 januari 2011 is het nieuwe partnerbegrip ingevoerd binnen de fiscale wetgeving. 38 Door invoering van het nieuwe partnerbegrip wil de wetgever meer uniformering bereiken tussen de verschillende wetten betreffende de invulling van het partnerbegrip. Om deze uniformering toe te passen is de keuzeregeling die samenwoners hadden komen te vervallen en is er een basispartnerbegrip opgenomen in artikel 5a AWR. Het begrip partner is in te delen in twee hoofdgroepen namelijk gehuwden en ongehuwd samenwonenden. Uit de Algemene Wet Gelijke Behandeling blijkt dat er geen onderscheid mag worden gemaakt tussen gehuwden en ongehuwden. Binnen de Wet Inkomstenbelasting 2001 wil men dit dan ook voortzetten, dit heeft men mede gedaan door het begrip partner op te nemen in de wet. Paragraaf 3.1 Begin partner Vanaf een bepaald moment kunnen belastingplichtigen aangemerkt worden als partners. Hiervoor zijn voorwaarden opgenomen in de wet die gelden bij gehuwden, geregistreerde partners en ongehuwd samenwonenden. Paragraaf 3.1.1 Gehuwden en geregistreerde partners Gehuwden worden automatisch aangemerkt als partner. 39 Geregistreerde partners worden gelijk gesteld 40 met gehuwden en worden dus ook automatisch als partner aangemerkt. 41 Een aanvullende voorwaarde is wel dat zij niet gescheiden zijn van tafel en bed. Is dit wel het geval dan worden zijn aangemerkt als ongehuwd. 42 Paragraaf 3.1.2 Ongehuwd samenwonenden Meerderjarig ongehuwd samenwonenden worden als partners aangemerkt als zij een notarieel samenlevingscontract zijn aangegaan en als zij ingeschreven staan op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. 43 Ter aanvulling op dit basispartnerbegrip wordt men voor de inkomstenbelasting verplicht als partner aangemerkt als men ongehuwd samenwoont met een gezamenlijk kind 44, een gezamenlijke eigen woning 45 of een gezamenlijke pensioensregeling en zij 38 KamerstukkenII 2008/2009, 27 789, nr. 18 39 Artikel 5a, eerste lid, onderdeel a AWR 40 Artikel 2, zesde lid AWR 41 Als er gesproken wordt over gehuwden wordt hiermee tevens geregistreerde partners bedoeld. 42 Artikel 5a, derde lid AWR 43 Artikel 5a, eerste lid, onderdeel b AWR 44 Hiervoor wordt zowel een kind dat geboren is uit de relatie aangemerkt als een kind dat erkend is door één van de belastingplichtigen. 45 Het gaat er hierbij om dat de belastingplichtige en zijn huisgenoot samen het eigendom hebben van een woning die hun als hoofdverblijf ter beschikking staat. 13

in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op hetzelfde woonadres staan ingeschreven. 46 Paragraaf 3.2 Eindigen partner Paragraaf 3.2.1 Gehuwden en geregistreerde partners Zodra het huwelijk of het geregistreerd partnerschap is beëindigd is er geen partnerschap meer. Het huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt beëindigd als men een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed indient en de partners niet meer ingeschreven staan meer op hetzelfde woonadres in de gemeenschappelijke basisadministratie persoonsgegevens. 47 Er wordt gekeken naar de feitelijke, objectieve omstandigheden. Het verzoek tot echtscheiding 48 of scheiding van tafel en bed 49 dient te worden ingediend bij de rechtbank door één van de echtgenoten. Dit is een wijziging die met de invoering van het nieuwe partnerbegrip is opgenomen. Voor 1 januari 2011 werd het partnerschap verbroken als de partners duurzaam gescheiden ging leven. Paragraaf 3.2.2 Ongehuwd samenwonenden Zodra ongehuwd samenwonenden het notarieel samenlevingscontract verbreken of niet meer ingeschreven staan op hetzelfde woonadres in de gemeentelijk basisadministratie persoonsgegevens worden zij niet meer aangemerkt als partners. Daarnaast zullen zij niet meer als partner worden aangemerkt als zij niet meer voldoen aan een van de situaties die gesteld zijn in artikel 1.2 wet IB. Paragraaf 3.2.3 Wijziging in de echtscheidingsregeling Voor de toepassing van de echtscheidingsregeling voor 1 januari 2011 was de voorwaarde dat de echtgenoten niet langer fiscaal partner waren. Zodra één van de partners de woning duurzaam had verlaten met de bedoeling daar niet terug te keren, werd hij niet langer aangemerkt als partner 50 en kon hij toch genieten van de hypotheekrente aftrek van de echtelijke woning gedurende 2 jaar. Per 1 januari 2011 is het zo dat het fiscaal partnerschap pas eindigt zodra een verzoek tot scheiding is ingediend en de partners niet langer op het zelfde adres wonen volgens de gemeentelijke basisadministratie. Het eindigen van het fiscaal partnerschap is dus moeilijker geworden. Om de toepassing van de echtscheidingsregeling toch op de juiste manier te behouden heeft men het begrip gewezen partner binnen de wet uitgebreid. Onder gewezen partner wordt nu namelijk ook verstaan de duurzaam gescheiden levende echtgenoot. Op deze manier wordt voorkomen dat de huizenbezitters 46 Artikel 1.2 Wet IB 2001 47 Artikel 5a, vierde lid AWR 48 Artikel 1:150 BW 49 Artikel 1:167 BW 50 R.E.C.M. Niessen en L.J.A. Pieterse, De wet inkomstenbelasting 2001, Den Haag: SDU uitgevers 2010 (achtste druk), p. 82 14

die in scheiding liggen of overwegen te gaan scheiden de helft van hun hypotheekrenteaftrek mislopen. 51 51 C. Grol, Scheiding levert fiscale dreun op, Financieel dagblad, 6 november 2010 15

Hoofdstuk 4 Vermogensrechtelijke gevolgen van de verschillende huwelijksregimes Paragraaf 4.1 Huwelijksregimes Paragraaf 4.1.1 Gemeenschap van goederen 52 De gemeenschap van goederen is het huwelijksregime dat als wettelijk stelsel is opgenomen in de wet. Als er een huwelijk gesloten wordt en er wordt hiervoor geen huwelijks voorwaarden opgesteld dan wordt er in beginsel een gemeenschap van goederen afgesloten. De gemeenschap van goederen zorgt ervoor dat vanaf het moment dat het huwelijk is voltrokken zowel het toekomstige als het al bestaande vermogen van de afzonderlijke partners als gemeenschappelijk vermogen wordt aangemerkt. 53 Paragraaf 4.1.2 Huwelijkse voorwaarden 54 Volgens de Hoge Raad moet onder huwelijkse voorwaarden worden verstaan: De overeenkomst waarbij de aanstaande echtgenoten de geldelijke gevolgen van hun huwelijk regelen. 55 Als men onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd dan zal er, voorafgaand of tijdens het huwelijk 56, een overeenkomst afgesloten worden waarin men accordeert welke vermogens er binnen de gemeenschap vallen en welke er buiten. De overeenkomst moet afgesloten worden bij een notaris anders zal het niet rechtsgeldig zijn. 57 De huwelijkse voorwaarden zijn globaal in te delen in drie categorieën: Verrekenbeding 58 De regels betreffende de verrekenbedingen zijn te vinden in Burgerlijk Wetboek 1, Titel 8, Afdeling 2. Het verrekenbeding is ervoor bedoeld dat wanneer partners niet in gemeenschap van goederen trouwen maar toch bij het eindigen van het huwelijk de bezittingen en schulden, die tijdens het huwelijk zijn ontstaan, willen delen. 59 Verrekenbedingen zijn in te delen in twee categorieën namelijk een periodiek verrekenbeding en een finaal verrekenbeding. De vermogens van de echtgenoten worden op geen enkele manier verdeeld bij het afsluiten van een periodiek verrekenbeding 60, ieder houdt zijn eigen bezittingen en schulden. Bij het afsluiten komt men overeen dat het inkomen van beide partners, verminderd met de kosten, 52 Prof. mr. A.R. de Bruijn, Het Nederlandse huwelijksvermogensrecht, Deventer: Kluwer 2010, p. 93-124 53 Artikel 1:93 BW 54 F. Schonewille, Relatievermogensrecht geschetst, Ars Aequi Libri: Nijmegen (tweede druk), p. 69-76 55 HR 10 juni 1892, W 6199 56 Artikel 1:114 BW 57 Artikel 1:115, eerste lid BW 58 F. Schonewille, Relatievermogensrecht geschetst, Ars Aequi Libri: Nijmegen (tweede druk), p. 99 59 Prof. mr. A.R. de Bruijn, Het Nederlandse huwelijksvermogensrecht, Deventer: Kluwer 2010, p. 339 60 Artikel 1:141 BW 16

steeds na een bepaalde periode bij elkaar worden opgeteld en dat ieder de helft van het totale inkomen verkrijgt. 61 Als er sprake is van een finale verrekenbeding 62 dan wordt er bij het einde van het huwelijk eenmalig afgerekend over het vermogen van de partners. Door voor deze vorm te kiezen blijven tijdens het huwelijk de vermogens van de echtgenoten strikt gescheiden maar aan het einde van het huwelijk zal het vermogen van de partners verdeeld worden. Er kan opgenomen worden in het verrekenbeding dat alleen verdeeld dient te worden bij het beëindigen van het huwelijk door overlijden en niet door scheiding. In deze thesis wordt er van uit gegaan dat de woning tot het privévermogen van een van de partners behoord en dit ook na beëindigen van het huwelijk het geval is. Koude uitsluiting 63 Bij een huwelijk onder huwelijkse voorwaarden waarbij men geen enkele vermogensverdeling opneemt en geen verrekenbeding, spreekt men van koude aansluiting. In dit geval delen de echtgenoten op geen enkele manier hun vermogens, ieder houdt zijn eigen deel. Het enige wat binnen deze vorm gedeeld wordt zijn de kosten van de huishouding, ieder zal een evenredig gedeelte moeten inbrengen. Tijdens de relatie kunnen goederen wel gezamenlijk worden verkregen. De eigen woning kan bij de koude uitsluiting als gemeenschappelijk vermogen aangemerkt worden maar daar wordt in deze thesis niet van uit gegaan. Beperkte gemeenschap 64 Als er gekozen word voor een beperkte gemeenschap dan betekend dit dat men kan kiezen wat wel en niet tot het gemeenschappelijk vermogen behoort. Het gevolg is dan ook dat er vaak sprake is van één gemeenschappelijk vermogen en twee privévermogens. Over het algemeen gebruiken partners de woning gemeenschappelijk. Er wordt dan ook meestal gekozen om de woning als gemeenschappelijk vermogen aan te merken. Ieder van de partners verkrijgt, doordat de woning als gemeenschappelijk vermogen is aangemerkt, een evenredig aandeel van de vruchten uit de woning. De vruchten uit de woning worden gevormd door het woongenot wat ze uit de woning verkrijgen. De eigen woning kan in de gemeenschap vallen omdat dit in meestal het geval is zal daar in het vervolg van deze thesis van uit gegaan worden. 61 P.W. van der Ploeg, De positie van de vrouw in het regime van de uitsluiting van elke gemeenschap van goederen, WPNR 1959/4585, 4586, p. 241 e.v. 62 Artikel 1:142 en 1:143 BW 63 F. Schonewille, Relatievermogensrecht geschetst, Ars Aequi Libri: Nijmegen (tweede druk), p. 133 64 F. Schonewille, Relatievermogensrecht geschetst, Ars Aequi Libri: Nijmegen (tweede druk), p. 77 17

Paragraaf 4.1.3 Samenwonen 65 Voor mensen die alleen samen een huishouding delen zijn geen eisen opgenomen in de wet. Het huwelijksvermogensrecht, boek 1 BW, is dan ook niet van kracht op mensen die alleen samenwonen. Het verbintenissen- en goederenrecht is tussen samenwoners van toepassing. Men ziet de verhouding tussen samenwoners als een relatie met een derde. 66 Zodra men samen gaat wonen, verandert er niets wat betreft de vermogens van beide partners. Ieder houdt in principe zijn eigen deel. Tijdens de periode van het samenwonen kunnen goederen wel gezamenlijk worden verkregen. Zodra men een samenlevingscontract opmaakt kunnen daarin de vermogensrechtelijke verhoudingen geregeld worden of andere afspraken tussen de samenwoners. Als men samenwoont op basis van een samenlevingscontract en op hetzelfde adres ingeschreven staan voor de gemeentelijke basisadministratie dan kunnen zijn als fiscaal partner aangemerkt worden. Dit zorgt ervoor dat zij voor belastingvoordelen, die gebonden zijn aan partnerschap, in aanmerking komen. In het vervolg van deze thesis wordt er vanuit gegaan dat de eigen woning niet tot het gemeenschappelijk vermogen wordt gerekend bij samen wonen, ondanks dat dit wel mogelijk is. Paragraaf 4.2 Vermogensrechtelijke gevolgen voor de eigen woning De eigen woning is een vermogensbestanddeel waar beide partners gebruik van maken maar dit zegt niets over de rechten die ze hebben op de woning. Het huwelijksregime wat de partners aangegaan zijn speelt hier wel een belangrijke rol in. De woning kan gezien worden als gemeenschappelijk- of privévermogen. In paragraaf 4.2.1 en 4.2.2 heb ik een globale verdeling gemaakt voor het gevolg van de huwelijksregimes en het vermogen waar de eigen woning toe gerekend wordt. Er zijn bij de huwelijksregimes diverse uitzonderingsclausules mogelijk maar hier wordt ingegaan op de standaard vormen. Paragraaf 4.2.1 Gemeenschappelijk vermogen De woning kan als gemeenschappelijk vermogen aangemerkt worden als er sprake is van een gemeenschap van goederen. In dit geval zijn alle bezittingen en schulden van de partners gemeenschappelijk, mits er geen uitsluitingsclausule opgenomen is. Daarnaast wordt de woning tot het gemeenschappelijke vermogen gerekend als er sprake is van een beperkte gemeenschap. De partners hebben er dan voor gekozen om de woning als gemeenschappelijk vermogen aan te merken. Zodra de woning als gemeenschappelijk vermogen aangemerkt kan worden hebben delen de partners de eigendom van de woning. 65 Mr. A.R. de Bruijn, Het Nederlandse huwelijksvermogensrecht, kluwer: Deventer 2010, hoofdstuk VII 66 F. Schonewille, Relatievermogensrecht geschetst, Ars Aequi Libri: Nijmegen (tweede druk), p. 226 18

Paragraaf 4.2.2 Privé vermogen Bij het verrekenbeding, koude uitsluiting en bij samen wonen wordt de eigen woning als privé vermogen aangemerkt. Bij deze drie vormen houdt ieder zijn eigen bezittingen en schulden. Men heeft hoogstens recht op een waarde verrekening. Als de partners samen het eigendom over het de woning bezitten dan is er sprake van een eenvoudige gemeenschap, Titel 7, boek 3, Burgerlijk Wetboek. Zij bezitten dan namelijk het mede-eigendom over een woning. Het verschil tussen een huwelijksgemeenschap en een eenvoudige gemeenschap ligt in het feit dat bij de eerste sprake is van een gesplitst bestuur, artikel 1:97 Burgerlijk Wetboek, terwijl bij de eenvoudige gemeenschap hier geen sprake van is. Bij de eenvoudige gemeenschap houdt ieder van de echtgenoten zijn eigen eigen vermogen. Daarnaast kan een schuldeiser zich bij een huwelijksgemeenschap verhalen op de gehele eigen woning terwijl bij een eenvoudige gemeenschap slechts een beroep gedaan kan worden op het aandeel van de schuldenaar in de eigen woning is. 67 67 M.L.M. van Kempen, Naar vrije toerekening van vermogensbestanddelen tussen gehuwden, NTFR 2005/1638 19

Hoofdstuk 5 Fiscale gevolgen van de scheiding voor de eigenwoningregeling 68 Paragraaf 5.1 De eigen woning is gemeenschappelijk vermogen Als er sprake is van een gemeenschap van goederen of een beperkte gemeenschap 69 dan heeft ieder van de partners recht op een gelijk deel van de woning. De woning is namelijk een gemeenschappelijk vermogensbestanddeel en dus zullen beide partners, indien niet anders bepaald, recht hebben op de helft van de woning. De eigen woning behoort niet meer tot de huwelijksgemeenschap, zodra de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, maar tot de ontbonden huwelijksgemeenschap. Ieder van de partners blijft de helft van het eigenwoningforfait genieten. Zodra de eigen woning verdeeld is behoord hij ook niet meer tot de ontbonden huwelijksgemeenschap maar tot het privé vermogen van de partners. Paragraaf 5.1.1 Echtscheidingsregeling De echtscheidingsregeling gaat een rol spelen zodra één van de partners de eigen woning verlaat. Als de man de woning verlaat is artikel 3.111, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 bij hem niet meer van toepassing. De eigen woning kan niet meer als eigen woning aangemerkt worden bij de man. Door de fictie van artikel 3.111, vierde lid, Wet IB 2001 kan de woning nog voor een periode van twee jaar aangemerkt worden als eigen woning bij de man, mits de woning voor de vrouw een hoofdverblijf blijft vormen. De woning zal zowel bij de man als bij de vrouw de eerste twee jaar als eigen woning aangemerkt blijven. Hierdoor blijft bij beide partners de aftrek van de rentekosten over de eigenwoningschuld behouden. Deze rente wordt afgetrokken van het eigenwoningforfait. Als er na twee jaar nog geen boedelscheiding heeft plaatsgevonden vervalt de fictie 70 van artikel 3.111, vierde lid, Wet IB 2001. Als de woning bij de vrouw nog steeds als hoofdverblijf aan te merken is veranderd er voor haar niets. De woning blijft gewoon een eigen woning die behoort tot haar box 1 inkomen. Voor de man is de woning niet meer aan te merken als box 1 inkomen. De waarde van de woning in het economische verkeer wordt belast bij de man op grond van de rendementsgrondslag van box 3 voor zijn deel. Paragraaf 5.1.2 Eén hoofdverblijf Bij de belastingplichtige en zijn partner kan maar één woning aangemerkt worden als hoofdverblijf op grond van artikel 3.111 achtste lid Wet IB 2001. Zodra de partners een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed hebben ingediend en zij niet meer staan ingeschreven op hetzelfde 68 In dit hoofdstuk wordt er van uit gegaan dat de vrouw in de woning blijft wonen en de man de woning verlaat. 69 Met de eigen woning als gemeenschappelijk vermogen. 70 Dit is ook het geval indien de eigen woning bij de vrouw niet meer als hoofdverblijf aangemerkt kan worden. 20

woonadres op basis van de gemeentelijke basisadministratie is het partnerschap verbroken. Nadat dit is verbroken geldt ook de regeling van artikel 3.111, achtste lid Wet IB 2001 niet meer. Zodra de man de woning verlaat wordt deze woning niet meer als hoofdverblijf aangemerkt bij hem maar nog wel bij de vrouw, die in de woning blijft wonen. De woning wordt bij de man nog gedurende twee jaar aangemerkt als een fictieve eigen woning. 71 Zodra de man in deze twee jaar een andere woning koopt en er in gaat wonen, wordt deze woning bij hem aangemerkt als eigen woning op grond van artikel 3.111, eerste lid Wet IB 2001. Deze woning vormt in dit geval namelijk zijn hoofdverblijf. In dit geval hebben de man en de vrouw ieder een woning die aangemerkt kan worden als hoofdverblijf. Zolang zij nog niet hebben voldaan aan de voorwaarden om het partnerschap te beëindigen zullen zij een keuze moeten maken welke woning zij aan willen merken als eigen woning. Als zij dit niet doen zal niet één van de woningen aangemerkt worden als hoofdverblijf. Zodra het partnerschap wel beëindigd is worden de man en de vrouw afzonderlijk behandeld binnen de eigenwoningregeling. De vrouw heeft maar één woning die ze aan kan merken als eigen woning. De man heeft echter twee woningen namelijk de woning die hij heeft verlaten en de woning die hij zelf heeft gekocht. De woning die hij heeft verlaten kan hij als fictieve eigen woning aanmerken gedurende de eerste twee jaar op grond van artikel 3.111, vierde lid Wet IB 2001. De woning die hij zelf heeft gekocht is zijn hoofdverblijf en kan hij aanmerken als eigen woning op grond van artikel 3.111, eerste lid Wet IB 2001. De man heeft in dit geval dus twee woningen voor de eigenwoningregeling van de wet inkomstenbelasting gedurende de eerste twee jaar na scheiding. 72 Uit de tekst van de vierde nota van wijziging 73 komt dit ook naar voren en dus mogen we naar mijn mening aannemen dat dit toegestaan is. Paragraaf 5.1.3 30-jaarstermijn De rente op de schulden van de woning kunnen ten hoogste dertig jaar worden afgetrokken. Zodra men een eigenwoningschuld heeft dan is de 30-jaarstermijn van toepassing. Voor beide partners geld dat de 30-jaarstermijn begint te lopen bij het aangaan van hun eigen eigenwoningschuld en de koop van een eigen woning. De termijn eindigt bij beide partners dertig jaar later. 74 De eigen woning moet wel als eigen woning aangemerkt blijven en niet verplaatst worden naar box 3. In box 3 is de 30- jaarstermijn niet van toepassing want in box 3 zijn de rentekosten niet meer aftrekbaar. De man verlaat de woning en krijgt een fictieve eigen woning op grond van artikel 3.111, vierde lid Wet IB 2001. De woning blijft voor hem nog twee jaar aangemerkt als eigen woning en zal daarna naar box 3 verhuizen. Hij mag gedurende deze twee jaar nog renteaftrek toepassen over zijn 71 Artikel 3.111, vierde lid Wet IB 2001 72 M.J. Hoogeveen, Inkomstenbelasting en de gevolgen van (echt)scheiding, Amersfoort: SDU uitgevers 2007, p. 159 73 Kamerstukken II 2010/2011, 32 505, nr. 17 74 Besluit van 10 juni 2010, nr. DGB2010/921, Staatscourant 2010, 8462 21

eigenwoningschuld mits de 30-jaarstermijn in deze twee jaar niet is afgelopen. Zijn eigenwoningschuld zal bestaan uit de helft van de totale eigenwoningschuld. Zodra de man na of tijdens de twee jaar weer in de eigen woning gaat wonen, mag hij de renteaftrek weer toepassen over de resterende jaren van de 30-jaartermijn. De vrouw blijft in de woning wonen en mag dus voor de resterende dertig jaar nog renteaftrek toepassen voor haar eigenwoningschuld, de helft van de totale eigenwoningschuld, in box 1. De woning moet hiervoor wel aangemerkt blijven als eigen woning bij haar. Paragraaf 5.1.4 Drukken en genieten 75 De vrouw blijft in de woning wonen en geniet woongenot uit de woning. De man stelt in dit geval zijn gedeelte van de woning ter beschikking aan de vrouw. Op deze manier wordt de vrouw bevooroordeeld. De man wordt belast over zijn deel van het eigenwoningforfait, in geval van gemeenschap van goederen en de beperkte gemeenschap de helft van het eigenwoningforfait, maar hij kan dit als alimentatie weer aftrekken. Dit wordt een persoonsgebonden aftrekpost 76 genoemd. Hij heeft recht op deze persoonsgebonden aftrekpost doordat hij de woning ter beschikking stelt aan zijn vrouw. Op deze manier wordt voorkomen dat de man wordt belast voor de woning terwijl hij er geen woongenot uit geniet. De vrouw wordt echter wel belast voor het voordeel dat zij geniet door in de woning te blijven wonen. Zij wordt belast voor de vruchten die zij uit de woning plukt en is verplicht dit aan te geven als alimentatie. 77 De man is voor zijn voormalige eigen woning dus niet belast in box 1, mits hij de volledige persoonsgebonden aftrek in box 1 in aftrek kan nemen. Per saldo is de vrouw echter belast voor het gehele eigenwoningforfait. Zodra de man zijn deel van de eigen woning verhuurd aan zijn (ex-)vrouw is de echtscheidingsregeling eveneens van toepassing. 78 Voor de man zijn de huuropbrengsten in dit geval onbelast en hij mag de rente over de woning blijven aftrekken. Hij moet wel zijn deel van het eigenwoningforfait aangeven. Er is in dit geval geen sprake van alimentatie want de vrouw betaald dan al een vergoeding voor het mogen plukken van de vruchten uit de woning. Bij een gemeenschap van goederen of beperkte gemeenschap drukken de lasten van de eigen woning op ieder van de partners voor de helft. Zo worden ook de baten van de eigen woning door ieder voor de helft genoten. De rente die drukt op de lening die is aangegaan om de eigen woning te verwerven is dus ook bij een ieder voor de helft aftrekbaar. Als een van de partners het volledige bedrag aan rente betaald zal dit met elkaar verrekend moet worden. Bij deze partner is de helft van de betaalde rente aftrekbaar als eigenwoningrente. De rente die deze partner voor zijn partner betaald is een 75 M.J. Hoogeveen, Inkomstenbelasting en de gevolgen van (echt)scheiding, Amersfoort: SDU uitgevers 2007, p. 163-165 76 Artikel 6.3, eerste lid Wet IB 2001 77 Artikel 3.101, eerste lid, onderdeel b jo. Artikel 3.101, tweede lid Wet IB 2001 78 Besluit van 12 augustus 2004, nr. CPP2004/1406M 22

onderhoudsverplichting en is daarmee aan te merken als een alimentatie. Deze alimentatie is als onderhoudsverplichting 79 aftrekbaar bij de partner die de rente betaalt. Bij de partner die niets betaalt is de helft van de rente belast als periodieke uitkering 80 daarnaast mag deze persoon de helft van de rente in aftrek brengen als eigenwoningrente in box 1. Zodra de tweejaarstermijn van de echtscheidingsregeling is verlopen en de scheiding is nog niet afgehandeld, blijft de vrouw het eigenwoningforfait van de man als alimentatie genieten, mits zij geen huur betaald. Zodra zij wel huur betaald zullen de huuropbrengsten niet meer onbelast zijn voor de man. De woning is na twee jaar voor de man ook niet meer aan te merken als eigen woning. Hij verhuist daardoor van box 1 naar box 3. Bij de man wordt de woning belast op grond van de rendementsgrondslag van box 3 voor de waarde in het economische verkeer van de woning. Paragraaf 5.1.5 Bijleenregeling 81 In de eerste twee jaar zal bij de gemiddelde scheiding geen verdeling of verkoop van de woning plaatsvinden. Er kan dan meestal nog niet gesproken worden van vervreemding in de zin van artikel 3.119a, zevende lid Wet IB 2001. Zodra er wel sprake is van vervreemding van de woning speelt de bijleenregeling een rol. Bij scheiding zou deze vervreemding kunnen zijn dat de woning verkocht wordt. Er zal ook sprake zijn van vervreemding voor de man, de vertrekker, zodra de echtscheidingsregeling niet meer van toepassing is op de woning en de woning dus niet meer aangemerkt kan worden als eigen woning. 82 Bij de vervreemding zal er een overwaarde ontstaan. Zodra men in gemeenschap van goederen of beperkte gemeenschap is gehuwd zal de woning aan ieder voor de helft toekomen. Hierdoor zal ook de overwaarde aan een ieder voor de helft toekomen. De overwaarde van de eigen woning moeten de partners, ieder voor zich, voor de vermindering van de eigenwoningschuld binnen drie jaar gebruiken. De aan hen toegekomen overwaarde kunnen zij bij de koop van een nieuwe woning dus niet opnieuw aftrekken in box 1 als eigen woning schuld maar zal tot box 3 behoren. De rente hierover is niet aftrekbaar. Paragraaf 5.2 De eigen woning is privé vermogen Bij zowel samenwoners of partners die gehuwd zijn door middel van koude uitsluiting of een verrekenbeding behoort de woning niet tot het gemeenschapsvermogen maar tot het vermogen van degene die de woning in zijn bezit heeft. De woning behoort tot het privévermogen van één van de partners. Hierdoor zullen de opbrengsten en kosten uit de woning ook geheel drukken op de eigenaar van de woning. In het vervolg van deze thesis wordt er van uitgegaan dat woning tot het privé vermogen van de man behoord. 79 Artikel 6.3, eerste lid Wet IB 2001 80 Artikel 3.101 Wet IB 2001 81 I.C.M. den Hollander, De bijleenregeling bij (echt)scheiding, Fiscaal tijdschrift vermogen 2007/4 82 Besluit van 26 augustus 2010, nr. DGB2010/3057M, Staatscourant 2010, 13576 23