centrum voor onderzoek en statistiek
WONEN, LEVEN EN UITGAAN IN ROTTERDAM 1999 Resultaten uit de Vrijetijdsomnibus 1999 Projectnummer: 99-1412 drs. S.G. Rijpma, drs. P.A. de Graaf Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) Rotterdam, juni 2000 In opdracht van Sport en Recreatie en de Bestuursdienst Gemeente Rotterdam
13 WONEN IN EN WAARDERING VOOR ROTTERDAM 13.1 Woonduur Een groot deel van de Rotterdammers woont al geruime tijd in Rotterdam. Uit de Rotterdamse bevolkingsadministratie valt af te leiden, dat ongeveer eenderde van de 16- tot en met 75-jarigen al meer dan 30 jaar in Rotterdam woont. Anderzijds woont eveneens ongeveer eenderde er nog niet langer dan 10 jaar. De respondenten uit de Vrijetijdsomnibus-enquête wonen al wat vaker langer in Rotterdam. In andere woorden: mensen die al langer in Rotterdam wonen, hebben vaker op de enquête gerespondeerd: zij zijn oververtegenwoordigd in de netto steekproef. Waarschijnlijk zijn dit soort mensen door een grotere betrokkenheid met de stad eerder geneigd dit soort enquêtes in te vullen dan recentere bewoners en 'passanten' (mensen die slechts korte tijd in Rotterdam wonen en daarna weer vertrekken). Zie hierover ook bijlage II. Ondanks deze oververtegenwoordiging van langdurigere bewoners, kan toch wel een aantal conclusies worden getrokken uit de beantwoording van de vraag naar de woonduur in Rotterdam in combinatie met andere antwoorden; conclusies, die uit de registratie van de werkelijkheid in het bevolkingsbestand niet te trekken zijn, omdat daarin alleen maar demografische kenmerken voorkomen en bijvoorbeeld geen opleidings- of sociaal-economische kenmerken. Mensen met een lage opleiding wonen al aanzienlijk langer in Rotterdam dan mensen met een hoge opleiding: gemiddeld ongeveer twee keer zo lang. Als de allochtone Rotterdammers niet worden meegeteld, dan wordt dit verschil in woonduur tussen hoog en laag opgeleide Rotterdammers nog veel groter. Met de hoogte van het inkomen vertoont de woonduur veel minder een samenhang, al wonen de midden-inkomens wel wat vaker al heel lang in Rotterdam. Uiteraard hebben velen niet al die tijd in dezelfde buurt of zelfs deelgemeente gewoond, hoewel toch nog ruim een kwart nooit in een andere dan de huidige buurt zegt te hebben gewoond. (Hierbij is de begrenzing van 'deze buurt' aan de respondent overgelaten; deze hoeft dus niet samen te vallen met de officiële CBS-buurtbegrenzing.) Dat geldt bij de jongeren zelfs voor de helft, maar ook nog voor één op de vijf bejaarden (die gemiddeld toch al een flinke tijd de tijd hebben gehad om hun eerste Rotterdamse buurt te verlaten!). Veel Rotterdammers wonen al lange tijd in de huidige buurt, en ook daarbij is er een groot verschil tussen hoog en laag opgeleiden: gemiddeld wonen laag opgeleiden al twee keer zo lang in de huidige buurt als hoog opgeleiden. 13.2 Tevredenheid met woonomgeving Ruim een op de vijf Rotterdammers (21%) is zeer tevreden over de eigen woonomgeving (de buurt waarin men woont), en 53% tevreden. Eén op de vier is minder tevreden: 19% 'niet zo tevreden' en 7% zelfs 'ontevreden'. Vergeleken met twee jaar eerder is de tevredenheid iets afgenomen: toen was in totaal 78% tevreden of zelfs zeer tevreden en nu 74%. In de deelgemeenten Hillegersberg-Schiebroek en Prins Alexander is men het meest tevreden over de woonomgeving: negen van de tien zijn daar tevreden of zelfs zeer tevreden. Ook in Hoogvliet en Hoek van Holland is het kennelijk leuk wonen. Het minst tevreden is men in 63
Delfshaven, waar de helft van de bevolking niet zo tevreden of zelfs ontevreden is. Ook in Charlois (ruim eenderde) en Feijenoord (eenderde) zijn veel mensen minder tevreden met hun woonomgeving. De lichte achteruitgang van de tevredenheid over de eigen woonomgeving heeft in bijna iedere deelgemeente plaatsgevonden; alleen in Overschie, Prins Alexander en in het Stadscentrum veranderde deze tevredenheid niet. Het sterkst ging de tevredenheid over de eigen woonomgeving achteruit in IJsselmonde (met 9%-punt) en in Delfshaven en Hoogvliet/Pernis (beide met 7%-punt). 64
Op kleinschaliger niveau is op basis van de Vrijetijdsomnibusenquête niets te zeggen over de buurten of woonomgevingen waar men ontevredener is of ontevredener is geworden: daarvoor komen inwoners van zulke kleine stukjes Rotterdam te weinig voor in de enquête. Een zelfde patroon als bij het onderscheid naar deelgemeente is ook terug te vinden bij een onderscheid naar de mate van welstand of achterstand van de buurt: hoe hoger de welstand van de buurt, hoe vaker men (zeer) tevreden is en hoe hoger de achterstand van de buurt, hoe vaker men ontevreden is. Verontrustend is het beeld bij het onderscheid naar leeftijd: hoe jonger men is, hoe minder vaak men tevreden is met de eigen woonomgeving. Relatief veel jongere Rotterdammers zouden dus wel eens geneigd kunnen zijn te verhuizen om hun woonomgeving of zelfs de stad te verlaten. De tevredenheid over de eigen woonomgeving varieert wat met het aantal jaren dat men al in Rotterdam woont: recente Rotterdammers (tot en met 10 jaar) en aloude Rotterdammers (meer dan 30 jaar) zijn iets tevredener dan de rest. Met het aantal jaren dat men al in de huidige buurt woont varieert de tevredenheid opvallend genoeg niet. Voorts zijn ook allochtonen, laag opgeleiden en lagere inkomensgroepen minder tevreden over de eigen woonomgeving. 13.3 Tevredenheid met wonen in Rotterdam Over het wonen in Rotterdam als geheel is de Rotterdammer iets meer tevreden dan over de eigen woonomgeving, al is het percentage 'zeer tevreden' wel wat kleiner, 15% van de Rotterdammers is zeer tevreden over het wonen in Rotterdam als geheel en 66% tevreden. Een op de vijf (woonomgeving: één op de vier) is minder tevreden: 16% 'niet zo tevreden' en 3% zelfs 'ontevreden'. Vergeleken met 1997 is het percentage dat tevreden of zelfs zeer tevreden is niet veranderd; wèl zijn nu iets meer Rotterdammers 'zeer tevreden' in plaats van 'tevreden'. Tabel 13.2 Tevredenheid over het wonen in Rotterdam als geheel (horizontale percentering) 65
Het meest tevreden over het wonen in Rotterdam zijn de bewoners van het Stadscentrum: 90% is tevreden of zelfs zeer tevreden. Het minst tevreden is men in Overschie en Charlois. Opvallend is, dat men in Hoek van Holland en Hillegersberg-Schiebroek tevredener is over de eigen woonomgeving dan over het wonen in Rotterdam als geheel. De inwoners van Delfs-haven, die zo vaak minder tevreden waren over hun eigen woonomgeving, zijn over het wonen in Rotterdam als geheel een stuk minder ontevreden. In wat mindere mate geldt dat ook voor de inwoners van Feijenoord: hoewel men minder vaak tevreden was over de eigen woonomgeving, kijkt men daar tegen het wonen in Rotterdam als geheel niet anders aan dan andere Rotterdammers. Het oordeel over het wonen in Rotterdam als geheel wordt nauwelijks beïnvloed door de mate van achterstand of welstand van de eigen buurt; alleen in de buurten met hoge welstand is men ook over het wonen in Rotterdam als geheel wat vaker tevreden. Voorts zijn jongeren en bejaarden wat tevredener over het wonen in Rotterdam als geheel dan de overige Rotterdammers. Overigens is er een redelijk sterk verband tussen de waardering van de eigen woonomgeving en het wonen in Rotterdam als geheel. In het bijzonder zijn ook veel Rotterdammers die minder tevreden zijn over hun eigen woonomgeving tevens minder ontevreden over het wonen in Rotterdam als geheel. Van de Rotterdammers die niet zo tevreden zijn over hun eigen woonomgeving is eenderde ook minder tevreden over het wonen in Rotterdam als geheel, en van de Rotterdammers die ontevreden zijn over hun eigen woonomgeving is dit zelfs bijna de helft (46%). Deze Rotterdammers zouden dus wel eens geneigd kunnen zijn om niet alleen hun woonomgeving, maar zelfs de stad te verlaten. 66
Voorts zijn de Rotterdammers met de allerhoogste inkomens wat tevredener dan anderen, en allochtonen iets tevredener dan autochtonen. De tevredenheid met het wonen in Rotterdam als geheel neemt heel licht af met het aantal jaren dat men al in Rotterdam woont; met het aantal jaren dat men al in de huidige buurt woont varieert deze tevredenheid niet. 13.4 Samenvattend In dit onderzoek zijn mensen die al lang in Rotterdam wonen oververtegenwoordigd. Dit zijn vooral lager opgeleiden, vooral onder autochtone Rotterdammers is dit verschil opmerkelijk. In hoeverre dit een gevolg is van een beleid om hoger opgeleiden naar Rotterdam te trekken of bijvoorbeeld het gegeven dat hoger opgeleiden mobieler zijn, is vooralsnog onduidelijk. Over het algemeen is men meer tevreden over het wonen in Rotterdam dan over de woonomgeving. Over dat laatste is men zelfs wat minder tevreden dan in 1997, met name is dat het geval in de 'achterstandsbuurten'. 67
16 Gelukkig in Rotterdam Tenslotte is de Rotterdammers gevraagd of men alles bij elkaar gelukkig is: een belangrijke indicator voor het welbevinden. Voor een groot deel van de Rotterdammers zit dat wel goed: 62% voelt zich 'gelukkig' en 25% voelt zich zelfs 'heel gelukkig'. Toch voelt ook bijna één op de acht zich 'niet zo gelukkig' of 'helemaal niet gelukkig/. Ten opzichte van 1997 is het geluksgevoel van de Rotterdammers weinig veranderd. In dat jaar waren de cijfers respectievelijk 64%, 22% en 14%. Ten opzichte van Nederland als geheel zijn Rotterdammers wat minder gelukkig. Van de Nederlanders was in 1996 40% heel gelukkig, 55% gelukkig, 4% niet zo gelukkig en 1 % helemaal niet gelukkig (Ruut Veenhoven; 1996). Figuur 16.1 Geluksgevoel van Rotterdammers De hoeveelheid vrije tijd lijkt niet van invloed te zijn op het geluksgevoel, evenmin de toe- of afname van de vrije tijd in de laatste jaren. Evenmin zijn mensen die aan sport doen of naar culturele uitvoeringen gaan gelukkiger dan mensen die dat niet doen. Veel meer van invloed op het geluksgevoel is het al dan niet hebben van een duidelijke (bestaande of volbrachte) taak of rol in de samenleving: bijstandontvangers, WAO-ers en werklozen zijn aanmerkelijk vaker niet zo gelukkig als gepensioneerden, werkenden (betaald en in het huishouden) of studerenden. Tabel 16.1 Geluksgevoel van Rotterdammers naar maatschappelijke situatie en beschikbaarheid van vrije tijd (in %) 77
Ouderen zijn iets gelukkiger dan jongeren. Echtparen, en vooral paren zonder kinderen of waarvan de kinderen het huis uit zijn, zijn aanzienlijk gelukkiger dan alleenstaanden of alleenstaande ouders. Allochtonen zijn wat minder gelukkig dan autochtonen. Geld, in de vorm van een hoger inkomen, 'maakt' gelukkiger dan een hoge opleiding. In figuur 16.2 is het geluksgevoel van een aantal categorieën Rotterdammers weergegeven op een schaal van 1 tot en met 4. Gemiddeld scoren de Rotterdammers 3.10 waar De Nederlandse bevolking als geheel 3.34 scoort. Figuur 16. 1 Gemiddeld geluksgevoel van diverse groepen Rotterdammers op een schaal van 1 (heel ongelukkig) tot en met 4 (heel gelukkig) 78