Verzoekster gaf in haar brief aan een zoontje van twee jaar te hebben die door de inval psychische schade heeft geleden.

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 20 januari 2005 Rapportnummer: 2005/015

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Beoordeling. h2>klacht

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland. Datum: 11 februari 2015 Rapportnummer: 2015/030

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket. Oost-Nederland en de politie-eenheid Oost-Brabant

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale eenheid Amsterdam. Datum: 30 december Rapportnummer: 2013/218

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Datum: 23 april 2004 Rapportnummer: 2004/135

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie-eenheid Den Haag. Publicatiedatum 9 september 2014 Rapportnummer 2014/098

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

1.3 De auto van verzoeker bleef achter in een parkeervak waar parkeerbelasting moest worden betaald.

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Beoordeling. h2>klacht

Als aan één van de voertuigverplichtingen niet wordt voldaan, is dat strafbaar (zie Achtergrond, onder 1. en 2.).

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. 2014/108 de Nationale ombudsman 1/6

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Beoordeling. h2>klacht

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling Bevindingen

V. stelde verzoeker van deze overdracht bij brief van dezelfde datum op de hoogte.

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 19 juli Rapportnummer: 2012/117

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, thans regionale politie-eenheid Noord-Holland.

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Zeeland-West-Brabant. Datum: 7 juli Rapportnummer: 2014/071

Rapport. Datum: 22 juni 2006 Rapportnummer: 2006/222

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/124

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Datum: Rapportnummer: 2011/234

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/389

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/213

Beoordeling. h2>klacht

Een onderzoek naar een onduidelijke intrekkingsbrief van het Openbaar Ministerie.

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

Rapport. Datum: 12 maart 2002 Rapportnummer: 2002/066

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/027

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 3 mei 2004 Rapportnummer: 2004/151

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/379

Als aan één van de voertuigverplichtingen niet wordt voldaan, is dat strafbaar (zie Achtergrond, onder 1. en 2.).

Rapport. Datum: 22 november 1999 Rapportnummer: 1999/481

Rapport. Datum: 17 november 1999 Rapportnummer: 1999/470

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland uit Amsterdam. Datum: 14 juni 2012

Rapport. Datum: 8 mei 2002 Rapportnummer: 2002/142

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 1 mei 2007 Rapportnummer: 2007/083

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/010

Een onderzoek naar het vorderen van een identiteitsbewijs door de politie.

Rapport. Datum: 7 november 2001 Rapportnummer: 2001/349

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Voorts klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren die nacht zonder toestemming zijn huis zijn binnengetreden.

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Rapport. Datum: 30 juli 1999 Rapportnummer: 1999/337

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/388

Beoordeling Bevindingen

3. In het proces-verbaal van bevindingen staat over het letsel vermeld:

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Transcriptie:

Rapport

2 h2>klacht Verzoekster klaagt erover dat haar vriend op 10 februari 2008 in haar woning is aangehouden door een arrestatieteam, terwijl er naar haar zeggen onvoldoende reden was om voor deze aanhouding een arrestatieteam in te zetten. Beoordeling Algemeen 1. Verzoekster diende bij brief van 11 februari 2008 aan de Nationale ombudsman een klacht in over de hoofdofficier van justitie te Utrecht vanwege het feit dat haar vriend K. op 10 februari 2008 in haar woning is aangehouden door een arrestatieteam (AT). Verzoekster stelde dat K. werd aangehouden voor een oude straf van negen dagen hechtenis, terwijl hij nooit een brief had gekregen om zich te melden dan wel er politie aan de deur was geweest om hem op deze straf te wijzen. Het was volgens verzoekster nog het meest vreemd dat K. een paar weken ervoor een avond had vastgezeten op het politiebureau en hij twee weken voor de aanhouding de politie had geholpen bij de aanhouding van zijn buurman. Verzoekster gaf in haar brief aan een zoontje van twee jaar te hebben die door de inval psychische schade heeft geleden. 2. Omdat verzoekster haar klacht nog niet aan het Openbaar Ministerie had voorgelegd - dat toestemming had gegeven voor de inzet van het AT - stuurde de Nationale ombudsman haar klacht bij brief van 27 februari 2008 ter behandeling door aan de hoofdofficier van justitie van het parket Utrecht. 3. De plaatsvervangend hoofdofficier van justitie berichtte verzoekster bij brief van 11 maart 2008 dat er toestemming is gegeven voor de inzet van het AT in verband met het feit dat K. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, zeer vluchtgevaarlijk is, in het verleden is gebleken dat hij niet schuwt om jegens de politie geweld te gebruiken en hij een lijst met antecedenten heeft. Dit leverde volgens de plaatsvervangend hoofdofficier bij elkaar voldoende grond op om toestemming te verlenen voor de inzet van het AT. Hij achtte de klacht kennelijk ongegrond. Omdat verzoekster hiermee niet tevreden was, wendde zij zich bij brief van 20 maart 2008 opnieuw tot de Nationale ombudsman. Bevindingen

3 1. Verzoekster klaagt erover dat haar vriend K. op 10 februari 2008 in haar woning is aangehouden door een arrestatieteam (AT), terwijl er naar haar mening onvoldoende reden was om voor deze aanhouding een AT in te zetten. 2. De minister van Justitie heeft de Nationale ombudsman bij brief van 7 juli 2008 laten weten dat K. nog een straf moest uitzitten in verband met een onherroepelijk geworden vonnis. Er werd een AT ingezet omdat bekend was dat K. vluchtgevaarlijk is en hij het gebruik van geweld jegens de politie niet schuwt. Volgens de minister is K. in zowel 2006 als in 2007 door een AT aangehouden en ook vóór 2006 heeft aanhouding meerdere malen door een AT plaatsgevonden. De reden voor de inzet van het AT bij deze aanhoudingen vloeit voort uit het vluchtgevaarlijke gedrag van K. Er is gebleken dat hij meerdere malen heeft geprobeerd aan zijn aanhouding te ontkomen, waarbij hij in het verkeer alle denkbare risico's nam, waardoor gevaar ontstond voor andere weggebruikers. De minister heeft gesteld dat K. ooit heeft getracht aan de politie te ontkomen op een motor, waarbij hij het overige verkeer in gevaar bracht en uiteindelijk tegen een bushokje tot stilstand kwam. Voorts schuwt K. geen geweld jegens de politie. Zo reed hij in 2001 zonder rijbewijs in een auto waarbij hij opzettelijk tegen een politieauto aanreed om aan zijn aanhouding te ontkomen. Volgens de minister blijkt hieruit genoegzaam dat K. levensgevaarlijke situaties veroorzaakt op het moment dat hij aangehouden dreigt te worden. De minister heeft voorts aangegeven dat de verblijfplaats van K. geen rol van betekenis heeft gespeeld in de afweging om een AT in te zetten bij de aanhouding. K. heeft een strafblad dat bestaat uit 20 pagina's, die met name betrekking hebben op inbraken. Daarnaast heeft K. zich veelvuldig schuldig gemaakt aan overtreding van de Wegenverkeerswet, alsmede aan heling en openlijke geweldpleging, aldus de minister. De minister heeft gesteld dat de hoofdofficier van justitie op goede gronden toestemming heeft gegeven voor de inzet van een AT en acht de klacht ongegrond. 3. Een medewerker van het Centraal Justitieel Incassobureau heeft een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman tijdens een telefoongesprek op 16 juli 2008 laten weten dat de straf die K. op 10 februari 2008 moest ondergaan, een subsidiaire hechtenis van negen dagen betrof wegens het niet voldoen van een geldboete. 4. Op 16 juli 2008 heeft een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman gesproken met rechercheur B. van het regionale politiekorps Utrecht. B. heeft tijdens dit gesprek verklaard dat hij niet degene is geweest die toestemming heeft gevraagd voor de inzet van een AT, maar dat de hulpofficier van justitie waarschijnlijk om deze toestemming heeft verzocht vanwege de vluchtgevaarlijkheid van K. Zo zou K. op 7 juni 2007 aan een controle van de surveillancedienst hebben willen ontkomen, waarbij hij allerlei stunts

4 uithaalde en hierbij het overige verkeer in gevaar bracht. B. heeft voorts verteld dat K. op 6 maart 2006 na zijn aanhouding wist te ontsnappen toen hij werd overgebracht naar het arrestantencomplex te Amersfoort. Volgens B. is hij toen met een gestolen auto naar België gevlucht. In 2002 had K. met een gestolen motor een ernstig verkeersongeluk veroorzaakt, aldus B. De neef van K. zat achterop de motor en raakte ernstig gewond. Verder had K. in 2001 zonder rijbewijs ingereden op een politievoertuig en wilde hij er bij een controle op 21 november 2007 eveneens vandoor. B. heeft verklaard dat hij de exacte feiten met betrekking tot deze voorvallen niet wist en verwees naar de dossiers om meer duidelijkheid te krijgen over hetgeen in het verleden ten aanzien van K. is voorgevallen. Volgens B. kwam op 5 februari 2008 bij de politie het bericht binnen dat K. kon worden aangehouden. Er was een afspraak op persoon gemaakt, hetgeen wil zeggen dat wanneer een politieambtenaar K. toevallig zou zien, hij zou kijken of het mogelijk was om K. op een veilige wijze aan te houden. Op 10 februari 2008 kwam er informatie binnen dat K. in de woning van zijn vriendin zou verblijven, aldus B. Volgens B. is het vluchtgevaar dat bij K. bestaat de reden dat er een AT wordt ingezet bij zijn aanhouding. B. heeft verklaard dat het hem niet bekend is dat K. ooit fysiek geweld jegens de politie heeft gebruikt. Volgens B. valt er prima een praatje met K. te maken wanneer hij niets gedaan heeft, maar gaat K. er vandoor wanneer hij gezocht wordt of een strafbaar feit heeft begaan. 5. Uit door de politie toegestuurde stukken, afkomstig uit de dossiers van K., blijkt dat K. onder meer bij de volgende incidenten was betrokken: 13 augustus 2001: bij de politie kwam een melding binnen van een woninginbraak. Getuigen hadden twee personen gezien die wegreden in een kleine Fiat. Politieambtenaren signaleerden in de omgeving een kleine Fiat met daarin K. en X. Het lukte de politie om X aan te houden, maar K. ging er snel vandoor; 14 augustus 2001: tijdens een surveillancedienst zagen politieambtenaren een auto met één zijde over de stoep rijden, met K. als bestuurder. Toen de politieauto was gekeerd om achter de auto aan te rijden, verdween deze met hoge snelheid uit het zicht. Later die avond zag de politie de auto opnieuw rijden en de politie reed op de auto af. De politie zag K. achter het stuur zitten, terwijl het de politieambtenaren ambtshalve bekend was dat K. geen rijbewijs had. Zij wilden de auto controleren. Om weg te komen stuurde K. de auto tegen de linkervoorzijde van de politieauto, waarna K. met hoge snelheid doorreed op onder meer een trottoir en groenstrook, waar verschillende mensen (waaronder kinderen)

5 liepen. Nadat K. de auto had klemgereden, sprong hij uit de auto en ging er vandoor. 's Avonds probeerde de politie K. thuis aan te houden, maar K. bleek niet thuis te zijn; 21 november 2001: tijdens een surveillance vermoedden politieambtenaren dat er in een bedrijfspand een inbraak plaatsvond. Toen zij polshoogte namen, zagen zij een persoon uit het raam klimmen, die vervolgens weg sprintte. Dit bleek K. te zijn. Een politieambtenaar rende er achteraan maar kon K. niet te pakken krijgen; 16 januari 2002: twee politieambtenaren waren op weg naar een mogelijke inbraak toen zij onderweg een auto met vier inzittenden zagen, waaronder K. dan wel zijn tweelingbroer. Aangezien K's tweelingbroer nog moest worden aangehouden, liep één van de politieambtenaren naar de auto om te kijken of deze in de auto zat. K. bleek in de auto te zitten. Voorts zag de politie een koevoet en een donkerkleurig stoffen kledingstuk (vermoedelijk bivakmuts of handschoenen). De politie verzocht om assistentie, maar K. rende al weg en wist te ontkomen; 11 maart 2002: een politieambtenaar zag K. een auto besturen, zonder in bezit te zijn van een rijbewijs. Toen K. de politieambtenaar in de gaten kreeg, ging hij er als een speer vandoor; 13 maart 2002: tijdens een verkeerscontrole gaf een politieambtenaar een auto een stopteken. De bestuurder gaf hieraan geen gevolg. Ook werd geen gevolg gegeven aan het teken de auto aan de kant te zetten. De bestuurder reed verder. De twee politieambtenaren herkenden de bestuurder als K.; 16 maart 2002: twee politieambtenaren stonden hun dienstauto vol te tanken bij een benzinestation, en zagen K. daar ook staan tanken. K. kreeg de politie in de gaten en rende er vandoor. De auto bleek als gestolen gesignaleerd te staan; 23 augustus 2002: K. werd er onder meer van verdacht met een gestolen crossmotor een ernstige aanrijding te hebben veroorzaakt, waarbij betrokkenen zwaar lichamelijk letsel opliepen; 9 maart 2006: een politieambtenaar hield K. op bevel van de officier van justitie in een woning aan wegens de verdenking van diefstal. Tijdens zijn overbrenging naar het arrestantenverblijf te Amersfoort wist K. te ontvluchten; 31 december 2006: K. werd verdacht van onder meer zware mishandeling. Nadat K. buiten aan een aanhouding door reguliere politieambtenaren wist te ontkomen, deed het AT een poging hem in een pand aan te houden. Het AT trof K. echter niet aan. 's Avonds belde K. de politie omdat hij had vernomen dat hij werd gezocht. K. sprak met de politie af dat hij zich uiterlijk 1 februari 2007 zou komen melden, hetgeen hij niet heeft gedaan. Hierop is K. op 11 februari 2007 door het AT aangehouden in de woning van verzoekster;

6 2 februari 2007: de politie achtervolgde een auto waarvan het vermoeden bestond dat deze was gestolen. De bestuurder - die achteraf K. bleek te zijn - probeerde met hoge snelheid (90/100 km/u) in de stad Utrecht aan de politie te ontkomen. Nadat de auto was vastgereden in het zand, gingen de inzittenden er vandoor. Eén van de passagiers kon worden aangehouden. 21 maart 2007: politieambtenaren probeerden samen met het AT K. in zijn woning aan te houden omdat K. in een strafzaak als getuige diende te worden gehoord. K. werd niet in de woning aangetroffen; 7 juni 2007: twee politieambtenaren hielden K. op heterdaad aan wegens de verdenking van het negeren van een stopteken tijdens een verkeerscontrole. K. ging er vandoor en werd in de achtertuin van een woning door de politie aangetroffen; 21 november 2007: twee politieambtenaren hielden K. op straat aan in verband met een vermeende diefstal van een snorfiets. Nadat de politieambtenaren de snorfiets zonder verlichting aan de verkeerde kant van de weg zagen rijden, wilden zij de bestuurder aanspreken. Deze keerde en reed verder. Toen zij de bestuurder riepen om te stoppen, reed deze echter door. Na abrupt te hebben geremd, kwam de snorfiets ten val en ging de passagier er vandoor. De bestuurder kon niet ontkomen en werd in ieder geval wegens verdenking van overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet aangehouden. De bestuurder bleek K. te zijn; 24 mei 2008: naar aanleiding van de melding van een inbraak hielden vier politieambtenaren drie verdachten aan, die met een kapotte auto bij een tankstation stonden. Eén van hen was K. Nadat was gebleken dat de melding van de inbraak niet te koppelen was aan deze drie verdachten, werden zij die dag weer in vrijheid gesteld; 8 juni 2008: twee politieambtenaren gingen naar de woning van K. in verband met het feit dat K. een auto zou hebben geleend waarmee een aanrijding was veroorzaakt. Omdat de gemeente geen aangifte had gedaan van de schade aan de boom en er onvoldoende bewijs was dat K. zonder rijbewijs had gereden, sloot de politie de zaak. 6. Verzoekster liet de Nationale ombudsman bij brief van 15 september 2008 weten dat het openstaande vonnis een subsidiaire hechtenis betrof wegens het niet voldoen aan een taakstraf. Voorts liet zij weten dat een aantal door de politie genoemde incidenten geen betrekking had op K., maar op diens tweelingbroer. Beoordeling 7. Het evenredigheidsvereiste houdt in dat bestuursorganen voor het bereiken van een doel een middel aanwenden dat voor de betrokkenen niet onnodig bezwarend is en dat in evenredige verhouding staat tot dat doel. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie slechts

7 toestemming voor de inzet van een AT mag geven indien aanhouding niet op andere, minder ingrijpende wijze, mogelijk is. 7.1. De inzet van een AT wordt algemeen beschouwd als een zwaar geweldsmiddel. Dit heeft te maken met de wijze van optreden van AT's. Een AT treedt op als een operationele eenheid en maakt daarbij gebruik van specifieke aanhoudingstechnieken - en tactieken. De werkwijze van AT's is gebaseerd op snelheid van handelen en het verrassingseffect en is er op gericht de aan te houden persoon geen gelegenheid te bieden van zijn (vuur)wapen gebruik te maken dan wel te voorkomen dat op andere wijze een levensbedreigende omstandigheid ontstaat. Zo worden woningen standaard betreden zonder toestemming van de bewoner, worden aangehouden personen meteen na hun aanhouding geboeid en worden zij veelal geblinddoekt. De overrompelende werkwijze van een AT houdt daarom een ernstige inbreuk in op grondrechten van betrokken burgers, zoals het huisrecht en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De toestemming om een AT in te zetten mag dan ook niet onnodig bezwarend uitwerken voor de betrokkene(n) en dient in evenredige verhouding te staan tot het te bereiken doel. 7.2. Ingevolge artikel 8 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen (zie Achtergrond, onder 1.) kan een AT worden ingezet indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een levensbedreigende omstandigheid tegen de politie of anderen dreigt. Ditzelfde artikel bepaalt ook welke werkzaamheden het AT mag verrichten, zoals het verrichten van een planmatige aanhouding. Voor de inzet van een AT is toestemming vereist van de hoofdofficier van justitie, diens plaatsvervanger of een door hem aangewezen officier van justitie eerste klas (zie Achtergrond, onder 2.). 8.1. Vast is komen te staan dat K. is aangehouden omdat hij nog een onherroepelijk vonnis had openstaan van negen dagen subsidiaire hechtenis. De politie kreeg op 5 februari 2008 het bericht binnen dat K. kon worden aangehouden. Er werd een afspraak op persoon gemaakt, hetgeen betekent dat wanneer de politie K. toevallig ergens zou signaleren, er zou worden gekeken of hij op een veilige wijze kon worden aangehouden. Nadat de politie informatie binnen kreeg dat K. bij verzoekster verbleef, heeft de hoofdofficier van justitie toestemming gegeven om K. door AT aan te laten houden. 8.2. Het is de Nationale ombudsman gebleken dat wanneer K. door de politie wordt aangehouden dan wel weet dat hij wordt gezocht, hij er alles aan doet om uit handen van de politie te blijven dan wel te ontvluchten. Niet is gebleken dat K. zich gewelddadig gedraagt om aan zijn aanhouding te ontkomen. Wel neemt hij tijdens zijn vluchtpogingen grote risico's in het verkeer, waardoor hij in het verleden andere weggebruikers en ook zichzelf dan wel zijn medepassagiers in gevaar heeft gebracht. Uit de door de politie toegestuurde stukken blijkt dat deze risico's zich voordoen wanneer de politie buiten op

8 straat met K. in contact komt, bijvoorbeeld wanneer de politie K. een stopteken geeft, hem achtervolgt, hem tracht aan te houden dan wel K. in de veronderstelling is dat één van deze situaties zich voordoet. Niet is gebleken dat er in het verleden risicovolle situaties zijn ontstaan toen K. in een woning werd aangehouden. De Nationale ombudsman is er derhalve niet van overtuigd dat de aanhouding in verzoeksters woning slechts door een AT kon worden verricht en oordeelt dat redelijkerwijs niet kan worden aangenomen dat er bij een reguliere aanhouding per definitie sprake is van een levensbedreigende situatie, zoals genoemd in artikel 8 BBRP. Dat aanhouding van K. wellicht op andere wijze mogelijk was, wordt bevestigd door het feit dat er een afspraak op persoon was gemaakt en K. dus eerder door reguliere politieambtenaren kon worden aangehouden indien de politie hem tussen 5 en 10 februari 2008 had gesignaleerd en had ingeschat dat aanhouding op veilige wijze kon plaatsvinden. Dit impliceert dat een aanhouding door reguliere politieambtenaren niet was uitgesloten. Bovendien is K. op 9 maart 2006 ook nog op reguliere wijze in een woning aangehouden door slechts één politieambtenaar. Voorts is van belang dat er met de aanhouding geen haast was geboden en het om de executie van een zeer geringe vrijheidsstraf als subsidiaire straf ging. De Nationale ombudsman oordeelt dan ook dat er onvoldoende reden was voor de hoofdofficier van justitie om toestemming te geven K. door een AT in verzoeksters woning aan te laten houden. Gelet op de persoon van K. kon echter niet worden verwacht dat K. zichzelf zou komen melden op het politiebureau. K. heeft immers in het verleden laten zien dat hij een toezegging om naar het politiebureau te komen niet nakomt en dat hij er alles aan doet om uit handen van de politie te blijven. Ook kon niet worden verwacht dat K. enkele weken voor de bewuste aanhouding tijdens zijn eerdere contacten met de politie was aangehouden - zoals verzoekster suggereert - omdat toen nog niet bekend was dat het betreffende vonnis ten uitvoer zou worden gelegd. De Nationale ombudsman oordeelt dat de hoofdofficier van justitie de politie opdracht had moeten geven om te zoeken naar een minder ingrijpende wijze van aanhouding. Gelet op de persoon van K. kan de Nationale ombudsman zich voorstellen dat een dergelijke aanhouding wellicht meer van de politie vergt dan een reguliere aanhouding. Nu het hier een aanhouding buiten heterdaad betrof die niet spoedeisend was, had de politie deze aanhouding goed kunnen voorbereiden om te voorkomen dat K. er weer vandoor zou gaan. Het Openbaar Ministerie heeft met het geven van toestemming voor de inzet van het AT gehandeld in strijd met het evenredigheidsvereiste. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

9 Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het Openbaar Ministerie te Utrecht is gegrond, wegens schending van het evenredigheidsvereiste. Onderzoek Op 11 februari 2008 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw Y. te Zeist, met een klacht over een gedraging van het Openbaar Ministerie te Utrecht. Omdat verzoekster haar klacht nog niet aan het Openbaar Ministerie had voorgelegd, stuurde de Nationale ombudsman de klacht ter behandeling door aan de hoofdofficier van justitie te Utrecht. Nadat verzoekster zich bij brief van 20 maart 2008 opnieuw tot de Nationale ombudsman wendde, stelde de Nationale ombudsman naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, een onderzoek in. In het kader van het onderzoek werd de minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd het regionale politiekorps Utrecht om informatie verzocht en vond er een gesprek plaats met een rechercheur van de politie. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoekster gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: Verzoekschrift van 20 maart 2008, met bijlagen. Reactie van de minister van Justitie van 7 juli 2008. Informatie van het Centraal Justitieel Incassobureau van 16 juli 2008. Verklaring van rechercheur B. van het regionale politiekorps Utrecht van 16 juli 2008. Informatie van het regionale politiekorps Utrecht uit de dossiers van K. Bevindingen

10 Zie onder Beoordeling. Achtergrond Besluit beheer regionale politiekorpsen Artikel 8, eerste lid, onder a "1. Het regionale politiekorps beschikt, zelfstandig of samen met een of meer andere regionale politiekorpsen, over een eenheid die uitsluitend tot taak heeft, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen dreigen, de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. het verrichten van planmatige aanhoudingen ( )" 2. Circulaire aanhoudings- en ondersteuningseenheden van 15 mei 2007 "7. Verlenen van toestemming tot inzet van een AOE Aangezien de toestemming tot inzet van een AOE een zwaarwegende beslissing is, die verstrekkende gevolgen kan hebben, dient in beginsel de hoofdofficier van justitie, onder wiens gezag het opsporingsonderzoek plaatsvindt deze toestemming te verlenen. De hoofdofficier van justitie draagt zorg voor vervanging voor het geval dat hij zelf niet in staat is op een verzoek tot inzet te beslissen. Hij kan daartoe de plaatsvervangend of fungerend hoofdofficier van justitie aanwijzen of een officier van justitie in de rang van officier eerste klasse van zijn parket ( )."