Vlotte synthese via lettergroeplezen

Vergelijkbare documenten
Woord vooraf Directe systeemmethodiek vanaf DSM in recente leesmethodes 20

De uitdaging en de kernopdracht voor elke school: De talenten van elk kind laten groeien en bloeien

TULE inhouden & activiteiten Nederlands - Technisch lezen. Kerndoel 4 - Technisch lezen. Toelichting en verantwoording

betekenis van het woord vastgesteld.

Flitsend Spellen en Lezen 1

Flitsend Spellen en Lezen 1

Flitsend Spellen en Lezen 1

Passend onderwijs Verdieping Ontwikkelingsperspectief & Technisch lezen

ZML SO Technisch Lezen

veilig leren Veilig leren lezen Artikelen - Letterkennis, aanpak b/d-probleem lezen Auteur: Susan van der Linden Stap 1

SCHRIFTELIJKE TAAL Kerndoel 1: De leerlingen leren lezen voor dagelijks gebruik

Online leren lezen - Overzicht van de oefeningen

Dyslexie Onderzoek vergoed vanuit de Jeugdwet INFORMATIE VOOR OUDERS

Woensdag, 31 oktober Luizencontrole 1 november - 7 november Juf Melissa in NY, juf Marjan B en juf Inge staan voor de groep

ZML SO Leerlijn Schriftelijke taal gebaseerd op de leerlijn van de CED-groep 2012

Steekkaart: nummer 1Ne

Kleuters leren lezen

ZML SO Leerlijn Schriftelijke taal: lezen.

Wij willen u vragen niet vooruit te gaan werken/oefenen. Er kan dan verwarring ontstaan bij het kind. Wij willen dit graag voorkomen!

kt! 2 Leren lezen en spellen, een aanpak periode in groep 3 en de hogere

veilig leren Veilig leren lezen Artikelen - Letterkennis, aanpak ie/ei-probleem lezen Auteur: Susan van der Linden Kijkletter ei

ALS LEREN LEZEN NIET VANZELFSPREKEND IS:

In het kader van de doorlopende lijn is het voor

Veilig leren lezen Kern 1: ik - maan - roos vis

. In een notendop. . Over de auteur

VCLB De Wissel - Antwerpen

Als het leren lezen niet zo soepel gaat

Klassikale opstelling:

Pilot Dyslexie Noordenveld (PDN) Scholingsbijeenkomst 2 januari 2018

FICHE 5: Ga auditieve informatieverwerking

Van leesplankje naar digitaal leren lezen en spellen

Naar een aanpak van de triple relatie (1) 4. van letter naar gesproken woord (l gw) (actieve auditieve discriminatie);

Lees Interventie Programma

Groep 7 en 8. Doelen Leerdoelen technisch lezen eind groep 8

Arrangementen dagbesteding VSO Oriëntatiefase Verdiepingsfase Integratiefase Leerjaar 1 (de

VEILIG LEREN LEZEN. Elke keer wanneer er met een nieuwe kern wordt begonnen kunt u hieronder lezen waar we die periode aan werken in de groep.

Nieuwe woorden correct kunnen schrijven, kunnen vertalen van N-F en van F-N en kunnen gebruiken in mondelinge en schriftelijke zinnen.

ZML SO Leerlijn Schriftelijke taal

mollen -> de o wordt uitgesproken als o. Dit noemen wij een woord met een woord met een gesloten lettergreep: mol len.

Herfstsignalering. Grafementoets: instructie voor de leerkracht

Voorwoord. Letters uitspreken zoals de leerkracht dat doet.

Leesproblemen en dyslexie

mollen -> de o wordt uitgesproken als o. Dit noemen wij een woord met een woord met een gesloten lettergreep: mol len.

lezen Veilig leren lezen Artikelen - Ringboekje: een veelzijdig leermiddel veilig leren Stickers en stramienbladen Vier verschillende ringboekjes

Jong geleerd. Beatrijs Brand en Saskia Snikkers

Taal in Blokjes software

Flitsend Spellen en Lezen 3

Van Norden, S. (2004). Taalleren op eigen kracht. Assen: Van Gorcum.

Leesproblemen en dyslexie 3

Het proces van leren lezen

Na de herhaling volgt het aanbieden van een nieuwe letter. De nieuwe letter staat in de taalles centraal.

Minor Dyslexie Cursus 1: Inleiding Dyslexie Bijeenkomst 4

Tips spelend leren kern 3

LESBRIEF: MOL IN DE PUT

AANVANKELIJK TECHNISCH LEZEN Effectief aanvankelijk lezen in groep 3 Didactische aandachtspunten

Connect in de groep? Achtergronden Connect Hoe moet dat in de groep? Anneke Smits Tom Braams

Nieuwsbrief groep 3 oktober 2017

Hoofdstuk 18 - Tips om voorleessoftware in te zetten in de klas

Dit programma is gemaakt voor leerlingen van groep 5 en 6 van de basisschool, het praktijkonderwijs, vmbo bbl en mbo 1.

Why So Fast? An Investigation of the Cognitive and Affective Processes Underlying Succesful and Failing Development of Reading Fluency. M.H.T.

Het belangrijkste doel van de studie in hoofdstuk 3 was om onafhankelijke effecten van visuele preview en spellinguitspraak op het leren spellen van

Het systematisch volgen van leerlingen

Workshop Dyslexie. Opbouw. Dyslexie- wat is dyslexie en hoe signaleer je het? Protocol Leesproblemen en Dyslexie. Toeleiding naar vergoede zorg.

Arrangementen dagbesteding VSO Oriëntatiefase Verdiepingsfase Integratiefase Leerjaar 1 (de

THERAPIEPLAN Logopedie

Flitsend Spellen en Lezen 2

Wat te doen met zwakke begrijpend lezers?

KRACHTIG LEESONDERWIJS. Groeien in lezen met een ondersteunend voetje als daar nood aan is

Flitsend Spellen en Lezen 3

toetsen van Veilig Leren lezen en Estafette. groepen 1 2 LOVS Cito Taal voor Goed lees en spellingsonderwijs in de groepen 3 tot en met 8

Aanvankelijk technisch lezen. Effectief aanvankelijk lezen in groep 3

TOETSEN AUDITIEVE - EN VISUELE VAARDIGHEDEN TBV DE LEESVOORWAARDEN. groep 2. Marianne Verweij

Handleiding Flits 3 (C) NIB Software, november 2006

Bepaling toezichtvorm gemeente Stein

Visuele aandachtspanne. Madelon van den Boer Universiteit van Amsterdam

A Nto - PR/km 86/ Instituut voor Perceptie Onderzoek Postbus 513, 5600 ME Eindhoven. Manuscript no. 552

1. LEZEN Inleiding: doel en structuur Gebaren lezen

Groep 4. Doelen Leerdoelen technisch lezen eind groep 4

Hoofdstuk 15 - Spellingfouten voorkomen

Alle kinderen leren lezen

Flitsend Spellen en Lezen 2

Dyslexieprotocol 0 Hooghuis Heesch

Welkom bij de informatie- avond van groep 3!

Luc Cielen BAS KUNSTLER LEEST. HET BEGIN. Dag 8

Samen naar woorden zoeken

Early Identification and Intervention in Children at Risk for Reading Difficulties A.G.F.M. Regtvoort

Handleiding rotaspel, boekje 4 1

Nieuwsbrief groep 3 oktober 2015

Brochure Begrijpend lezen VMBO 1

Samenvatting (Dutch summary)

Groep 3 : Na een lekkere lange zomervakantie zijn we alweer een poos hard aan het werk. Hieronder vindt u de doelen waar wij in groep 3 aan werken.

Hoofdstuk 14 - Sneller en beter een tekst schrijven

Bouw! Effectieve preventie van ernstige leesproblemen

Leerlijnen peuters en jonge kind (MET extra doelen) versie juli Naam leerling. Taal Beginnende geletterdheid

Fonemisch Bewustzijn

Neem er even de tijd voor!

Wat is een dyslecticus? Dyslexie zal altijd wel hebben bestaan. Een oogafwijking?

L i mb u r g s e L a n d m a r k s

Drie educatieve games

Drie maal taal. Taal beschouwen in realistische situaties

Transcriptie:

Vlotte synthese via lettergroeplezen Spellend lezen: hoe los je dat probleem op? (foto: Eva Babai) Pieter Van Biervliet Pieter Van Biervliet is onderwijspedagoog en docent, verbonden aan de lerarenopleiding van de Katholieke Hogeschool VIVES, Campus Torhout, Studiegebied Onderwijs. Onder andere als gevolg van enkele jaren werkervaring in het toenmalige Vrije PMS te Oostende, specialiseerde hij zich in de (ortho)didactiek van het lezen, spellen en rekenen. Over lezen publiceerde hij samen met z n VIVES-collega Raf Feys het boek Beter Leren Lezen. Sommige kinderen hebben moeite om te leren lezen. Meestal valt het wel mee met hun letterkennis; toch slagen ze er niet in om de klanken van die letters tot een woord samen te voegen. Men spreekt dan over een syntheseprobleem. Doorgaans typeert dat syntheseprobleem zich door spellend lezen, d.w.z. dat het kind letter-voor-letter leest. Hoe los je dat probleem op? Is het probleem überhaupt op te lossen? Kan het preventief worden aangepakt, bijvoorbeeld door het volgen van een goede methodiek voor het aanvankelijk lezen? In dit artikel staan we kritisch stil bij verschillende aanpakken van het syntheseprobleem, om uiteindelijk een methodiek met lettergroeplezen aan te bevelen. Het lettergroeplezen stond al centraal in de directe systeemmethodiek (DSM) voor het aanvankelijk lezen (Feys, 1995). De DSM heeft intussen methodemakers geïnspireerd, o.a. bij de ontwikkeling van Leessprong (Crijns, Broere & Bauters, 2001), van de tweede Leessprongversie ik lees met hup (Crijns, Bauters, & Broere, 2008) en van mol en beer (Walleghem, 2005). Ook van Nederlandse methodemakers is er recentelijk interesse voor deze methodiek. Ook radende lezer heeft moeite met synthese De voorbije decennia zagen heel wat behandelingsmethoden het licht om het syntheseprobleem op te lossen. De ene was al spectaculairder dan de andere. Tot mijn grootste verbeelding sprak het balansmodel van de Nederlandse neuropsycholoog Dirk Bakker (1987). Bakker onderscheidt twee types probleemlezers: een spellende en een radende lezer. Volgens Bakker gebruikt een lezer die hoofdzakelijk spellend leest, te veel de (visuele) rechterhemisfeer. De linkerhemisfeer moet dus worden gestimuleerd om zo de balans weer in evenwicht te krijgen. De radende lezer gebruikt daarentegen te veel zijn (talige) linkerhemisfeer. In dat geval moet de rechterhemisfeer worden gestimuleerd. Voor het stimuleren van de hemisferen ontwikkelde Bakker verschillende remediëringstechnieken (zie o.a. Billiaert, 1995). 14 Vlotte synthese via lettergroeplezen

Maar klopt de visie van Bakker? Zijn er wel zuiver spellende of radende types? Die treffen we zeker niet aan in de dagelijkse zorgpraktijk van leraren, logopedisten enz. Meestal is er sprake van een mix. Meer zelfs, waar Bakker het radend en spellend lezen als twee verschillende problemen ziet die volgens hem ook apart moeten worden behandeld, kan men suggereren dat het radend en spellend lezen precies óplossingen zijn die door het kind worden aangereikt (Seys, Van Biervliet & Van Biervliet, 1995). Radend en spellend lezen zijn oplossingen voor eenzelfde probleem: deze kinderen slagen er niet in om de elementaire leeshandeling verder te automatiseren. Het kind staat dan als het ware voor een keuze: Ga ik raden of ga ik spellen zodat ik toch tot lezen kom? De elementaire leeshandeling automatiseren betekent evenwel dat een kind een vlotte synthese leert maken, en dus het spellen of raden als oplossingsstrategieën achterwege laat. Het spellend lezen (en ook het radend lezen) is dus eigenlijk een óplossing van het kind om het syntheseprobleem te omzeilen. Een aparte aanpak voor het spellend lezen zoals door Bakker wordt voorgesteld is volgens ons niet nodig. Het échte probleem is het wegblijven van een vlotte synthese. Misverstanden over syntheseproblemen De verleiding is groot om de synthese als een algemene vaardigheid te zien. Een kind leert de letters en dan hoeft het maar één klik te maken om die letters tot een woord samen te voegen, alsof er ergens in de hersenen een mechanisme bestaat dat daarvoor kan zorgen. Het belangrijkste model dat de synthese als een algemene vaardigheid ziet, is dat van de deelvaardigheden (Struiksma, van der Leij & Vieijra, 1997), wat nog altijd in bepaalde zorgpraktijken zeer sterk wordt gevolgd. In dat model onderscheidt men verschillende deelvaardigheden die een kind moet beheersen om te kunnen lezen: de leesrichting, de letterkennis, de visuele discriminatie (het visueel kunnen onderscheiden van letters), de auditieve discriminatie (het auditief onderscheiden van letterklanken), de auditieve synthese (het kunnen samenvoegen of plakken van aparte letterklanken tot een woord) enz. Als een kind letter-voor-letter leest en dus spellend leesgedrag vertoont, dan moet volgens het model van de deelvaardigheden vooral de (auditieve en visuele) synthese worden aangepakt. Eerst gebeurt dat met eenvoudige woordjes, daarna komen meer complexe woorden aan de beurt. Vb. auditieve syntheseoefening: k - a - t welk woord heb je gehoord? Vb. visuele syntheseoefening: een woord als wol staat in een soort raster met drie hokjes afgedrukt (voor elke letter een hokje): welk woord lees je? Dergelijke oefeningen zouden tot een vlottere synthese moeten leiden. Zelfs in de kleuterklas worden (nog steeds) auditieve syntheseoefeningen gegeven. In het aanvankelijk leesleerproces en ook in allerlei vormen van leeshulp (taakklas, zorgklas, logopedie ) probeert men het synthetiseren te vergemakkelijken via techniekjes zoals het lezen met verlengde klankwaarde, het zingend of zoemend lezen. Kinderen moeten dan bij het lezen de klank van de eerste letter (het kopje) verlengen totdat de tweede (het buikje) is geïdentificeerd; vervolgens wordt de klank van de tweede letter verder aangehouden en met de laatste letter (het staartje) verbonden. Bijvoorbeeld: lllll-ooooo-p wordt loop. Is auditief synthetiseren noodzakelijk voor een vlotte synthese? Er zijn voldoende onderzoeken waaruit blijkt dat een beheersing van de auditieve synthese geen noodzakelijke voorwaarde is voor een vlotte synthese. Hoogstens kan dat het vlot synthetiseren bij het lezen zelf faciliteren (zie voor een samenvatting van die onderzoeken: Van Biervliet, 1998). Volgens sommige onderzoekers is het zelfs zo dat juist het leren lezen precies door de vele hak- en plakoefeningen (kopje/buikje/ staartje) in sterke mate de beheersing van o.a. de auditieve synthese beïnvloedt (zie o.a. De Jong & Van der Leij (1999), Ehri (1987), Morais (1991) en Tunmer & Nesdale (1985), gecit. in Aarnoutse, 2004). Waarover de meeste onder- zoekers het tegenwoordig eens zijn, is dat zuiver auditieve syntheseoefeningen weinig zin hebben (cf. onder andere onderzoek van Ball & Blachman (1991), gecit. in Aarnoutse, 2004). Lezen is horen én zien tegelijk. Als men het syntheseprobleem wil aanpakken, dan moet men de synthese tegelijk auditief en visueel inoefenen. Met andere woorden: het leren vlot synthetiseren gaat het best hand in hand met het lezen. Daarom spreken we liever gewoon over synthese (en niet over auditieve synthese of visuele synthese ). De synthese: een algemene vaardigheid? Men ziet de synthese te vlug als een algemene vaardigheid. Al te vaak wordt de synthese in het wilde weg, d.w.z. met willekeurig gekozen woorden ingeoefend. Hoogstens houdt men dan rekening met de structuur van de woordjes: eerst komt de synthese van woordjes met een eenvoudige mkmstructuur aan bod (medeklinker-klinkermedeklinkerwoordjes zoals kat, bal ), daarna zijn mmkm-woordjes (woordjes met een dubbel kopje zoals fles, bril ) en mkmm-woordjes (woordjes met een dubbel staartje zoals kant, wild ) aan de beurt enz. Toch zien we bijvoorbeeld bij een 1-minuut-leestest dat de synthese bij het ene mkm-woord lukt, bij het andere dan weer niet, zelfs al zijn alle letters van die woorden gekend. Kan men dan wel spreken over dé synthese als algemene vaardigheid? Naar onze mening is de synthese een woordspecifiek probleem en moet die dus ook woordspecifiek worden aangepakt. Modellen zoals het connectionisme 1 (Van den Broeck, 1993) ondersteunen deze visie. Als men ervan uitgaat dat het syntheseprobleem een woordspecifiek probleem is, dan bestaat evenwel het gevaar dat men zijn toevlucht neemt tot allerlei technieken om woorden waarvan de synthese niet of moeilijk lukt, in te prenten. Sommigen laten zich daarbij verkeerdelijk inspireren door het zogenaamde tweeroutemodel 2 (Billiaert, 1996). Vlotte synthese via lettergroeplezen 15

Het is duidelijk dat inprentingstechnieken weinig zinvol zijn als we kinderen echt willen leren lezen. De ingeprente woorden zullen ze dan misschien wel herkennen (als een prentje of plaatje) maar van echt lezen en dus van echte synthese is hier geen sprake. Dat was trouwens ook de kritiek op de globale leesmethoden. De synthese van een woord moet zeer zorgvuldig worden opgebouwd. Hoe dat het best gebeurt, leren ons verschillende andere theorieën (zie verder). In die theorieën krijgt het lettergroeplezen een belangrijke rol toebedeeld. BOX 1. HET LETTERGROEPLEZEN VROEGER Het inslijpen van lettergroepjes was in oude leesmethodieken wellicht bedoeld om de synthese te vergemakkelijken, zeker als men weet dat toen (en zelfs tot in de jaren 1800) de letters met hun alfabetische klank werden geleerd (Feys & Van Biervliet, 2010). Zo werd cat (d.i. de Middelnederlandse schrijfwijze van kat ) gelezen als ce - a - te om daarna deze klanken tot cat te verbinden. Door ook lettergroepjes aan te leren werd het alfabetische letter-voor-letter spellen beperkt en de synthese dus verkort (en daardoor gemakkelijker): ca - t of c - at. Maar ook later, als de letters niet meer met hun (alfabetische) letternaam maar met hun natuurlijke klank worden gelezen, blijft men lettergroepen lezen. Zo komen bijvoorbeeld in de klankmethode van Pieter-Johannes Prinsen lettergroepen als aad, eug, ook enz. aan bod. Prinsen noemt ze slotklanken (Prinsen, 1817) omdat ze in een volgende fase herhaald worden, maar nu met telkens een medeklinker ervoor: b-aad, h-eug, k-ook enz. Misverstanden over syntheseproblemen - Men moet het syntheseprobleem bij het lezen niet opsplitsen in een auditieve en een visuele component, en ook zo aanpakken. Lezen is horen én zien tegelijk. Syntheseoefeningen gebeuren dus hand in hand met het lezen. - De synthese is geen algemene vaardigheid die je bijvoorbeeld via lezen met verlengde klankwaarde, zingend of zoemend lezen kunt leren. Die techniekjes kunnen de synthese hoogstens vergemakkelijken. Wat zijn syntheseproblemen dan wel? Het syntheseprobleem is een woordspecifiek probleem en moet dus ook woordspecifiek worden aangepakt. Woordspecifiek betekent echter niet dat men elk woord systematisch moet gaan inprenten. De synthese van een woord moet zorgvuldig worden opgebouwd. Richtlijnen daarvoor vinden we terug in verschillende theorieën waarin o.a. het lettergroeplezen centraal staat. Via lettergroeplezen naar een vlotte synthese Syntheseproblemen kunnen zeker worden aangepakt, ook bij dyslectici (zie o.a. Dehaene, 2007), maar dan moet die synthese zorgvuldig worden opgebouwd. Dat kan via lettergroeplezen, zoals blijkt uit verschillende theorieën maar ook uit allerlei praktijken van ervaren leraren. Ervaringen van leraren over het leren leren, in casu het leren lezen, moeten au sérieux worden genomen (Feys & Van Biervliet, 2010). Een analyse van die ervaringen kan ons immers heel wat leren over allerlei vormen van effectieve instructie, zoals bij het leren lezen. Figuur 1. Lettergroeplezen in oude leesmethoden: replica van ABC-plankje (collectie P. Van Biervliet) 16 Vlotte synthese via lettergroeplezen

Lettergroeplezen in oude leesmethoden Het lettergroeplezen is een beproefde techniek die we in veel oudere leesmethodieken terugvinden (zie box 1). Al op middeleeuwse ABC-plankjes en later ook in ABC-boekjes zien we vaak kolommen met allerlei letterverbindingen (zie figuur 1: een ABC-plankje met lettergroepjes). Vandaag worden die verbindingen lettergroepen genoemd. Doorgaans bestaan ze uit twee letters waarvan één klinker en één medeklinker: ip, op, us, uk enz. Het lettergroeplezen treft men nog aan in leesmethoden tot in de eerste helft van de 20e eeuw. Voor zover we daarvan op de hoogte zijn, verdwijnt daarna het lettergroeplezen uit de leesmethoden: - Eerst was er de concurrentie met de globale leesmethodiek. Omdat die in het leesleerproces het visueel en globaal herkennen van woorden centraal stelde, was er voor het lettergroeplezen natuurlijk geen plaats meer. - Vanaf de jaren 1960 volgde de structuurmethode die enerzijds ook een globaliserende inslag kent, maar aan de andere kant heel sterk het analyseren (hakken) en synthetiseren (plakken) beklemtoont (Caesar, 1982). Bij het analyseren en synthetiseren wordt vertrokken van de drieledige structuur van een woord (bijvoorbeeld roos in kopje-buikje-staartje: r - oo - s ) en is voor deze methode het lettergroeplezen geen optie meer. Lettergroeplezen bij ervaren leraren Het lettergroeplezen was in de tweede helft van de 20e eeuw geleidelijk uit de leesmethoden verdwenen. Tot onze grote verrassing ontmoetten we in de jaren 1980-1990 tijdens stagebezoeken als lerarenopleider meermaals leraren van een eerste klas die bij het lettergroeplezen bleven zweren (Feys & Van Biervliet, 2010). Zo was er een leerkracht van de Torhoutse lagere oefenschool, juf Dina, die op het krijtbord een soort matrix tekende met op de horizontale as de klinkers en op de verticale as de medeklinkers die de kinderen tot dan toe hadden geleerd (zie figuur 2). In de matrix werden de klinkers en medeklinkers tot lettergroepjes verbonden: is, in, ik, it ; es, en, ek, et ; os, on, ok, ot ; as, an, ak, at ; us, Figuur 2. De juf en de matrix met lettergroepjes (foto: P. Van Biervliet) un, uk, ut... De kinderen van deze klas haalden jaar in jaar uit topprestaties bij het leren lezen en waren bovendien ook zonder uitzondering! zeer enthousiaste lezertjes. Het geheim van juf Dina: het lettergroeplezen. Elke dag stond de juf bij het bord met de matrix om dan met een stok aan te wijzen welke lettergroepjes de kinderen (eerst samen, dan de jongens, vervolgens de meisjes ) moesten lezen. Volgens de juf was dat lettergroeplezen de sleutel voor een vlotte synthese. Als de kinderen bijvoorbeeld ek heel vlot hadden leren lezen, dan werd de synthese van woorden zoals l-ek, h-ek, b-ek, r-ek veel gemakkelijker, precies door de signaalfunctie van het lettergroepje ek. Lettergroepjes worden daarom ook wel eens signaalgroepjes genoemd. Lettergroeplezen en het connectionisme Het belangrijkste uitgangspunt van het connectionistische leesmodel is dat er bij het lezen in het neuraal netwerk een specifiek patroon van verbindingen tussen letterkenmerken en klankkenmerken geactiveerd wordt. Als een kind leesproblemen (radend of spellend) heeft, dan betekent dit dat er zwakke verbindingen zijn. Om naar die zwakkere verbindingen op zoek te gaan, werd het computerprogramma De Leeskist ontworpen (Seys, Van Biervliet & Van Biervliet, 1995). Het instrument laat toe om niet alleen de automatisering van alle letters apart maar ook van allerlei lettergroepjes te controleren (en verder te remediëren). Immers, het is niet omdat bijvoorbeeld de letters b, a en l na remediëring goed zijn geautomatiseerd, dat de probleemlezer in staat zal zijn om die letters op een vlotte manier tot het woordje bal te synthetiseren. Voor een vlotte synthese vormen km-groepjes een belangrijke schakel. Dat leert o.a. een onderzoek van Veenker (1994) waaruit blijkt dat kinderen bij het lezen spontaan geneigd zijn om letters te clusteren via km-patronen. Veenker onderzocht namelijk hoe beginnende lezers zgn. pseudowoorden geleidelijk uitspreken terwijl ze die lezen. Bijvoorbeeld bij taaf: taa-f, t-aaf of t-aa-f? Veenker stelde een sterke voorkeur vast voor t-aaf boven t-aa-f, en ver boven taa-f. Op basis van dat onderzoek koos men er dus voor om via De Leeskist ook de automatisering van alle kmgroepjes te controleren en zo te remediëren (zie box 2). Vlotte synthese via lettergroeplezen 17

BOX 2. DE LEESKIST, EEN DIAGNOSTISCH EN REMEDIËREND INSTRUMENT In een eerste fase zoekt men met De Leeskist naar zwakke verbindingen op letterniveau door telkens letters via een flitsprogramma aan de probleemlezer te tonen. Letters die niet geautomatiseerd zijn, vormen dan het materiaal voor verdere remediëring. In een tweede fase van het onderzoek worden grotere combinaties van verbindingen gecontroleerd, nl. km-groepjes. Met andere woorden: alle mogelijke combinaties van korte, lange en andere klinkers met een medeklinker worden aan de probleemlezer getoond (lettergroepjes als ek, ol enz. maar ook eef, ied enz. werden geflitst) om dan de zwak geactiveerde km-groepjes voor verdere remediëring te weerhouden. In een laatste fase van het diagnostisch onderzoek worden ook letterclusters als br, fl (de zgn. dubbele kopjes) en lf, rk enz. (de zgn. dubbele staartjes) gecontroleerd. Uit o.a. onderzoek van Stanislas Dehaene (2007) blijken ook die lettercombinaties een rol bij de synthese te spelen. Seys, J., Van Biervliet, J. & Van Biervliet, P. (1995). Leeskist. Een diagnostisch en remediërend softwarepakket bij het aanvankelijk lezen. Lier: Van In. Seys, J., Van Biervliet, J. & Van Biervliet, P. (2000). Leeskist 2000. Lier: Van In. Voor de remediëring met De Leeskist doet men een beroep op een belangrijk leerprincipe in de theorie van het connectionisme: de covariatie (Van den Broeck, 1993). Als men het activeren van zwakke verbindingen willen versterken, dan gebeurt dat het best via het herhaald aanbieden van lettergroepen/woorden die op elkaar gelijken. Men past dan het zogenaamde covariatieprincipe toe: een deel van een lettergroep/woord blijft gelijk (co), een ander deel verandert (variatie). Als men bijvoorbeeld op letterniveau de verbinding tussen de letter f en de klank /f/ wil versterken, dan doet men dat via een covariaat rijtje als af, ef, if, of, uf. Lettergroeplezen is een uitstekend middel om een bepaalde letter via covariatie met telkens een andere letter te oefenen (bv. de letter f oefenen via het lezen van af, ef, if, of, uf ). Maar ook de lettergroepen zelf kunnen op die manier worden versterkt (bv. de lettergroep of oefenen via het lezen van de woordjes l-of, t-of, b-of, d-of, h-of ). Uit verschillende onderzoeken (Van Biervliet, 2012; Van Overmeire 1999-2000; Coenegrachts, 1998; Hoebrechts, 2001-2002) kan men besluiten dat kinderen die via De Leeskist onderzocht en geremedieerd werden, beter op leesnauwkeurigheid en tempo scoren dan kinderen die via andere programma s werden geholpen. Lettergroeplezen belast minder het geheugen Het is heel belangrijk dat kinderen zo snel mogelijk woorden in grotere eenheden dan de letter analyseren, precies omdat het ook minder belastend is voor het werkgeheugen (zie o.a. Smeets & Van der Leij, 1995). Bij het letterspellend lezen van mkm-woordjes moeten de leerlingen drie letters in het geheugen vasthouden om dan de synthese te maken. De synthese gaat daarentegen beter als ze vooraf lettergroepjes leren identificeren. Via lettergroeplezen wordt de synthese korter omdat er slechts een beperkte moeilijkheid het vooraan toevoegen van een medeklinker bijkomt (bijv. b-oor). Er zullen ook minder fouten worden gemaakt. Lettergroeplezen en het coarticulatiefenomeen Het lezen van bot is anders en klinkt ook anders dan het aan elkaar rijgen van de losse klanken /bә/ /o/ /t/. Het is méér dan een gewone optelsom van losse klanken. De uitspraak van een klinker/ medeklinker wordt namelijk mee beïnvloed door de omringende medeklinker/klinker. Dat is het zgn. coarticulatiefenomeen (Feys & Van Biervliet, 2010). Door het coarticulatiefenomeen hebben sommige kinderen een probleem met het aan elkaar rijgen van de klanken. Het lettergroeplezen blijkt ook voor dat probleem een oplossing te bieden. Zo wordt de t in alle mogelijke combinaties met een klinker aangeboden en geoefend: ot, et, it, ut Deze lettergroepjes komen dan terug in woordjes zoals b-ot, v-et, r-it, p-ut die bijgevolg via hun tweeledige structuur worden geanalyseerd. De uitspraak van de t wordt dus telkens door de klinker ervoor licht beïnvloed. Dat is niet zo bij het letterspellend lezen. Daar is de uitspraak van de t telkens gelijk: o-t, e-t, i-t, u-t... (bijvoorbeeld in de woordjes b-o-t, v-e-t, r-i-t, p-u-t die dus drieledig namelijk via een kopje-buikje-staartje - analyse worden gesegmenteerd). Zowel het tegengaan van het letterspellend lezen als het belang van het lettergroeplezen wordt óók vanuit het coarticulatiefenomeen verantwoord. Lettergroeplezen en bigrammen Interessant als ondersteuning voor het belang van lettergroeplezen is het onderzoek van de Franse neuropsycholoog Stanislas Dehaene (2007). In dat onderzoek is onder andere sprake van bigrammen. Bigrammen zijn alle mogelijke combinaties van twee letters in leesvolgorde (Dehaene, 2007). Voor het woord slak zijn de bigrammen sl, sa, sk, la, lk, en ak. Bigrammen vormen abstracte code Volgens Dehaene (2007) geven bigrammen aan elk woord een unieke code. Afzonderlijke letters doen dat niet. Met t, a, i, t kan je verschillende woorden vormen. Ook met groepen van twee letters die elkaar opvolgen, kom je er niet. Zo kun je met ti en ta het woordje tita maar ook het woordje tati vormen. Alleen bigrammen waarbij elke letter in leesvolgorde met telkens een andere letter gecombineerd wordt, zorgen voor de unieke code van een woord. Zo is de unieke code voor tita : ti, tt, ta, it, ia en ta. Volgens Dehaene (2007) zal na het lezen van slak het woordje laks vlugger worden gelezen dan bijvoorbeeld klas. Nochtans bestaan de woorden alle drie uit dezelfde letters, maar slak en laks 18 Vlotte synthese via lettergroeplezen

meer gemeenschappelijke bigrammen hebben (nl. 3 bigrammen: la, lk en ak ) dan slak en klas (nl. slechts 1 bigram: la ). Bigrammen in slak : sl, sa, sk, la, lk, ak Bigramen in laks : la, lk, ls, ak, as, ks Bigrammen in klas : kl, ka, ks, la, ls, as. Hoe meer bigrammen woorden gemeenschappelijk hebben, des te vlugger ze worden gelezen. Dat is een bijzonder interessant gegeven waarmee men bijvoorbeeld rekening kan houden bij de constructie van woordenrijen voor leesoefening. Bigrammen en leren lezen We zien een link tussen bigrammen en het lettergroeplezen. We focussen daarbij dan vooral op lettergroepen bigrammen dus van het km-type (zoals ak, ek, ik, ok, uk, aak, ook...). We verwezen al naar het onderzoek van Herman Veenker waaruit blijkt dat kinderen beter via km-clusters tot synthese komen. Tot die bevinding kwamen trouwens ook Rebecca Treiman en Jill Chafetz in een vroeger onderzoek (1987). Zij stelden evenzeer vast dat kinderen bij het lezen van drieletterwoorden veelal tweeledig segmenteren, en dus als volgt: m-aan, k-at Bovendien blijken km-clusters op zich al heel frequent als woord voor te komen. Dertig procent van de woorden in teksten die kinderen in de lagere school lezen, bestaat uit 56 klinkermedeklinkerverbindingen: op, aan, is, en, een, al, of (Verhagen, Cleary & Landman-Rijkschroeff, 1996). En nog veel meer vinden we die km-clusters terug als (eind)rijm in mkm-woordjes (bijvoorbeeld os in vos, bos, ros, tos, los, mos ). We beschouwen het lettergroeplezen in het leesleerproces als de belangrijkste sleutel tot een vlotte synthese zien. We baseren ons daarvoor op: - ervaringen van leraren van vroeger en nu; - de connectionistische leestheorie (met o.a. het covariaat leren); - problematieken zoals de belasting van het werkgeheugen en het zgn. coarticulatiefenomeen; - de theorie van de neurale recyclage waarin o.a. bigrammen een essentiële rol spelen. Lettergroeplezen in leesmethoden Tegenwoordig zijn er verschillende leesmethoden waarin het lettergroeplezen een centrale rol krijgt toebedeeld. Zo zijn er Leessprong (Crijns e.a., 2001), mol en beer (Walleghem, 2005) en de tweede Leessprongversie: ik lees met hup (Crijns e.a., 2008). Ze worden directe systeemmethoden (DSM) genoemd. Leessprong (ook de tweede versie) kiest uitdrukkelijk voor km-woordjes (figuur 3); mol en beer kiest voor zowel mk- als km-clusters (figuur 4). De clusters worden in de leesoefeningen systematisch en duidelijk als lettergroepjes visueel voorgesteld. Kopje-buikjestaartjeoefeningen (bijv. k-a-t ) blijven grotendeels achterwege omdat die het letterspellend lezen in de hand werken. In plaats daarvan wordt bijvoorbeeld in de woordenrijen tussen de eerste medeklinker en de km-cluster van elk Vlotte synthese via lettergroeplezen 19

woord een liggend streepje of een spatie geplaatst (bijv. k-at of k at ); of wordt de medeklinker in een ander kleurtje dan dat van het lettergroepje weergegeven. Uit een onderzoek van Vicky Legrand en Marc Spoelders (UGent, 2005) bij 85 leraren die de eerste Leessprongversie in hun klas gebruikten, blijkt dat 94% van die leraren ervaart dat de synthese vlotter gaat als gevolg van dat lettergroeplezen. Leesoefeningen met aparte km-clusters, bijvoorbeeld met een km-matrix zoals we die destijds bij juf Dina van de Torhoutse oefenschool hebben gezien, treffen we in deze methoden evenwel nog te weinig aan. ICT-technieken bieden vandaag heel wat mogelijkheden om dat wel te doen. Zo ontwikkelden studenten van de lerarenopleiding VIVES-campus Torhout allerlei ICT-oefeningen voor het inslijpen van km-patronen. Bijvoorbeeld is er een eenvoudige PowerPointoefening waarbij een vergrootglas over een km-matrix glijdt (figuur 5). Het vergrootglas komt dus in de plaats van de vroegere aanwijsstok van juf Dina. Figuur 3. Lettergroeplezen in Leessprong ik lees met hup (Crijns e.a., 2008) In een andere powerpointoefening verdwijnen km-clusters in de zak van de Sint (figuur 6). Voordat ze verdwijnen, moeten de leerlingen die zo vlug mogelijk kunnen lezen. Figuur 4. Lettergroeplezen in mol en beer (Walleghem, 2005) Natuurlijk speelt het lettergroeplezen vooral een rol in de eerste fase van het aanvankelijk lezen, bij het leren lezen van woordjes met een mkm-structuur. Leessprong doet dat van meetaf aan door tien km-woordjes als sleutelwoordjes te gebruiken: ik, an, uk, el, oom, uil, aap, op, eet, ijs. Met de letters van die woordjes worden dan via allerlei oefeningen nieuwe km-woordjes gevormd (an, al, as; ik, in, is; el, en, es ), die dan als signaalgroep moeten fungeren bij het ontsleutelen van drieklankwoorden (p-an, v-al, w-as ). De methode mol en beer daarentegen start meteen met drieletterwoorden als steunwoord: ik, mol, beer, an, tom, pen De letters ervan worden evenwel direct gediscrimineerd en tot signaalgroepjes in nieuwe drieletterwoorden gecombineerd: m-ol, l-ol, k-ol maar ook ki-l, ki-k, ki-m Nadien komen complexere woorden aan bod. Voor het lezen van die 20 Vlotte synthese via lettergroeplezen

woorden zullen ook andere morfologische eenheden herkend moeten worden: dubbele kopjes (kn-, fl-, pr- ), dubbele staartjes (-lk, -pt, -nk ), lettergrepen (pa-len), voorvoegsels (ver-, on- ), achtervoegsels (-er, -ig, -baar, -dom) enz. Daarom zal een goede leesmethode met een methodiek van progressieve complicering werken, waarbij nieuwe elementen (letters, lettergroepen, mkm-woordjes, woordjes met dubbel kopje en/of staartje, tweelettergrepige woorden enz.) pas aangebracht worden als de vorige voldoende zijn ingeoefend. Slechts zo n opbouw biedt garanties voor een vlotte synthese van ook deze complexere woorden. Besluit Het spellend letter-voor-letter lezen kan enkel achterwege blijven als de synthese goed én geleidelijk wordt aangepakt. Als we kinderen leren lezen dan confronteren we hen aanvankelijk Figuur 5. Leesoefening in km-matrix via Powerpointoefening Figuur 6. Leesoefening met km-woordjes via Powerpointoefening met een beperkt aantal letters en korte woordjes die meteen volledig worden verkend en vastgezet. Nieuwe en complexere leespatronen bouwen dan steeds verder op reeds geautomatiseerde deelpratronen. In een eerste fase spelen vooral lettergroepen een rol. Lettergroeplezen moet een verkorte synthese mogelijk maken (bijv. v-is, r-ot, p-il ). In dit artikel werd dat lettergroeplezen vanuit verschillende invalshoeken gemotiveerd: vanuit ervaringen van vroeger en nu, vanuit verschillende theorieën en onderzoeken. Ook al zijn er tegenwoordig methoden voor het aanvankelijk lezen die het lettergroeplezen een centrale plaats geven, het blijft noodzakelijk om nog verder te zoeken naar meer uitdagende oefeningen (o.a. via ICT). Op die manier kunnen we het automatiseringsproces naar een vlottere woordsynthese nog beter te ondersteunen. 1 In het connectionisme is sprake van een neuraal netwerk (in onze hersenen) van verbindingen tussen beeldfragmentjes (bijv. verticale, horizontale en schuine lijnstukjes die samen een letter vormen) en klankdeeltjes (die samen een letterklank vormen). Als we een woord lezen dan worden verbindingen tussen die deeltjes specifiek voor dat woord geactiveerd. Bij het lezen van een ander woord worden dan andere verbindingen geactiveerd. Volgens het connectionisme situeert de synthese zich dus in het activeren van die woordspecifieke verbindingen. 2 Het tweeroutemodel onderscheidt bij het lezen twee routes: een directe (of lexicale) route waarbij een woord in een oogopslag wordt herkend (zowel de uitspraak als de betekenis e.a. van het woord), en een indirecte (fonologische) route waarbij een woord eerst letter voor letter, stukje voor stukje, in een klankbeeld wordt omgezet. Beginnende lezers bewandelen eerst de indirecte route om dan na een tijd (van leren lezen en veel herhaling) via de directe route tot echte synthese te komen. Zeker voor hoogfrequente woorden is dat zo. Bij minder frequente of ook moeilijke en vreemde woorden blijft de lezer evenwel een beroep doen op de indirecte route of minstens op een tegelijk activeren van de indirecte én directe route (omdat men dan bijvoorbeeld delen van een woord direct herkent). Sommige probleemlezers blijven desondanks ook bij hoogfrequente woorden verletteren. Via inprentingstechnieken probeert men dan bij de kinderen het gebruik van de directe route te forceren. REFERENTIES AARNOUTSE, C.A.J. (2004). Ontwikkeling van beginnende geletterdheid. Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen. Internet, 2013-01-06 (http://dare.ubn.kun.nl/bitstream/2066/19451/1/19451%20_ontwvabeg.pdf) BAKKER, D. (1987). Zijdelings. Neuropsychologische methoden ter behandeling van dyslexieën. Lisse: Swets & Zeitlinger. BILLIAERT, E. (1995). Dyslexie, een zoektocht door een labyrint. Mortsel: Vrij PMS-Centrum 1. BILLIAERT, E. (1996). Behandeling van leesproblemen. Technieken om leeszwakke kinderen te begeleiden. Diegem: Kluwer Editorial. CAESAR, F.B. (1982). Voorbereidend en aanvankelijk leesonderwijs. Studie- en werkboek voor opleiding en bijscholing van leerkrachten. Tilburg: Zwijsen. COENEGRACHTS, J. (1998). Trainen van technisch lezen volgens het connectionistische leesmodel: een verslag over de effecten van een behandeling bij kinderen in het buitengewoon onderwijs. PMS-leven, 2-10. CRIJNS, J., BAUTERS, T. & BROERE, R. (2008). Leessprong ik lees met hup. Wommelgem: Van In. CRIJNS, J., BROERE, R. & BAUTERS, T. (2001). Leessprong. Lier: Van In. DEHAENE, S. (2007). Les neurones de la lecture. Paris: Odile Jacob. FEYS, R. (1995). Aanvankelijk lezen: directe systeemmethode en zorgverbreding. Gids voor het Basisonderwijs, CURR 3421. FEYS, R. & VAN BIERVLIET, P. (2010). Beter leren lezen. De directe systeemmethodiek. Leuven/Den Haag: Acco. HOEBRECHTS, N. (2004-2005). Leeskist: een remediërend ICT programma voor technisch lezen uitgeprobeerd. Zorgbreed: tijdschrift voor integrale leerlingenzorg, 5 (jrg. 2), 2-9. LEGRAND, V. & SPOELDERS, M. (2005). Leessprong & Directe Systeemmethode (DSM): Wat vindt de leerkracht ervan? Onderwijskrant,135,34-37. PRINSEN, P.J. (1818). Leerwyze om kinderen te leeren lezen. Amsterdam: Johannes van der Hey. SEYS, J., VAN BIERVLIET, J. & VAN BIERVLIET, P. (1995). Leeskist. Een diagnostisch en remediërend softwarepakket bij het aanvankelijk lezen. Lier: Van In. SEYS, J., VAN BIERVLIET, J. & VAN BIERVLIET, P. (2000). Leeskist 2000. Lier: Van In. SMEETS, H. & VAN DER LEIJ, A. (1995). Effecten van een multicomponentieel computergestuurd programma op technisch lezen. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 34, 128-149. STUIKSMA, A.J.C., VAN DER LEIJ, A. & VIEIJRA, J.P.M. (1997). Diagnostiek van technisch lezen en aanvankelijk spellen. Amsterdam: VU Uitgeverij. TREIMAN, R. & CHAFETZ, J. (1987). Are there onset- and rime-like units in written words? in M. Coltheart (Ed.), Attention and performance XII: The psychology of reading (pp.281-298). London: Erlbaum. VAN BIERVLIET, P. (2000). Leeskist 2000. Onderwijskrant, 112, 3-8. VAN BIERVLIET, P. (1998). Zijn er nog leesvoorwaarden? Onderwijskrant, 102, 24-27. VAN BIERVLIET, P. (2012). Wat nu met de Leeskist? in A. Mottart & S. Vanhooren (red.), Zesentwintigste Conferentie Het Schoolvak Nederlands (pp.345-348). Gent: Academia Press. VAN DEN BROECK, W. (1993). Theorieën van woordherkenning en praktische implicaties. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 32, 474-488. VAN OVERMEIRE, H. (1999-2000). Training in fonologisch coderen, door leesouders, aan de hand van connectionistische woordenrijen. in Brochure van het Centrum voor Nascholing van het Gemeenschapsonderwijs n.a.v. het Project: Het leerbedreigde kind in de basisschool (pp.1-8). VEENKER, H. (1994). Segmenteerstrategieën van kinderen met spraak- en/of taalproblemen. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 33, 326-339. VERHAGEN, W., CLEARY, J., LANDMAN-RIJKSCHROEFF, J. (1996). Toch nog leren lezen? Twisk: Visiria. WALLEGHEM, H. (2005). mol en beer. Brugge: die Keure. Vlotte synthese via lettergroeplezen 21