/1/R4, ECLI: NL: RVS:

Vergelijkbare documenten
Bestemmingsplan en geluid

Nota wijzigingen bestemmingsplan Molendijk-Industrieweg n.a.v. Uitspraak Raad van State

Uitspraak /1/R3

ECLI:NL:RVS:2013:1951

Uitspraak /2/R3

Bestemmingsplan. Geluidverkaveling is ruimtelijk relevant en kan in de planregels worden vastgelegd.

Uit: Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1491 (AB 2014/400)

Uitspraak /1/R1

3.1. Jurisprudentie I. Ruimtelijk ordeningsrecht TBR 2015/126

Afdeling bestuursrechtspraak. Uw kenmerk. Behandelend ambtenaar

Uitspraak /1/R2

Uitspraak /1/R2

Toelichting. Bestemmingsplan. "Uitbreiding geluidzone Derde Merwedehaven"

Uitspraak /1/R2

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

HABITAT ADVOCATENKANTOOR OMGEVINGSRECHT WONEN I ONDERNEMEN I NATUUR

Noot: Er is een verandering van de Revi voorzien waarin afstanden gegeven gaan worden.

1)estuursreclaqirA,IL

Partiële herziening zone industrielawaai Molendijk-Industrieweg. ontwerpbestemmingsplan. rboi. 25 jaar adviseurs ruimtelijke ordening

Geluidverdeelplan HoogTij Regels

Geluidverdeelplan HoogTij Regels

Uitspraak /1/R3

ECLI:NL:RVS:2014:1463

bestemmingsplan partiële herziening Vereenigde Binnenpolder 2005 geluidzone industrie Toelichting

Geluidruimteverdeling Wageningen Campus e.o.

Akoestisch onderzoek industrielawaai bestemmingsplan Bebouwde kom Bruinisse

ECLI:NL:RVS:2014:2790

, bestuursrecspu.k. Deze brief is geautomatiseerd aangemaakt en is daarom niet ondertekend.

Oude Tempel Soesterberg Milieukundige onderzoeken luchtkwaliteit en bedrijven en milieuzonering

In de bovenvermelde zaak is uitspraak gedaan. Een afschrift van deze uitspraak treft u hierbij aan.

Wijziging bestemming woning Aviolandalaan 27 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht

Uitspraak /1/R2

AR 2017/318 H.J. de Vries annotatie in TBR 2017/45

februari 2012 Zonebeheerplan Industrieterrein Molendijk Industrieweg te Sliedrecht

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

MILIEUZONERING NOTA MILIEUZONERING RHEDEN 2015


de deelraad van het stadsdeel Noord (thans: de raad van de gemeente Amsterdam), verweerder.

' Raad. IBİM» Hill VanState Stuknummer: GEMEENTE SCHAGEI. Raad van de gemeente Harenkarspel Postbus AA SCHAGEN

ECLI:NL:RVS:2015:435. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie

Afdeling bestunrsreclitspraak. Behandelend ambtenii;ir J. Jhauw

ECLI:NL:RVS:2012:BX4670

Beschikking maatwerkvoorschriften

Ontwerpbesluit tot vaststelling van hogere grenswaarden in Frankrijk en omgeving Glindweg ex artikel 110a van de Wet geluidhinder

Uitspraak /1/R3 DATUM VAN UITSPRAAK woensdag 11 juni 2014 TEGEN de raad van de gemeente Breda PROCEDURESOORT Eerste aanleg - meervoudig RECHT

Afdeling bestuursrechtspraak. Afdeling; Uw kenmerk. lichandelcnd ambtenaar

Workshop industrielawaai en zonebeheer

Staalkaart bedrijfsmatige activiteiten in het omgevingsplan

~,. Raad. vanstate 17 APRIL s~3~y 9,~, J.A. Frans BP Dorpskernen Liesveld

Uitspraak /1/R2

/1/R3 7 9 april 2014 lngevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor - "Gemengd 1" aangewezen gronden bestemd voor: a. culturele

E115J11ij ( 55.

ECLI:NL:RVS:2015:2690

Oplegnotitie Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten'

ECLI:NL:RVS:2014:1722

VanState AfdeJing bestuursrechtspraak ^ ^ cf AoUito

Bestemmingsplan Partiële hervaststelling bestemmingsplan Wilhelminapark-Palisiumpark Gemeente Brummen

Uit: Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4099, (AB 2015/10) Mr. J.A. Hagen

Niels Tiekstra Rho Adviseurs voor leefruimte Gerard van Kempen DGMR Industrie, Verkeer en Milieu

Buro Waalbrug T.a.v. de heer Langbroek Schoenaker SZ BEUNINGEN. Boxmeer, 25 april 2014

A td el i n g b est u n rsrec h rsp ra a k Pagina 1 van 1. Uw kenmerk. Onderwerp

Van placebo naar nieuwe wonderpil? Toetsing van vergunningaanvragen aan het zonebeheerplan

Afdeling bestuursrechtspraak. Voorstel behandelwijze; jlbicid raaddd: 2^ v \ Uw kenmerk

Geluidverkaveling Haven- en industrieterrein

Bestemmingsplan Doublet- en Geleenstraat 1e herziening. Vastgesteld

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Bestemmingsplan Centrum-Oss Bijlage 6: Akoestisch onderzoek woningen Bram van den Berghstraat november 2012

Geluidsbeheersplan. Bedrijfsterrein Rijnhoek Bodegraven. Rapportnummer: Gouda, 23 februari Behandeld door: Mw. G.E.M.

Uitspraak /1/R3

In de bovenvermelde zaak is uitspraak gedaan. Een afschrift van deze uitspraak treft u hierbij aan.

ECLI:NL:RVS:2013:BZ2509

Geluid in bestemmingsplannen

ECLI:NL:RVS:2016:2872

ECLI:NL:RVS:2014:2741

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 21 maart 2018, /1/A1, ECLI:NL:RVS:2018:963

Raad vanstate. Afdeling bestuursrechtspraak Gemeente Lansingerland 01 Inkomende Post d.d. 07/11/2013

Toelichting op het bestemmingsplan Geluidzone industrieterrein Werkendam

Akoestiek en bestemmingsplan Sotaweg Roelofarendsveen. Gemeente Kaag en Braassem

Essentie uitspraak: Opmerking:

Akoestisch woon- en leefklimaat locatie Nijverheidsweg 6 te Soest

ECLI:NL:RVS:2017:2173

Page 1 of 6. Knowledge Portal AB 2014/124

Knowledge Portal. M en R 2015/123

Paraplu herziening geluidzone industrielawaai Bergweide (analoog)

Uitspraak /1/R3

Uitspraak /1/R6

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Afdeling bestut.. Deze brief is geautomatiseerd aangemaakt en is daarom niet ondertekend.

Bestemmingsplan Ladonk. Ondernemers bedrijventerrein 21 maart 2013 Raadszaal

Inhoudsopgave. Bijlagen bij de toelichting. Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 1. NOTA VAN BEANTWOORDING ZIENSWIJZEN Uitwerkingsplan Zevenhuizen-Zuid, fase 1

ECLI:NL:RVS:2017:1989

Ruimtelijke onderbouwing bij projectbesluit ten behoeve van Sport & Science, Hoeflingweg 20 te Lochem

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Uitspraak /1/R1

Afdeling bestuursrechtspraak. Behandelend ambtenaar J.P. van het Hul

ECLI:NL:RBMNE:2017:638

Uitspraak /1/R1

Bestemmingsplan Bedrijfspercelen Hogeweg 15, Hogeweg 21 en Voederheil 8A, Zeeland. Gemeente Landerd

Uitspraak /1/R2

Transcriptie:

NOOT 1. Bij de toepassing van art. 4 van bijlage II Bor moet het aantal woningen gelijk blijven, zo bepaalt het eerste onderdeel van art. 5 van bijlage II Bor. Bekend is dat de Afdeling in laatstgenoemde bepaling leest dat het aantal (zelfstandige) woningen niet mag toenemen; een afname is wel toegestaan (zie ABRvS 24 april 2013, ECLI: NL: RVS: 2013: BZ8456). Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een toename, zijn de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan maatgevend en niet de feitelijke situatie, zo volgt reeds uit ABRvS 3 december 2003, No. 200303114/1 (in de bovenstaande uitspraak wordt verwezen naar ABRvS 12 februari 2014, No. 201302473/1/R4 en ABRvS 20 augustus 2014, No. 201302473/4/R4. Dit betreft bestemmingsplanprocedures waarin weliswaar woningsplitsing aan de orde komt, maar de relevantie voor het onderhavige geschil ontgaat mij echter). Wat nu als het bestemmingsplan het toegelaten aantal woningen niet aan een maximum bindt? In casu ontbreekt zo n maximum. Evenzo in ABRvS 4 maart 2015, No. 201404587/1/A4 en het oordeel van de Afdeling luidde in die zaak als volgt (r.o. 5.1): De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan geen beperkingen stelt aan het aantal wooneenheden op de betrokken percelen. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college ingevolge artikel 4, aanhef en eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 5, eerste lid, van bijlage II bij het Bor niet bevoegd was de omgevingsvergunning te verlenen. In lijn met dit oordeel had mijns inziens de conclusie in de bovenstaande uitspraak evengoed kunnen zijn dat er geen toename is van het aantal woningen ten opzichte van het bestemmingsplan. Dat het bestemmingsplan een specifieke vorm van dakopbouw verbiedt - namelijk een dakopbouw waarin een zelfstandige woning wordt gerealiseerd - laat onverlet dat de planregeling geen beperking vormt voor bouwplannen die het realiseren van een zelfstandige woning beogen. Anders gezegd: het feit dat de planvaststeller het realiseren van een woning in een dakopbouw expliciet verbiedt, impliceert dat hij overigens geen beperkingen voor een toename van het aantal woningen heeft willen opwerpen. Deze benadering - waarin B&W dus wél bevoegd worden geacht om art. 4 bijlage II Bor toe te passen - betekent overigens niet dat aan appellant ook daadwerkelijk omgevingsvergunning zou moeten worden verleend: op basis van een op de beleidsregel bouwkundig splitsen dakopbouwen (zie r.o. 7) gebaseerde belangenafweging, kan de gevraagde omgevingsvergunning worden geweigerd (vgl. ABRvS 27 augustus 2014, ECLI: NL: RVS: 2014: 3234). Wel is het zo dat in dat geval de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wabo van toepassing is, met als gevolg dat in casu van rechtswege omgevingsvergunning zou zijn verleend. Die gevolgtrekking is met de door de Afdeling gekozen benadering niet aan de orde. 2. In r.o. 6.3 herhaalt de Afdeling het onderscheid tussen de reikwijdte van een afwijkingsbevoegdheid en de voorwaarden waaronder die bevoegdheid kan worden toegepast. Voorwaarden waarbij het bevoegd gezag beoordelingsvrijheid toekomt zijn niet relevant voor de vraag of van rechtswege omgevingsvergunning is verleend, zo vat ik de uitspraak van 18 juli 2013, No. 201305064/1/A1 en 201305064/2/A1 even heel kort samen. Dat in art. 5 onderdeel 1 van bijlage II Bor geen beoordelingsvrijheid is gelegen voor het bevoegd gezag, is op zichzelf juist. Maar als op grond van een uitleg van (een samenstel) van bestemmingsplanregels moet worden bepaald of het bestemmingsplan beperkingen stelt aan het aantal wooneenheden op een perceel, dan wordt de toepassing van de in art. 5 onderdeel 1 van bijlage II Bor gelegen voorwaarde toch een stuk minder digitaal dan men op het eerste gezicht verwacht. A.G.A. Nijmeijer Jurisprudentie III. Milieurecht TBR 2015/102 Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, 11 maart 2015, No. 201307761/1/R4, ECLI: NL: RVS: 2015: 705 (Sliedrecht Molendijk Industrieweg ) (Mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, mr. J. Kramer en mr. R.J.J.M. Pans) Wet geluidhinder: art. 163, art. 164; Wro: art. 3.1; Bro: art. 3.1.6 Bestemmingsplan. Milieuzonering. Industrielawaai. Gezoneerd industrieterrein. Geluidzone. Goede ruimtelijke ordening: (De uitspraak is deels opgenomen. Zie ook de annotatie van M. Lammens bij TBR 2015/103, hierna opgenomen, Red.) Overwegingen Bij de vaststelling van een bestemmingsplan 1. heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanlei- 598 - nr 6 juni 2015

ding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van appellant sub 2, Pool Trading, EPC en appellant sub 3 Artikel 11, lid 11.3, onder b en artikel 3, lid 3.4, onder b, van de planregels 2. Appellant sub 2, Pool Trading, EPC en appellant sub 3 (hierna gezamenlijk: appellant sub 2 en anderen) richten zich tegen artikel 11, lid 11.3, onder b en artikel 3, lid 3.4, onder b, van de planregels. In deze artikelonderdelen wordt een koppeling gelegd met het geluidverdeelplan als onderdeel van het zonebeheerplan. Appellant sub 2 en anderen betogen dat milieunormen niet in een bestemmingsplan thuishoren. Bovendien zijn deze gebruiksregels overbodig, aangezien zij zich op grond van hun milieuvergunning en de geluidzone al aan de aan hen vergunde geluidruimte dienen te houden, aldus appellant sub 2 en anderen. Voorts betogen zij dat het zonebeheerplan uitsluitend informatievoorziening over de geluidruimte binnen de zone tot doel heeft en dan ook niet bedoeld is voor de handhaving van ruimtelijke ordeningsbelangen. Appellant sub 2 en anderen betogen verder dat oncontroleerbaar is of de aan hen vergunde geluidruimte correct is opgenomen in het geluidverdeelplan. 2.1. De raad stelt dat de verdeling van geluidruimte binnen het gezoneerd industrieterrein dient om een optimale benutting van de totaal beschikbare geluidruimte van het gezoneerd industrieterrein te bereiken. De verdeling van de beschikbare geluidruimte is een ruimtelijk vraagstuk en wordt om deze reden geborgd in het bestemmingsplan, aldus de raad. 2.2. Ingevolge artikel 163, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) zorgt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin een industrieterrein geheel of in hoofdzaak is gelegen ervoor dat er voldoende informatie beschikbaar is over de geluidsruimte binnen de zone. Ingevolge artikel 164 kan ter vervulling van de in artikel 163 bedoelde taak een zonebeheerplan worden opgesteld. 2.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.4, aanhef en onder b, en artikel 11, lid 11.3, aanhef en onder b, van de planregels zijn bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding gezoneerd industrieterrein uitsluitend toegestaan voor zover niet meer geluid wordt geproduceerd dan aan het betreffende perceel of de betreffende percelen is toegekend op basis van het geluidverdeelplan dat onderdeel is van het zonebeheerplan d.d. februari 2012, dan wel - indien toepassing is gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals is opgenomen in artikel 3.6 onderscheidenlijk artikel 11.5 - aan het geldende gewijzigde geluidverdeelplan. 2.4. In paragraaf 1 van het zonebeheerplan, dat als bijlage 5 is opgenomen bij de plantoelichting, is vermeld dat de hoeveelheid te vergunnen geluid voor het industrieterrein Molendijk - Industrieweg beperkt is. Voor een duurzame invulling en optimaal gebruik van het terrein is het noodzakelijk om zorgvuldig met het uitgeven van geluidruimte en de verdeling ervan om te gaan. Het zonebeheerplan geeft daar invulling aan, zo staat in die paragraaf. Volgens het geluidverdeelplan, opgenomen in paragraaf 3 van het zonebeheerplan, worden hierin de huidige bedrijvigheid en de te verwachten ontwikkelingen vertaald in een geluidverdeling voor het gehele gezoneerde industrieterrein. Een goede verdeling maakt het mogelijk om enerzijds veel activiteiten en geluid toe te staan en anderzijds de omgeving te beschermen tegen teveel industrielawaai. Hiertoe is onder meer het volgende opgenomen: Voor de verdeling van geluidruimte worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: - Gevestigde bedrijven behouden hun huidige vergunde geluidruimte. De vergunde geluidruimte is vastgelegd in het reserveringsmodel Molendijk - Industrieweg, peildatum 7 december 2011. Dit model is desgewenst in te zien bij de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid. [ ] - Voor bedrijven die onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit vallen (Barim-bedrijven) wordt een bron van 93 db(a) ingevoerd op het midden van het perceel. Indien binnen 50 meter van de grens van de inrichting een gevoelig object is gelegen, wordt de bron zodanig aangepast dat de geldende norm van 50 db(a) ter plaatse van dat geluidgevoelig object wordt berekend. Meldingsplichtige bedrijven aan de rand van het industrieterrein krijgen indien noodzakelijk maatwerkvoorschriften om de geluidruimte ten opzichte van de bovenstaande Barim-norm in te perken. [ ] - De geluidverdeling, vastgelegd in dit zonebeheerplan, wordt als geluidruimte gekoppeld aan het betreffende perceel. Bij verkoop van grond of bij wijziging van activiteiten blijft de geluidruimte dus beschikbaar. De hierboven beschreven beschikbare geluidruimte is veelal weergegeven als bronvermogen of emissie. Bepalend is uiteindelijk de immissie op de bepalende zone- en MTG-punten. Deze vertaling naar immissiebijdrage wordt bepaald door de zonebeheerder. 2.5. Door de zogenoemde statische verwijzing in artikel 3, lid 3.4, aanhef en onder b, en artikel 11, lid 11.3, aanhef en onder b, van 599 - nr 6 juni 2015

de planregels naar het geluidverdeelplan dat onderdeel is van het zonebeheerplan d.d. februari 2012, maakt de inhoud van dit geluidverdeelplan deel uit van het bestemmingsplan. De Afdeling is van oordeel dat de bestreden planregeling, gelet op het doel hiervan, een ruimtelijk relevant karakter heeft. Met het geluidverdeelplan wordt immers beoogd een doelmatige verdeling van de beschikbare geluidruimte over de diverse percelen van het industrieterrein en daarmee een doelmatig grondgebruik te waarborgen. Dit doel kan niet worden bereikt door het stellen van geluidgrenswaarden aan individuele inrichtingen bij de verlening van vergunningen. In dit verband is van belang dat de Afdeling in haar uitspraak van 2 november 2011 in zaak nr. 201008546/1/M1 heeft overwogen dat in de Wet milieubeheer niet is bepaald noch daaruit kan worden afgeleid, dat een omgevingsvergunningaanvraag mede moet worden getoetst aan een krachtens artikel 164 van de Wet geluidhinder vastgesteld zonebeheerplan. Nu gelet hierop de verdeling van de beschikbare geluidruimte op een industrieterrein niet in het kader van de vergunningverlening is gewaarborgd, heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten om een verdeling van de beschikbare geluidruimte in het bestemmingsplan te waarborgen. Anders dan appellant sub 2 en anderen betogen, staat artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelet op het voorgaande, er niet aan in de weg dat het geluidverdeelplan in het bestemmingsplan wordt opgenomen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.1, eerste lid, van de Wro (Kamerstukken II 2002/03, 28 916, nr. 3, p. 21-22) kan worden afgeleid dat de redactie van artikel 3.1 van de Wro het mogelijk maakt een relatie te leggen tussen de ruimtelijke ordening en het beleidsterrein van milieu. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015 in zaak nr. 201308203/1/R3. 2.6. De Afdeling acht het evenwel in strijd met de rechtszekerheid dat de door de raad vastgestelde normen voor de verdeling van de geluidruimte niet zijn af te leiden uit het bestemmingsplan, zoals dat elektronisch beschikbaar wordt gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl, welk bestemmingsplan bestaat uit de planverbeelding, planregels en in dit geval het geluidverdeelplan. Gelet hierop is onvoldoende inzichtelijk welke geluidruimte in het bestemmingsplan aan de gronden binnen het gezoneerde industrieterrein is toegekend en is niet controleerbaar of dit is gebaseerd op de huidige vergunde geluidruimte van de aldaar gevestigde bedrijven. De thans door de raad gekozen plansystematiek, waarin voor het kennisnemen van de in het plan opgenomen verdeling van de geluidruimte een bij de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid beschikbaar gesteld digitaal rekenmodel kan worden ingezien of kan worden opgevraagd, moet met het oog op de rechtszekerheid ontoereikend worden geacht. Voorts moet naar het oordeel van de Afdeling vanuit een oogpunt van rechtszekerheid in de genoemde onderdelen van het bestemmingsplan bindend zijn vastgelegd welk rekenmodel en, voor zover van toepassing, welke versie daarvan, wordt gebruikt om te berekenen of aan de geluidnormering in de planregels wordt voldaan. Gelet op het voorgaande slaagt het betoog van appellant sub 2 en anderen voor zover zij aanvoeren dat de wijze waarop in het plan de geluidruimte is verdeeld onvoldoende controleerbaar is. Ter voorlichting van partijen overweegt de Afdeling dat het vanuit een oogpunt van rechtszekerheid op zichzelf wel aanvaardbaar kan zijn dat bedrijven vanwege de behoefte aan specifieke akoestische expertise een deskundige moeten inschakelen om vast te kunnen stellen in hoeverre de eerder aan hen vergunde geluidruimte wordt gerespecteerd in het bestemmingsplan. Artikel 3, lid 3.6, en artikel 11, lid 11.5, van de planregels Appellant sub 2 en anderen richten zich tegen artikel 3, lid 3.6 en artikel 11, lid 11.5, 3. van de planregels. Zij betogen hiertoe dat de raad ten onrechte een wijzigingsbevoegdheid heeft opgenomen voor het zonebeheerplan. Zij betogen dat een dergelijke wijzigingsbevoegdheid in strijd met de Wgh is, waarin de bevoegdheid tot het vaststellen van een zonebeheerplan is toegekend aan het college van burgemeester en wethouders. Zij wijzen erop dat het gebruikmaken van de wijzigingsbevoegdheid aan voorwaarden is gebonden, terwijl artikel 164 van de Wgh deze voorwaarden niet stelt. Voorts voeren appellant sub 2 en anderen aan dat het zonebeheerplan slechts een informatiedoel heeft. 3.1. De raad stelt dat het geluidverdeelplan onderdeel is van het bestemmingsplan, zodat voor wijziging daarvan een wijzigingsbevoegdheid is toegekend aan het college van burgemeester en wethouders. 3.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels het college van burgemeester en wethouders het plan kan wijzigen. 3.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.6, en artikel 11, lid 11.5, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het zonebeheerplan d.d. februari 2012 met bijbehorend geluidverdeelplan te wijzigen indien vernieuwde inzichten, bedrijfsontwikkelingen en/of technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven. Na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid wordt op grond van de specifieke gebruiksregel van 600 - nr 6 juni 2015

lid 3.4, onder b, onderscheidenlijk lid 11.3, onder b, dan aan het gewijzigde geluidverdeelplan getoetst. 3.4. De verwijzing in artikel 3, lid 3.4, onder b, van de planregels naar het zonebeheerplan d.d. februari 2012 betreft een zogenoemde statische verwijzing. De inhoud van het geluidverdeelplan dat een onderdeel is van dit zonebeheerplan maakt daarmee deel uit van het plan. Weliswaar behoudt het college zijn bevoegdheid op grond van artikel 164 van de Wgh, maar het toepassing geven aan deze bevoegdheid staat los van de bevoegdheid om het geluidverdeelplan, dat onderdeel is van het bestemmingsplan, met toepassing van de bestreden wijzigingsbevoegdheid te wijzigen. In zoverre bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd met de Wgh een wijzigingsbevoegdheid heeft opgenomen voor de wijziging van het geluidverdeelplan als onderdeel van het bestemmingsplan. Voor zover appellant sub 2 en anderen betogen dat de wijziging van het geluidverdeelplan met onvoldoende waarborgen is omkleed, overweegt de Afdeling dat bij wijziging van het geluidverdeelplan, als onderdeel van het bestemmingsplan, de in afdeling 3.4 van de Awb geregelde procedure dient te worden gevolgd. Tegen een besluit tot wijziging van het plan staat rechtsbescherming open. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de procedure tot wijziging van het geluidverdeelplan, dat onderdeel is van het bestemmingsplan, met onvoldoende waarborgen is omkleed. Het betoog faalt. (Enz., enz., Red.) TBR 2015/103 Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, 18 maart 2015, No. 201306680/1/R4, ECLI:NL:RVS:2015:810 (Geluidgezoneerd industrieterrein Schiedam) (Mr. J.A. Hagen, mr. J. Kramer en mr. J.W. van de Gronden) Wet geluidhinder: art. 163, art. 164; Wro: art. 3.1; Bro: art. 3.1.6 Bestemmingsplan. Milieuzonering. Industrielawaai. Gezoneerd industrieterrein. Geluidzone. Goede ruimtelijke ordening: Met gastnoot M.C. Lammens, Red. 1 (De uitspraak is deels opgenomen, Red.) Overwegingen Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het be- 1. stuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Toetsingskader Bij de vaststelling van een bestemmingsplan 2. heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestre- 1 Monique Lammens is projectleider milieu en ruimtelijke plannen, clustermanager onderzoek bij Rho adviseurs te Rotterdam. den besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het plan Het plan voorziet onder meer in een juridisch-planologische regeling voor de bedrij- 3. venterreinen Vijfsluizen en Wilhelminahaven in het zuidwesten van Schiedam. Het plan is hoofdzakelijk conserverend van aard. De beroepen van Equipment Rental & Services B.V. en Damen Shiprepair B.V. 4. Equipment Rental & Services B.V. en Damen Shiprepair B.V. richten zich tegen het plan, voor zover dat ziet op hun percelen Nieuwe Waterwegstraat 31 onderscheidenlijk Admiraal de Ruijterstraat 24. Zij betogen dat onduidelijk is of bij toepassing van de brochure Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure), het niet meewegen van de factor geluid bij een gezoneerd industrieterrein toelaatbaar is. Aan hun percelen is op grond van deze handelwijze de functieaanduiding bedrijf tot en met categorie 3.2 toegekend terwijl de bedrijvigheid op deze percelen behoort tot milieucategorie 5.1 van de staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG-brochure als de factor geluid wordt meegewogen. 4.1. De raad stelt onder verwijzing naar paragraaf 4.5 van de plantoelichting dat het aspect geluid door de raad is meegewogen in het kader van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). Daarbij wordt het geluid van de bedrijfsactiviteiten gezamenlijk op het gezoneerde industrieterrein gecumuleerd. De raad heeft daarom een Staat van milieubelastende activiteiten gezoneerd industrieterrein als bijlage bij het plan opgenomen, die gebaseerd is op de VNG-brochure, maar waarin het 601 - nr 6 juni 2015

aspect geluid is weggelaten. De maximaal toegelaten geluidsniveaus op een gezoneerd industrieterrein liggen immers hoger dan de richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk uit de VNG-brochure zouden toelaten, aldus de raad. 4.2. Aan delen van de percelen van Equipment Rental & Services B.V. en Damen Shiprepair B.V. is de bestemming Bedrijventerrein - Haven en de aanduiding bedrijf tot en met categorie 3.2 toegekend. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor Bedrijventerrein - Haven aangewezen gronden bestemd voor: ( ) b. bedrijfsmatige activiteiten die een milieubelasting kennen die niet hoger is dan categorie 3.2 als bedoeld in de als bijlage 3 opgenomen Staat van milieubelastende activiteiten 'gezoneerd industrieterrein', ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 3.2. 4.3. In paragraaf 4.7.1.2. van de plantoelichting staat dat het plangebied in de toekomstige situatie bestaat uit zowel een gezoneerd industrieterrein conform de Wet geluidhinder (de Wilhelminahaven en het bedrijfsperceel van Mammoet) als een regulier bedrijventerrein. Deze tweedeling van het gebied en het verschil in de van toepassing zijnde wettelijke regelingen heeft tot gevolg dat in dit bestemmingsplan gebruik wordt gemaakt van twee staten van milieubelastende activiteiten, zo is uiteengezet in de plantoelichting. Deze benadering is verwerkt in het plan doordat de raad naast een reguliere Staat van milieubelastende activiteiten, waarnaar wordt verwezen in de regels voor de bestemming Bedrijventerrein, een aangepaste Staat van milieubelastende activiteiten gezoneerd industrieterrein als bijlage in het plan heeft opgenomen, waarnaar is verwezen in de regels voor de bestemming Bedrijventerrein - Haven. In deze laatste staat is het aspect geluid niet opgenomen. 4.4. De Afdeling overweegt dat de benadering van de raad eraan voorbij gaat dat, zoals zij eerder heeft overwogen in de tussenuitspraak van 22 februari 2012 in zaak nr. 201012762/1/T1/R1, een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid slechts gedeeltelijk wordt ingevuld door de Wgh en daarbuiten een zelfstandige betekenis heeft. Bij de belangenafweging dient de geluidsbelasting van het gezoneerde industrieterrein op de omgeving uitdrukkelijk te worden betrokken. Buiten het onderzoek dat verplicht is op grond van de Wgh heeft de raad in het geheel geen inzicht geboden in de ruimtelijke uitstraling van de op het gezoneerde industrieterrein toegelaten bedrijvigheid wat betreft het aspect geluid voor de omgeving van het industrieterrein. De richtafstanden vanwege geluid zijn immers niet opgenomen in de Staat van milieubelastende activiteiten gezoneerd industrieterrein en ook overigens heeft de raad dit aspect niet meegewogen buiten de enkele verwijzing naar de Wgh. Ten onrechte heeft bij de besluitvorming dan ook geen belangenafweging plaatsgevonden ten aanzien van het aspect geluid. Hieruit volgt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen voor zover het betrekking heeft op de percelen van Equipment Rental & Services B.V. en Damen Shiprepair B.V. Het betoog slaagt. (Enz., enz., Red.) NOOT Inleiding 1. Afgelopen maanden zijn enkele uitspraken verschenen waarin de bestemmingsplannen voor geluidgezoneerde industrieterreinen zijn beoordeeld. 2 De uitspraken bieden inzicht in de (on)mogelijkheden om zonebeheerplannen juridisch te verankeren in bestemmingsplannen. De Afdeling heeft daarnaast een interessante uitspraak gedaan over de milieuzonering bij geluidgezoneerde industrieterreinen. 3 In de praktijk wordt bij bestemmingsplannen voor geluidgezoneerde industrieterreinen het aspect geluid veelal niet betrokken in de milieuzonering. Hieronder wordt eerst ingegaan op de uitspraken over zonebeheer en geluidverkaveling in bestemmingsplannen en daarna op milieuzonering zonder geluid. Zonebeheerplan en geluidruimteverdeling in het bestemmingsplan 2. De Wet geluidhinder biedt gemeenten de mogelijkheid om via een zonebeheerplan (met bijbehorend geluidruimteverdeelplan) de geluidruimte op een gezoneerd industrieterrein te verdelen over de diverse kavels. Hierdoor kan voorkomen worden dat een industrieterrein akoestisch al vol raakt, zonder dat alle kavels in gebruik zijn. 3. Sinds de uitspraak over het puinrecyclingbedrijf in Nijmegen, waarin de Afdeling bepaalde dat een zonebeheerplan voor verdeling van de geluidruimte geen weigeringsgrond is voor een aanvraag voor een omgevingsvergunning milieu, zoekt de ruimtelijke ordeningspraktijk naar een oplossing om geluidruimte te regelen in het bestemmingsplan. 4 Op die wijze kan het zonebeheerplan toch doorwerking hebben bij de vestiging van bedrijven; handelen in strijd met de toegekende geluidruimte aan een kavel is dan in strijd met het bestemmingsplan. Strijd met het bestemmingsplan is de weigeringsgrond voor de omgevingsvergunning. 2 ABRvS 11 maart 2015, No. 201307761/1/R4, ECLI: NL: RVS: 2015: 705 (Sliedrecht Molendijk Industrieweg ) en ABRvS 4 februari 2015, No. 201308203/1/R3, ECLI: NL: RVS: 2015: 237 (Papendrecht Bedrijventerrein Oosteind ), ABRvS 4 februari 2015, No. 201309028/1/R1, ECLI: RVS: NL: 2015: 234 (Haarlemmermeer De Liede ). 3 ABRvS 18 maart 2015, No. 201306680/1/R4, ECLI: NL: RVS: 2015: 810. 4 ABRvS 2 november 2011, No. 201008546/1/M1, ECLI: NL: RVS: 2011: BU3124. 602 - nr 6 juni 2015

4. Bij nieuwe geluidgezoneerde industrieterreinen, waar nog geen sprake is van gevestigde bedrijven met bestaande vergunde rechten, is het zonder veel overleg en denkwerk mogelijk om een akoestische verkaveling te maken. Per kavel wordt de geluidemissie en geluidimmissie (geluid op toetspunten op de geluidzone) vastgelegd op de verbeelding en in de planregels. Om eventueel te schuiven met geluidruimte tussen kavels wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. 5. Bij bestaande industrieterreinen, waarbij alle kavels volledig zijn ingevuld en waar het terrein akoestisch vaak op slot zit (er is geen extra geluidruimte meer beschikbaar), is deze exercitie lastiger. Op deze terreinen is van oudsher vaak een mix aan bedrijven aanwezig, waarbij sommige bedrijven een relevante bijdrage leveren aan de geluidimmissie op de geluidzone (dus belangrijk zijn om de geluidbelasting op de omgeving te monitoren en bewaken) en andere bedrijven juist niet. Indien een bedrijf geen relevante geluidsbijdrage op de geluidszone heeft, dus niet relevant is om de cumulatieve geluidbelasting op de omgeving te bewaken, kan ervoor gekozen worden om alleen de emissie per kavel vast te leggen. Verder moeten spelregels in het bestemmingsplan opgenomen worden om kavels samen te voegen en geluidruimte anders te verdelen. Bij deze bestaande industrieterreinen vraagt het vastleggen en verdelen van de geluidruimte op kavelniveau dan ook uitgebreid akoestisch onderzoek en diverse keuzes van de gemeenten. Het is logisch hier ook de bedrijven bij te betrekken. Dit vraagt tijd die er afgelopen jaren niet was, omdat de Wet ruimtelijke ordening eiste dat 1 juli 2013 alle bestemmingsplannen zijn geactualiseerd. In onder meer de regio Zuid-Holland Zuid is daarom gezocht naar een pragmatische manier om de bestaande zonebeheerplannen (en bijbehorende geluidruimteverdeling) juridisch aan het bestemmingsplan te koppelen. 6. In de bestemmingsplannen van Sliedrecht en Papendrecht is gekozen om in de planregels een specifieke gebruiksregel op te nemen die bedrijfsactiviteiten uitsluitend toestaat voor zover niet meer geluid wordt geproduceerd dan aan het betreffende perceel of de betreffende percelen is toegekend op basis van het geluidruimteverdeelplan dat onderdeel is van het zonebeheerplan. Het zonebeheerplan en geluidruimteverdeelplan maakt dus via de specifieke gebruiksregel, deel uit van de bestemmingsregeling. Verder is het via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk om meer geluidruimte toe te staan en te toetsen aan het geactualiseerd geluidruimteverdeelplan. 7. De Afdeling is allereerst van mening dat het regelen van geluidruimteverdeling in een bestemmingsplan ruimtelijk relevant is en daarom mogelijk is. 5 De Afdeling wijst daarbij nadrukkelijk op de wetsgeschiedenis van de Wet ruimtelijke ordening die meer ruimte biedt om milieunormen in het bestemmingsplan vast te leggen. 5 ABRvS 4 februari 2015, No. 201309028/1/R1 (Haarlemmermeer De Liede ), ECLI: NL: RVS: 2015: 234. 8. De Afdeling is echter van mening dat het verwijzen naar een zonebeheerplan en bijbehorend geluidruimteverdeelplan onvoldoende rechtszekerheid biedt voor de bedrijven. Hierbij speelt een grote rol dat in dit geval het geluidruimteverdeelplan een akoestisch (reken)model is dat bij de omgevingsdienst is in te zien of waarvan een uitdraai voor de relevante percelen kan worden verkregen. Op deze wijze is niet via <www.ruimtelijkeplannen.nl> kenbaar welke geluidruimte aan de kavels op het gezoneerd industrieterrein zijn toegekend en of de vergunde situatie bij de bedrijven hierbij op de juiste manier is verwerkt. Ook ligt in het bestemmingsplan niet vast met welk rekenmodel dit exact is (en in de toekomst wordt) bepaald. De Afdeling acht het daarentegen wel aanvaardbaar dat bedrijven voor het controleren van de toegekende geluidruimte eventueel gebruik moeten maken van ingehuurde akoestische expertise. 9. Ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingplan om de geluidruimteverdeling aan te passen oordeelt de Afdeling dat deze bevoegdheid niet in strijd is of op gespannen voet staat met de bevoegdheid uit de Wet geluidhinder voor het college van burgemeester en wethouders om een zonebeheerplan vast te stellen. 10. Het lijkt erop dat de Afdeling tendeert naar het toevoegen van de uitgangspunten die voor het akoestisch model zijn gehanteerd aan de bestemmingsregeling. Dit betekent voor een bestaand bedrijventerrein wel dat per bedrijf/perceel min of meer de invoergegevens van de vergunning worden gepresenteerd. Geluidsruimte kan voor een bedrijf bovendien een financiële en dus te verhandelen waarde hebben. 11. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraken en het huidig wettelijk kader voor de gezoneerde industrieterreinen lijkt de enige mogelijkheid om de geluidemissie en -immissie via de verbeelding en/of planregels van het bestemmingsplan vast te leggen. Hierin zijn uiteraard nog steeds keuzes te maken. De db(a) s /m2 kunnen per perceel zichtbaar gemaakt worden op de verbeelding, maar bijvoorbeeld ook in een tabel of bijlage bij de regels worden opgenomen. 12. Als de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden kunnen we met het omgevingsplan wellicht weer terug in de tijd : het omgevingsplan biedt immers de mogelijkheid om het gebruik globaler te regelen en nader in te vullen met beleidsregels, zoals in dit geval een zonebeheerplan. Op basis van de Crisis- en herstelwet kan hier nu al mee worden geëxperimenteerd. De optie om het zonebeheerplan als beleidsregel aan de bestemmingsregeling toe te voegen ligt dan weer op tafel. Milieuzonering zonder geluid 13. Om hinder tussen bedrijven en gevoelige functies zoals woningen te voorkomen wordt de VNG brochure Bedrijven en milieuzonering toegepast bij bestemmingsplannen. De methode gaat uit van richtafstanden tussen bepaalde categorieën bedrijfsactiviteiten en gevoeli- 603 - nr 6 juni 2015

Voorbeeld van een geluidverkavelingskaart (bedrijventerreinen Lorentz, Harderwijk) 604 - nr 6 juni 2015

605 - nr 6 juni 2015

ge functies. Door de betreffende richtafstanden aan te houden kan worden onderbouwd dat ter plaatse van woningen een goed woon- en leefklimaat bestaat en bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden gehinderd. De methode werkt goed in nieuwe situaties maar beduidend minder goed in bestaande situaties. Bij het actualiseren van bestemmingsplannen blijkt vaak dat in historisch gegroeide situaties niet wordt voldaan aan de richtafstanden. De bedrijven voldoen wel aan de milieuvoorschriften uit hun vergunning of het Activiteitenbesluit, maar krijgen toch in het bestemmingsplan een stempel niet passend. Bedrijven krijgen dan een zogenaamde maatbestemming, waarmee zij hun huidige activiteiten kunnen voortzetten, maar bij nieuwvestiging van een bedrijf aan de toegekende milieucategorie moet worden voldaan. 14. Bij de meeste bedrijfsactiviteiten is geluid het maatgevend aspect voor mogelijke hinder voor de omgeving. Dit geldt des te meer voor bedrijfsactiviteiten die op een geluidgezoneerd industrieterrein moeten plaatsvinden. Om een dubbele toets op het aspect geluid te voorkomen wordt in bestemmingsplannen voor geluidgezoneerde industrieterreinen daarom vaak een milieuzonering toegepast zonder het aspect geluid. De milieuzonering ziet dan alleen nog op de aspecten geur, stof en gevaar. De redenering hierachter is dat het geluid afkomstig van gezoneerde industrieterreinen zowel op bedrijfsniveau (via emissievoorschriften in de vergunning) als cumulatief (via bewaking van de geluidimmissie op de geluidzone of gevoelige functies binnen de geluidzone) al geregeld is. Dit is een veel gedetailleerdere regeling dan de milieuzonering. Dit is een goed voorbeeld van maatwerk. Bij milieuzonering wordt de richtafstand immers bepaald door een gemiddeld bedrijf dat de genoemde bedrijfsactiviteiten uitvoert. Als voorbeeld kan de scheepswerfsector worden genoemd. Veel scheepswerven vallen in milieucategorie 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (schepen groter dan 25 meter en proefdraaien met meer dan 1 MW) en horen op geluidgezoneerde industrieterreinen. Binnen deze groep is een grote variëteit aan scheepswerven aanwezig. De richtafstand is voor die scheepswerven 500 meter. Er zijn situaties waar scheepswerven binnen deze richtafstanden kunnen voldoen aan de maximale geluidnormen, maar er zijn ook scheepswerven die de geluidnormen op 500 meter afstand nog overschrijden. In het ene geval zou de scheepswerf op basis van de richtafstanden uit de VNG brochure passen, maar op basis van de geluidzonering (Wet geluidhinder) die vastligt in het bestemmingsplan niet. In de andere situatie zou op basis van de VNG brochure nog wel meer geluid geproduceerd mogen worden, maar op basis van de geluidzonering (Wet geluidhinder) wederom niet. Deze onverkwikkelijke kluwen is alleen te ontwarren als het geluidsaspect buiten de milieuzonering wordt gehouden. De geluidzonering biedt meer bescherming aan het woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen dan de milieuzonering doet. Tegelijkertijd doet het ook daadwerkelijk recht aan de belangen van de individuele bedrijven. 15. De Afdeling oordeelt in de zaak Schiedam naar mijn weten voor het eerst over deze milieuzonering zonder geluid, terwijl deze methode al sinds de jaren 90 in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Afdeling vindt de belangenafweging ten aanzien van het aspect geluid onvoldoende. Zij wijst op het feit dat geluid slechts gedeeltelijk wordt ingevuld door de Wet geluidhinder en daarbuiten zelfstandige betekenis heeft. Zij geeft aan dat het bestemmingsplan geen inzicht geeft in de ruimtelijke uitstraling van de op het gezoneerde industrieterrein toegelaten bedrijvigheid voor wat betreft het aspect geluid. Zij acht het akoestisch onderzoek dat bij het bestemmingsplan is gevoegd hiervoor blijkbaar onvoldoende. De Afdeling verwijst hierbij naar een tussenuitspraak (ECLI: NL: RVS: 2012: BV6546) inzake de uitbreiding van een industrieterrein, waarbij bij het beoordelen van de akoestische situatie niet was ingegaan op de akoestische gevolgen van de toename van het vrachtverkeer. 16. De verwijzing naar deze uitspraak bevreemd mij om twee redenen. In Schiedam gaat het om een grotendeels conserverend bestemmingsplan voor een bestaand geluidgezoneerd industrieterrein. Er is dus geen sprake van uitbreiding van het industrieterrein, dat eventueel gevolgen kan hebben voor de akoestische situatie in de omgeving en waarbij de toename van verkeer ook zelfstandig een rol kan spelen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Een gedetailleerder beeld van de akoestische situatie en daarmee de ruimtelijke uitstraling voor het aspect geluid vanwege het industrieterrein had bij dit bestemmingsplan dan ook niet gegeven kunnen worden. Een tweede reden voor bevreemding is dat bij het bepalen van een milieuzonering voor een bestaand industrieterrein het aspect verkeersaantrekkende werking in beginsel geen rol speelt, tenzij er sprake is van bestaande knelpunten en de eventuele vestiging van bedrijven met grote verkeersaantrekkende werking om die reden moet worden uitgesloten. De bedrijvenlijst bij de VNG brochure Bedrijven en milieuzonering laat zien welke bedrijfsactiviteiten een grote verkeersaantrekkende werking hebben en kunnen in dat geval eventueel worden uitgesloten. 17. Hoe nu verder met de milieuzonering voor geluidgezoneerde industrieterreinen na deze uitspraak? Ik ben van mening dat er goede argumenten zijn om bij geluidgezoneerde industrieterreinen te werken met een milieuzonering zonder geluid. Zoals gesteld vindt op die wijze geen dubbele toets plaats op het aspect geluid (toets aan richtafstanden milieuzonering én toets aan geluidzone). De toets die wel plaatsvindt, namelijk die aan de geluidzone is bovendien het meest nauwkeurig en biedt de meeste zekerheid aan de omgeving over de geluidbelasting. De Afdeling heeft overigens niet geoordeeld dat een milieuzonering zonder geluid niet kan. Wel vraagt het om een betere onderbouwing van de akoestische uitstraling van een industrieterrein; is er behalve het industriegeluid van de bedrijven nog sprake van andere geluiduitstraling op de omgeving zoals bijvoorbeeld van verkeer? Een aanzet waarom een milieuzonering zonder geluid veel beter recht doet aan belangen van omwonenden en van de bedrijven dan de traditionele milieuzonering met geluid, is hiervoor al gegeven. 606 - nr 6 juni 2015

18. Laten we overigens de nieuwe Omgevingswet aangrijpen om iets anders te bedenken voor de VNG brochure Bedrijven en milieuzonering. Uit de praktijk blijkt dat (al dan niet met maatregelen) bedrijven vrijwel altijd inpasbaar zijn ook op kortere afstanden dan de richtafstanden uit de VNG brochure, in ieder geval de lichtere bedrijven. Piekgeluiden van bedrijven zijn zowel bij de milieuzonering als bij vergunningverlening en in het Activiteitenbesluit niet zo eenduidig geregeld. Geluid is vrijwel altijd bepalend of een bedrijfsactiviteit kan plaatsvinden in de nabijheid van woningen. De Omgevingswet biedt gemeenten de mogelijkheid om in het omgevingsplan gebiedstypen vast te leggen. Per gebiedstype kan een bepaalde omgevingskwaliteit worden bepaald. Deze omgevingskwaliteit bepaalt de (milieu)gebruiksruimte zoals een aanvaardbaar geluidsniveau, maar kan uiteraard ook betrekking hebben op andere aspecten van de leefomgeving (parkeren, sociale veiligheid, doelstellingen voor duurzame energie). In het omgevingsplan kan bijvoorbeeld een vorm van geluidzonering plaatsvinden ook als geen sprake is van geluidgezoneerde industrieterreinen conform de Wet geluidhinder. M. Lammens Jurisprudentie IV. Aanneming van werk TBR 2015/104 Rechtbank Gelderland 15 oktober 2014, zaaknr. C-05-260210 HZ ZA 14-83, ECLI:RBGEL:2014:6826 (Aansprakelijkheid hoofdaannemer voor voorgeschreven onderaannemer) (Mr. E. Boerwinkel) UAV 2012 (1989): par. 6 lid 27; BW: art. 7:751, art. 6:76 Aansprakelijkheid voor voorgeschreven aannemer. Beoordeling aan de hand van bepalingen BW. Toepassing hoofdregel art. 6:76 en 7:751 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar: Met gastnoot H.P.C.W. Strang 1 (Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld, Red.) 2 De feiten [bouwbedrijf naam 1BV] is een bouwbedrijf dat zich onder meer bezighoudt 2.1. met woningbouw, utiliteitsbouw en agrarische bouw. [naam 2 Holding BV] is een holding B.V. voor (onder andere) de [naam 2 Holding Groep], die zich onder meer bezighoudt met loonwerk, grondwerk en sloopwerk. Enig aandeelhouder van [naam 2 Holding BV] is [naam 2] (hierna: [naam 2]). 2.2. Ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van onder andere de[naam 2 Groep] heeft [naam 2 Holding BV] in 2012 [achitectenbureau]hierna: [architect] of de architect) een ont- 1 Hugo Strang is juridisch stafmedewerker van het Instituut voor Bouwrecht en bereidt een proefschrift voor over de juridische aspecten van toezicht en coördinatie in het bouwproces. werp laten opstellen voor een op haar terrein aan [adres te plaats] te plaatsen bedrijfshal (hierna: de bedrijfshal of het werk). Het ontwerp bestond onder meer uit een Werkomschrijving (productie 1 van [bouwbedrijf naam 1BV], hierna: de werkomschrijving). De bedrijfshal zou in drie fasen worden uitgevoerd als cascogebouw, waarbij de gevelbekleding (buiten) zou bestaan uit gevelbeplating op een daarvoor aangebrachte staalconstructie. In de werkomschrijving staat verder onder meer het volgende: [ ] 2. De 1e fase (cascobouw) dient op vrijdag 14 december 2012 geheel waterdicht te zijn en casco voor de 1e keer te worden opgeleverd. 3. Indien de aannemer zijn verplichtingen onder punt 2 niet nakomt zal er een korting op de aanneemsom plaatsvinden van 1.500,-- excl. b.t.w. per werkbare dag dat later het geheel waterdicht is of later wordt opgeleverd. [ ]. 2.3. [naam 2 Holding BV] heeft, via [architect], afzonderlijke offertes aangevraagd voor een viertal specifieke onderdelen van het werk (kort gezegd: gevelbeplating, overheaddeuren, staalconstructie en kozijnen; hierna te noemen: de vier aparte onderdelen). In de werkomschrijving is bepaald dat de hoofdaannemer met betrekking tot de vier aparte onderdelen stelposten dient op te nemen in zijn begroting en dient te zorgen voor de coördinatie. Voor het onderdeel gevelbeplating (inclusief zetwerken, goten en dakbedekking) van de bedrijfshal heeft [naam 2 Holding BV] een offerte laten uitbrengen door [naam 3 BV] (hierna: [naam 3 BV]). Op basis van die offerte hebben [naam 2 Holding BV], [architect] en [naam 3 BV] tijdens een bespreking op 28 juni 2012 (na- 607 - nr 6 juni 2015