Taalontwikkeling bij tweelingen De woordenschatontwikkeling van een tweeling

Vergelijkbare documenten
Doe een klein onderzoek naar de taalregels die een kind in jouw omgeving al dan niet onder de knie heeft en schrijf daar een verslag over.

Taalontwikkeling bij Tweelingen

Protocol Tweelingen maart 2015

Samenvatting (Summary in Dutch)

nederlandse samenvatting Dutch summary

Expressieve en receptieve taalvaardigheden van tweelingen: een vergelijkende studie met eenlingen

Audiologisch centrum, spraaktaalteam

Taalontwikkeling bij Tweelingen Inzichten uit wetenschappelijk onderzoek

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

Ontdek de stem van het kind

Stappen deelcijfer weging 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 totaalcijfer 10,0 Spelregels:

A c. Dutch Summary 257

Vroege spraak- en taalontwikkeling

Nederlandse Samenvatting

Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën

De Relatie tussen Voorschoolse Vorming en de Ontwikkeling van. Kinderen

Nieuwsbrief leren. leren en studeren op de basisschool. nummer 7 maart Lieven Coppens

Geslacht, Emotionele Ontrouw en Seksdrive. Gender, Emotional Infidelity and Sex Drive

Samen of Apart. Checklist voor Ouders en Leerkrachten van Tweelingen

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Hersenontwikkeling tijdens adolescentie

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work.

Fetal Origins of Socioeconomic Inequalities. in Early Childhood Health. The Generation R Study. Lindsay Marisia Silva SAMENVATTING

Communicatieve vaardigheden bij jongens met Klinefelter. Dorothy De Maesschalck Logopediste COS Brussel

Hoofdstuk 1: Taalverwerving bij kinderen

Betekenis van vaderschap

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Reader voor pedagogisch medewerkers

ZEG HET MAAR HET PRATEN VAN UW KIND

Nederlandse samenvatting

Problemen in de spraak- en taalontwikkeling consensus, signalering & follow-up

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen

1. Wat is taalontwikkeling?

Bepaling van het taalbegrip bij kinderen tot en met 25 maanden. Liesbeth Schlichting Rijksuniversiteit Groningen

Onderzoeksverslag Tweetalige Lexiconlijsten op de Voorschool. Dr. Karijn Helsloot Stichting Studio Taalwetenschap

Ontwikkelingsrisico s bij het opgroeien met triple X

Van Nul tot Taal. Doelgericht stimuleren van taal en communicatie

De relatie tussen Stress Negatief Affect en Opvoedstijl. The relationship between Stress Negative Affect and Parenting Style

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Tweelingen in de groei

ZEG HET MAAR HET PRATEN VAN UW KIND. Leeftijd 0 tot 4 jaar

Samenvatting. (Dutch Summary)

Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur

Algemeen. Prematuur geboren kinderen: Sociaalcommunicatieve ontwikkeling in de eerste levensjaren. Leen De Schuymer

Geheugenstrategieën, Leerstrategieën en Geheugenprestaties. Grace Ghafoer. Memory strategies, learning styles and memory achievement

DUTCH SUMMARY NEDERLANDSE SAMENVATTING

Bilingualism and Cognition: The Acquisition of Frisian and Dutch Mw. E. Bosma

Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten.

Semantic Versus Lexical Gender M. Kraaikamp

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

Cover Page. Author: Netten, Anouk Title: The link between hearing loss, language, and social functioning in childhood Issue Date:

Utrecht, Gooi & Vecht. Ondersteuning bij leven met een beperking. Zeer moeilijk lerend. Uitleg over het leven van een zeer moeilijk lerend kind

Tweelingen en school

De Relatie tussen Dagelijkse Stress, Negatief Affect en de Invloed van Bewegen

Handboek taalontwikkeling, taalpathologie en taaltherapie

De e-learning van Gastouderland

Genen, de omgeving en activiteiten

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen

TWEEDETAALVERWERVING EN NT2-DIDACTIEK

Taalstimulering voor kinderen en volwassenen. Taal en taalbeleid 3 februari 2014

Kinderen en horen. Algemene informatie over het gehoor van kinderen en gehoorverlies

Samenvatting, conclusies en discussie

De richtprijs voor een lezing is 400,- excl. reiskosten. Voor een workshop zijn de kosten afhankelijk van de invulling van de workshop.

Het LOVS rekenen-wiskunde van het Cito

Kinderen Ontwikkelen en Leren Bijeenkomst 11: ontwikkeling

Voorspellers van Leerbaarheid en Herstel bij Cognitieve Revalidatie van Patiënten met Niet-aangeboren Hersenletsel

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een. Vaste Relatie

Invloed van Mindfulness Training op Ouderlijke Stress, Emotionele Self-Efficacy. Beliefs, Aandacht en Bewustzijn bij Moeders

Taal in context. Autisme. Autisme. Overzicht Neurobiological insights into language comprehension in autism: Context matters

Samenvatting. Samenvatting 8. * COgnitive Functions And Mobiles; in dit advies aangeduid als het TNO-onderzoek.

Factsheet: De beleving van een vroege eerste geslachtsgemeenschap

kindercentra NCKO-kwaliteitsmonitor

Het belangrijkste doel van de studie in hoofdstuk 3 was om onafhankelijke effecten van visuele preview en spellinguitspraak op het leren spellen van

NARRATIEVE VAARDIGHEDEN VAN SUCCESSIEF MEERTALIGE ARABISCH-NEDERLANDSE KINDEREN IN VERGELIJKING MET EENTALIGE KINDEREN: EEN PILOOTSTUDIE

Nederlandse Samenvatting

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde

Checklist: Lees- en spellingproblemen en meertaligheid

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Meisjes van 8-12 jaar hebben een betere leervaardigheid dan jongens ( en ook het opleidingsniveau van de ouders speelt een rol).

De Relatie tussen Momentaan Affect en Seksueel Verlangen; de Modererende Rol van de Aanwezigheid van de Partner

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Pedagogische Visie en Beleid

Het Verband Tussen Persoonlijkheid, Stress en Coping. The Relation Between Personality, Stress and Coping

Differences in stress and stress reactivity between highly educated stay-at-home and working. mothers with spouse and young children

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie

Educatief Professioneel (EDUP) - C1

Deel 1 Gebruik van het computerprogramma Behandeldoelen tos. 2 Stappen bij het opstellen van een behandelplan 29

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken)

van Werknemers Well-being Drs. P.E. Gouw

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

Individuele verschillen in. persoonlijkheidskenmerken. Een genetisch perspectief

PWS - Fase 1 - Plan van aanpak Behaald 0 van de 25 punten

Het LOVS rekenen-wiskunde van het Cito

Late fouten in het taalbegrip van kinderen

7 Samenvatting Inleiding

Transcriptie:

Taalontwikkeling bij tweelingen De woordenschatontwikkeling van een tweeling Doctoraalscriptie Pedagogische Wetenschappen Faculteit Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam S. Lagerweij-Janssen Begeleiding: Dr A.A.E. Wagenaar-Cornelissen Amsterdam, Oktober 2006

Abstract The intention of this study was to gain insight into the influence of twin-to-twin interaction on the vocabulary development. Using the diary method the vocabulary development of a single pair of twins in the period between 12 and 24 months was followed. The analysis of the data shows that not only do these twins have a large percentage shared vocabulary, but also that the shared words are taken into active use with generally very small time differences. Using semantic categories as defined in the Lexilijst, it was established that for these twins the shared part of the vocabulary, as well as the share of words taken into active use with a small time difference, show distinct differences per semantic category. The data in this study is inconclusive, but indicative of a possible relation between vocabulary development and twin-to-twin interaction.

Inhoud 1 Inleiding......1 2 Theoretische achtergronden......4 2.1 Taalontwikkeling algemeen......4 2.1.1 Fases in de taalverwerving......4 2.1.2 Aspecten van taal...6 2.1.3 Het taalverwervingsproces......9 2.1.4 Beïnvloedende factoren......11 2.1.5 samenvatting......16 2.2 Taalontwikkeling bij tweelingen......17 2.2.1 Beïnvloedende factoren......18 2.2.2 Samenvatting......23 2.3 Het meten van gesproken taal... 24 2.3.1 De dagboek-methode......25 2.3.2 De Lexilijst... 26 2.3.3 Samenvatting......27 2.4 Samenvatting......28 2.4.1 Vraagstelling...29 3 Onderzoeksopzet......31 3.1 Onderzoeksgroep......31 3.2 Onderzoeksmethode......31 3.3 Data en data verwerking......31 3.4 Indeling in semantische categorieën......32 4 Resultaten... 34 4.1 Verloop van de woordenschatontwikkeling......34 4.2 Gedeelde en niet-gedeelde woordenschat......36 4.3 Gedeelde woordenschat en tijdsverschillen......38 4.4 Woordenschat en de Lexilijst......38 4.4.1 Verdeling Lexilijst en niet-lexilijst woorden.....38 4.4.2 Lexilijst categorieën.....39 4.5 Verhouding gedeelde/niet-gedeelde woordenschat per semantische categorie...41 4.6 Verhouding kleine/grote tijdsverschillen per semantische categorie...43 4.7 Semantische categorieën, gedeelde woordenschat en tijdsverschillen...45 5 Discussie......46 5.1 Verloop van de woordenschatontwikkeling......46 5.2 Gedeelde en niet gedeelde woordenschat......47 5.3 Gedeelde woordenschat en tijdsverschillen......48 5.4 Woordenschat en de Lexilijst......48 5.5 Variatie tussen Lexilijst-categorieën......49 5.6 Vervolgonderzoek......52 5.6.1 Beperkingen van het huidige onderzoek......52 5.6.2 Suggesties voor vervolgonderzoek......54 6 Literatuurlijst......56 7 Bijlagen......60 7.1 Bijlage 1 Verzamelde data......60 7.2 Bijlage 2 Overzichtstabellen en grafieken......65 7.3 Bijlage 3 De Lexilijst......69 7.3.1 Beschrijving van de semantische categorieën......70

1 Inleiding Taalonderzoekers die zich begin twintigste eeuw bezig hielden met het onderwerp taalontwikkeling bij kinderen en hiervoor gebruik maakten van tweelingonderzoek om het verschil aan te tonen tussen aanleg en omgeving, ontdekten dat de taalontwikkeling bij tweelingen anders verloopt dan bij eenlingen. De belangrijkste conclusies uit onderzoek dat in de loop der tijd heeft plaatsgevonden naar het verloop van de taalontwikkeling bij tweelingen zijn dat er over het algemeen sprake is van een vertraagde taalontwikkeling (Day, 1932; Davis, 1937; Savic, 1980; Tomasello e.a., 1986; Dodd&McEvoy, 1994; Butler e.a. 2003; Thorpe e.a. 2003) en dat er bij ongeveer 40% van de tweelingen sprake is van een zogenaamde autonome taal ( Luria&Yudovich, 1956; Zazzo, 1960; Savic, 1980; Bakker, 1987; Dodd&McEvoy, 1992; Bishop&Bishop, 1998). De verklaringen hiervoor worden vooral gezocht in de invloed van extrinsieke factoren. Aangetoond is dat er sprake is van een overheersende invloed van het taalaanbod op het verloop van de woordenschatontwikkeling (Tomasello&Farrar, 1986; Huttenlocher e.a., 1991) en daarom wordt het verminderde taalaanbod door de ouder gezien als een belangrijke oorzaak voor de vertraagde taalontwikkeling bij tweelingen. Vanuit taalkundig opzicht wordt de tweelingsituatie gekenmerkt door het bestaan van een triadische gesprekssituatie waarin tweelingkinderen taal leren. Hierdoor is er sprake van een verminderd taalaanbod van de ouder aan de afzonderlijke tweelingkinderen. Daarnaast is aangetoond dat tweelingouders over het algemeen minder reageren op de taaluitingen van hun kinderen (o.a. Butler e.a. 2003). Een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van een autonome taal bij tweelingen blijkt te zijn dat, door verminderd reageren van tweelingouders op de taaluitingen van hun kinderen, tweelingkinderen elkaar als model kunnen gaan gebruiken en een verkeerde uitspraak bij elkaar bekrachtigen als gevolg waarvan een autonome taal ontstaat die voor buitenstaanders niet te verstaan is (o.a. Bakker, 1987; ). Verder heeft de triadische gesprekssituatie tot gevolg dat tweelingkinderen vergeleken met eenlingen zonder broertje of zusje op een andere manier taal leren. Hierdoor zullen tweelingkinderen in bepaalde opzichten een taalachterstand vertonen en zullen ze in andere opzichten (zoals bijvoorbeeld 'de beurt nemen') juist een voorsprong hebben (Savic, 1980). De laatste decennia is er in diverse empirische onderzoeken (o.a. Barton&Tomasello, 1991; Oshima-Takane e.a., 1996; Barton&Strosberg, 1997; Butler e.a., 2003; Thorpe e.a. 2003; McGregor&Capone, 2004) specifiek aandacht besteed aan de triadische gesprekssituatie en de 1

invloed daarvan op het verloop van de taalontwikkeling, zowel bij eenlingen als bij tweelingen (en een vierling). Op basis van deze onderzoeken is geconcludeerd dat niet alleen het directe taalaanbod (zoals joint attention, zie Tomasello&Farrar, 1986) van de ouder aan het kind een belangrijke rol speelt, maar dat een kind ook taal leert door andere vormen van taalaanbod, zoals door de gesprekken tussen de kinderen onderling en door het volgen van gesprekken tussen de ouder en het andere kind (overheard speech, zie Oshima-Takane e.a., 1996). In deze onderzoeken is vooral gekeken naar de invloed van de triadische situatie op het gedrag van de ouder, zoals bijvoorbeeld in termen van taalaanbod in de dyade ouder-kind. Weliswaar is in diverse onderzoeken aangetoond dat kinderen ook taal kunnen leren van elkaar (o.a. Oshima- Takane, 1996), maar voor zover bekend is er tot op heden geen onderzoek verricht naar het effect van de onderlinge interactie tussen tweelingkinderen op het verloop van de taalontwikkeling. Vanwege de overheersende invloed van het taalaanbod op de woordenschatontwikkeling en gezien het feit dat tweelingkinderen in een gedeelde omgeving grotendeels hetzelfde taalaanbod krijgen, is te verwachten dat er bij een tweeling sprake is van een gelijkenis in het verloop van de woordenschatontwikkeling. Deze gelijkenis kan betrekking hebben op de inhoud van de woordenschat (is er overlap?) enerzijds en op de ontwikkeling in tijd (tijdsverschillen) anderzijds. Door de woordenschat van een tweeling te analyseren kan gekeken worden of er sprake is van een gedeelde woordenschat en er kan vervolgens gekeken worden of er sprake is van tijdsverschillen tussen de kinderen onderling met betrekking tot het in gebruik nemen van dezelfde woorden. Op basis van de overeenkomsten en de verschillen kunnen wellicht conclusies getrokken worden met betrekking tot de invloed van de verschillende soorten taalaanbod op het verloop van de woordenschatontwikkeling. Een manier om onderzoek te doen naar het verloop van de woordenschatontwikkeling bij jonge kinderen (tot 24 maanden) is met behulp van de Lexilijst (Schlichting e.a., 1996), een meetinstrument waarbij de woorden zijn ingedeeld in semantische categorieën De indeling van woorden in deze semantische categorieën is gebaseerd op een tweetal kenmerken, namelijk verschillende soort situaties waarin de woorden gebruikt worden en verschillende woordsoorten. Op basis van de woordenschatanalyse bij een tweeling zou gekeken kunnen worden in hoeverre er sprake is van verschillen in de verdeling gedeelde/niet-gedeelde woorden en de tijdsverschillen van het in gebruik nemen van dezelfde woorden tussen de semantische categorieën uit de Lexilijst. 2

De vraagstelling van deze scriptie luidt dan ook alsvolgt: Zijn er op basis van een indeling in semantische categorieën uit de Lexilijst verschillen zichtbaar in de woordenschatontwikkeling van een tweeling in de periode van 12 tot 24 maanden gekeken naar de verdeling gedeelde en nietgedeelde woorden en de tijdsverschillen van het in gebruik nemen van dezelfde woorden? Om deze vraag te beantwoorden zal er om te beginnen in hoofdstuk 2 een theoretisch kader worden gegeven. Op de eerste plaats zal in paragraaf 2.1 inzicht worden gegeven in het taalontwikkelingproces in het algemeen. Vervolgens zal er in paragraaf 2.2 uitleg worden gegeven over het onderwerp 'taalontwikkeling bij tweelingen' waarna er in paragraaf 2.3 uitleg wordt gegeven over bestaande onderzoeksmethoden voor het meten van gesproken taal. Hoofdstuk 2 wordt afgesloten met een samenvatting (paragraaf 2.4) waarin de vraagstelling en deelvragen zijn geformuleerd. In hoofdstuk 3 wordt uitleg gegeven over de onderzoeksopzet en de onderzoeksmethode. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de resultaten gepresenteerd aan de hand van de deelvragen zoals geformuleerd in paragraaf 2.4. De bespreking van de resultaten en de koppeling met de theorie staat beschreven in de discussie in hoofdstuk 5. Dit hoofdstuk zal worden afgesloten met de presentatie van een zelf bedacht 'interactiemodel' gebaseerd op de conclusies uit deze scriptie. Afrondend wordt er een samenvatting van de scriptie gegeven in hoofdstuk 6. 3

2 Theoretische achtergronden De bestaande theorieën met betrekking tot de taalontwikkeling bij tweelingen zullen in dit hoofdstuk worden behandeld. Om te beginnen zal er uitleg worden gegeven over de taalontwikkeling in het algemeen. Vervolgens zal er aandacht worden besteed aan het verloop van de taalontwikkeling bij tweelingen. 2.1 Taalontwikkeling algemeen De taal is een belangrijk instrument voor kinderen om zich op diverse gebieden te kunnen ontwikkelen. Het taalbegrip en taalgebruik speelt een grote rol in de sociaal-emotionele ontwikkeling, want doordat een kind zich verstaanbaar kan maken, kan het zijn gedachten en gevoelens uiten. Dit is van belang voor het contact dat een kind heeft met leeftijdsgenootjes en met de volwassenen om zich heen. Daarnaast speelt de taal een rol in de cognitieve ontwikkeling van een kind, wat bijvoorbeeld op school naar voren komt bij het leren. Ieder gezond kind dat in een normale situatie opgroeit, gaat uiteindelijk praten. Chomsky, (1975) toonde destijds al aan dat een kind kan leren praten doordat hij beschikt over een aangeboren taalverwervingsmechanisme (o.a.). Dit idee wordt nog steeds gedeeld, alhoewel later onderzoek (o.a. Tomasello&Farrar, 1986a) aantoonde dat vooral het taalaanbod een grote rol speelt in het verloop van het taalverwervingsproces. Dat een kind gaat praten komt dus doordat hij in zijn omgeving wordt blootgesteld aan taal (o.a. Snow&Ferguson, 1977).Hoe het aangeboren taalverwervingsmechanisme en het taalaanbod zich tot elkaar verhouden, is een vraag waar veel onderzoekers zich nog over buigen. Met behulp van tweelingstudies proberen onderzoekers meer zicht te krijgen op de invloed van intrinsieke en extrinsieke factoren in het taalverwervingsproces. De veelgebruikte term taalverwervingsproces (o.a. Gillis&Schaerlaekens, 2000), wordt gehanteerd om aan te geven dat er sprake is van een continu proces dat wordt aangedreven door de interactie tussen een individu en zijn omgeving. Het verloop van het taalverwervingsproces zal worden uitgelegd aan de hand van de rol die het taalaanbod en de taalstimulatie daarbij speelt en hoe intrinsieke en extrinsieke factoren daarop van invloed zijn. Om te beginnen zal inzicht worden gegeven in de verschillende fases en aspecten van taalverwerving. 2.1.1 Fases in de taalverwerving De belangrijkste periode in de taalontwikkeling is de periode van nul tot vijf jaar. In deze 4

periode leert een kind wat taal inhoudt (taalbegrip) en hoe taal gebruikt kan worden (taalproductie). Al spelenderwijs leert een kind dat taal een functie heeft en stapje voor stapje breidt de kennis en vaardigheid van een kind in de taal zich verder uit. Het zich eigen maken van de taal wordt ook wel aangeduid met de term taalverwerving. Hierin zijn een viertal fases te onderscheiden: de pre-linguale fase, de vroeg-linguale fase, de differentiatiefase en de voltooiingsfase (o.a. Gillis en Schaerlaekens, 2000). Pre-linguale fase Het taalbegrip komt op gang nog voordat een kind gaat praten, doordat het kind in zijn omgeving in aanraking komt met de moedertaal waarin hij opgroeit. Vanaf de geboorte (en zelfs al tijdens de tweede helft van de zwangerschap) raakt een kind bekend met de geluiden uit zijn omgeving, zoals de stem van de ouders (met name de moeder), en omgevingsgeluiden, zoals voetstappen en muziek. Tijdens de zogenaamde pre-linguale fase (vanaf de geboorte tot ongeveer een jaar) is een kind zich aan het voorbereiden op het uiteindelijk gaan praten. Als baby verkent een kind zijn eigen stem door allerlei geluiden te produceren en te gaan brabbelen en soms lijken deze geluidjes ook al echt op woordjes of hebben ze al een duidelijke betekenis. Met behulp van deze geluiden, in eerste instantie vooral nog ondersteund door non-verbaal gedrag, leert een baby tijdens het eerste levensjaar dat hij kan communiceren met zijn omgeving. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het bekende kiekeboe-spelletje waarbij een baby leert om van beurt te wisselen met de ouder (turn-taking, Garvey, 1984). Aan het einde van het eerste levensjaar, is een kind eraan toe om niet meer alleen toehoorder te zijn, maar om ook zelf te gaan meepraten. Vroeg-linguale fase De meeste kinderen gaan rond hun eerste verjaardag de eerste echte woordjes produceren. De eerste maanden gebruiken kinderen voornamelijk lossen woorden (eenwoordszinnen) om zich uit te drukken. Het zijn dan vooral naamwoorden (zelfstandig naamwoorden, persoonlijk en aanwijzend voornaamwoorden zoals 'bal, mamma en die') die het kind gebruikt om zich uit te drukken (o.a. Woolfson, 2001). Doordat de woordenschat nog beperkt is zal het kind tijdens het praten non-verbaal gedrag toevoegen om duidelijk te maken wat hij bedoelt. Naast de ontwikkeling van de taalproductie neemt ook het taalbegrip verder toe en het kind leert steeds meer wat de betekenis van taal is en hoe dit gebruikt kan worden. Rond de 18 maanden is er meestal sprake van een plotselinge verandering in de taalproductie. 5

Het aantal geproduceerde woorden breidt zich dan explosief uit, de zogenaamde 'lexical spurt' of 'woordenschatexplosie' (o.a. Dromi, 1999) en ook het aantal woordcategorieen neemt dan toe. Meestal gaat het kind rond die tijd over in het gebruik van tweewoordszinnen, zoals 'die hebben' en 'bal pakken'. Bij 24 maanden neemt de zinslengte verder toe. Een kind praat dan over het algemeen in zinnen van drie of meer woorden en de woordenschat blijft zich verder uitbreiden. Een kind gebruikt dan gemiddeld rond de 300 woorden (Dromi, 1999 en Ganger, 2004), al is er op die leeftijd sprake van grote individuele verschillen. Differentiatie fase De ontwikkeling die een kind tijdens de pre-linguale en vroeg-linguale periode heeft doorgemaakt, wordt tijdens de differentiatie fase (van tweeëneenhalf tot vijf jaar) in een rap tempo verder uitgebreid: de zinnen worden langer en het taalgebruik complexer. Dit hangt samen met de ontwikkelingen die op andere ontwikkelingsgebieden (sociaal-emotioneel, motorisch en cognitief) plaatsvinden, wat zich ook in de taalontwikkeling zal uiten, zoals de groei van de cognitieve vermogens (zoals het geheugen). Tijdens deze periode wordt voor de meeste kinderen de omgeving verder uitgebreid, doordat ze naar de peuterspeelzaal of naar de kleuterschool gaan. Hierdoor krijgen kinderen in deze fase te maken met een ander taalaanbod, wat een versterkend effect op de groei van de taal heeft. Voltooiingsfase Bij een normaal verloop van de taalontwikkeling heeft een kind van vijf jaar zich de volwassen taal bijna volledig eigen gemaakt. De periode van vijf tot negen jaar wordt gezien als een voltooiingsfase waarin het vocabulair zich verder uitbreidt en de complexiteit van de taal verder toeneemt. De basis die een kind tijdens de voorgaande fases heeft gelegd, zal in de voltooingsfase verder worden uitgewerkt. Doordat een kind tijdens deze fase leert lezen en schrijven, zal zijn wereld verruimen en is het kind in mindere mate afhankelijk van het taalaanbod in zijn directe omgeving, alhoewel de leesstof van een kind dat net kan lezen nog beperkt is ten opzichte van de omgevingstaal. 2.1.2 Aspecten van taal De taal bestaat uit een vijftal aspecten (fonologie, semantiek, syntaxis, morfologie, pragmatiek en metalinguistiek) (o.a. Gillis en Schaerlaekens, 2000). De fonologische ontwikkeling (klank gebruik) komt als eerste op gang tijdens de pre-linguale fase, waarbij geluiden geleidelijk over gaan in klanken en woorden. Vervolgens neemt de semantische ontwikkeling zijn aanvang 6

tijdens de vroeg-linguale fase, in de vorm van de woordenschatontwikkeling die dan op gang begint te komen. Vanaf ongeveer 24 maanden komt de ontwikkeling van de andere taalaspecten op gang en neemt de complexiteit van het taalgebruik verder toe (Woolfson, 2001). Vanwege het onderwerp en de vraagstelling (zie paragraaf 2.4.1) van deze scriptie zal hier worden volstaan met een nadere toelichting van de aspecten fonologie en woordenschat. Fonologie De fonologische ontwikkeling komt al op gang tijdens de pre-linguale en vroeg-linguale fase. Tijdens de pre-linguale fase begint een kind met het produceren van klanken wat in de vroeglinguale fase geleidelijk overgaat in het vormen van woorden met een bepaalde betekenis die dan vaak nog incorrect worden uitgesproken. Vanwege het feit dat tijdens de vroeg-linguale fase de fonologische ontwikkeling nog onvoltooid is, zijn kinderen in deze periode vaak nog slecht te verstaan en zijn ze vooral (of uitsluitend) te begrijpen als de context van de gesproken taal bekend is (Woolfson, 2001). Het incorrect uitspreken van woorden heeft te maken met het feit dat de spraakorganen (mond motoriek) nog niet volledig ontwikkeld zijn. Naarmate het kind ouder wordt, zal het als gevolg van rijping en doordat het geheugen zich verder ontwikkelt er steeds beter in slagen om de juiste klanken te produceren en zal het kind zich beter verstaanbaar kunnen maken. Woordenschat Hoe de woordenschatontwikkeling verloopt, verschilt per kind en is afhankelijk van intrinsieke en extrinsieke factoren. Intrinsieke factoren die de woordenschatontwikkeling van een kind bepalen, hebben te maken met de neurobiologische ontwikkeling en kenmerken zoals het geslacht, de intelligentie en gedragskenmerken (zie paragraaf 2.1.4). Wat betreft de extrinsieke factoren hebben diverse onderzoeken (o.a. Tomasello&Farrar, 1986a; Huttenlocher e.a., 1991) aangetoond dat de invloed van de omgeving (taalaanbod) op de woordenschatontwikkeling groot is. Vanwege het feit dat ieder kind in een andere omgeving opgroeit en het taalaanbod per situatie verschilt, zou verwacht kunnen worden dat hierdoor verschillen bestaan in de vroege woordenschat tussen kinderen onderling. Diverse onderzoeken (o.a. Dollaghan e.a. 1999; Hoff, 2003) hebben aangetoond dat er een verband bestaat tussen omgevingsfactoren, zoals opleidingsniveau van de ouders en sociaal economische status (SES), en de woordenschatontwikkeling (zie paragraaf 2.1.4). Naast de woordenschatontwikkeling in kwantitatieve zin, kan er ook gekeken worden naar de woorden die deel uitmaken van de woordenschat. Rescorla (1989) deed onderzoek naar 7

woordgebruik bij kinderen van rond de 24 maanden en toonde aan dat ongeacht de omgeving (sociaal economische status) kinderen een grote overeenkomst (overlap) vertonen in de verschillende woorden die ze gebruiken. Op basis van dit onderzoek is een instrument (Language Development Survey, LDS) opgesteld waarmee de woordenschat van jonge kinderen kan worden onderzocht. Schlichting e.a. (1995b) hebben op basis van de LDS onderzoek gedaan bij Nederlands sprekende kinderen en naar aanleiding hiervan een Nederlandse variant van de LDS ontwikkeld, de zogenaamde Lexilijst (zie paragraaf 2.3.2). Wat betreft het verloop van de woordenschatontwikkeling in de periode van 12 tot 24 maanden bestaat er een algemeen beeld van hoe deze ontwikkeling eruit ziet, dat door vele onderzoekers is aangetoond of bevestigd (o.a. Schlichting, 1995; Dromi, 1999). De eerste woorden worden rond de eerste verjaardag gesproken. Als een kind ongeveer 18 maanden is, en gemiddeld ongeveer 50 woorden gebruikt, is er over het algemeen sprake van een woordenschatexplosie waarbij de woordenschat zich gedurende enkele maanden explosief uitbreidt. Als een kind twee jaar wordt, bestaat de woordenschat gemiddeld uit ongeveer 300 woorden (Dromi, 1999). Hoe op basis van deze aantallen de groeicurve er precies uit ziet, is niet geheel duidelijk. Een manier om de taalproductie van een kind tijdens de vroeg-linguale fase te meten is met behulp van de Lexilijst (Schlichting, 1995), zie paragraaf 2.3.2. Dit onderzoeksinstrument is in Nederland het enige beschikbare (erkende) instrument dat sinds kort in gebruik is genomen op consultatiebureau's. Volgens de normering van de Lexilijst (waarbij met gebruik van de Lexilijst ongeveer de helft van de totale woordenschat van een kind wordt gemeten) ziet de normaallijn van de woordenschatontwikkeling voor meisjes in de periode van 12 tot 24 maanden er als volgt uit: 8

50 45 40 35 Aantal woorden 30 25 20 15 10 5 0 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 Grafiek 2.1: Normaallijn van de woordenschatontwikkeling bij meisjes in de periode van 15 tot 27 maanden volgens de Lexilijst normering; de grafiek geeft de boven en ondergrens aan van de normale bandbreedte voor het aantal nieuwe woorden dat kinderen in die maand produceren (Schlichting, 1995) Maanden Uit grafiek 2.1 blijkt dat meisjes van 15 maanden normaal gesproken een aanvang hebben gemaakt met de taalproductie (variërend met een productie van 1 tot 20 woorden in maand 15) en dat er vanaf 18 tot 20 maanden sprake is van een flinke toename van de woordenschat, de zogenaamde woordenschatexplosie, met een hoogtepunt tussen de 22 en 23 maanden met. De totale woordenschat op basis van de Lexilijst voor meisjes bij 24 maanden ligt volgens Schlichting normaal gesproken tussen de 170 en 180 woorden, wat dus volgens Schlichting ongeveer de helft van de totale woordenschat zou zijn. Dit komt in grote lijnen overeen met de bevindingen van de meeste taalonderzoekers waaronder Dromi (1999) en Ganger (2004). 2.1.3 Het taalverwervingsproces Zoals blijkt uit diverse onderzoeken die eerder genoemd zijn, hebben taalonderzoekers veel interesse in de rol van de ouder in het verloop van de taalontwikkeling van een kind. Dat is niet zo verwonderlijk, want tijdens de voorschoolse periode brengen kinderen hun tijd vooral door in aanwezigheid van de ouder. Hierdoor is de ouder in grote mate bepalend in de manier waarop een kind wordt gestimuleerd om te gaan praten en is het kind de eerste jaren vooral afhankelijk van de ouder in het taalaanbod dat hij krijgt. 9

Taalaanbod Goorhuis en Schaerlaekens (2000) hanteren een brede definitie van het begrip taalaanbod: 'alle geluiden, waaronder gesproken taal, die een kind te horen krijgt vanaf zijn geboorte (en gedeeltelijk al voor zijn geboorte)' Hierbij kan een onderscheid worden aangebracht in omgevingsgeluiden (voetstappen, muziek, geluiden in huis), brede omgevingstaal (gesprekken tussen volwassenen, televisie) en verzorgerstaal (interactie met het kind). De verzorgerstaal (ook wel motherese of babytalk genoemd) wordt in de wetenschappelijke literatuur aangeduid met de term Child Directed Speech (CDS) (o.a. Snow, 2000). Vanaf de geboorte komt een kind op diverse manieren in aanraking met taal. Het taalaanbod is een belangrijk middel dat kinderen gebruiken om te leren praten. Er is bijvoorbeeld aangetoond dat er een positief verband bestaat tussen de hoeveelheid taal die ouders naar hun kinderen gebruiken (Huttenlocher e.a., 1991) en de omvang van de vroege woordenschat en dit geldt dan met name voor het taalaanbod dat inhoudelijk betrekking heeft op de activiteiten van het kind zelf. Tomasello e.a. (1986a en 1992) voerden een aantal experimenten uit om de relatie aan te tonen tussen taalaanbod en woordenschatontwikkeling. Hiermee werd aangetoond dat de gedeelde aandacht (joint attention) tussen ouder en kind een positief effect heeft. Daarnaast werd aangetoond dat de timing van het woordgebruik een grote rol speelt: het noemen van een werkwoord net voor de actie waaraan het werkwoord refereert, is het gunstigst voor het verwerven van die werkwoorden. In taalonderzoek werd tot eind jaren tachtig weinig aandacht besteed aan de invloed van de brede omgevingstaal, zoals de gesprekken die het kind om zich heen volgt (overheard speech) of de gesprekken tussen kinderen onderling (zie paragraaf 2.1.4). Dit heeft te maken met het feit dat veel taalonderzoek in die tijd werd verricht bij Westerse middenklasse gezinnen waarbij gekeken werd naar de interactie tussen een ouder en het kind (ouder-kind dyade). Vanwege het feit dat niet-westerse kinderen (in grote gezinnen) opgroeien in een situatie bestaande uit meerder kinderen en dus relatief minder ouder-kind dyade's en ook door het opkomende gebruik van kinderopvang, is men geïnteresseerd geraakt in de invloed van de gesprekssituatie bestaande uit meerdere personen (zoals de triadische gesprekssituatie ouder-kind-kind) op de taalontwikkeling van een kind. Recent onderzoek (Barton&Tomasello, 1991; Barton&Strosberg, 1997) heeft inzicht gegeven in de manier waarop de taalontwikkeling van een kind hierdoor kan worden beïnvloed Uitleg over de triadische gesprekssituatie en de 10

invloed daarvan op de vroege taalontwikkeling volgt in paragraaf 2.1.4. Taalstimulatie Er zijn verschillende manieren waarop een kind gestimuleerd kan worden om te gaan praten. Een veel gebruikte vorm van taalstimulatie is de herhaling. Het taalaanbod aan jonge kinderen kenmerkt zich doordat het vol staat van herhalingen (Goorhuis&Schaerlaekens, 2000). Doordat een kind herhaaldelijk woorden aangeboden krijgt en de betekenis ervan leert kennen, zal het uiteindelijk zelf ook deze woorden gaan produceren. Het moment waarop een kind een bepaald woord gaat gebruiken is afhankelijk van diverse factoren. Er is echter weinig bekend over welke triggers er precies van invloed zijn op dit proces van taalproductie. Tomasello toonde met zijn experimenten (1986 en 1992) aan dat het aanleren van nieuwe woorden kan worden gestimuleerd door het gericht benoemen van dingen of voordoen van handelingen, waarbij het kind wordt uitgelokt de woorden na te zeggen. Gillis & Schaerlaekens (2000) spreken in dat verband van modeling. Dit principe waarbij nieuwe woorden gericht worden aangeleerd, wordt ook toegepast in de taaltherapie (immitatieve taaltherapie) (Goorhuis & Schaerlaekens, 2000) en is gericht op uitbreiding van de woordenschat. Impliciete feedback wordt veelal gegeven door middel van het herhalen en uitbreiden van wat een kind zegt, wat ook wel wordt aangeduid met de term 'expansie' (Gillis&Schaerlaekens, 2000). Door te herhalen wat een kind zegt en er iets aan toe te voegen (bijvoorbeeld als een kind 'pindakaas' zegt, te vragen wat je nog meer op een boterham kunt smeren), wordt een kind gestimuleerd om na te denken en antwoord te geven en dus meer te gaan praten. Expansies worden gebruikt om fouten te corrigeren of om onvolledige uitingen uit te breiden. Daarnaast worden kinderen bij incorrect taalgebruik gecorrigeerd door middel van negatieve feedback (Snow, 2000). Onderzoek naar taalstimulatie heeft zich primair gericht op de stimulatie van een ouder op het kind. Verder onderzoek zou kunnen uitwijzen in hoeverre er sprake is van taalstimulatie tussen kinderen onderling en wat de betekenis hiervan is. 2.1.4 Beïnvloedende factoren Zoals zojuist is besproken, zijn er verschillende manieren waarop een kind kan worden gestimuleerd om te gaan praten. Of het kind gestimuleerd wordt om te gaan praten, is afhankelijk van extrinsieke factoren (de omgeving). In hoeverre het taalaanbod en de stimulatie ertoe leidt dat de taalontwikkeling op gang wordt gebracht, is tevens afhankelijk van intrinsieke 11

factoren (individuele kenmerken van het kind). Intrinsieke factoren Een normale neurobiologische ontwikkeling is een belangrijke voorwaarde om de taalontwikkeling probleemloos op gang te laten komen. Beschadigingen aan de zintuigen (het gehoor) of de hersenen (bijvoorbeeld als gevolg van een gecompliceerde bevalling) kunnen een belemmerende invloed hebben op een normaal verloop van de taalontwikkeling. Immers gaat het bij taalontwikkeling zowel om het 'luisteren' als om het 'praten'. Als een kind als gevolg van neurobiologische afwijkingen niet in staat is om het taalaanbod om te zetten in taalproductie of om de juiste klanken te produceren, zou dit een taalachterstand of taalontwikkelingsstoornis tot gevolg kunnen hebben. Er wordt gesproken van een taalachterstand als het taalgebruik van een kind kenmerken vertoont van het taalgebruik van een jonger kind. Er is sprake van een taalontwikkelingsstoornis als de opbouw van het taalbegrip en taalproductie zich anders ontwikkelt dan bij leeftijdsgenoten (Gillis&Schaerlaekens, 1990). Vanwege het aangeboren vermogen om te gaan praten (Chomsky, 1975) zou bij afwezigheid van problemen in de neurobiologische ontwikkeling de taalontwikkeling van een kind normaal gesproken op gang moeten komen. Er zijn een nog aantal intrinsieke factoren die (directe of indirect) van invloed zijn op het verloop van het taalverwervingsproces, zoals sexe, intelligentie-ontwikkeling en persoonskenmerken van het kind. Wat betreft de sexe is er een algemene aanname dat meisjes gemiddeld genomen sneller gaan praten dan jongens, wat wordt bevestigd in recente onderzoeken (o.a. Huttenlocher, 1991; Rescorla & Alley, 2001). In het onderzoek van Huttenlocher e.a. (1991) werd aangetoond dat er een duidelijk verschil is in de woordenschatontwikkeling tussen jongens en meisjes van 14 tot 26 maanden. Verder toonden ze aan dat er een duidelijk verband bestaat tussen taalaanbod en woordenschatontwikkeling en dat de gemiddelde voorsprong van meisjes niet veroorzaakt wordt doordat ouders meer tegen meisjes zouden praten (wat veel onderzoekers tot die tijd aannamen), maar door verschil in capaciteiten van de verschillende sexen. Ten aanzien van de intelligentie-ontwikkeling van een kind is er sprake van een wederzijdse invloed tussen intelligentie en taalontwikkeling: het intelligentieniveau van een kind is van invloed op het verloop van de taalontwikkeling en het taalontwikkelingsniveau is van invloed op de cognitieve ontwikkeling en beïnvloedt hierdoor de intelligentie (o.a. Reznick e.a 1997). Andere kindfactoren die de taalontwikkeling (zowel direct als indirect) kunnen beinvloeden, 12

hebben betrekking op persoonskenmerken van een kind. Op jonge leeftijd zijn eigenschappen zoals concentratievermogen, nieuwsgierigheid, vermogen om contact te maken en interesse in taal mede bepalend voor het tempo waarin de taalontwikkeling verloopt. Daarnaast zijn gedragskenmerken van een kind van invloed op het gedrag van de ouder en is er hierdoor tevens sprake van een indirecte invloed. Extrinsieke factoren Naast de individuele kenmerken van een kind, speelt ook de omgeving een grote rol in het verloop van de taalontwikkeling. In de omgeving zijn verschillende kenmerken te onderscheiden, waarvan is aangetoond dat ze van invloed zijn op het taalaanbod, zoals de samenstelling van het gezin, het opleidingsniveau van de ouders en de sociaal economische status. Daarnaast is er sprake van een diversiteit aan interactiepatronen binnen deze omgeving die elk op een andere manier het taalaanbod en de taalstimulatie beinvloeden. Omgevingskenmerken Ieder kind groeit op in een andere omgeving en zal hierdoor op een andere manier worden gestimuleerd om zich op het gebied van de taal te ontwikkelen. Gezinskenmerken die een rol spelen op het gebied van de taalontwikkeling zijn de samenstelling van het gezin en het opleidingsniveau van de ouders. De samenstelling van het gezin is van invloed op de taalontwikkeling van een kind, omdat dit van invloed is op het taalaanbod (zowel kwantiteit als kwaliteit) en de taalstimulatie. Zo lieten Barton & Tomasello (1991) in hun onderzoek zien dat eerstgeboren kinderen in een gezin een sneller taalontwikkelingstempo hebben, onder andere vanwege het feit dat ze meer aandacht van volwassenen krijgen dan kinderen die later in een gezin worden geboren. Dit zou onder andere te maken hebben met de mate van gedeelde aandacht (joint attention) tussen de ouder en het kind (dat meer zou voorkomen in een gezin met één kind) en de relatie daarvan met de woordenschatontwikkeling (Tomasello e.a., 1986a). Dat kinderen ook taal kunnen leren van hun oudere broertjes of zusjes is gebleken uit het onderzoek van Barton&Tomasello (1991) en het onderzoek van Oshima-Takane e.a. (1996) naar de invloed van overheard speech (zie paragraaf 2.1.4). Daarnaast speelt de aanwezigheid van beide ouders uiteraard een rol, vanwege het feit dat er meer aandacht voor de kinderen is als de ouders beiden aandacht aan de kinderen besteden. Wat betreft het verband tussen het opleidingsniveau van de ouders en de taalontwikkeling bij 13

kinderen is in diverse onderzoeken (o.a. Bee e.a., 1982; Dollaghan e.a. 1999) aangetoond dat er een relatie bestaat tussen het opleidingsniveau van de ouders en de taalprestaties (woordenschat, zinslengte en correct taalgebruik) van kinderen. Kinderen van hoger opgeleide ouders zouden betere taalprestaties vertonen dan kinderen van lager opgeleide ouders, wat te maken zou hebben met het taalaanbod dat het kind krijgt. Een ander kenmerk van de omgeving waarin een kind opgroeit, is de sociaal economische status (SES). Over het algemeen wordt aangenomen dat een hogere SES een positief effect heeft op het verloop van de vroege taalverwerving. De invloed van de SES op de taalontwikkeling van kinderen in de periode van 12 tot 24 maanden is onder andere onderzocht in de studies van Hoff (2003) en Rescorla e.a. (2001b). Hoff toonde in haar onderzoek aan dat het verloop van de woordenschatontwikkeling in kwantitatieve zin wordt beïnvloed door de SES, waarbij de kinderen van ouders met een hogere SES een meer uitgebreide woordenschat hadden, als gevolg van genetische factoren en een mogelijk verschil in taalaanbod van de ouder. Het taalaanbod van ouders met een hogere SES, zo is gebleken, kent een uitgebreidere woordenschat en daarnaast kent het taalaanbod een grotere complexiteit en reageren deze ouders vaker op de taaluitingen van de kinderen (Hoff, 2003), wat een positief effect zou hebben op het verloop van de woordenschatontwikkeling.. In de studie van Rescorla e.a. waarin onderzoek werd gedaan naar de taalproductie bij kinderen van 24 maanden, werd met behulp van de Language Development Survey (LDS, zie paragraaf 2.3) geconcludeerd dat de woordenschatontwikkeling in kwalitatieve zin (de inhoud van de woordenschat) ongeacht sociaal economische status vrijwel gelijk is. Dus wat betreft de woordenschatontwikkeling in kwantitatieve zin zijn er verschillen zichtbaar tussen kinderen op basis van de gezinskenmerken, zoals grootte en samenstelling van het gezin, opleidingsniveau van de ouders en sociaal economische status vanwege de verschillen in taalaanbod. Echter in kwalitatieve zin is er (voor zover bekend) op basis van dit onderscheid geen verschil in woordenschatontwikkeling zichtbaar. Interactie-patronen Zoals zojuist besproken, is de samenstelling van het gezin van invloed op het taalaanbod dat een kind krijgt. Afhankelijk van de grootte van het gezin zal er sprake zijn van een of meerdere interactiepatronen. In een gezin met één kind, vinden er vooral een-op-een gesprekken plaats tussen de ouder en het kind (dyade ouder-kind) en, alhoewel in mindere mate, gesprekken tussen beide ouders en het kind (triade ouder-ouder-kind) Bij grotere gezinnen zullen er naast 14

de een-op-een gesprekken ook gesprekken plaatsvinden tussen drie of meerder personen. Diverse onderzoekers ( o.a. Barton&Tomasello,1991; Oshima-Takane e.a., 1996; Barton&Strosberg, 1997) hebben zich gebogen over de verschillen tussen de dyadische en de triadische gesprekssituatie en de invloed daarvan op de taalontwikkeling van een kind. De dyade In een gesprekssituatie is sprake van een dyade als er een gesprek plaatsvindt tussen twee personen. Men gaat ervan uit dat de dyade ouder-kind in het kader van de vroege taalverwerving de meest gunstige situatie is. Dit heeft te maken met het feit dat het kind dan de volledige aandacht van de ouder kan krijgen en er sprake zal zijn van voldoende gelegenheid tot gedeelde aandacht (joint attention) wat een positief effect heeft op de taalontwikkeling (Tomasello&Farrar, 1986a). Diverse onderzoeken (o.a. Barton&Strosberg, 1997) toonden aan dat er in de dyadische gesprekssituatie sprake is van meer interactie tussen de ouder en het individuele kind dan dat het geval is in een gesprekssituatie bestaande uit meerdere personen, zoals de triade ouder-kind-kind of de triade ouder-ouder-kind. Wat betreft het gedrag van de ouder is aangetoond dat er in de dyadische gesprekssituatie meer rechtstreeks tegen het kind gesproken wordt (Oshima-Takane e.a., 1996) en dat de ouder meer reageert op de taaluitingen van het kind (Savic, 1980). Hierdoor is er in de dyadische gesprekssituatie sprake van meer taalaanbod (CDS) en meer taalstimulatie door de ouder dan in de triadische gesprekssituatie. De triade Er wordt gesproken van een triade als een gesprekssituatie bestaat uit drie personen die met elkaar een gesprek voeren over hetzelfde onderwerp. Een triadische situatie kan bestaan uit twee volwassenen en een kind (ouder-ouder-kind)of uit een volwassene met twee kinderen (ouder-kind-kind). De studies van Barton&Tomasello (1991) en Oshima-Takane e.a. (1996) hebben aangetoond wat de verschillen zijn tussen de dyade en de triade met betrekking tot de vroege taalverwerving. Om te beginnen heeft de aanwezigheid van derden (andere ouder of broertje/zusje) invloed op de ouder-kind interactie: er is hierdoor sprake van minder taaluitingen van de ouder rechtstreeks naar het kind en daarnaast reageert de ouder minder op de taaluitingen van het kind (Oshima-Takane, 1996) waardoor er sprake is van minder taalstimulatie in vergelijking tot de dyadische situatie tussen een ouder en een kind. Verder gebruiken ouders met meer kinderen een meer directieve interactiestijl (Barton&Tomasello, 1991), waarvan wordt aangenomen dat dit een minder stimulerende werking heeft op het 15

verloop van de woordenschatontwikkeling in vergelijking tot de expressieve stijl waarbij een ouder gericht met een kind dingen aanwijst en benoemt (Tomasello&Farrar, 1986a). In de situatie bestaande uit twee kinderen van verschillende leeftijden, is de ouder in het taalaanbod vooral gericht op het oudere kind, zowel wat betreft het aantal taaluitingen als wat betreft de complexiteit van de taal. Hierdoor krijgt het jongste kind weliswaar minder direct taalaanbod van de ouder, maar tegelijkertijd krijgt het kind te maken met een ander taalaanbod, namelijk rechtstreeks taalaanbod van het broertje of zusje doordat de kinderen ook op elkaar reageren en daarnaast volgt het kind de gesprekken tussen de ouder en het andere kind (overheard speech) (Oshima-Takane, 1996). Zoals beschreven staat in paragraaf 2.1.3 wordt dit ook gezien als vormen van taalaanbod. Dat latergeboren kinderen in een gezin (of tweelingen) een vertraagde taalontwikkeling zouden hebben als gevolg van een verminderd taalaanbod in de ouder-kind dyade (o.a. Tomasello&Farrar 1986 en Huttenlocher 1991), werd door het onderzoek van Oshima-Takane e.a. (1996) ontkracht. In dit onderzoek naar de taalontwikkeling bij kinderen van rond de 24 maanden werd aangetoond dat kinderen die opgroeiden met een ouder broertje of zusje geen vertraagde taalontwikkeling hadden in vergelijking tot kinderen zonder broertje of zusje. Als gevolg van het opgroeien in een triadische situatie ontwikkelen kinderen namelijk (eerder dan kinderen zonder broertje of zusje) strategieën om deel te nemen aan de gesprekssituatie (Savic, 1980). Hierdoor lopen deze kinderen in bepaalde opzichten (zoals het correct gebruik van persoonlijk voornaamwoorden en het volgen van een gesprek tussen anderen) juist voor in de taalontwikkeling en hangt het er dus van af welk taalaspect onderzocht wordt, zoals semantiek (woordenschatontwikkeling) of syntaxis, in hoeverre een vertraagde ontwikkeling zal worden vastgesteld. Als gevolg van de bevindingen die voortkomen uit de onderzoeken naar de triadische gesprekssituatie, is men van mening dat er niet zozeer sprake is van een vertraagde taalontwikkeling, maar juist van een andere volgorde waarin kinderen zich de moedertaal eigen maken. 2.1.5 samenvatting Het taalverwervingsproces kan worden ingedeeld in verschillende fases en afzonderlijke aspecten. In de periode van 12 tot 24 maanden bevindt een kind zich in de vroeg-linguale fase en zijn de fonologische ontwikkeling en de woordenschatontwikkeling de belangrijkste taalaspecten die op gang zijn gekomen. Het verloop van het taalverwervingsproces wordt beïnvloed door intrinsieke en extrinsieke factoren. Onder intrinsieke factoren verstaat men het 16

aangeboren taalverwervingsmechanisme en kenmerken zoals sexe, intelligentie en persoonskenmerken. Onder extrinsieke factoren verstaat men de omgevingskenmerken zoals grootte en samenstelling van het gezin, het opleidingsniveau van de ouders en de SES. Met betrekking tot de woordenschatontwikkeling wordt de omgevingsinvloed vooral gekenmerkt door het taalaanbod. Er bestaat namelijk een direct verband tussen taalaanbod en woordenschatontwikkeling en de invloed van het taalaanbod op het verloop van de woordenschatontwikkeling is groot. Met betrekking tot het taalaanbod bestaat er een onderscheid tussen één-op-één gesprekken met de ouder (CDS), de gesprekken tussen anderen die een kind volgt (overheard speech) en de gesprekken tussen kinderen onderling. Kinderen die taal leren in een situatie zonder broertjes of zusjes krijgen een ander taalaanbod dan kinderen uit grotere gezinnen en als gevolg hiervan verloopt de taalontwikkeling anders. 2.2 Taalontwikkeling bij tweelingen De taalontwikkeling bij tweelingen heeft lange tijd de aandacht van onderzoekers getrokken variërend van het idee dat tweelingen een soort geheimtaal zouden gebruiken tot het onderzoeken van het taalverwervingstempo. Alhoewel in recente onderzoeksliteratuur (Bishop&Bishop 1998; Ganger, 2006) wordt aangenomen dat 40% van de tweelingen een autonome taal gebruikt, is in de verschillende onderzoeken naar dit onderwerp (Zazzo, 1960; Savic, 1980; Dodd&McEvoy, 1992; Bishop&Bishop, 1998) het bestaan van een aparte tweelingtaal niet bewezen. Aangezien dit onderwerp niet van belang is voor de vraagstelling van deze scriptie, wordt hier niet verder op in gegaan. Wat betreft het tragere verloop van de taalontwikkeling is er in de loop der tijd wel bewijs geleverd (o.a. Day, 1932; Davis, 1937; Savic, 1980; Tomasello e.a. 1986; Butler e.a. 2003; Thorpe e.a. 2003). Specifiek met betrekking tot de woordenschatontwikkeling werd door Tomasello e.a. (1986b) aangetoond (en door McGregor&Capone in 2004 herhaald) dat de gemiddelde taalachterstand bij tweelingen van twee jaar oud tweeëneenhalf maand bedroeg (voor zover bekend zijn er geen gegevens beschikbaar over de spreiding). Het feit dat tweelingen over het algemeen een vertraagde taalontwikkeling vertonen, kan worden verklaard aan de hand van intrinsieke en extrinsieke factoren. 17

2.2.1 Beïnvloedende factoren Intrinsieke factoren Net als bij eenlingen wordt bij tweelingen het verloop van de taalontwikkeling beïnvloed door intrinsieke en extrinsieke factoren. In diverse onderzoeken naar taalontwikkeling bij tweelingen is, op zoek naar verklaringen over de verschillen tussen eenlingen en tweelingen, aandacht besteed aan de invloed van intrinsieke factoren zoals biologische/medische aspecten, sexe en zygositeit (type tweeling). Biologische/medische aspecten Een belangrijke reden dat tweelingen achterlopen in hun taalontwikkeling is gelegen in het feit dat er bij tweelingen, vaker dan bij eenlingen, sprake is van ongunstige biologische factoren, zoals complicaties tijdens de zwangerschap en bevalling (o.a. vroeggeboorte en extreem laag geboortegewicht). Als gevolg van bevallingscomplicaties is er een grotere kans op beschadigingen aan het gehoor of de hersenen wat de taalontwikkeling negatief kan beïnvloeden (Sandbank, 2001). Daarnaast is aangetoond (Grunau e.a., 1990) dat vroeggeboorte en extreem laag geboortegewicht vaak ontwikkelingsachterstanden (ook op het gebied van de taalontwikkeling) tot gevolg hebben. Sexe Wat betreft de sexe geldt voor tweelingen net als voor eenlingen dat jongens over het algemeen achter lopen op meisjes. Dit betekent voor tweelingjongens dat ze een grotere taalvertraging hebben dan tweelingmeisjes. Dit idee is door diverse onderzoekers bevestigd (o.a. Koch, 1966; Hay e.a.1987), alhoewel de conclusie van Munsinger&Douglass (1976) was dat het verschil tussen jongens en meisjes bij tweelingen kleiner is dan bij eenlingen, al wordt dit niet nader verklaard. Zygositeit Er zijn verschillende soorten tweelingen te onderscheiden. Om te beginnen kan er een indeling worden gemaakt op basis van de zygositeit: een-eiig of twee-eiig. Op basis van deze indeling kan gekeken worden naar de verdeling van de sexen, waardoor er vijf verschillende typen tweelingen te onderscheiden zijn: 18

jongen-jongen meisje-meisje een-eiig jongen-jongen meisje-meisje twee-eiig jongen-meisje Table 2.1: Indeling op basis van zygositeit: verschillen typen tweelingen Koch (1960) heeft als een van de weinige onderzoekers aandacht besteed aan de verschillen in taalontwikkeling bij tweelingen op basis van zygositeit en sexe en ondanks dat dit een oudere studie is, worden deze ideeën nog steeds gebruikt. Haar conclusie was dat er verschillen zichtbaar zijn op basis van de indeling naar zygositeit en sexe. Echter deze verschillen zijn gering en worden gekoppeld aan biologische aspecten en sexe: aangezien er bij een-eiige tweelingen vaker dan twee-eiige tweelingen sprake is van complicaties tijdens de zwangerschap of bevalling (Sandbank, 1999), hebben een-eiige tweelingen als gevolg daarvan gemiddeld genomen een grotere taalachterstand, waarbij jongens gemiddeld lager scoren dan meisjes. Wat betreft het verschil in taalachterstand tussen een- en twee-eiige tweelingen, zo stelt Koch (1966), zou de taalachterstand bij twee-eiige tweelingen deels gecompenseerd worden doordat twee-eiige kinderen een minder grote gelijkenis vertonen als gevolg waarvan er, meer dan bij een-eiige tweelingen, een concurrentiestrijd ontstaat die een stimulerende werking op de taalontwikkeling zou hebben. Door het onderzoek van Record e.a. (1970) waarin werd aangetoond dat de invloed van sociale factoren groter was dan de invloed van aangeboren factoren, is er vanaf die tijd in taalonderzoek bij tweelingen vooral aandacht besteed aan de invloed van omgevingsfactoren. Wellicht is er om deze reden sindsdien in de onderzoeken weinig aandacht meer besteed aan de verschillen op basis van sexe of zygositeit. Extrinsieke factoren Recent onderzoek heeft het idee bevestigd dat niet zozeer de intrinsieke maar juist de extrinsieke factoren, de gedeelde postnatale omgeving, de grootste invloed heeft op het verschil in verloop van de taalontwikkeling bij tweelingen (o.a Barton&Stros berg, 1997; Thorpe e.a., 2003). 19

Omgevingskenmerken De omgeving waarin een tweeling opgroeit wordt net als bij eenlingen beïnvloed door de omgevingskenmerken die zijn besproken in paragraaf 2.1.4. Daarnaast is er bij een tweeling sprake van een specifieke tweelingsituatie. Een belangrijk kenmerk van de tweelingsituatie is dat er sprake is van een gedeelde omgeving. Een tweeling zal vanaf de geboorte (en ook daarvoor) de omgeving moeten delen. De manier waarop de omgeving door de kinderen gedeeld wordt, is van invloed op de ontwikkeling van beide kinderen. In lichamelijk opzicht is bijvoorbeeld tijdens de zwangerschap de manier waarop de voedingsstoffen worden verdeeld van invloed op de groei van de foetussen (Piontelli, 1992). Vanaf de geboorte zal een tweeling ook in sociaal opzicht de omgeving moeten delen (Sandbank, 1999). Met betrekking tot het verloop van de taalontwikkeling leidt de gedeelde omgeving ertoe dat een tweeling de aandacht van de ouder moet delen. Hierdoor krijgen tweelingkinderen vergeleken met eenlingen minder taalaanbod, zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht (Lytton, 1980; Bornstein&Ruddy, 1984; Tomasello e.a., 1986b; Bishop&Mogford, 1993, Barton&Strosberg, 1997; McGregor&Capone, 2004). Onderzoek naar de invloed van gezinskenmerken in de tweelingsituatie op het verloop van de taalontwikkeling (Thorpe e.a. 2003) heeft aangetoond dat tweelingouders meer last hebben van stress en vaker depressieve klachten vertonen. De last van tweelingouders zou groter zijn, vanwege de zorg voor twee kleine kinderen tegelijk (met elk hun eigen slaap- en voedingspatroon). Verder zouden tweelingouders doordat ze meer tijd kwijt zijn met huishoudelijk werk minder (gericht) tegen de kinderen praten en minder reageren op de taaluitingen van de kinderen (Savic, 1980) en vertonen ze minder momenten van gedeelde aandacht met een kind (Tomasello e.a., 1986b). Deze factoren worden in diverse studies (o.a. McGregor&Capone, 2004) genoemd als remmende factoren met betrekking tot de taalontwikkeling bij tweelingen. Thorpe e.a. (2003) toonden echter aan dat de invloed op de taalontwikkeling in mindere mate voortkomt uit de hierboven genoemde omgevingsfactoren, maar vooral samenhangt met de interactie tussen de moeder en het kind. Dus tweelingen vertonen over het algemeen een taalachterstand als gevolg van het feit dat tweelingouders minder tegen de afzonderlijke kinderen praten en minder reageren op de taaluitingen van de kinderen. Daarnaast is er in de tweelingsituatie sprake van een triadische gesprekssituatie die het verloop van de taalontwikkeling beïnvloedt 20