De Taalmails van Ruud Hendrickx: een onderzoek naar de motivering van goedkeuring en afkeuring van varianten

Vergelijkbare documenten
Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen.

Belgisch-Nederlands en de taalnorm in woordenboeken en taaladvisering 1

Een kritische terugblik op honderd jaar taalzorg en taaladvisering in Vlaanderen. En wat brengt de toekomst?

AN, BN, NN en een snuifje SN. Regionale variatie in het Nederlands

Educatief Professioneel (EDUP) - C1

20 EEUWIGE STRUIKELBLOKKEN

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Spoor je leerlingen dus aan om een verzorgde taal te hanteren tijdens en buiten de lessen. Je maakt hen enkel sterker!

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Standaard Eurobarometer 84. Die publieke opinie in de Europese Unie

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl)

Zakelijk Professioneel (PROF) - B2

Programma van Inhoud en Toetsing

Profiel Academische Taalvaardigheid PAT

Studiewijzer TaalCompetent

Programma van Inhoud en Toetsing

Kan ik het wel of kan ik het niet?

Onderdeel: Vakvaardigheden EBR Nieuwsbegrip: Leesvaardigheid en woordenschat Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Profiel Professionele Taalvaardigheid

Educatief Professioneel (EDUP) - C1

i n h o u d Inhoud Inleiding

1 WOORDSOORTEN 3 2 ZINSDELEN 8

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde

De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn Duitse woordenschat.

Iets wat alleen een mens kan. Geheel Deel Mensen Persoon Voorwerp Inhoud Product uitstreek product

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv

15 jaar Taaltelefoon - 27 oktober 2014

Lexicografie. Inhoudsopgave. Tom Ruette. 1 Inleiding 2. 2 Opnamecriteria Van Dale Groot Woordenboek Redactie... 5

2.5 Seminar Literatur- und Sprachwissenschaft (3. und 4. Semester) 2.5 a Werkcollege met werkstuk (en presentatie) datum:

MODERNE VREEMDE TALEN - ASO DUITS Het voorliggende pakket eindtermen beantwoordt aan de decretale situatie waarbij in de basisvorming in de derde

Visuele Leerlijn Taal

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo, vmbo

De invloed van burgerbronnen in het nieuws

Tussendoelen Engels onderbouw vo havo/vwo

CONCEPT. Tussendoelen Engels onderbouw vo havo/vwo

Vak: Nederlands EBR Klas: IG 2 mh/hv Onderdeel: Leesvaardigheid Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Educatief Startbekwaam (STRT) - B2

Kan-beschrijvingen ERK A2

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

Onderdeel: Spelling Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Onderdeel: Spelling Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Taalverandering. 19. Taalverandering. Opdracht 19.1

Doelen taalbeschouwing die verworven moeten zijn in het vierde leerjaar

Kinderen leren schrijven.

NEDERLANDS HELDER EN CORRECT

MULTICOM 112. Gebruiksinstructies CD

20 EEUWIGE STRUIKELBLOKKEN

Workshop taalvariatie

EEN E MAIL STUREN NAAR EEN DOCENT

VMBO-T / Nederlands / 2011 / tijdvak 1

Hoofdstuk 16 - Vreemde talen ondersteunen

snel een punt mist. Uiteraard verwijzen we ook regelmatig naar andere hoofdstukken als dat relevant is.

Formuleren voor gevorderden

Samenvatting Nederlands Module 9

4 Opvattingen over kerk en godsdienst 1

Eigen vaardigheid Taal

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 27

Oefenexamen. Beoordelingsvoorschriften Spreken II (vb 2012) NT2. Staatsexamen Nederlands als tweede taal. Stex-11SP1VB 1

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Leidraad bij het sjabloon onderzoeksvoorstel Masterscriptie Deel I

Inhoud. 1 Spelling 10

1) Anakoloet. 2) Asymmetrie. = ontspoorde, niet goed lopende zin. = ongelijkheid in bouw en vorm van een zin (ruim begrip)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Examen HAVO. Nederlands Nederlands. tijdvak 1 maandag 18 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage

EEN SEXTANT VOOR EEN TAALSPECIALIST

RUBRIC ARGUMENTEREN. Toelichting

Lokaliseren situeren van plaatsen op een landkaart (in een beperkt of ruim kader).

Nederlands havo 2019-II

Wilt u laten weten wat u van deze TLPST vond? Hebt u tips voor de volgende aflevering? Mail ons:

Vak: Nederlands EBR Klas: IG2 hv Onderdeel: Fictie en Schrijven Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Formuleren voor gevorderden

8 Fragment 2 Groter als/dan derde graad DERDE GRAAD. Fragment 2 Taalnorm

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

3. De CNaVT-profielen

Hoofdstuk 3 Meerkeuzevragen Hoe moet je meerkeuzevragen aanpakken? Tien tips bij de aanpak van meerkeuzevragen 34

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing

wel rijp voor een ruimere maatschappelijke rol?

Semantic Versus Lexical Gender M. Kraaikamp

In duidelijk Nederlands

Syntheseproef kerst 2013 Theoretische richtingen

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Niveaubepaling Nederlandse taal

Engels, vmbo gltl, Liesbeth Pennewaard kernen subkernen Context (inhoud) taalvaardigheidsniveau CE of SE Eindterm niveau GL/TL Exameneenh eid Lezen

Nieuwe woorden correct kunnen schrijven, kunnen vertalen van N-F en van F-N en kunnen gebruiken in mondelinge en schriftelijke zinnen.

RUBRIC VERKLAREN. Toelichting

JAARGANG 8 / NUMMER 6 FEBRUARI Mede mogelijk dankzij:

PIT HAVO-2 +HAVO/VWO Onderdeel: Spelling H1 en H2 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Gids voor de leraar rooms-katholieke godsdienst

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen

Generation What? 1 : Jongeren over Politiek

- Treffende titels: grabbelzakje - Treffende titels: kaartjes. - Tijdschriften/kranten. - Kopieerblad. - Kopieerblad

Compassie leven. 52 wekelijkse inspiraties vanuit Geweldloze Communicatie. PuddleDancer Press Samengesteld door Monie Doodeman

Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek

Hoegenaamd verkeerd geregistreerd Gemeente Almere Publieksdienst

Examen HAVO. Nederlands

Transcriptie:

De Taalmails van Ruud Hendrickx: een onderzoek naar de motivering van goedkeuring en afkeuring van varianten Annabelle De Blieck Promotor: prof. dr. Johan De Caluwe Masterproef voorgelegd aan de examencommissie tot het behalen van de academische graad van Master in de taal- en letterkunde: afstudeerrichting Nederlands Frans Vakgroep Nederlandse taalkunde Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Academiejaar 2010-2011

De Taalmails van Ruud Hendrickx: een onderzoek naar de motivering van goedkeuring en afkeuring van varianten Annabelle De Blieck Promotor: prof. dr. Johan De Caluwe Masterproef voorgelegd aan de examencommissie tot het behalen van de academische graad van Master in de taal- en letterkunde: afstudeerrichting Nederlands Frans Vakgroep Nederlandse taalkunde Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Academiejaar 2010-2011

Voorwoord Toen ik vier jaar geleden mijn eerste stappen op de faculteit Letteren en Wijsbegeerte zette, wist ik nauwelijks van het bestaan van taalzorg af. De lessen Nederlandse Taalvaardigheid in het eerste jaar waren dan ook een volledige openbaring voor mij. We mochten via de taaldatabanken en taalunieversum echt correct Nederlands leren, iets dat tot dan toe voor mij louter gelijk stond aan geen dt-fouten schrijven. De taalzorg was in de lessen jammer genoeg maar beperkt tot een kennismaking met deze materie. Ik zocht daarom naar meer en sloot me aan bij Schamper, het studentenblad van de Universiteit Gent. Als eindredacteur besteed ik daar veel aandacht aan taalzorgaspecten. Het is echter pas na een kleine omzwerving via een ander thesisonderwerp, dat ik met veel geluk bij de juiste promotor aanbelandde voor een thesis over taalzuivering. Ik wil bij deze mijn promotor, prof. dr. Johan De Caluwe, dan ook in het bijzonder zeer hartelijk bedanken. Om te beginnen wil ik hem bedanken omdat hij bereid was me in december nog onder zijn vleugels te nemen, ondanks de vele studenten die hij al aan het begeleiden was. Daarnaast heeft hij mij ook uitstekend door de vele fases van een masterproef geloodst. Zijn vele suggesties hielpen me bijzonder goed om me bij de kern van de zaak te houden. Daarnaast wil ik ook Walter Haeseryn, Veronique Verreycken en de Taaladviesdienst van Onze Taal bedanken voor het beantwoorden van mijn e-mails en de bereidheid tot verdere hulp. Aangezien deze masterproef zich op het terrein van de taalzorg begeeft, heb ik ernaar gestreefd een zo correct mogelijk taalgebruik te hanteren. Ik wil hierbij mijn promotor nogmaals bedanken voor het corrigeren van alle taalfouten. De taalfouten die deze masterproef nog bevat, zijn uiteraard voor mijn rekening. Annabelle De Blieck Mei 2011

Inhoud Hoofdstuk 1: Inleiding...1 1.1 Probleemstelling...1 1.2 Methodologie...5 Hoofdstuk 2: Motivering voor goed- of afkeuring van varianten...8 Hoofdstuk 3: Inventaris van 50 Taalmails (03/08/2009-22/10/2010)...20 Hoofdstuk 4: Onderzoek...26 4.1 Methodologie...26 4.2 Onderzoeksresultaten...29 4.2.1 Gallicismen en germanismen...29 A. Verkeerswisselaar knooppunt...29 B. Dagdagelijks van elke dag...33 C. Onuitgegeven ongekend nooit gezien...36 D. Tussenkomen ingrijpen...38 E. Uitdeinen uitdijen...40 F. En zeggen dat en als je dan bedenkt dat...44 4.2.2 Formeel...46 A. Internationaal water internationale wateren...46 B. Op het eerste zicht op het eerste gezicht...47 C. Vuilbak vuilnisbak...49 D. Foto s trekken foto s maken/nemen...51 E. Kantje boordje kantje boord...53 4.2.3 Grammatica...55 4.2.3.1 Werkwoordsvervoeging...55 A. Geslaan geslagen...55 B. Gerokken gerekt...56 C. Kloeg klaagde...57 D. Steelde stal...58 4.2.3.2 Voorzetsel...60 A. Over de middag tussen de middag...60

B. Op die korte tijd in die korte tijd...62 C. Allergisch aan allergisch voor...64 4.2.3.3 Voegwoord...67 A. Gezien aangezien...67 B. Van zodra zodra...68 C. Onafgezien ongeacht...70 4.2.4 Semantiek...70 A. Nota s notities...70 B. Voedselbedeling het uitdelen van voedsel...71 C. Zomerverlof zomervakantie...73 D. Baan weg...75 Hoofdstuk 5: Besluit...77 Bibliografie...85 Figuren en tabellen...87 Lijst met figuren...87 Lijst met tabellen...87 Bijlage...90 Bijlage 1: Panelonderzoek...90 Bijlage 2: Geïnventariseerde items van de Taalmails...90

HOOFDSTUK 1 Inleiding 1.1 Probleemstelling De VRT wordt als norm beschouwd voor de Nederlandse standaardtaal. Er wordt dan ook toegezien op het correcte en duidelijke taalgebruik van alle medewerkers van de omroep. Daarvoor is sinds 1971 een taaladviseur aangesteld 1. Die eerste taalraadsman was Eugène Berode. Hij wees iedereen die het aanbelangde op de fouten die hij of zij had gemaakt en deed dat via de legendarische blauwe brieven. Na 25 jaar taaladvies gaf Berode de fakkel door aan Ruud Hendrickx, die nu de tweede taaladviseur van de VRT is. Hij wijst net als Berode op alle fouten die werden gemaakt, maar doet dit niet meer via de blauwe brieven. Ze zijn vervangen door de Taalmails, waarvan de eerste verscheen op 1 september 2000. Tien jaar later zijn er al meer dan 475 Taalmails verstuurd. De mails kan iedereen ontvangen en zijn dus niet meer louter geadresseerd aan medewerkers van de openbare omroep. In de Taalmails worden telkens zeven, volgens Hendrickx, onjuiste woorden of constructies in hun oorspronkelijke zin getoond, gevolgd door een correctie. Het woord of de constructie in kwestie wordt dan vervangen in dezelfde oorspronkelijke zin. Onder de 1 http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/cultuur%2ben%2bmedia/media/1.1011112, 30 april 2011 1

correctie wordt doorgaans vermeld door wat het originele moet worden vervangen en soms ook waarom. Een voorbeeld van zo n item wordt hieronder weergegeven: Een man die met een minderjarige seks heeft gehad, krijgt in beroep een serieuze strafvermindering. Een man die met een minderjarige seks heeft gehad, krijgt in beroep een forse strafvermindering. Serieus is vertaald Frans in de betekenis van aanzienlijk, fors. Wat ons in het bijzonder interesseert is de motivering om zulke varianten af te keuren. Zoals we in bovenstaand voorbeeld zien is de reden hier dat de corrigeerde vorm vertaald is uit het Frans. Zulke gallicismen worden vaak geweerd uit de taal, maar het is denkbaar dat dit niet altijd de hoofdreden is om die varianten af te keuren en er toch nog een andere, onderliggende motivatie meespeelt in de beoordeling. Zo wordt hier een Franse vertaling afgekeurd, maar zien we over het algemeen weinig bezwaar tegen het Franse leenwoord jus d orange, terwijl chauffage wel tegenkanting kent. Naast het feit dat er een grotere tolerantie kan bestaan tegenover leenwoorden dan vertalingen, is dit jus d orange vooral gebruikelijk in Nederland en dit doet vermoeden dat voornamelijk het Noord-Nederlands, dat naast het Belgisch-Nederlands wordt genoemd, de norm is om een bepaalde variant goed- of af te keuren. In het Taalcharter van de VRT, opgesteld door Ruud Hendrickx, lezen we daarover het volgende Traditioneel gaan de Vlaamse taalbeheersers - of althans de meeste - ervan uit dat de norm voor het Nederlands in het noorden van het taalgebied te vinden is, met al of niet ruimte voor wat Vlaamse inbreng. Ook Eugène Berode sprak zich op het radioatelier van 4 november 1993 in die zin uit: "Ik vind dat de BRTN en dus ook de radio het Noordnederlands als norm moeten hanteren. Anders hebben we helemaal geen norm en ook in taalzaken is alles beter dan chaos. Maar als je dat zegt, hoor je wel zekere grenzen in acht te nemen. Overschrijd je die, dan komt het taalgevoel van de Vlamingen in opstand. En dat is het ergste wat de standaardtaal bij ons kan overkomen." (http://vrttaal.net/taaldatabanken_master/taalbeleid/ taalcharter.shtml, 1 mei 2011) Het Nederlands kent dus twee variëteiten: de ene variëteit, het Belgisch-Nederlands, wordt gesproken in het Nederlandstalige gebied van België, namelijk Vlaanderen. De andere variëteit, het Noord-Nederlands, is kenmerkend voor Nederland. Het is een algemene misvatting dat de dialecten voortvloeien uit een standaardtaal die al eeuwenlang bestaat. De richting moet worden omgedraaid. Het is namelijk zo dat de dialecten de basis waren voor 2

een standaardtaal, waarvan men de verschillende variëteiten nog steeds niet goed uit elkaar kan houden. De oorzaak hiervan ligt in de geschiedenis van België en Nederland. Daarvoor gaan we terug tot de 15 e eeuw, waarin de behoefte aan een algemene omgangstaal ontstond. Die behoefte was ingegeven door een aantal sociaaleconomische en culturele ontwikkelingen. Hieronder is onder andere de uitvinding van de boekdrukkunst te situeren, alsook een toename van het interregionale (economische, intellectuele en culturele) verkeer en de opkomst van een humanistisch en renaissancistisch gedachtegoed waarin het ideaal van een nationale taal centraal stond. De basis voor de uniforme taal zou ten tijde van deze ontwikkelingen in het Antwerpse stadsdialect gelegen kunnen hebben. Brabant genoot in de 15 e, maar vooral in de 16 e eeuw immers groot prestige. Antwerpen was havenstad en cultuurstad en was bovendien het centrum van de drukkerswereld. De Beeldenstorm in 1566 vormt echter de katalysator die dit overwicht zal doen verschuiven. De Tachtigjarige Oorlog, de opstand van de Nederlanden tegen Spanje, zal na de Val van Antwerpen in 1585, namelijk uitdraaien op een scheiding van de Nederlanden. Die splitsing wordt geconsolideerd met de Vrede van Munster (1648) en leidt tot een onafhankelijk Noorden en een nog steeds afhankelijk Zuiden (van Spanje). Door die politieke ontwikkelingen werd de prille Brabantse ontwikkeling van een Nederlandse standaardtaal afgebroken en verschoof het Brabantse succes naar Holland, waar nu een succesvolle staat tot ontwikkeling kwam. Door de Contrareformatie emigreerde een enorm aantal Vlaamse protestanten naar het godsdienstvrijere Noorden. Die emigranten bestonden voornamelijk uit geleerden, kunstenaars en predikanten. Kortom, de elite emigreerde en dit verlies zette een stop op het standaardiseringsproces in Vlaanderen. Daar bleef men buiten de invloed van het proces, maar binnen een Franse invloed die het Nederlands aan de kant schoof en het Frans propageerde. Daar komt verandering in met het Congres van Wenen in 1815 waarbij het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden onder Willem I werd opgericht. Noord en Zuid werden weer één. De taalpolitiek van Willem I, één natie één taal, was echter niet houdbaar en met de revolutie van 1830 (die weer tot een splitsing leidde en tevens ook tot het ontstaan van België) zien we het Nederlands weer verdwijnen uit de hogere sferen van de maatschappij. Toch krijgt de burgerij meer en meer politieke macht en komen er taalwetten die langzaam maar zeker ingang vinden. Zo is er bijvoorbeeld in 1898 de Gelijkheidswet, ook wel de wet De Vriendt-Cooremans, die stelt dat het Nederlands erkend wordt als officiële taal in België, naast het Frans. Dat Nederlands moest in België vorm krijgen (het zuiden had namelijk niet deelgenomen aan het standaardiseringsproces dat in Holland aan de gang was) en deze problematiek vindt zijn weerslag in de discussie tussen 3

integrationisten en particularisten. Die laatsten wilden tot een nieuwe Vlaamse taal komen, gebaseerd op het West-Vlaams. Ze verloren echter het pleit van de integrationisten, die ijverden voor een aansluiting bij het Nederlands dat was ontwikkeld in het Noorden. (Janssens en Marynissen 2008) Hier vinden we de eerste sporen terug van het als meer prestigieus beschouwde Noord-Nederlands, en deze tendens zal zich nog lang doorzetten. Zelfs tot op vandaag de dag. De taalkundige verschillen tussen Noord en Zuid zijn nog steeds duidelijk te zien en dit het sterkst op vlak van de uitspraak. Ook de woordenschat verschilt, net zoals de zinsbouw en de morfologie (maar de discrepantie op deze twee laatste gebieden is geringer). Deze masterproef situeert zich op het terrein van de voorgaande problematiek. De aansluiting bij het Noorden uit het midden van de 19 e eeuw is regelmatig een punt van discussie. Dit trekt zich dan door naar de beslissing of een vorm als standaardtalig kan worden beschouwd, of niet. Het spreekt voor zich dat niet alles tot de standaardtaal kan worden gerekend. Er moeten bepaalde grenzen worden afgebakend waarbinnen correct en duidelijk taalgebruik kan worden gesitueerd. Die grenzen worden bepaald op basis van een aantal motiveringen (zie hoofdstuk 2). In deze masterproef gaan we voor de Taalmails van de taaladviseur van de VRT, Ruud Hendrickx, na welke varianten voornamelijk worden goed- of afgekeurd. Onze hypothese hierbij is dat het verschil tussen Noord-Nederlands en Belgisch-Nederlands een rol speelt. We laten ons hier leiden door de net geschetste taalgeschiedenis. Het is nog altijd zo dat het Belgisch-Nederlands vaak niet als norm wordt gezien en dat varianten die wel in Vlaanderen, maar niet in Nederland worden gezegd meer kans hebben om te worden bestempeld als niet algemeen standaardtalig. Die tendens is voornamelijk gewekt door de dialectische invloed die het Nederlands van het Zuiden kent / kende. Toch is de vijandigheid de laatste jaren afgenomen en groeit er meer tolerantie tegenover het Belgisch-Nederlands. Die variëteit wordt dan gezien als een regionale standaardtaalvariëteit. De VRT heeft een Taalcharter, geschreven door Ruud Hendrickx, waarin de visie op standaardtaal en hoe die standaardtaal moeten worden gehanteerd op de openbare omroep, wordt uiteengezet. Daar lezen we het volgende: Alleen wil de VRT er meer dan in het verleden mee rekening houden dat de Nederlandse standaardtaal zoals ze in België gebruikt wordt, op een beperkt aantal punten kan verschillen van de in Nederland gebruikelijke variant van de Nederlandse standaardtaal. De VRT wil de norm voor de Belgische variant van de Nederlandse standaardtaal zijn en blijven. Hij hanteert daarom een aantrekkelijke, duidelijke en 4

correcte standaardtaal die rekening houdt met en afgestemd is op de kijkers en de luisteraars. (mijn nadruk) (http://vrttaal.net/taaldatabanken_master/taalbeleid/ taalcharter.shtml, 1 mei 2011) Wat uit dit citaat blijkt is dat de VRT een Nederlandse standaardtaal wil nastreven die rekening houdt met Vlaamse kenmerken. Hij wil hiermee aansluiting vinden bij haar (Vlaamse) kijkers en luisteraars. Een openbare omroep wil een zo ruim mogelijk publiek bereiken en doet dat in een taal die binnen zijn cultuurgroep als gemeenschappelijk communicatiemiddel wordt gehanteerd. (http://vrttaal.net/taaldatabanken_master/taalbeleid /taalcharter.shtml, 1 mei 2011) Die taal van het ruime publiek is het Belgisch-Nederlands en dus kunnen we verwachten dat de VRT varianten van deze variëteit opneemt. Als we echter enkele alinea s verder lezen in het Taalcharter, dan wordt er bij een paragraaf over variatie het volgende gezegd: De VRT laat in beperkte mate ruimte voor de Belgische varianten. (http://vrttaal.net/taaldatabanken_master/taalbeleid/taalcharter.shtml, 1 mei 20110) Hierdoor ontstaat enige argwaan tegenover de norm voor de Belgische variant van de Nederlandse standaardtaal (http://vrttaal.net/taaldatabanken_master/taalbeleid/ taalcharter.shtml, 1 mei 2011) die de VRT wil zijn. Deze tweespalt reflecteert een algemenere discussie over de mate van tolerantie tegenover Belgische varianten in de standaardtaal. De Taalmails van Ruud Hendrickx kunnen ons helpen om bepaalde tendensen te ontdekken in het goed- of afkeuren van varianten. De meningen zijn immers vaak verdeeld over hoe ver men kan gaan in het toelaten van regionale verscheidenheid binnen de standaardtaal. 1.2 Methodologie We selecteerden vijftig Taalmails, over een periode van veertien maanden (van 3 augustus 2009 tot en met 22 oktober 2010). In een eerste fase werd een inventaris gemaakt van alle items die in de betreffende mails worden behandeld. Zo krijgen we een overzicht van de domeinen waarvoor veel of weinig wordt gecorrigeerd, bijvoorbeeld spelling of grammatica. Uit bepaalde domeinen werden vervolgens in totaal 25 interessante gevallen geselecteerd die aan onderzoek worden onderworpen. Dat onderzoek gaat dieper in op de vraag welke motiveringen meespelen in de beslissing een variant goed- of af te keuren. 5

Ruud Hendrickx geeft bijvoorbeeld zelf aan dat hij de norm voor het Belgisch-Nederlands wil zijn. Bijgevolg zou een argument dat gebaseerd is op het gebruik in Nederland in principe niet meer bruikbaar zijn. Het onderzoek spitst zich dus onder andere toe op de vraag of het Noorden werkelijk de norm is om een bepaalde variant goed te keuren en of dit de overwegende motivering is van Ruud Hendrickx bij het toelaten van een bepaalde variant. De geselecteerde items worden onderzocht op gebruiksfrequentie en het verschil in gebruik tussen Noord en Zuid. Dit gebeurde aan de hand van Google, en in bepaalde gevallen ook met behulp van Mediargus. Dit is een digitale databank die artikelen van alle Vlaamse kranten en Roulartamagazines bevat. De gebruiksfrequentie laat ons zien hoe gangbaar bepaalde vormen nog zijn, die toch gecorrigeerd worden. Bovendien kan het verschil in aantal hits tussen Vlaanderen en Nederland ons tonen of een vorm of constructie vooral in het Noorden of het Zuiden wordt gebruikt. Vormen karakteristiek voor het Zuiden en afgekeurd door Hendrickx, vormen interessante gevallen. De precieze methodologie die op ons onderzoek van toepassing is, wordt in een apart hoofdstuk (hoofdstuk 4) uitvoeriger uiteengezet. Na deze inleiding gaan we verder met een hoofdstuk dat in het bijzonder handelt over de motiveringen om bepaalde varianten goed te keuren, en andere varianten dan weer af te keuren (hoofdstuk 2). De visies van verschillende beleidsorganisaties worden hier tegenover elkaar geplaatst. Ze houden er gelijkaardige, maar vaak toch verschillende werkwijzen op na bij het goedkeuren en afkeuren van varianten. De beleidsorganen vormen een belangrijk element in die normering van het Nederlands. We zullen uitleggen dat zij zich beroepen op corpusonderzoek, om zo een zicht te krijgen op het reële taalgebruik (dit is ook wat wij doen in ons onderzoek). Deze resultaten worden voorgelegd aan een panel dat een soort van eerste filter vormt. Zij geven aan of een variant tot de norm kan worden gerekend. Ruud Hendrickx houdt bij zijn normering rekening met die taaladviesdiensten waardoor zij een belangrijke factor zijn. In een volgend hoofdstuk (hoofdstuk 3) gaan we dieper in op de Taalmails van Ruud Hendrickx. Hier wordt duidelijk op welke items Hendrickx vooral focust en wat de verhoudingen ertussen zijn. Dit hoofdstuk houdt kortom een inventaris in van de vijftig Taalmails. 6

Na deze inventaris wordt in hoofdstuk 4 verder ingegaan op het eigenlijke onderzoek met Google, en in sommige gevallen ook Mediargus. De methodologie wordt eerst uiteengezet, waarna de resultaten voor de onderzochte items worden gepresenteerd. In hoofdstuk 5 komen we tot een besluit. 7

HOOFDSTUK 2 Motivering voor de goed- of afkeuring van varianten In dit deel gaan we op zoek naar motivaties om bepaalde varianten tot de standaardtaal te rekenen of om sommige varianten daar niet toe te rekenen. Met deze onderzoeksvraag gaan we dus eigenlijk op zoek naar wat de standaardtaal precies is. Daarbij gaan we eerst uit van het perspectief van een Nederlandstalige zonder een verdere taalkundige opleiding. Daarna bekijken we de standpunten van verschillende verenigingen die tot doel hebben de Nederlandse taal in stand te houden. Wanneer de gemiddelde Vlaming twijfelt aan een woord, zal die intuïtief een woordenboek ter hand nemen en zich daarop baseren om te concluderen of het twijfelgeval al dan niet standaardtalig is. Hij kent aan het woordenboek met andere woorden een normatieve functie toe. Op vrttaal.net, een website met taaladvies, wordt dit expliciet vermeld: De Grote Van Dale is in beginsel normatief. Het is een woordenboek van het algemeen gangbare Nederlands zoals dat in Nederland en Vlaanderen wordt gesproken en geschreven. De redacteuren beschrijven erin wat zij als goed taalgebruik beschouwen en daardoor krijgt hun woordenboek een vóórschrijvend karakter en gezag. Anders gezegd: de Grote Van Dale is descriptief in het opnemen van woorden, betekenissen en verbindingen, en normatief in het kwalificeren 8

daarvan. (http://vrttaal.net/taaldatabanken_master/spellen_schrijven/tips/schrijfd.shtml, 03-04-2011) Ondanks de expliciet geformuleerde normatieve functie van de Grote Van Dale zou het desalniettemin onjuist zijn alles wat in dit woordenboek verschijnt als standaardtalig te beschouwen. In het woordenboek worden bijvoorbeeld allerlei germanismen, gallicismen en anglicismen opgenomen, ook al worden die als niet standaardtalig beschouwd. Ze krijgen een label mee dat expliciet aangeeft dat het om zo n vertaald woord uit het Duits, Frans of Engels gaat: De Grote Van Dale neemt die -ismen op, geheel volgens de beschrijvende taak van het woordenboek. Maar ze zijn ook duidelijk gekwalificeerd, in overeenstemming met het normatieve karakter van het woordenboek. (http://vrttaal.net/taaldatabanken_ master/spellen_schrijven/tips/schrijf-d.shtml, 3 april 2011) Het is echter niet zo dat elk woordenboek een prescriptieve functie kan worden toegeschreven. Zo is de Hedendaagse Van Dale niet even normatief als de Grote Van Dale en lezen we op vrttaal.net dat de tiende druk van de Grote Van Dale zijn normatieve karakter verliest, onder leiding van redacteur Kruyskamp die erkende dat er ruimte voor persoonlijk taalgebruik moet zijn en dat de taal verandert (http://vrttaal.net /taaldatabanken_master/spellen_schrijven/tips/schrijf-d.shtml, 03 april 2011) In deze versie wordt met andere woorden niet meer precies aangeduid wat strikt tot de standaardtaal behoort en wat net niet. Omdat iets in de Grote Van Dale staat, mogen we dus niet blindelings aannemen dat het tot de standaardtaal behoort. Omgekeerd moeten we er ook rekening mee houden dat niet elk standaardtalig woord of standaardtalige uitdrukking te vinden is in het woordenboek. Treffen we een bepaald item dus niet aan in het woordenboek, dan mogen we er eveneens niet blindelings van uitgaan dat dit niet standaardtalig is. Veel samenstellingen en afleidingen zijn bijvoorbeeld afwezig omdat we op basis van de afzonderlijke delen de betekenis wel kunnen afleiden. Daarnaast maken ook te specifieke vaktermen, vakjargon dus, geen deel uit van het woordenboek en bovendien zorgen commerciële beperkingen ervoor dat een woordenboek niet eindeloos kan worden aangevuld. Aan al deze beperkingen kan men nog toevoegen dat soms ook menselijke fouten woordenboeken binnensluipen. Volgens de elfde druk van Van Dale was het meervoud van ondergoed bijvoorbeeld ondergoederen. (http://vrttaal.net/taaldatabanken_ master/spellen_schrijven /tips/schrijf-d.shtml, 03 april 2011) Al deze bovenstaande argumenten leiden ertoe dat we moeten concluderen dat een woordenboek onbetrouwbaar is voor het aannemen of iets standaardtaal is. Een woordenboek als basis nemen voor de beslissing of iets al dan niet standaardtaal is brengt 9

ons dus niet bij een gefundeerd besluit. Bovendien leidt dit tot een cirkelredenering. Als een woordenboek namelijk aangeeft of iets standaardtalig is, moet het daarvoor noodzakelijkerwijs een motivering vinden en die zou dan in het woordenboek zelf liggen. Echter, om opgenomen te worden in een woordenboek, is het voldoende dat een woord of uitdrukking aan de volgende voorwaarde voldoet: Om in de Grote Van Dale opgenomen te worden, moeten de algemene woorden, verbindingen en uitdrukkingen en de nieuwe betekenisaspecten gedurende enige tijd regelmatig worden aangetroffen in het taalgebruik van de spraakmakende gemeente. (...) In de praktijk komt dat erop neer dat de bewerkers vernieuwingen hebben geregistreerd die ze gedurende ten minste een drietal jaren met een zekere regelmaat in boeken, kranten, tijdschriften en weekbladen die niet specifiek tot de vakliteratuur behoren, hebben aangetroffen of in soortgelijke contexten op radio of televisie en rondom hen hebben gehoord. (http://vrttaal.net/taaldatabanken_master/spellen_schrijven/tips/schrijf-d.shtml, 03 april 2011) En gedurende enige tijd regelmatig worden aangetroffen in het taalgebruik van de spraakmakende gemeente wil niet noodzakelijk zeggen dat het betreffende woord of de betreffende uitdrukking tot de standaardtaal behoort. Woordenboeken voldoen dus niet. Maar wat dan wel? Er bestaan verschillende Nederlandse en Vlaamse instanties die tot doel hebben correct taaladvies te formuleren. Daartoe behoren onder andere de Taaltelefoon, Genootschap Onze Taal en de Nederlandse Taalunie. Onze Taal is een vereniging voor taalliefhebbers. Met een uniek tijdschrift [ ]. Het Genootschap Onze Taal heeft bovendien een Taaladviesdienst, die vragen over de Nederlandse taal beantwoordt, en geeft verder door middel van congressen, elektronische nieuwsbrieven, boeken en een website voorlichting over het Nederlands. (http://www.onzetaal.nl/genoot/fgot.php, 6 april 20110) De taaladviesdienst van Onze Taal geeft op haar website echter niet aan op welke basis zij bepaalde varianten in het taalgebruik goedkeurt of afkeurt. Na contact met de Taaladviesdienst, kregen wij volgend antwoord: Om te bepalen wat wij standaardtaal vinden, laten we ons grotendeels leiden door wat daarover staat op Taaladvies.net (http://taaladvies.net/taal/advies/tekst/85). Een klein verschil is dat wij ons bij Onze Taal toch vooral richten op de situatie in Nederland, terwijl op Taaladvies.net ook veel aandacht is voor Vlaanderen. Daarnaast staven we onze ideeën hierover met adviesboeken als de Schrijfwijzer, Vraagbaak Nederlands, de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997), en 10

woordenboeken als Van Dale, Koenen, Prisma enz. (correspondentie met de Taaladviesdienst op 14 april 2011) Op taaladvies.net geeft de Nederlandse Taalunie, zoals de naam het zegt, taaladvies. Op haar portaalsite www.taalunieversum.org formuleert ze uitvoerig wat standaardtaal voor haar inhoudt. Daarbij wordt benadrukt dat een strikte dichotomie tussen standaardtaal en niet standaardtaal onrealistisch is. Taal leeft vooral en is niet statisch. Taal verandert voortdurend omdat er steeds nieuwe woorden bijkomen, maar er ook woorden zijn die in onbruik raken. Nieuwe woorden of uitdrukkingen komen onze taal binnen en kunnen meer en meer aandeel verwerven in het taalgebruik of integendeel niet doordringen tot de algemeen aanvaarde Nederlandse taal. Omdat taal dus voortdurend in ontwikkeling is, ziet de Nederlandse Taalunie de Nederlandse taalsituatie eerder als een continuüm dan als een rigide afbakening tussen standaardtaal en niet standaardtaal. Dit gegeven wordt op taaladvies.net metaforisch uitgelegd aan de hand van een ui. Die ui heeft drie lagen, waarbij een eerste laag het standaardtalige taalgebruik omvat. Op een tweede laag zitten uitingen die op de grens tussen standaardtalig en niet standaardtalig zitten en de derde laag is het taalgebruik dat zeker geen standaardtaal is. Figuur 1: de ui van de Nederlandse Taalunie 11

Met deze metafoor wil de Nederlandse Taalunie onder andere aandacht besteden aan de variatie die er bestaat binnen het Nederlands, zowel stilistisch als geografisch. In de binnencirkel op de figuur, die de standaardtaal representeert, zien we opposities als pinpas / bankkaart en echter / maar. Die laatste oppositie is een voorbeeld van stilistische variatie. Dit wil zeggen dat de betreffende woorden tot een verschillend register behoren en bijgevolg in andere situaties zullen worden gebruikt. Zo is echter voornamelijk beperkt tot geschreven teksten en komt maar meer voor in spreektaal. Daarnaast zien we op diezelfde binnencirkel ook een voorbeeld van geografische variatie in de oppositie pinpas / bankkaart. Pinpas is vooral kenmerkend voor het noorden van ons taalgebied, bankkaart voor het zuiden. De figuur toont dus beide varianten in de cirkel van standaardtaal. Daaruit mogen we afleiden dat de Nederlandse Taalunie rekening houdt met beide variëteiten en ook Belgisch-Nederlandse varianten tot de standaardtaal rekent. Zowel het Nederlands van de Vlamingen als van de Nederlanders wordt als correct beschouwd. Op taaladvies.net vinden we het volgende: Geografische variatie binnen de standaardtaal is duidelijk merkbaar tussen België en Nederland. Een Nederlander heeft het over een pinpas, een Belg over een bankkaart, een Nederlander die het niet meer ziet zitten, noemt zijn therapeut een [terapuit], terwijl een Belg het over een [terapeut] heeft en een constructie als Er kwam een auto aangereden wordt veel vaker gebruikt in de zuidelijke helft van het taalgebied dan in de noordelijke, waar vaker Er kwam een auto aanrijden te horen is. Hoewel er dus variatie is, worden al de bovenstaande taalvormen tot de standaardtaal gerekend. (mijn nadruk) (http://taaladvies.net/taal/advies/tekst/85/, 4 april 2011) Toch moet die aanvaardbaarheid van varianten sterk genuanceerd worden. Zo zien we in de tweede laag van de metaforische ui frigobox staan. Bij het taaladvies over deze vorm wordt op de site het volgende gegeven: Frigobox wordt in België veelvuldig gebruikt, ook door veel standaardtaalsprekers. (http://taaladvies.net/taal/advies/vraag/968/, 4 april 2011) Op basis van deze bewering kunnen we eigenlijk stellen dat frigobox een Belgische variant is van het Nederlands en dus volgens het voorgaande citaat tot de eerste laag van de ui zou moeten behoren. Toch wordt het als een grensgeval gezien waar koelbox een beter alternatief voor is. Om aan zulke situaties het hoofd te bieden, werkte de Nederlandse Taalunie vijf groepen uit om met de verschillende varianten om te gaan. Ten eerste zijn er de varianten die standaardtalig zijn in het hele taalgebied. Die krijgen gewoon het label standaardtaal. Daarnaast zijn er de varianten die alleen in België gebruikt worden. Daaraan wordt het label standaardtaal in België toegekend. Hetzelfde krijgen we 12

voor varianten die enkel in het noorden van ons taalgebied gebruik worden en niet in het zuiden. Die krijgen het label standaardtaal in Nederland. De vierde categorie heeft betrekking op de varianten met een onbepaalde status. Of ze nu gebruikt worden in België, Nederland of het hele taalgebied is niet duidelijk en dat wordt specifiek vermeld. Tot de vijfde groep behoren uitdrukkingen die geenszins tot de standaardtaal behoren. De vraag is nu wat de motivatie is om bepaalde varianten bij die of die groep te catalogeren. Taaladvies.net formuleert daar vrij concreet een antwoord op. Aanvankelijk baseerde men zich op naslagwerken, zoals taaladviesboeken en woordenboeken. Ze geven echter zelf aan dat deze onbevredigend waren. Hetgeen we hierboven uiteenzetten lijkt dat te bevestigen. Daarom hanteren zij nu een vaste werkwijze die toelaat gegronde en weloverwogen beslissingen te nemen in verband met het catalogeren van varianten. Dit houdt in dat men kijkt naar de taalrealiteit die weerspiegeld wordt in corpora. Die corpora zijn samengesteld uit Google, dat het dagdagelijkse taalgebruik reflecteert, maar ook uit krantentaal (zowel van Nederlandse als van Belgische kranten). Op basis hiervan wordt geprobeerd uit te maken wat vooral in België wordt gezegd/gebruikt, wat vooral in Nederland, en wat over het hele taalgebied. Maar ook deze methodologie blijkt niet accuraat genoeg te zijn omdat voorkomen in een standaardtalige tekst geen afdoende reden is om een variant als standaardtaal te beschouwen. Ook daar kunnen we namelijk varianten vinden die door sommigen worden afgekeurd. Naast naslagwerken en corpora steunt de Taalunie daarom nog op een derde pijler. Die derde pijler is van menselijke aard en bestaat uit personen uit Nederland en Vlaanderen die de standaardtaal gebruiken. Dat informantenpanel bestaat uit een groep van Vlamingen en Nederlanders uit de sociaal-culturele sector (radio- en televisiepresentatoren, journalisten, auteurs, professionele tekstschrijvers, leerkrachten, docenten ). (http://taaladvies.net/taal/advies/tekst/86, 6 april 2011) Aan de hand van een aantal teksten wordt gepeild naar hun oordeel over de aanvaardbaarheid van bepaalde varianten. Er wordt aan hen gevraagd de tekst te verbeteren en aan te geven waarom ze het gecorrigeerde afwijzen. Zo wordt duidelijk of een vorm die zeer veel voorkomt in het corpus al dan niet tot de standaardtaal mag behoren. Immers, als het panel een veel gebruikte vorm goedkeurt is dat een overtuigende reden om die als standaardtalig te beschouwen. Als bijlage zit er een voorbeeld van zo panelonderzoek (zie bijlage 1). Uiteindelijk worden de taaladviezen zelf geschreven door het Taaladviesoverleg dat ze bespreekt en goedkeurt. 13

In de definitie van standaardtaal van de Nederlandse Taalunie komt het belang van deze voorhoede weer naar voren: De standaardtaal is geen geconstrueerde taal, maar een levende taalvariëteit, die vanzelf tot stand komt door een samenspel van maatschappelijke factoren en die gesproken en geschreven wordt door mensen met een zeker prestige in de samenleving. Die groep mensen wordt de spraakmakende gemeente genoemd. (http://taaladvies.net/taal/advies/tekst/85, 6 april 2011) Wat die spraakmakende gemeente is, leggen ze verder uit: Die spraakmakende gemeente is dus niet een meerderheid van de bevolking, maar een niet duidelijk af te bakenen groep gezaghebbende schrijvers en sprekers die in de publieke, sociaal-culturele sector een belangrijke rol spelen. Denk daarbij aan journalisten, schrijvers, leerkrachten, radio- en televisiepresentatoren, acteurs, politici. (http://taaladvies.net/taal/advies/tekst/85, 6 april 2011) De motivering om een variant tot de standaardtaal toe te laten is dus hoofdzakelijk gebaseerd op het taalgevoel van een standaardtalige voorhoede. Komt een variant al vaak voor in de taalrealiteit en keuren zij die goed, dan is de variant bijgevolg standaardtalig. (http://taalunieversum.org/taalunie/) Maar waarom accepteren ze nu precies een welbepaalde variant? Wat we op de site met taaladvies van de Nederlandse Taalunie vinden, geeft ons dus nog steeds geen bevredigend antwoord op onze vraag waarom nu precies die ene variant wordt afgekeurd of die andere variant wordt goedgekeurd. Daarom contacteerden we enkele personen die ons hierover verder konden inlichten. Zo kwamen we via Walter Haeseryn bij Veronique Verreycken terecht. Zij stuurde ons het voorbeeld van een panelonderzoek (zie bijlage 1) op en gaf ons de volgende uitleg. Vraag vier van de vragenlijst, die peilt naar de attitudes, zou zo voornamelijk van belang zijn. Zoals we al vermeldden zijn dus de attitudes of het taalgevoel van een standaardtalige voorhoede doorslaggevend. Factoren als bekendheid of vertrouwdheid spelen mee in het eindoordeel. Vraag vijf van de vragenlijst gaat verder in op de precieze oorzaak van het taalgevoel, beschreven bij vraag vier. Veronique Verreycken vermeldt hierbij echter dat deze vraag optioneel is en maar een minderheid daar iets invult. Dit is jammer aangezien dit de kern is van het antwoord op onze vraag waarom nu een woord of uitdrukking tot een positief of negatief taalgevoel leidt. Volgens Verreycken verschillen de opmerkingen te veel en te vaak per panellid om algemene conclusies te trekken en speelt ook de aard van de onderzochte 14

kwestie een rol. Hieronder geven we twee voorbeelden, aangereikt door Veronique Verreycken. 1) Onderzochte kwestie: langs achter Reacties Belgische panelleden: - Langs achter is dialect Reacties Nederlandse panelleden: - Dit doet mij Vlaams aan. Ik zou zeggen van achter. - Klinkt vreemd. Van achter aangereden klinkt beter. - Ik geloof niet dat ik ooit gestuit ben op de combinatie langs achter - Over de betekenis van langs achter ben ik niet helemaal zeker, ik denk dat het 'van achteren' betekent? Ook deze formulering wordt in Nederland volgens mij niet gebruikt. 2) Onderzochte kwestie: zo optimaal mogelijk Reacties Belgische panelleden: - Slordig taalgebruik - Klassiek contaminatie van zo goed mogelijk en optimaal. Wordt veel gebruikt maar ik verbeter het toch nog maar in zo goed mogelijk, dat is eenvoudiger en correcter. Reacties Nederlandse panelleden: - Klassiek dubbelopisme - Zo optimaal mogelijk doet pijn. Optimaal geeft al de hoogste graad aan. Bij deze voorbeelden kunnen we toch twee opmerkingen maken. Ten eerste valt het op dat bijna alle Nederlandse reacties voor langs achter verwijzen naar het onderscheid in twee variëteiten. De Nederlandse reactie Klinkt vreemd verwijst vermoedelijk naar de vreemde zuidelijke variëteit van het Nederlands en ook Deze formulering wordt in Nederland volgens mij niet gebruikt is een motivering die wijst op afkeuring van een variant omdat die niet gebruikelijk is in het noordelijke deel van het Nederlandse taalgebied (maar misschien wel in het zuidelijke deel). Dit doet Vlaams aan refereert rechtstreeks aan het feit dat langs achter geen Noord-Nederlands zou zijn. Ten tweede geeft een Belgisch panellid als reactie bij zo optimaal mogelijk dat hij of zij dit verbetert, ondanks het hoge gebruik ervan. De vraag is hier of we het taalgevoel van één deskundige mogen laten primeren op dat van de vele Nederlandstaligen die deze vorm gebruiken. Die is correct naar het taalgevoel van alle gebruikers ervan, en dit blijken er volgens het panellid in kwestie veel te zijn. Omdat we hier met een duidelijk dubbelopisme, 15

zoals een Nederlands panellid het verwoordt, te maken hebben zou het hier terecht kunnen worden genoemd zo optimaal mogelijk niet tot de standaardtaal te rekenen. De vraag blijft echter of taal wel zo logisch is. Naast Genootschap Onze Taal en de Nederlandse Taalunie, is ook de Taaltelefoon een instantie die zich inzet voor het in stand houden van een goede kennis en goed gebruik van het Nederlands. In In duidelijk Nederlands, een adviesgids, geeft de Taaltelefoon aan wat standaardtaal is. Haar definitie van standaardtaal sluit nauw aan bij de definitie die de Nederlandse Taalunie geeft: De standaardtaal is het Nederlands dat algemeen bruikbaar is in alle belangrijke sectoren van het openbare leven, zoals het bestuur, de rechtspraak, het onderwijs en de media. In formele, officiële of zakelijke situaties wordt standaardtaal gebruikt: een leraar die voor de klas staat, een werknemer die een presentatie geeft, een nieuwslezer die berichten voorleest. Standaardtaal wordt ook gebruikt in situaties waarin de sociale afstand tussen sprekers vrij groot is, bijvoorbeeld bij het eerste contact met onbekenden. Tijdens een sollicitatiegesprek kiezen de meeste sollicitanten bijvoorbeeld spontaan voor standaardtaal. Ook in zakelijke teksten schrijven en lezen we standaardtaal: een brief van de bank, artikelen in kranten en tijdschriften. ( In duidelijk Nederlands, http://taaltelefoon.vlaanderen.be/nlapps/default.asp, 7 april 20110) In wat voor de rest in In duidelijk Nederlands volgt, wordt duidelijk dat de Taaltelefoon, net zoals de Nederlandse Taalunie, erkent dat er twee variëteiten zijn als we over het Nederlands spreken. Daarbij besteedt ze aandacht aan het feit dat een woord of uitdrukking enkel in België kan worden gebruikt, maar niet in Nederland. Ze aanvaardt dat er termen bestaan die gebruikelijk zijn in België en daar ook standaardtaal zijn, maar die in Nederland niet worden gebruikt als men standaardtaal wil spreken. Wat de motivering precies is om woorden of uitdrukkingen tot de standaardtaal in België te rekenen is ook op de website van de Taaltelefoon vrij oppervlakkig toegelicht. Er worden twee vereisten aan gesteld: ten eerste moet het woord of de uitdrukking algemeen gebruikt worden in België; ten tweede moet het algemeen aanvaard zijn door standaardtaalsprekers in België. Waarom deze of gene vorm dan wel of niet aanvaard wordt door de standaardtaalgebruikers in kwestie, wordt niet verder aangegeven. De opvatting van het Nederlands als taal met twee verschillende normen of twee verschillende standaarden vinden we ook terug op vrttaal.net en taalunieversum.org. Ook daar zien we bij verscheidene taaladviezen staan dat het betreffende woord alleen tot de standaardtaal in België kan worden gerekend. Dit is een enigszins tolerantere en soepeler 16

houding dan vroeger. In de jaren 50 en 60 heerste er voornamelijk een puristische tendens. Dit wil zeggen dat het Nederlandse taalgebruik werd uitgezuiverd van variatie en ook gallicismen, germanismen of anglicismen werden verbannen. Die gallicismen waren in het zuidelijke Nederlands sterk aanwezig door Franse invloeden in onze geschiedenis. Het taalpurisme was er vooral op gericht die vreemde invloeden te verwerpen. De twintigste eeuw wordt bovendien gekenmerkt door een taalzorgtraditie die zich voornamelijk richt op het Nederlands van het noorden en bijgevolg typisch Belgisch-Nederlandse uitingen uit de standaardtaal houdt. Het Noord-Nederlands alleen heeft prestige en was een middel om vooruit te komen in het leven. Die gedachte evolueert nu naar een meer genuanceerde houding tegenover het Nederlands van België. Het Noord-Nederlands verliest zijn normerende status en er groeit een toleranter normbewustzijn, met respect voor de eigenheid van de standaardtaal in België. ( In duidelijk Nederlands, http://taaltelefoon. vlaanderen.be/nlapps/default.asp, 7 april 2011) Ten slotte vinden we ook in de Algemene Nederlandse Spraakkunst (verder: de ANS) een visie over wat standaardtaal zou kunnen zijn. Die is voor de ANS de taal waarin geen elementen of structuren voorkomen die duidelijk opvallen als niet-algemeen. (http://www. let.ru.nl/ans/e-ans/, 11 april 2011). Die niet-algemene vormen zijn om te beginnen zaken die agrammaticaal zijn en dus niet tot de taalstructuur behoren. Daarnaast klasseert de ANS ook formele en informele varianten buiten de standaardtaal. Voor formele varianten vermeldt zij het volgende: Met 'formeel' wordt die stijlsoort aangeduid waartoe de taalverschijnselen behoren die in gewone gesproken taal (dus bijvoorbeeld niet in voorgelezen teksten) als vreemd, afwijkend of stilistisch ongewoon ervaren worden. Verder lezen we echter het volgende: Vrijwel niemand zal wat de ANS 'formeel' Nederlands noemt, geen 'goed Nederlands' vinden. Misschien zal een enkele archaïsche vorm, zoals de genitieven welks en welker, 'gek' gevonden worden, maar de schrijftaal in het algemeen, inclusief formele vormen, wordt slechts door weinigen met verkeerd taalgebruik geassocieerd. (http://www.let.ru.nl/ans/e-ans/, 11 april 2011) Dit lijkt op het eerste gezicht tegenstrijdig met wat zojuist werd uiteengezet, namelijk dat formeel taalgebruik niet standaardtalig wordt bevonden door de ANS. De ANS wijst er echter op dat goed Nederlands niet noodzakelijkerwijs gelijk staat aan Standaardnederlands. Ook buiten de standaard kunnen we goed Nederlands vinden, zoals bijvoorbeeld welks. (http://www.let.ru.nl/ans/e-ans/, 11 april 2011) Als laatste houdt de ANS rekening met variatie die gelinkt is aan de streek. Hierbij wordt er een onderscheid gemaakt tussen geografische variatie en regionale 17

variatie. Het verschil in deze twee soorten is het bewustzijn van de taalgebruiker: geografisch gebonden variatie is niet beperkt tot één bepaalde regio. Regionale variatie daarentegen is karakteristiek voor een welbepaald gebied. De geografische variatie behoort tot de standaardtaal, de regionale variatie niet. Net zoals de Nederlandse Taalunie, heeft ook de ANS een soort ui : Figuur 2: de ui van de ANS Dit is voor de ANS een manier om tolerant om te gaan met taalvariatie. Er wordt echter vermeld dat er twee opmerkingen bij gemaakt dienen te worden. De eerste is hierbij belangrijk aangezien zij ingaat op de motivaties om iets al dan niet tot de standaardtaal te rekenen. Deze beoordeling is een zaak van de redactie geweest, uiteraard bijgestaan door de redactieraad. Er is in de mate van het mogelijke wel gebruik gemaakt van gegevens uit corpora, frequentieonderzoek, onderzoek op het gebied van taalvariatie, enz., maar de onderzoeksresultaten gaven de redactie zeker niet in alle gevallen voldoende houvast. Afgaan op het eigen oordeel was vaak niet te vermijden. (http://www.let.ru.nl/ans/e-ans/, 11 april 2011) 18

Ook hier in de ANS speelt het taalgevoel van een vooraanstaande groep taalgebruikers een belangrijke rol. Toch schuift men de eindverantwoordelijkheid door naar de gebruiker van de ANS en geeft men aan dat men geen normerend karakter wil hebben. In de ANS wordt letterlijk verwoord dat men geen standpunt wil innemen in de discussie omtrent het aanvaarden van Belgisch-Nederlandse varianten. Algemeen kunnen we stellen dat de verschillende taalverenigingen grotendeels op dezelfde manier omgaan met de verschillende varianten die er bestaan in de Nederlandse taal. Steeds komt terug dat het taalgevoel en de attitudes tegenover de varianten van een vooraanstaande groep taalgebruikers een belangrijk rol spelen, zo niet van doorslaggevende aard kunnen zijn. Bovendien lezen we op http://taalunieversum.org/colofon/ (7 april 2011) dat de taaladviezen van de Nederlandse Taalunie niet alleen geschreven zijn door het Taaladviesoverleg van deze beleidsorganisatie, maar dat ook medewerkers van Onze Taal en de Taaltelefoon aan het formuleren van de adviezen participeerden. Tussen de verschillende organisaties bestaat er dus een nauwe samenwerking. 19

HOOFDSTUK 3 Inventaris van vijftig taalmails (03/08/2009-22/10/2010) Basis van deze masterproef vormen vijftig Taalmails, geschreven door Ruud Hendrickx. Bij aanvang van het onderzoek werden de op dat moment vijftig meest recente Taalmails gekozen om mee te werken. Die Taalmails bevatten elk zeven woorden of uitdrukkingen die volgens Hendrickx foutief zijn. In dit hoofdstuk worden de correcties gecatalogeerd volgens het domein van de taalkunde waarop ze zich begeven en zo krijgen we een inventaris van elke fout. In totaal werden er 350 zinnen besproken in vijftig taalmails. Daarbij werden er 363 opmerkingen gemaakt. Sommige zinnen waren dus op meerdere vlakken fout of meerdere keren op hetzelfde vlak. Enkel die opmerkingen waarbij de betreffende fout 2 uit de oorspronkelijke zin daadwerkelijk gecorrigeerd en veranderd werd, nemen we onder de loep. Bepaalde opmerkingen zoals die over seizoengroenten vallen dus uit de boot omdat Hendrickx door het te laten staan duidelijk maakt dat hij dit aanvaardt en dus niet als fout rekent: Hij gaat samen met jou op zoek naar dagverse ingrediënten en seizoengroenten, en zorgt dat je geen cent teveel uitgeeft. Hij gaat samen met jou op zoek naar dagverse ingrediënten en seizoengroenten, en zorgt dat je geen cent te veel uitgeeft. 2 We zetten fout hier tussen aanhalingstekens, omdat dit het oordeel is van Ruud Hendrickx. Als we in wat volgt fout gebruiken, doelen we dan ook altijd op het oordeel van Hendrickx. 20

Teveel is een zelfstandig naamwoord: het teveel aan groenten wordt vernietigd. Seizoengroenten is niet fout, maar seizoensgroenten komt vaker voor. Te veel / teveel (Taaladvies.net) Totaal aantal zinnen 350 Totaal aantal opmerkingen 363 UITSPRAAK (6,6%) Klemtoon Lengte van de klinker Vreemde woorden Rest SPELLING (17,4%) 63 Samenstelling met een substantief 22 Meervouds- of bezits-s aan een substantief of eigennaam 8 Spatie te veel / te weinig 13 Rest 20 SEMANTIEK (19,8%) 72 STIJL (9,1%) Zinsconstructie Register Rest GALLICISMEN EN GERMANISMEN (6,3%) 23 24 10 6 4 4 33 7 11 15 GRAMMATICA (32,2%) Werkwoordsvervoeging Congruentie: getal geslacht Samentrekking in hoofd- en bijzinnen Voorzetsel Doorbreking woordgroep + TE Voegwoord Arbitraire regel FORMEEL (6,9%) Vaste combinatie van woorden Rest WERKELIJKHEID (1,7%) 6 117 15 16 18 5 15 9 5 8 26 25 15 10 Tabel 1: inventaris van vijftig Taalmails 21

De bovenstaande tabel toont dat er acht categorieën zijn. Als bijlage zit een uitgebreide inventaris van elke besproken zin uit de Taalmails, geplaatst onder de juiste categorie. (zie bijlage 2) De eerste categorie betreft de uitspraak. Dit verschilt van de andere categorieën doordat de vergissing niet op papier te zien is, maar zuiver oraal is. Hierover werden in totaal 24 opmerkingen gemaakt, wat 7% is van alle correcties. Vier subcategorieën werden onderscheiden. Er werden elf fouten tegen de klemtoon gemaakt: die lag vaak op een verkeerde lettergreep. Twee van die elf correcties werden gemaakt voor hetzelfde woord, namelijk Sjanghai. Bij zes van de 24 opmerkingen wordt een klinker te kort of te lang uitgesproken. Vier uitspraken hebben te maken met de uitspraak van een vreemd woord. De overige drie opmerkingen kunnen niet verder onderverdeeld worden in één subcategorie (=restcategorie). De tweede categorie bevat alle fouten tegen de spelling. Ze vertegenwoordigt 17,4% van alle opmerkingen. Dit zijn er 63 in totaal. Onder deze categorie zien we vijf subklassen. Er werden 22 fouten tegen de regels van de samenstelling gemaakt. Een foute spelling van dubbel-cd kwam tweemaal voor. Drie opmerkingen hebben te maken met een driedelige samenstelling en twee keer was er een probleem met de tussen -n-. Wanneer er een meervouds- of bezitsvorm moet worden gevormd met een suffigale s, gebeurt dat niet altijd correct. Hiervan vonden we acht correcties: vijf fouten tegen de vorming van de bezitsvorm, en drie tegen de vorming van het meervoud. Dertien keer werd er een spatie te veel of te weinig gezet. Zo veel werd vier keer aan elkaar geschreven, terwijl dat niet mocht. Bij voornaamwoordelijke bijwoorden, voorzetsels en bijwoorden zijn er blijkbaar ook moeilijkheden. Te veel wordt twee maal foutief aan elkaar geschreven. Er is een restcategorie van twintig opmerkingen. De volgende groep fouten heeft te maken met semantiek. Dit wil zeggen dat het woord formeel gezien wel correct is en dat de vorm van het woord wel standaardtalig is, maar dat deze vorm in een verkeerde context werd gebruikt. Men heeft aan een substantief, werkwoord, uitdrukking of voegwoord dus een verkeerde betekenis gegeven. We vonden zo 72 correcties (in 71 zinnen). Dit is goed voor 19,8% van het totale aantal opmerkingen. Vier keer was de betekenis dubbelop, wat dus wil zeggen dat er twee keer hetzelfde wordt gezegd, maar met andere woorden. Acht opmerkingen worden één keer herhaald: 22

Afgekeurd item 3 Terug Hoeven Ontruimen Gekend Verderzetten Melden Best Niet in het minst Baan Tabel 2: opmerkingen die tweemaal worden herhaald Correctie van Ruud Hendrickx Weer Moeten Evacueren Bekend Voorzetten Zich aanbieden Het beste Niet het minst Weg De volgende categorie heeft te maken met de stijl en telt 33 opmerkingen in 32 zinnen (wat 9% is van het totaal). Er zijn drie subklassen. De zinsconstructie kan volgens Ruud Hendrickx in zeven zinnen beter. Vijf keer gaat het over de zinsbouw die beter kon, waarvan drie keer het gebruik van gekloofde zinnen wordt afgekeurd. Daarnaast zijn er elf opmerkingen over het register. Soms werd er een te formeel/informeel of te spreektalig/schrijftalig woord gebruikt, namelijk tien keer. Twee opmerkingen gaan over het gebruik van de naamwoordstijl en twee over de vorm geraken van het werkwoord raken. De restcategorie telt achttien opmerkingen. Een volgende klasse bevat alle vormen die volgens de taaladviseur gallicismen of germanismen zijn. Hij corrigeert zo 23 vormen in 22 zinnen. Dit is 6% van het totaal. Negentien woorden zouden gallicismen zijn, vier germanismen. Bij de gallicismen wordt er twee keer een fout gemaakt tegen onuitgegeven. De volgende groep fouten kan worden gesitueerd op het terrein van de grammatica en is de grootste categorie met 117 opmerkingen of 32,2% van het totaal. Er zijn acht subcategorieën. Vijftien keer werd het werkwoord verkeerd vervoegd. Daarbij ging het vaak om een foute vorm van de verleden tijd. Er werden vijf problemen vastgesteld met (afleidingen van) het werkwoord slaan, waarvan vier foute voltooide deelwoorden (telkens geslaan i.p.v. geslagen). Ook het voltooid deelwoord van rekken werd twee keer fout gevormd. De OVT van klagen werd twee maal fout gevormd (kloeg i.p.v. klaagde). De tweede subcategorie bevat 34 opmerkingen over de congruentie van het werkwoord met het juiste onderwerp ervan (congruentie van getal) of een verkeerde congruentie met het juiste geslacht. Zestien keer vonden we een foute congruentie met het getal, doordat een verkeerde referent als onderwerp aan het werkwoord werd toegeschreven. Achttien keer was 3 Merk op dat de meeste woorden in kwestie hier zonder context niet foutief zijn. 23