Bachelor Thesis. Invloed van (echt)scheiding op de eigenwoningregeling. Lennart van der Heijde Administratienummer:

Vergelijkbare documenten
BACHELOR THESIS. Invloed van (echt)scheiding op de eigenwoningregeling

Echtscheiding en eigen woning

Bachelor Thesis Fiscale Economie INVLOED VAN (ECHT)SCHEIDING OP DE EIGENWONINGREGELING

Bachelor Thesis Invloed van (echt)scheiding op de eigenwoningregeling

De fiscale gevolgen van echtscheiding en de eigen woning

De invloed van (echt)scheiding op de eigenwoningregeling

Bachelor Thesis Invloed van (echt)scheiding op de eigenwoningregeling

Bachelor Thesis De eigenwoningregeling bij (echt)scheiding

De invloed van (echt)scheidingen op de eigenwoningregeling

De invloed van art Wet IB 2001 op de eigenwoningregeling

De invloed van echtscheiding op de eigenwoningregeling

Bachelor Thesis. De gevolgen van (echt)scheiding voor de eigenwoningregeling

Bachelor Thesis Toerekening van de inkomsten uit eigen woning bij gehuwden in gemeenschap van goederen

Dossier. Eigen woning en echtscheiding

Tilburg University. Eigen woning en echtscheiding Gubbels, Nicole. Published in: Fiscaal Praktijkblad

2.5 Scheiden en fiscaliteit, een gecompliceerd huwelijk? John van Vliet Fred Thielemans Robbert Maassen

Eigen woning en scheiding. Stappenplan. Eigen woning

Beëindiging van het fiscaal partnerschap & de eigen woning

Alumni-Mfp. Actualiteiten estate planning. Theo Hoogwout woensdag 12 februari 2014

INA onverdeelde eigen woning module

U of uw fiscale partner verkoopt een eigen woning of heeft een eigenwoningreserve

Vragen en antwoorden over fiscale partnerregeling en heffingskortingen

DE FISCALE GEVOLGEN VAN DE ECHTSCHEIDING VOOR DE EIGEN WONING MASTERTHESIS

Workshop Echtscheiding. Erasmus Universiteit Rotterdam 19 juni 2015

Tilburg University. Echtscheiding en de eigen woning Hoogeveen, Mascha. Published in: Inkomstenbelasting en de gevolgen van (echt)scheiding

Belastingdienst. Het echtscheidingsconvenant en de eigen woning Fiscale aandachtspunten

Belastingdienst. Inkomstenbelasting Vragen en antwoorden over de fiscale partnerregeling en heffingskortingen 2013

Tilburg University. Echtscheiding en de eigen woning Hoogeveen, Mascha. Published in: Inkomstenbelasting en de gevolgen van (echt)scheiding

Om de bijleenregeling uit te leggen worden de volgende termen gebruikt:

Bachelor thesis. Naam: G. Anthonissen. Studierichting: Fiscale Economie. Administratienummer:

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 'S-GRAVENHAGE

UITLEG AANPAK AFWIKKELING LIJFRENTE BIJ SCHEIDING EN VASTLEGGING IN CONVENANT

Kluwer Online Research

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Wijziging van het besluit van 5 juli 2010, nr. DGB2010/872M, Stcrt. 2010, nr.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Echtscheiding en uw bedrijf De bedrijfscontinuïteit staat voorop!

Instituut Financieel Management

Echtscheiding en uw bedrijf De bedrijfscontinuïteit staat voorop! whitepaper

Tilburg University. Echtscheiding en renteaftrek voor de eigen woning Hoogeveen, Mascha

1. Inkomstenbelasting/premie

De eigen woning. Programma. Wat is een Eigen Woning, 3.111, lid 1. Algemeen Echtscheiding Bijleenregeling & Kapitaalverzekering

HRo - Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 2

HRo - Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 2

Vragenlijst voor het opstellen van huwelijksvoorwaarden of partnerschapsvoorwaarden 1

Belastingdienst. Inkomstenbelasting Vragen en antwoorden over de fiscale partnerregeling en heffingskortingen 2015

Van der Helm Consultancy

Casus 1. EW en verkoop, 3.111, lid 2. Aanstaande EW, 3.111, lid 3

Inhoudsopgave. Inhoudsopgave... 2

Het nieuwe partnerbegrip in de fiscaliteit

1.10. Financiële valkuilen bij een (echt)scheiding. Judith van den Nieuwenhuijsen-Duits Léon Slijkerman

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het partnerbegrip op de schop Een geslaagde operatie of gedoemd te mislukken?

HRo - Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 1

HRo - Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 1

Fiscale Praktijkreeks. Echtscheiding. Fiscale en juridische gevolgen. Tweede druk. Kavelaars-Niekoop FM

Informatiebijeenkomst van

Belastingdienst. Inkomstenbelasting Vragen en antwoorden over de fiscale partnerregeling en heffingskortingen 2014

HOOFDSTUK 1 Eigen woning en inkomstenbelasting

Partnerschap Stroomlijning partnerbegrip. Uniform partnerbegrip (artikel 5a Awr) Nader uitgewerkt. (artikel 1.2 Wet IB 2001)

3. Trouwen zonder huwelijkse voorwaarden: van een algehele naar een beperkte gemeenschap van goederen... 13

Nieuwe Successiewet 2010 (Schenk- en Erfbelasting)

De koopoptie in de aanmerkelijkbelangregeling

Huwelijks- en partneraansprakelijkheid voor belastingschulden Mr. G.H. Ulrich, Professional Support Lawyer bij Hertoghs advocatenbelastingkundigen

De invloed van het huwelijksgoederenregime op de terbeschikkingstelling van artikel 3:92 Wet IB 2001

Leergang Scheiden 7 juli Leergang Scheiden

Echtscheiding en uw bedrijf

Eigenwoningreserve of verkoop eigen woning

DE INVLOED VAN ART. 1:87 BW (VERGOEDINGSVORDERINGEN

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Als u gaat scheiden. Let op! PA 960-1Z71FD (1019)

Box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang

Huwelijksvermogensrecht en verzekeringen, moet je ze gescheiden zien?

Partnerschap 2014/2015

Als u gaat scheiden. Let op! PA 960-1Z81FD (2126)

Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 1

Vragenlijst effectief verdelen huwelijkse voorwaarden

DE PENSHONADO REGELING (tekst 2008)

Stroomlijning partnerbegrip. Uniform partnerbegrip (artikel 5a Awr) Nader uitgewerkt

Hoe zit het met op al bestaande hypotheken vanaf ?

Overdrachtsbelasting. Vrijstelling; verdeling gemeenschap samenwoners

2. Verschil tussen het huidige standaard huwelijksgoederenstelsel en het nieuwe standaard huwelijksgoederenstelsel

Saldo van inkomsten en aftrekposten van de eigen woning die uw hoofdverblijf was

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Saldo van inkomsten en aftrekposten van de eigen woning die uw hoofdverblijf was

Eigenwoningreserve of verkoop eigen woning

2. Verdeling gemeenschap tussen samenwoners

Toedeling kapitaalverzekeringen en lijfrenten bij echtscheiding vergemakkelijkt?

Suggesties voor het Belastingplan 2016

Datum 14 april 2017 Betreft Beantwoording vragen in verband met initiatiefwetsvoorstel Beperking wettelijke gemeenschap van goederen

Cursusboek. Verstandig schenken

Partnerschap Partnerregeling (artikel 5a Awr ) Stroomlijning partnerbegrip. Uniform partnerbegrip (artikel 5a Awr)

oktober 2017 Onderwerpen Per RB Studiekring Gelderland Overijssel drs.paul SchutRB

Samen levings. contract.

Checklist Eigen woning Van aankoop tot verkoop

Saldo van inkomsten en aftrekposten van de eigen woning die uw hoofdverblijf was

Eindejaarstips voor erf- en schenkbelasting

Werking box 3: inkomsten uit sparen en beleggen. Inleiding

HUWELIJK WETTELIJK SAMENWONENDEN FEITELIJK SAMENWONENDEN

Transcriptie:

Bachelor Thesis Invloed van (echt)scheiding op de eigenwoningregeling Naam: Lennart van der Heijde Administratienummer: 344625 Studierichting: Fiscale Economie Datum: 19 november 2012 Examencommissie : Prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken Mr. dr. N.C.G. Gubbels 1

Inhoudsopgave: Titelblad 1 Inhoudsopgave 2 Hoofdstuk Een Inleiding 4 Paragraaf 1.1 Inleiding onderwerp 4 Paragraaf 1.2 Probleemstelling en deelvragen 4 Hoofdstuk Twee Eigenwoningregeling 6 Paragraaf 2.1 Inleiding 6 Paragraaf 2.2 Voorwaarde eigen woning 6 Paragraaf 2.2.1 Inleiding 6 Paragraaf 2.2.2 Anders dan tijdelijk ter beschikking staan 7 Paragraaf 2.2.3 Eigendom en waardeverandering 7 Paragraaf 2.3 Eigenwoningregeling bij echtscheiding 8 Paragraaf 2.3.1 Inleiding 8 Paragraaf 2.3.2 Partnerbegrip 8 Paragraaf 2.3.3 Gevolgen partnerschap 9 Paragraaf 2.3.4 Eigenwoningregeling bij echtscheiding 10 Paragraaf 2.4 Conclusie 11 Hoofdstuk Drie Eigenwoningforfait en hypotheekrenteaftrek 13 Paragraaf 3.1 Inleiding 13 Paragraaf 3.2 Eigenwoningforfait 13 Paragraaf 3.3 Bij wie wordt het eigenwoningforfait belast? 14 Paragraaf 3.3.1 Inleiding 14 Paragraaf 3.3.2 Toerekening bij partners 14 Paragraaf 3.3.3 Toerekening bij niet-partners 14 Paragraaf 3.4 Hypotheekrenteaftrek 17 Paragraaf 3.4.1 Inleiding 17 Paragraaf 3.4.2 Kosten eigen woning moeten drukken 18 Paragraaf 3.5 Bij wie is de hypotheekrente aftrekbaar? 18 Paragraaf 3.5.1 Inleiding 18 Paragraaf 3.5.2 Toerekening bij niet-partners 18 Paragraaf 3.5.3 Derde voldoet rente 19 Paragraaf 3.5.4 Hoofdelijk aansprakelijk 19 Paragraaf 3.6 Conclusie 20 Hoofdstuk Vier Casussen 21 Paragraaf 4.1 Inleiding 21 Paragraaf 4.2 Gemeenschap van goederen 21 Paragraaf 4.2.1 Inleiding 21 Paragraaf 4.2.2 Man en vrouw betalen ieder 50% van de rente en man verlaat woning 22 Paragraaf 4.2.3 Man betaalt 100% van de rente en vrouw verlaat de Paragraaf 4.2.4 woning 23 Man betaalt 100% van de rente en man verlaat de woning 25 Paragraaf 4.3 Huwelijke voorwaarden 26 Paragraaf 4.3.1 Inleiding 26 2

Paragraaf 4.3.2 Woning is eigendom van de man, man betaalt 100% van de rente en vrouw verlaat de woning. 26 Paragraaf 4.3.3 Woning is eigendom van de man, man betaalt 100% van de rente en man verlaat de woning. 27 Paragraaf 4.3.4 Woning is eigendom van de man, man en vrouw betalen ieder 50% van de rente en man verlaat de woning. 28 Paragraaf 4.3.5 Woning is eigendom van de man, vrouw betaalt 100% van de rente en man verlaat de woning. 29 Paragraaf 4.3.6 Woning is eigendom van de man, vrouw betaalt 100% van de rente en vrouw verlaat de woning. 31 Paragraaf 4.3.7 Woning is eigendom van de man, man en vrouw betalen ieder 50% van de rente en vrouw verlaat de woning. 32 Paragraaf 4.4 Jurisprudentie 33 Paragraaf 4.4.1 Inleiding 33 Paragraaf 4.4.2 LJN: BM1858 33 Paragraaf 4.4.3 Gevolgen uitspraak 34 Paragraaf 4.5 Verlies aftrekmogelijkheden 34 Paragraaf 4.6 Conclusie 35 Hoofdstuk Vijf Samenvatting en conclusie 37 Paragraaf 5.1 Samenvatting 37 Paragraaf 5.2 Conclusie 39 Literatuurlijst 41 Jurisprudentielijst 43 3

Hoofdstuk 1 Paragraaf 1.1 Inleiding Inleiding onderwerp Het aantal echtscheidingen in Nederland is de laatste 50 jaar sterk toegenomen. Lag in 1950 het aantal echtscheiding in Nederland nog rond de 6000, in 2012 was dit aantal al bijna zes keer zo hoog. 1 Vaak is er bij echtscheidingen sprake van een (lange) fiscale afwikkeling voor bijvoorbeeld de eigen woning. Om deze mensen fiscaal tegemoet te komen is er een voorziening getroffen in de wet, namelijk artikel 3.111, vierde lid Wet IB: Een woning wordt voor ten hoogste twee jaren na het tijdstip waarop de woning de belastingplichtige niet langer anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat mede aangemerkt als eigen woning indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat gedurende die periode de woning zijn gewezen partner anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat. Voor de toepassing van dit lid en van het achtste lid wordt onder de gewezen partner mede verstaan de duurzaam gescheiden levende echtgenoot Het kwalificeren van een woning als eigen woning is fiscaal gezien van belang voor een belastingplichtige, vanwege de mogelijkheid tot aftrek van de hypotheekrente. Bij echtscheiding is het echter niet altijd duidelijk wie de hypotheekrente mag aftrekken. Het toenemende aantal echtscheiding in Nederland leidt tot steeds meer belangstelling voor dit vraagstuk. Paragraaf 1.2 Probleemstelling en deelvragen Mijn probleemstelling in deze thesis is: Wat is de invloed van huwelijksvermogensregimes op de aftrekbare kosten uit eigen woning bij echtscheidingen? Deze probleemstelling heb ik uitgewerkt in de volgende deelvragen: Wat houdt de eigenwoningregeling in? Wat is een echtscheiding? Bij wie is de hypotheekrente aftrekbaar? 1 CBS, bevolkingsgegevens, huwelijksontbindingen; door echtscheiding en door overlijden, http://statline.cbs.nl/statweb/publication/?vw=t&dm=slnl&pa=37425ned&d1=a&d2=0,10,20, 30,40,50,(l-1)-l&HD=120905-1556&HDR=G1&STB=T Geraadpleegd via het web, op 23 september 2012. 4

Bij wie is het eigenwoningforfait belast? Wat is de invloed van het huwelijksgoederenregime op bovenstaande vragen? In hoofdstuk twee ga ik in op de eigenwoningregeling, wat de voorwaarden voor deze regeling zijn en hoe deze regeling werkt. In hoofdstuk drie ga ik bekijken wat de inkomsten en aftrekbare kosten uit eigen woning zijn en wie deze inkomsten geniet en wie de kosten mag aftrekken. In hoofdstuk vier ga ik de invloed van huwelijksvermogensregimes bij echtscheidingen bekijken. Verder test ik in hoeverre de jurisprudentie tot dezelfde conclusie komt en zo niet, waarom niet. In hoofdstuk vijf eindig ik met een korte samenvatting en conclusie. 5

Hoofdstuk 2 Paragraaf 2.1 Eigenwoningregeling Inleiding De eigenwoningregeling is geregeld in afdeling 3.6 van de Wet IB 2001. In artikel 3.111 Wet IB 2001 worden de voorwaarden genoemd waaraan een eigen woning moet voldoen; hier ga ik in paragraaf 2.2 op in. In paragraaf 2.3 behandel ik de eigenwoningregeling bij echtscheiding en hoe er dan nog steeds sprake kan zijn van een eigen woning. Daarnaast bespreek in deze paragraaf het vernieuwde partnerbegrip en de gevolgen hiervan voor de eigenwoningregeling bij een echtscheiding. In paragraaf 2.4 eindig ik met een conclusie. Paragraaf 2.2 Paragraaf 2.2.1 Voorwaarden eigen woning Inleiding De kern van de eigenwoningregeling is de eigen woning. 2 Voor een belastingplichtige is het van groot belang of een woning wordt gekwalificeerd als eigen woning. Is er sprake van een eigen woning, dan kan de hypotheekrente worden afgetrokken in box 1 tegen een maximaal tarief van 52%. Wordt de woning echter niet gekwalificeerd als eigen woning, dan valt deze in box 3. 3 In artikel 3.111, lid 1, onderdeel a worden de volgende voorwaarden genoemd waaraan een eigen woning moet voldoen: Er moet sprake zijn van een gebouw. 4 De woning moet de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan. De woning staat ter beschikking op grond van eigendom, waaronder begrepen economisch eigendom. De belastingplichtige of zijn partner moet de voordelen uit de woning genieten. De kosten en lasten moeten op de belastingplichtige of zijn partner drukken De waardeverandering van de woning moet de belastingplichtige of zijn partner grotendeels aangaan. 2 P.H.J. Essers & M.L.M. van Kempen, Cursus belastingrecht, studenteneditie 2011-2012, inkomstenbelasting, Deventer: Kluwer, 2011, par. 3.6.2.A. 3 In hoofdstuk drie ga ik verder in op de hypotheekrenteaftrek en eigenwoningforfait. 4 Dit kan ook een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen zijn. 6

Paragraaf 2.2.2 Anders dan tijdelijk ter beschikking staan Een belastingplichtige en zijn partner kunnen tezamen maar één hoofdverblijf in aanmerking nemen. Hebben zij meerdere woningen dan moeten zij gezamenlijk bij de aangifte kiezen welke woning als hoofdverblijf wordt aangemerkt. 5 Het hoofdverblijf valt in box 1 onder de eigenwoningregeling, de overige woningen vallen in box 3. Van een hoofdverblijf is sprake als deze anders dan tijdelijk ter beschikking aan de belastingplichtige staat. De belastingplichtige moet de intentie hebben om de woning als hoofdverblijf te gebruiken. De toevoeging anders dan tijdelijk stelt daarnaast geen eisen aan de minimale periode dat de woning door de belastingplichtige wordt bewoond. 6 Letterlijke toepassing hiervan zou er toe leiden dat zodra de belastingplichtige een datum heeft afgesproken dat hij de woning verlaat, hij de hypotheekrente niet meer mag aftrekken. Net zoals Hoogeveen ben ik van mening dat dit nooit de bedoeling van de wetgever is geweest. Hoogeveen stelt dat de woning ter beschikking moet staan voor volledige permanente bewoning. 7 Ook nadat de belastingplichtige weet wanneer hij de woning zal verlaten, blijft hij recht houden op hypotheekrenteaftrek. De woning staat op dat moment namelijk nog steeds ter beschikking voor volledige permanente bewoning. In het besluit van 27 januari 2006 geeft de staatssecretaris van Financiën ook aan dat het niet de bedoeling is dat de verkoper op zulke momenten zijn eigen woning kwijtraakt. 8 Dit is namelijk nooit de bedoeling van de wetgever geweest. Paragraaf 2.2.3 Eigendom en waardeverandering De woning moet de belastingplichtige anders dan tijdelijk ter beschikking staan op grond van eigendom. Dit kan zowel op basis van de economische eigendom als de juridische eigendom. Is er sprake van economische eigendom dan moet, voor de kwalificatie van de woning als eigen woning, de belastingplichtige de eventuele waardeverandering grotendeels aangaan Het aangaan van de waardeverandering is een van de kernpunten van de eigenwoningregeling. De belastingplichtige, of zijn partner, moet op elk moment een belang in de waardeontwikkeling van de woning van minstens 50% hebben. 9 Of deze waardeverandering positief of negatief uitvalt, doet niet ter zake. 5 Art. 3.111, lid 8 Wet IB 2001. 6 M.J.J.R. van Mourik, De eigen woning in de Wet IB 2001. Fiscale geschriften 21, NDFR, par. 1.2.5. 7 I.J.F.A. van Vijfeijken (red), Inkomstenbelasting en de gevolgen van (echt)scheiding), Fiscale geschriften 13, NDFR, par 6.2.2.4. 8 Besluit staatssecretaris van Financiën van 27 januari 2006, nr. CPP2005/2547M. 9 Art. 3.111, lid 1, onderdeel a,wet IB 2001. 7

Paragraaf 2.3 Paragraaf 2.3.1 Eigenwoningregeling bij echtscheiding Inleiding In artikel 3.111 Wet IB 2001 zijn in lid 2 tot en met lid 10 uitzonderingen opgenomen wanneer er toch sprake is van een eigen woning ook al wordt er niet voldaan aan de voorwaarde uit lid 1 van artikel 3.111 Wet IB 2001. In deze gevallen is er sprake van een fictieve eigen woning en komt de belastingplichtige toch in aanmerking voor de eigenwoningregeling. Relevant voor deze thesis is het vierde lid van artikel 3.111 Wet IB 2001, waarin de regeling bij scheiding staat. Bij een scheiding verlaat vaak een van de belastingplichtige de echtelijke woning. Voor de woningverlater is de echtelijke woning vanaf dit moment geen eigen woning meer. De echtelijke woning staat hem namelijk niet meer als hoofdverblijf ter beschikking staat. Het gevolg hiervan is dat de woningverlater zijn deel van de hypotheekrente niet meer in aftrek kan nemen. Artikel 3.111 lid 4 zorgt ervoor dat nadat de belastingplichtige de echtelijke woning heeft verlaten, er voor hem of haar nog steeds sprake is van een eigen woning. Van belang is echter dan wel dat de gewezen partner, hieronder wordt ook de duurzaam gescheiden echtgenoot verstaan, de woning als hoofdverblijf blijft gebruiken. Paragraaf 2.3.2 Partnerbegrip Tot 1 januari 2011 waren gehuwden altijd partners. Dit partnerschap eindigde wanneer men duurzaam gescheiden ging leven. Van duurzaam gescheiden leven is volgens vaste jurisprudentie sprake indien zich bij echtgenoten de toestand voordoet, dat: ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door de echtgenoten, althans door een hunner, als bestendig is bedoeld. 10 Ongehuwd samenwonenden hadden echter de keuze of ze als partners werden aangemerkt. De criteria waren dat ze meer dan zes maanden een gezamenlijk huishouden hadden gevoerd, op hetzelfde adres stonden ingeschreven en dat ze bij de aangifte voor partnerschap hadden gekozen. Per jaar mochten zij bepalen of zij als partners werden aangemerkt. Sinds 2011 is er een nieuw partnerbegrip. Evenals voorheen zijn gehuwden altijd partners van elkaar. Dit partnerschap eindigt nu pas als er een verzoek tot echtscheiding of tot scheiding van tafel of bed is ingediend en de belastingplichtigen niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven. 11 Voor de 10 HR, 10 februari 1960, BNB 1960/77. 11 Art. 5a, lid 4, onderdeel a, Awr. 8

kwalificatie als ongehuwd samenwonenden is het criteria; een gezamenlijke huishouding, vervangen door een objectief criterium. Ongehuwden zijn partners als ze op hetzelfde adres ingeschreven staan en een notarieel samenlevingscontract zijn aangegaan. 12 In aanvulling op de AWR zijn twee belastingplichtigen voor de Wet IB 2001 ook partner wanneer ze op het hetzelfde adres staan ingeschreven en aan minimaal één van de volgende voorwaarde voldoen: 13 uit de relatie een kind is geboren; een van de belastingplichtige een kind van de ander heeft erkend; een van de partners is aangemeld als partner voor de pensioenregeling; gezamenlijk een eigen woning hebben, die hun als hoofdverblijf anders dan tijdelijk ter beschikking staat op grond van eigendom. Als de belastingplichtige slechts gedurende een deel van het jaar een partner heeft, dan kan hij er voor kiezen gedurende het gehele kalenderjaar een partner te hebben. 14 In dit geval kunnen de belastingplichtige en zijn partner de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen vrij toerekenen. Kiezen zij er niet voor het gehele jaar partners te zijn dan is dit niet meer mogelijk. Voor de ongehuwde samenwoners is het keuzenrecht tot partnerschap sinds 2011 vervallen. Voldoen zij aan de voorwaarden dan worden zij automatisch gezien als partners. Met ingang van 2011 is er sprake van een gewezen partner wanneer de belastingplichtigen een verzoek tot echtscheiding hebben ingediend en in een voorgaand jaar elkaars fiscaal partner waren. Het is niet vereist dat de belastingplichtigen in het jaar van het uit elkaar gaan fiscaal partner zijn, in een voorgaand jaar voldoet. Paragraaf 2.3.3 Gevolgen partnerschap Als twee belastingplichten het gehele jaar partners zijn voor de Wet IB 2001 kunnen zij gemeenschappelijke inkomensbestanddelen vrij toerekenen. De gemeenschappelijke inkomensbestanddelen zijn: 15 het belastbare inkomen uit eigen woning. inkomen uit aanmerkelijk belang voor vermindering met persoonsgebonden aftrek. persoonsgebonden aftrek. 12 Art. 5a, lid 1, onderdeel AWR. 13 Art. 1.2 lid Wet IB 2001. 14 Art. 2.17 lid 7 Wet IB 2001. 15 Art. 2.17, lid 5 Wet IB 2001. 9

Het belastbare inkomen uit eigen woning bestaat uit de inkomsten uit eigen woning, het eigenwoningforfait, vermindert met de aftrekbare kosten. Deze aftrekbare kosten bestaan voornamelijk uit de hypotheekrente. Over het algemeen zijn de aftrekbare kosten hoger dan de inkomsten uit eigen woning, en is het saldo van het belastbare inkomen uit eigen woning dus negatief. Als twee belastingplichtigen het gehele jaar partner zijn kunnen zij zelf bepalen bij wie het belastbare inkomen uit eigen woning wordt belast. Over het algemeen is het fiscaal aantrekkelijk om dit inkomen bij de persoon met het hoogste inkomen te laten belasten. Het bedrag is namelijk over het algemeen negatief en leidt tot een verlaging van het belastbare inkomen. Vanwege het progressieve belastingstelsel dat wij in Nederland hebben levert dit over het algemeen bij een persoon met een hoger inkomen een groter belastingvoordeel op. Kiezen de belastingplichtigen niet voor vrije toerekening, dan wordt een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel bij ieder voor de helft op basis van artikel 2.17, lid 3 Wet IB 2001 belast. Partners kunnen alleen voor vrije toerekening rekenen als ze het gehele kalanderjaar partner zijn. Zijn twee belastingplichtigen slechts voor een gedeelte elkaars partner, dan kunnen zij ervoor kiezen het gehele jaar elkaars partner te zijn. 16 Gehuwden die gaan echt scheiden zullen echter vrijwel nooit voor deze optie kiezen. Omdat de belastingplichtigen niet het gehele jaar elkaars partner zijn, kunnen zij de inkomensbestanddelen niet vrij toerekenen. Ze maken dan immers ook geen gebruik van de keuzeregeling van artikel 2.17, lid 6. Hoe het belastbaar inkomen dan wordt toegerekend, behandel ik in hoofdstuk 3. Paragraaf 2.3.4 Eigenwoningregeling bij echtscheiding Artikel 3.111, lid 4 is van toepassing wanneer de eigen woning een belastingplichtige, na een scheiding, niet meer als hoofdverblijf ter beschikking staat. Het moment dat de belastingplichtige de echtelijke woning verlaat, is er geen sprake meer van een eigen woning. De woning staat vanaf dat moment niet meer als hoofdverblijf ter beschikking aan de belastingplichtige met als gevolg dat hij of zij geen beroep meer kan doen op de eigenwoningregeling. Het gevolg hiervan is dat de hypotheekschuld verschuift van box 1 naar box 3, wat fiscaal gezien nadelig is. Artikel 3.111 lid 4 zorgt ervoor dat nadat de belastingplichtige de echtelijke woning heeft verlaten, er voor hem nog steeds sprake is van een eigen woning. De echtelijke woning moet de gewezen partner van de belastingplichtige anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan wanneer de belastingplichtige de woning heeft verlaten. Onder de 16 Art. 2.17, lid 6 Wet IB 2001. 10

gewezen partner wordt mede verstaan de duurzaam gescheiden levende echtgenoot. Zodra de belastingplichtige namelijk de woning verlaat is er nog geen sprake van een gewezen partner. Deze kwalificatie is er pas wanneer er een verzoek tot echtscheiding is ingediend. Om de periode tussen het verlaten van de woning en het verzoek tot echtscheiding te overbruggen wordt onder de gewezen partner ook de duurzaam gescheiden echtgenoot verstaan. 17 Vanaf het moment dat de belastingplichtige duurzaam gescheiden gaat leven begint de tweejaarstermijn te lopen. De woningverlater kan de echtelijke woning dan aanmerken als eigen woning en behoudt zo zijn mogelijkheid tot het aftrekken van zijn deel van de hypotheekrente in box 1. Aan de andere kant moet hij wel het eigenwoningforfait over zijn deel van de woning aangeven. Paragraaf 2.4 Conclusie De eigenwoningregeling is pas van toepassing wanneer er sprake is van een eigen woning. Voor de kwalificatie van eigen woning moet worden voldaan aan de eisen van artikel 3.111, lid 1 Wet IB 2001. De woning moet eigendom van de belastingplichtige of zijn partner zijn, hem anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan en de waardeverandering moet de belastingplichtige of zijn partner grotendeels aangaan. Ten slotte moet de belastingplichtige of zijn partner de voordelen genieten en moeten de kosten van de woning op hem drukken. Voldoet een belastingplichtige aan al deze voorwaarde, dan is de woning voor hem een eigen woning. Vanaf 1 januari 2011 is er een nieuw partnerbegrip. Iemand wordt pas een gewezen partner vanaf het moment dat het verzoek tot echtscheiding is ingediend. Op dit moment wordt het partnerschap ontbonden. Op het moment dat bij een echtscheiding een van de twee partners de woning verlaat leven de partners duurzaam gescheiden. Als twee belastingplichtigen het gehele jaar partner zijn kunnen zijn de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen van artikel 2.17, lid 5 Wet IB 2001 vrij toerekenen. Dit kan fiscaal aantrekkelijk zijn voor de belastingplichtigen. Als twee belastingplichtigen niet het gehele jaar partner van elkaar zijn, kunnen zij er voor kiezen toch het gehele jaar als partner te worden beschouwd. Op deze manier kunnen zij alsnog de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen vrij toerekenen. Over het algemeen zullen mensen in een echtscheiding echter niet voor dit fictief partnerschap kiezen. In een geval van echtscheiding verlaat vaak een van de partners de echtelijke woning. Vanaf dit moment is de echtelijke woning voor de woningverlater geen eigen woning meer. De woning staat hem vanaf dit moment niet meer anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking. Om deze situatie te voorkomen heeft de wetgever artikel 3.111, lid 4, Wet IB 2001 ingevoerd. Deze regeling 17 Kamerstukken II 2010/11 32 505, nr. 12, p. 2 (Vierde NvW). 11

bepaalt dat de echtelijke woning voor de woningverlater nog 2 jaar, nadat hij de woning heeft verlaten, een eigen woning blijft. Voor toepassing van het vierde lid van artikel 3.111 Wet IB 2001 is het wel van belang dat de gewezen partner, hieronder wordt ook verstaan de duurzaam gescheiden levende echtgenoot, van de woningverlater in de echtelijke woning blijft wonen. De echtelijke woning blijft voor de woningverlater nog twee jaar een eigen woning en zo verliest de woningverlater zijn aftrekmogelijkheden voor zijn deel van de hypotheekrente niet. 12

Hoofdstuk 3 Paragraaf 3.1 Eigenwoningforfait en hypotheekrenteaftrek Inleiding In hoofdstuk 2 is ter sprake gekomen wanneer de eigenwoningregeling van toepassing is. In hoofdstuk 3 ga ik in op het belastbaar inkomen uit de eigen woning bestaande uit de belastbare voordelen uit de eigen woning verminderd met de aftrekbare kosten. In paragraaf 3.2 ga ik in op de voordelen uit eigen woning. In paragraaf 3.3 bespreek ik wie deze voordelen geniet. In paragraaf 3.4 besteed in aandacht aan de aftrekbare kosten uit eigen woning, waarna ik paragraaf 3.5 kijk bij wie deze kosten aftrekbaar zijn. Ik sluit af met een conclusie in paragraaf 3.6. Paragraaf 3.2 Eigenwoningforfait Artikel 3.112 Wet IB 2001 gaat over de inkomsten uit eigen woning, het zogenaamde eigenwoningforfait. Van Mourik omschrijft het eigenwoningforfait als: een afspiegeling van de brutohuurwaarde van de woning verminderd met de aftrekbare kosten. Het forfait bepaalt derhalve de netto huurwaarde van de woning. 18 De brutohuurwaarde van een woning is het bedrag dat de belastingplichtige zou ontvangen als hij zijn woning zou verhuren. Onder de aftrekbare kosten vallen bijvoorbeeld kosten ter onderhoud van de woning. Dit forfait wordt uitgedrukt in een percentage, dat afhankelijk is van de waarde van de eigen woning. 19 Het eigenwoningforfait wordt berekend door het percentage te vermenigvuldigen met de eigenwoningwaarde. Het eigenwoningforfait wordt alleen berekend voor het hoofdverblijf van de belastingplichtige. Het bedrag wordt gezien als inkomen uit eigen woning en wordt belast tegen het progressieve tarief van box 1. Bij wie het eigenwoningforfait precies wordt belast behandel ik verder in paragraaf 3.3. 18 M.J.J.R. van Mourik, De eigen woning in de Wet IB 2001. Fiscale geschriften 21, NDFR, par. 6.2.1. 19 Zie art. 3.112 lid 1 Wet IB 2001. 13

Paragraaf 3.3 Paragraaf 3.3.1 Bij wie wordt het eigenwoningforfait belast? Inleiding Voordat het eigenwoningforfait kan worden toegerekend moest eerst worden gekeken wie het inkomen geniet. Huwelijksvermogensregimes zijn bepalend bij de toerekening van het inkomsten uit de eigen woning. Is eenmaal duidelijk wie het inkomen geniet dan kan het inkomen worden toegerekend. Het eigenwoningforfait valt onder de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen van artikel 2.17, vijfde lid Wet IB 2001. De belastingplichtige en zijn partner kunnen dan zelf bepalen bij wie het voordeel uit de eigen woning wordt belast. Vanwege het progressieve tarief dat wordt gebruik in box 1 kan dit fiscaal voordelig zijn. Wordt hiervoor gekozen dan is van belang dat het eigenwoningforfait niet los van de hypotheekrenteaftrek kan worden toegerekend. 20 Voor nietpartners geldt artikel 3.115 bij de toerekening van het eigenwoningforfait. Paragraaf 3.3.2 Toerekening eigenwoningforfait De algemene regel bij het toereken van het eigenwoningforfait is dat voordelen uit de eigen woning wordt bepaald op basis van de juridische en/of economische gerechtigheid tot deze woning. De mate van eigendom van de eigen woning is doorslaggevend bij het toerekenen van het eigenwoningforfait. In artikel 3.111, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001, is opgenomen dat onder eigendom ook economisch eigendom wordt verstaan. Belastingplichtigen zijn gerechtigd tot een woning op basis van economisch en/of juridisch eigendom. Alleen bij belastingplichtigen die gehuwd zijn in gemeenschap van goederen ligt de situatie complexer. Paragraaf 3.3.3 Toerekening bij partners die getrouwd zijn in gemeenschap van goederen Zoals in de vorige paragraaf duidelijk is geworden is bij de toerekening van het eigenwoningforfait de economische en/of juridische gerechtigdheid tot de eigen woning doorslaggevend. Bij partners die getrouwd zijn in gemeenschap van goederen is het echter niet vanzelfsprekend dat de economische en juridische gerechtigheid doorslaggevend is. Het vermogensbestanddeel, in dat geval de eigen woning, valt binnen de gemeenschap van goederen. Bij het toerekenen van de inkomsten uit dit vermogensbestanddeel kan worden aangesloten bij de bestuursbevoegdheid of bij de juridische gerechtigheid. 20 Partners kunnen namelijk het belastbare inkomen uit eigen woning toerekenen, bestaande uit de inkomsten uit eigen woning vermindert met de aftrekbare kosten. 14

Onder de juridische eigendom wordt ook de economische eigendom verstaan. Het begrip bestuursbevoegdheid wordt beschreven in artikel 1:90 lid 2 BW. In lid 1 van dit artikel staat dat een echtgenoot is bevoegd tot het bestuur van zijn eigen goederen en, volgens de regels van artikel 1:97 BW, tot het bestuur van de goederen in de gemeenschap. Artikel 1:97 BW stelt dat een goed dat op naam van een echtgenoot staat, onder zijn bestuur valt. Verder is iedere echtgenoot bevoegd tot het bestuur over de goederen van de gemeenschap. In lid 2 van artikel 1:90 BW wordt het besturen van goederen beschreven: Het bestuur van een echtgenoot over een goed omvat de uitoefening van de daaraan verbonden bevoegdheden, daaronder begrepen de bevoegdheid tot beschikking en tot beheer en de bevoegdheid om ten aanzien van dat goed feitelijke handelingen te verrichten en toe te laten, onverminderd de bevoegdheden tot genot en gebruik die de andere echtgenoot overeenkomstig de huwelijksverhouding toekomt. Met andere woorden, de bestuursbevoegdheid komt toe aan de echtgenoot op wiens naam het goed, in dit geval de eigen woning, staat. Welk criteria doorslaggevend is bij het toerekenen van het eigenwoningforfait, is nog steeds discutabel. De Hoge Raad heeft zelf nooit uitgesproken welk criterium ze volgen bij het toerekenen van het eigenwoningforfait bij partners die gehuwd zijn in gemeenschap van goederen. Wel is er jurisprudentie over toerekening van andere inkomstenbronnen bij partners die gehuwd zijn in gemeenschap van goederen. In het arrest van 17 februari 1965, 21 beslist de Hoge Raad dat bij het toerekenen van inkomsten uit vermogen moet worden aangesloten bij de bestuursbevoegdheid. De Hoge Raad is van mening dat dat alleen de bestuursbevoegde echtgenoot kracht zijn recht van bestuur bij uitsluiting gerechtigd is tot de inkomsten uit het vermogen. Daarnaast is de bestuursbevoegde echtgenoot tot het beheer van het vermogensbestanddeel waaruit de inkomsten vloeien. Bij de toerekening van de winst uit onderneming wordt ook aangesloten bij de bestuursbevoegdheid. 22 De Hoge Raad was van mening dat het bedrijf in fiscalen zin uitsluitend voor de rekening van de bestuursbevoegde echtgenoot werd gevoerd. Voor de winst uit de tbs-regeling is een wettelijke bepaling opgenomen die bepaalt dat beide echtgenoten voor de helft gerechtigd zijn tot de winst uit de tbs-regeling. 23 21 HR, 17 februari 1965, BNB 1965/112. 22 HR, 27 oktober 1955, BNB 1955/2. 23 Art. 3.92, lid 4, Wet IB 2001. 15

Bij het inkomen uit aanmerkelijk belang komt de Hoge Raad echter tot de conclusie dat beide echtgenoten voor de helft gerechtigd zijn tot de aandelen. 24 Op wiens naam de aandelen staan is niet van belang. De winst uit aanmerkelijk belang wordt genoten op tijdstip dat de aandelen wordt vervreemd. Het is dus niet van belang of beide echtgenoten daadwerkelijk over deze winst beschikken. Beide echtgenoten worden geacht de helft van de gemaakte winst te hebben genoten. Over de inkomsten uit eigen woning heeft de Hoge Raad, zoals ik reeds heb vermeld, zelf nog uitspraak gedaan. Wel hebben meerdere auteurs hierover geschreven. Ik behandel in deze thesis de argumentaties van Heithuis en Gubbels, die tot een tegenovergestelde conclusie komen. Heithuis is van mening dat de bestuursbevoegdheid doorslaggevend is bij de eigenwoningregeling. 25 In BNB 2007/15 26 is de Hoge Raad van mening dat de bestuursbevoegdheid van doorslaggevend belang is bij het inkomen uit vermogen. Onder de Wet IB 1964 waren de inkomsten uit eigen woning onderdeel van de inkomsten uit vermogen. Heithuis is van mening dat dus ook bij de inkomsten uit eigen woning moet worden aangesloten bij de bestuursbevoegde echtgenoot. 27 Gubbels stelt aan de andere kant dat bij het toerekenen van het eigenwoningforfait moet worden aangesloten bij de juridische gerechtigdheid tot de eigen woning. 28 Haar argumentatie hiervoor is dat dat beide echtgenoten op grond van de huwelijksgemeenschap een gelijk aandeel hebben in de eigendom. Daarnaast zijn ze gezamenlijk gerechtigd tot het gebruik en genot van de echtelijke woning. Als laatste argument brengt Gubbels naar voren dat bij de eigen woning de bestuursbevoegde echtgenoot aanzienlijk wordt beperkt in zijn bestuursbevoegdheid. Bij de echtelijke woning heeft de bestuursbevoegde echtgenoot toestemming nodig voor rechtshandelingen met betrekking tot deze woning. 29 Gubbels is daarom van mening dat niet de bestuursbevoegdheid maar de juridische gerechtigdheid tot de eigen woning doorslaggevend is. In gemeenschap van goederen moet naar haar mening iedere echtgenoot, mits gerechtigd tot het gebruik van de woning, de helft van het eigenwoningforfait aangeven. Ik ben van mening dat bij het toerekenen van het eigenwoningforfait tussen in gemeenschap van goederen gehuwden moet worden gekeken naar de juridische gerechtigdheid tot de woning. Ik volg in dit geval dus de mening van Gubbels. De woning valt binnen de 24 HR, 10 maart 2006, BNB 2007/15. 25 E.J.W. Heithuis, Een tweetal kwesties met betrekking tot de eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting, WFR, 2009/1365. 26 HR, 10 maart 2006, BNB 2007/15. 27 E.J.W. Heithuis, Een tweetal kwesties met betrekking tot de eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting, WFR, 2009/1365, par. 3. 28 N.C.G. Gubbels, Samenlevingsverbanden in de inkomstenbelasting en de schenk- en erfbelasting, par. 9.3.6. 29 Art. 1:88, lid 1, onderdeel a BW. 16

gemeenschap van goederen. De woning is dan voor de helft eigendom van beide echtgenoten. Beide echtgenoten genieten evenveel van de echtelijke woning. Eventuele rentekosten worden uit de gemeenschap betaald en drukken dus op beide belastingplichtigen. Er moet mijn inziens dan ook worden aangesloten bij de economische gerechtigheid. Dit heeft tot gevolg dat beide belastingplichtigen de helft van het eigenwoningforfait aangeven. Dat de woning op naam van een van deze belastingplichtigen staat, is naar mijn mening niet doorslaggevend. Paragraaf 3.4 Paragraaf 3.4.1 Hypotheekrenteaftrek Inleiding Artikel 3.120 tot en met artikel 3.123 Wet IB 2001behandelen de aftrekbare kosten uit de eigen woning. Voor de thesis kijk ik alleen naar de hypotheekrenteaftrek, welke grotendeels wordt geregeld in artikel 3.120 Wet IB 2001. De aftrekbare kosten die van belang zijn voor deze thesis vallen onder: Het gezamenlijke bedrag van de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigenwoningschuld. 30 De eigenwoningschuld wordt in artikel 3.119a, lid 1 Wet IB 2001 gedefinieerd als: Het gezamenlijke bedrag van de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van een eigen woning doch ten hoogste een bedrag gelijk aan de kosten ter verwerving van de woning( ) Ook schulden die zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning vallen onder de eigenwoningschuld. Van belang voor de eigenwoningschuld is het verband tussen financieringskosten en de eigen woning. 31 De belastingplichtige moet bewijzen dat er een verband bestaat tussen de schulden en het verwerven van de eigen woning. Alleen kosten ter verwerving, verbetering en onderhoud zijn namelijk aftrekbaar. Er is sprake van een verband tussen de kosten en de eigen woning, wanneer er aan het oogmerkvereiste wordt voldaan. Dit oogmerkvereiste houdt in dat: de lening dient te zijn aangegaan met het oog op onderhoud of verbetering van de woning. 32 30 Artikel 3.120 lid 1, onderdeel a Wet IB 2001. 31 R.E.C.M Niessen e.a., De Wet Inkomstenbelasting 2001, Den Haag: Sdu Uitgevers 2011, par 9.4.1. 32 R.E.C.M Niessen e.a., De Wet Inkomstenbelasting 2001, Den Haag: Sdu Uitgevers 2011, par. 9.4.1. Ook: HR 21 september 2007, BNB 2008/90. 17

Paragraaf 3.4.2 Kosten eigen woning moeten drukken Uit artikel 3.121 Wet IB 2001 komt naar voren dat de kosten uit eigen woning op de belastingplichtige of zijn partner moeten drukken. Dit wil zeggen dat de kosten van de eigen woning daadwerkelijk ten laste van hen komen. 33 Voor zover een ander de kosten voor zijn rekening neemt drukken de kosten niet. 34 De kosten drukken pas op de belastingplichtige als hij deze daadwerkelijk ook zelf betaalt. Als een ander persoon dan de belastingplichtige de rente betaalt dan drukken de kosten niet op de belastingplichtige. In de regel is de rente voor de belastingplichtige dan niet aftrekbaar. 35 In paragraaf 3.5 zal echter duidelijk worden dat er uitzonderingen zijn waardoor de rente voor de belastingplichtige als nog aftrekbaar. Paragraaf 3.5 Paragraaf 3.5.1 Bij wie is de hypotheekrente aftrekbaar? Inleiding Net zoals het eigenwoningforfait valt de hypotheekrente onder de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen van artikel 2.17 lid 5 Wet IB 2001. De belastingplichtige en zijn partner kunnen zelf bepalen bij wie ze de hypotheekrente aftrekken. Voordat de rente kan worden afgetrokken rijst echter de vraag of de belastingplichtige en zijn partner eerst moeten vaststellen wie de hypotheekrente mag aftrekken. Hierover zijn de meningen verdeeld. De staatssecretaris van financiën is van mening dat de financiële verhoudingen tussen de belastingplichtigen achterwege kunnen blijven. 36 De belastingplichtige en zijn partner kunnen de rente daarna vrij toerekenen. Daarentegen is de redactie van NTFR van mening dat eerst elke partner afzonderlijk moet bepalen wat zijn eigen inkomen uit werk en woning is. 37 Paragraaf 3.5.2 Toerekenen bij niet-partners Artikel 3.121 Wet IB 2001 bepaalt bij wie de rente aftrekbaar is wanneer de woning voor twee of meer belastingplichtigen die geen partners van elkaar zijn een eigen woning is. De aftrekbare kosten worden voor elk van de belastingplichtigen bepaald door de schulden die ze zijn aangegaan ter 33 R.E.C.M Niessen e.a., De Wet Inkomstenbelasting 2001, Den Haag: Sdu Uitgevers 2011, par 9.4.1. 34 Besluit Staatssecretaris van Financiën van 13 maart 2006, nr. DGB2006/412M, pag. 18. 35 Zie ook par. 3.5.3. 36 Besluit Staatssecretaris van Financiën van 24 juni 2005, nr. CPP2005/589M. Zie ook: MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 145. 37 NFTR, Redactie, commentaar op het besluit van de staatssecretaris van financiën van 24 juni 2005, nr. CPP2005/589M, NTFR 2005/879. 18

verwerving van de woning. Hierbij is wel van belang dat de belastingplichtigen zelf de rente betalen en deze niet op een ander kunnen verhalen. Paragraaf 3.5.3 Derde voldoet rente Er zijn situaties mogelijk dat een belastingplichtige een eigenwoningschuld aangaat en dat een derde (een persoon anders dan de belastingplichtige of zijn partner, vanaf nu X) de rente hiervan betaalt. Een van deze situaties is dat X de rente aan de belastingplichtige betaalt. Voor X is de rente niet aftrekbaar want hij is geen eigenwoningschuld aangegaan ter verwerving van een eigen woning. Voor de belastingplichtige is de rente alleen aftrekbaar vanaf het moment dat hij deze aan X betaalt of verrekent. 38 Daarnaast kan X de rente ook rechtstreeks aan de bank voldoen. Opnieuw is voor X geen sprake van het aangaan van een eigenwoningschuld en is de rente dus niet aftrekbaar. De vraag is of de rente voor de belastingplichtige aftrekbaar is. De staatssecretaris behandelt dit vraagstuk in het besluit van 29 oktober 2009. 39 Net als in de voorgaande situatie is de rente voor de belastingplichtige alleen aftrekbaar indien hij deze aan X betaalt of verrekent. In hoofdstuk vier behandel ik verschillende manieren hoe de belastingplichten deze rente met X kan verrekenen. X kan ook de rente aan de belastingplichtige schenken. De rente is voor de belastingplichtige dan ook aftrekbaar indien hij de rente die hij aan X moet voldoen verrekent met de schenking. 40 Wordt de rente echter kwijt gescholden, dan is de rente voor de belastingplichtige niet aftrekbaar. 41 Paragraaf 3.5.4 Hoofdelijk aansprakelijk Het is ook mogelijk dat de belastingplichtige die de eigenwoningschuld aangaat zelf niet hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld. Dit kunnen bijvoorbeeld de ouders van de belastingplichtige zijn. Opnieuw rijst dan de vraag bij wie de rente aftrekbaar is. De staatssecretaris heeft in een besluit duidelijk gemaakt dat voor de ouders de rente niet aftrekbaar is omdat de woning waarop de rente betrekking heeft geen eigen woning voor hen is. Voor de belastingplichtige is, omdat hij zelf geen 38 Besluit Staatssecretaris van Financiën van 24 juni 2005, nr.cpp2005/589m. 39 Besluit Staatssecretaris van Financiën van 29 oktober 2009, nr. CPP2009/2148M. 40 HR, 6 maart 1991, BNB 1991/146. 41 HR, 8 juni, 1994, BNB 1994/238. 19

rente betaalt, de rente ook niet aftrekbaar. De ouders krijgen een regresrecht op de belastingplichtige. Zodra de belastingplichtige de rente betaalt of verrekent, kan hij of zij de rente in aftrek nemen. 42 Paragraaf 3.6 Conclusie De vaste regel bij de toerekening van het eigenwoningforfait is dat er wordt aangesloten bij de juridische en/of economische gerechtigheid tot de eigen woning. Alleen wanneer partners gehuwd zijn in gemeenschap van goederen is er onduidelijkheid. Heithuis is van mening dat er moet worden aangesloten bij de bestuursbevoegdheid. Gubbels vindt echter dat er bij de toerekening van de inkomsten uit eigen woning moet worden aangesloten bij de economische gerechtigheid. Persoonlijk ga ik in deze discussie met Gubbels mee. Ik ben net als Gubbels van mening dat moet worden aangesloten bij de economische gerechtigheid van de woning. Naar mijn mening valt de woning aan beide echtgenoten evenveel toe, omdat de woning in de gemeenschap van goederen valt. Daarnaast wordt eventuele rente altijd betaald vanuit de gemeenschap van goederen, de kosten drukken naar mijn mening dus ook op allebei de echtgenoten. Bij de aftrek van de hypotheekrente moet worden gekeken naar de schulden die de belastingplichtigen zijn aangegaan ter verwerving van de woning. In een gemeenschap van goederen is de woning voor 50% eigendom van beide echtgenoten. Daarnaast wordt de rente betaald uit de gemeenschap. Beide echtgenoten hebben in dit geval recht op een aftrek van 50% van de hypotheekrente. Bij partners die gehuwd zijn met huwelijkse voorwaarden moet worden gekeken van wie de woning is. De eigenaar mag de rente in aftrek nemen. In beide gevallen is echter wel van belang dat de rente daadwerkelijk op de belastingplichtige drukt. Als een derde de rente voldoet is deze rente in de regel voor de belastingplichtige niet aftrekbaar. Voor de derde is de rente niet aftrekbaar aangezien voor hem geen sprake is van een eigen woning. Voor de belastingplichtige is de rente alleen aftrekbaar indien hij deze aan de derde betaalt of met hem of haar verrekent. 42 Besluit Staatssecretaris van Financiën van 24 juni 2005, nr.cpp2005/589m. 20

Hoofdstuk 4 Paragraaf 4.1 Casussen Inleiding In dit hoofdstuk ga ik de theorie van de voorgaande hoofdstukken toepassen op verschillende casussen. Ik ga nu bekijken wie het eigenwoningforfait moet aangeven en wie de hypotheekrente mag aftrekken. In paragraaf 4.2 behandel ik een echtscheiding waarbij de man en vrouw getrouwd zijn in gemeenschap van goederen. In paragraaf 4.3 ga ik er van uit dat de man en vrouw getrouwd zijn met huwelijkse voorwaarden. In paragraaf 4.4 bekijk ik tot welke conclusies eventuele jurisprudentie komt. In paragraaf 4.5 ga ik nader in op eventueel verlies van aftrekmogelijkheden en ik sluit in paragraaf 4.6 af met een conclusie. Voor dit hoofdstuk ga ik uit van de volgende situatie: De man (vanaf nu M) en de vrouw (vanaf nu V) zijn getrouwd. Op 1 februari 2012 gaat men duurzaam gescheiden leven en op 1 augustus wordt het verzoek tot echtscheiding ingediend. Ik ga er voor de rest van dit hoofdstuk ook van uit dat M en V niet opteren voor de keuzemogelijkheid van artikel 2.17, lid 7 Wet IB 2001 om het gehele jaar als partners te worden behandeld. Over het algemeen zullen twee belastingplichtigen die gaan scheiden niet meer als partners willen worden behandeld bij de aangifte van de belasting. Voor het toerekenen van het eigenwoningforfait bij partners die gehuwd zijn in gemeenschap van goederen sluit ik aan bij die visie van Gubbels. 43 Het eigenwoningforfait moet naar mijn mening worden toegerekend op basis van de economische gerechtigheid, hier ga ik in deze casussen dan ook van uit. Ten slotte ga ik in dit hoofdstuk niet in op eventuele alimentatie die moeten worden betaald. Ik behandel wel situaties waarin de huur met de alimentatie kan worden verrekend. Dit is mogelijk wanneer de gewezen partner de rente voor de belastingplichtige betaalt. Buiten deze verrekening komt alimentatie echter niet aan bod in deze thesis. Paragraaf 4.2 Paragraaf 4.2.1 Gemeenschap van goederen Inleiding In deze paragraaf zijn M en V getrouwd zijn in gemeenschap van goederen. De eigen woning valt binnen de gemeenschap van goederen en is dus voor 50% eigendom van zowel M als V. Ik behandel 43 Zie par. 3.3.3. 21

zowel de periode dat M en V duurzaam gescheiden leven als de periode nadat het verzoek tot echtscheiding is ingediend. Paragraaf 4.2.2 Man en vrouw betalen ieder 50% van de rente en man verlaat woning 1 februari tot 1 augustus: In deze periode leven M en V duurzaam gescheiden. V woont in de echtelijke woning en M heeft deze verlaten. Er is nog steeds sprake van een partnerschap, echter M en V opteren niet voor de keuzemogelijk van artikel 2.17, lid 7. Ze mogen de inkomsten dit jaar dus niet vrij toerekenen. Voor V blijft de echtelijke woning een eigen woning op basis van artikel 3.111, lid 1 Wet IB 2001. De woning valt binnen de gemeenschap van goederen, dus V is voor 50% eigenaar van de woning. Zij moet dus 50% van het eigenwoningforfait aangeven. De rente wordt uit de gemeenschap van goederen betaald. Dit betekent dus dat V zelf 50% van de rente betaalt. Daarnaast is de woning ook voor 50% haar eigendom, en dus mag zij 50% van de hypotheekrente (het gedeelte dat ze zelf ook betaalt) in aftrek nemen. Voor M is de echtelijke woning een eigen woning op basis van artikel 3.111, lid 4 Wet IB 2001. De echtelijke woning staat M vanaf 1 februari niet langer anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking. Daarnaast blijft V in de woning wonen en is V vanaf 1 februari tot 1 augustus zijn duurzaam gescheiden levende echtgenoot. Vanaf 1 februari gaat de tweejaarstermijn lopen. Net als V is M voor 50% eigenaar van de woning. Hij moet dus ook 50% van het eigenwoningforfait aangeven. Daarnaast mag hij 50% van de rente in aftrek nemen, omdat deze van de gemeenschap van goederen wordt betaald. Vanaf 1 augustus: Op 1 augustus wordt op het moment dat het verzoek tot echtscheiding wordt ingediend de goederengemeenschap ontbonden. Dit betekent dat uitgaven die hierna worden gedaan niet meer uit de gemeenschap van goederen worden betaald maar privé zijn. Daarnaast zijn M en V vanaf dit moment geen partners meer. Voor V is de echtelijke woning nog steeds een eigen woning op basis van artikel 3.111, lid 1 Wet IB 2001. Daarnaast is ze, net als M, nog steeds voor 50% eigenaar van de woning, deze valt namelijk nog steeds binnen de gemeenschap van goederen. Nu M en V geen partners meer zijn wordt voor het toedelen van het eigenwoningforfait gekeken naar artikel 3.115 van de Wet IB 2001. Hierin staat dat 22

het eigenwoningforfait in aanmerking wordt genomen naar mate M en V tot de woning gerechtigd zijn. Het gaat hierbij om de economische en juridische gerechtigheid tot de echtelijke woning. V is voor 50% eigenaar van de woning en dus voor 50% gerechtigd tot de echtelijke woning. Ze moet dus 50% van het eigenwoningforfait aangeven. De hypotheekrente wordt vanaf 1 augustus niet meer vanuit de gemeenschap van goederen betaald. V betaalt echter 50% van de hypotheekrente en ze is voor 50% eigenaar van de eigen woning. Op basis van artikel 3.121 Wet IB 2001 mag V dus 50% van de hypotheekrente in aftrek maken. Voor M is de echtelijke woning nog steeds een eigen woning op basis van artikel 3.111, lid 4 Wet IB 2001. Net als V is M voor 50% eigenaar van de woning. Hij moet dus op basis van artikel 3.115 Wet IB 2001 50% van het eigenwoningforfait aangeven. Net als V mag hij op basis van artikel 3.121 Wet IB 2001 wel 50% van de hypotheekrente in aftrek nemen. Voor zowel M als V verandert er dus niets vanaf 1 augustus. Beiden moeten 50% van het eigenwoningforfait aangeven en kunnen 50% van de rente in aftrek nemen. Paragraaf 4.2.3 Man betaalt 100% van de rente en vrouw verlaat de woning. 1 februari tot 1 augustus: In deze periode leven M en V duurzaam gescheiden leven. M woont in de echtelijke woning en V heeft deze verlaten. Er is nog steeds sprake van een partnerschap, echter M en V opteren niet voor de keuzemogelijk van artikel 2.17, lid 7. Ze mogen de inkomsten dit jaar dus niet vrij toerekenen. Voor V is de woning een eigen woning op basis van artikel 3.111, lid 4 Wet IB 2001. M is namelijk haar duurzaam gescheiden levende echtgenoot, en hij woont nog steeds in de echtelijke woning. De woning valt binnen de gemeenschap van goederen. V is dus 50% eigenaar van de woning en moet dus 50% van het eigenwoningforfait aangeven. V mag ook 50% van de hypotheekrente aftrekken. M betaalt wel 100%, deze rente wordt echter uit de gemeenschap van goederen betaald. V betaalt dus indirect 50% van de rente en de woning is voor 50% haar eigendom. Voor M is de woning een eigen woning op basis van artikel 3.111 lid 1 Wet IB 2001. Hij is net als V voor 50% eigenaar van de woning en moet dus voor 50% van het eigenwoningforfait aangeven. M betaalt 100% van de rente, hij mag echter net als V slechts 50% in aftrek nemen. Dit omdat de rente die hij betaalt, uit de gemeenschap van goederen wordt betaald. V betaalt dus indirect 50% van de rente. 23

Vanaf 1 augustus: Op 1 augustus wordt het echtscheidingsverzoek ingediend. Dit betekent dat op dit moment de gemeenschap van goederen wordt ontbonden Alle uitgaven hierna zijn privé en worden niet meer uit de gemeenschap betaald. Voor M is de echtelijke woning een eigen woning op basis van artikel 3.111, lid 1 Wet IB 2001. Hij is ook nog steeds voor 50% eigenaar van de woning, deze valt nog steeds binnen de gemeenschap van goederen. Hij moet dus, op basis van artikel 3.115, 50% van het eigenwoningforfait aangeven. Omdat de echtelijke woning slechts voor 50% eigendom is van M, mag hij maar 50% van de hypotheekrente in aftrek nemen. De overige 50% van de rente die M betaalt mag hij niet aftrekken. Voor dit bedrag krijgt M een verhaalsrecht op V. Voor V is de echtelijke woning nog steeds een eigen woning op basis van artikel 3.111, lid 4 Wet IB 2001. De enige verandering is dat M nu niet haar duurzaam gescheiden levende echtgenoot is, maar haar gewezen partner. V is, net als M, ook nog steeds voor 50% eigenaar van de echtelijke woning. V moet dus 50% van het eigenwoningforfait aangeven op basis van artikel 3.115 Wet IB 2001. V kan echter geen rente in aftrek nemen. M betaalt namelijk 100% van de rente en deze uitgaven vallen vanaf 1 augustus niet meer binnen de gemeenschap. De kosten drukken dus niet direct op V. 44 M heeft een verhaalsrecht gekregen op V. Pas als V dit bedrag betaalt of verrekent dan is 50% van de hypotheekrente voor haar aftrekbaar. Er zijn meerdere mogelijkheden hoe deze rente verrekend kan worden. Zo is het mogelijk dat M een huurvergoeding aan V betaalt. M maakt namelijk voor 100% gebruik van de echtelijke woning, deze is echter maar voor de helft zijn eigendom. Over de andere helft van de woning zou hij huur aan V kunnen betalen. V kan dit dan verrekenen met de hypotheekrente. Feitelijke kasstromen vinden er in dit geval niet plaats, V kan de rente die ze aan M moet betalen wegstrepen tegen de huurvergoeding die ze ontvangt van M. Naar mijn mening zou in dit geval de rente voor V aftrekbaar zijn. M heeft een goed beargumenteerd standpunt waarom hij V een huurvergoeding betaalt en V verrekent de rente die ze nog aan M moest betalen. Ook is het mogelijk dat er onderling alimentatie moet worden betaald. Als V alimentatie moet betalen aan M, dan heeft dit geen invloed op de renteaftrek bij V. M heeft namelijk eens verhaalsrecht op V. Als M echter alimentatie moet betalen aan V, dan kan V dit verrekenen met de hypotheekrente. Ook in dit geval vinden er geen feitelijke kasstromen plaats. Ook nu is naar mijn mening de rente voor V aftrekbaar. Ze verrekent dit met M en op deze manier drukken de kosten (de rente) toch op haar. 44 Zie par. 3.4.2 en par. 3.5.3. 24

Tenslotte is het in deze situatie mogelijk dat M de rente betaalt als vorm van verbruiksvergoeding aan V. Dit verschilt in zo verre van een huurbetaling dat het nu om een vergoeding gaat. De Hoge Raad heeft beslist dat in dit geval de hypotheekrente voor V niet aftrekbaar is. 45 De rentekosten worden voldaan uit de vergoedingen en drukken nu niet op V. Dit heeft tot gevolg dat de aftrekmogelijkheid van 50% van de rente (voor V) verdwijnt. Paragraaf 4.2.4 Man betaalt 100% van de rente en man verlaat de woning 1 februari tot 1 augustus: De woning valt binnen de gemeenschap van goederen. V en M zijn dus voor 50% eigenaar van de woning. Voor V is de echtelijke woning een eigen woning op basis van artikel 3.111, lid 1 Wet IB 2001. Omdat V voor 50% eigenaar van de woning is moet ze 50% van het eigenwoningforfait aangeven. De hypotheekrente wordt voor 100% door M betaald, dit wordt echter uit de gemeenschap van goederen gedaan. Omdat deze gemeenschap van goederen voor 50% eigendom van V is, mag V 50% van de rente aftrekken. Voor M is de echtelijke woning nu een eigen woning op basis van artikel 3.111, lid 4 Wet IB 2001. V is namelijk zijn duurzaam gescheiden levende echtgenoot. Voor twee jaar mag hij de echtelijke woning als eigen woning aanmerken. De woning is voor 50% zijn eigendom, hij moet dus 50% van het eigenwoningforfait aangeven. M betaalt 100% van de rente, dit is echter uit de gemeenschap. Hij mag dus, net als V, slechts 50% van de hypotheekrente in aftrek nemen. Vanaf 1 augustus: Op 1 augustus wordt het verzoek tot echtscheiding ingediend en daarmee de gemeenschap van goederen ontbonden. Alle uitgaven hierna zijn privé en vallen dus niet meer binnen deze gemeenschap. Voor M blijft de echtelijke woning een eigen woning op basis van artikel 3.111, lid 4 Wet IB 2001. V is nu echter zijn gewezen partner in plaats van zijn duurzaam gescheiden levende echtgenoot. M is ook nog steeds 50% eigenaar van de echtelijke woning, deze valt nog steeds binnen de gemeenschap. M moet dus voor 50% van het eigenwoningforfait aangeven op basis van artikel 3.115 Wet IB 2001. M betaalt 100% van de rente, de woning is echter maar voor 50% zijn eigendom. Hij mag dus maar voor 50% van de hypotheekrente rente in aftrek nemen. Voor de andere 50% krijgt M een verhaalsrecht op V. 45 HR, 2 september 2005, LJN: AU2102. 25