Liedjes uit oma s tijd
1. Altijd is Kortjakje ziek Altijd is Kortjakje ziek midden in de week maar zondags niet. Zondags gaat zij naar de kerk met een boek vol zilverwerk. Altijd is Kortjakje ziek midden in de week maar zondags niet.
2. Berend Botje Berend Botje ging uit varen met zijn scheepje naar Zuidlaren; de weg was recht, de weg was krom, nooit kwam Berend Botje weerom! Amerika, Amerika, driemaal in de rondte van je hopsasa. Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, waar is Berend Botje gebleven? Hij is niet hier, hij is niet daar, hij is naar Amerika.
3. De klokken van Haarlem De klokken van Haarlem, die klinken zoet van toon; van tingelingeling, van tingelingeling, van tingelingeling, zo schoon. Soms klinkt er door hun feest lijk koor een zwaarder galm plechtstatig door: bim bam, bim bam, bim bam in t oor. En over de velden sterft d echo van t geluid langzaam, langzaam, langzaam uit.
4. De zeppelin We zaten met een zucht al boven in de lucht. We zaten zo gezellig in een schuitje en niemand kom ons zien, We hadden pret voor tien, leve de zeppelin.
5. Groen is t gras Groen is gras, groen is gras, onder mijne voeten! k Heb verloren m n beste vriend, k zal hem zoeken moeten. Hé daar, plaats gemaakt, voor die jongedame! En de koekoek op het dak zingt een lied op zijn gemak. Oh, mijn lieve Augustijn, deze dame zal het zijn!
6. Ik stond laatst voor een poppenkraam Ik stond laatst voor een poppenkraam, oh, oh, oh! Daar zag ik mooie poppen staan: Zo, zo, zo! De poppenkoopman ging op reis, de poppen raakte van de wijs: Ze deden allemaal zo, ze deden allemaal zo, ze deden allemaal zo!
7. Ik zag twee beren broodjes smeren Ik zag twee beren broodjes smeren. Oh, het was een wonder. Het was een wonder, boven wonder dat die beren smeren konden. Hi hi hi, ha ha ha, k stond er bij en ik keek er naar.
8. In Den Haag daar woont een graaf In Den Haag daar woont een graaf en zijn zoon heet Jantje. Als je vraagt: Waar woont je pa? dan wijst hij met zijn handje. Met zijn vingertjes en zijn duim. Op zijn hoed draagt hij een pluim, aan zijn arm een mandje, dag mijn lieve Jantje.
9. Jantje wou eens klimmen Jantje wou eens klimmen bovenop een hek. Toen scheurde zijn broek en liep tie voor gek. Toen ging hij naar de juf toe en klopte op haar deur. Zeg juffie, kom eens kijken, in mijn broekje zit een scheur. Drommelse jongen wat heb je toch gedaan? Je hele mooie broekje is nu naar de maan. Jij komt vandaag dus de deur niet meer uit. Want je broekie is gescheurd en je hemdje piept eruit.
10. Twee emmertjes water halen Twee emmertjes water halen, twee emmertjes pompen. Meisjes op de klompen, meisjes op een houten been, rij maar door mijn straatje heen. Van je ras, ras, ras rijdt de koning door de plas. Van je voort, voort, voort rijdt de koning door de poort. Van je erk, erk, erk rijdt de koning door de kerk. Van je één, twee, drie!
11. Vader Jacob Nederlands: Vader Jacob, vader Jacob, slaapt gij nog? Slaapt gij nog? Alle klokken luiden, alle klokken luiden, bim bam bom, bim bam bom. Frans: Frère Jaques, Frère Jaques, dormez-vous, dormez-vous? Sonnez les matines, sonnez les matines, ding ding dong, ding ding dong Engels: Are you sleeping, are you sleeping, brother John, brother John? Morning bells are ringing, morning bells are ringing, ding ding dong, ding ding dong.
12. De mosselman Zeg, ken jij de mosselman, de mosselman, de mosselman? Zeg, ken jij de mosselman, die woont in Scheveningen? Ja, ik ken de mosselman, de mosselman, de mosselman. Ja, ik ken de mosselman die woont in Scheveningen. Samen kennen wij de mosselman, de mosselman, de mosselman. Samen kennen wij de mosselman, die woont in Scheveningen.
13. Opa Bakkebaard Opa Bakkebaard heeft een huisje en in dat huisje daar is het goed. Opa Bakkebaard is aan t werken en weet jij wel wat hij doet? Hij veegt de vloer met een bezem, met een bezem Hij veegt de vloer, zo veegt hij de vloer. Hij snijdt zijn brood met een zakmes, met een zakmes. Hij snijdt zijn brood, zo snijdt hij zijn brood. Hij naait zijn broek met een spijker, met een spijker. Hij naait zijn broek, zo naait hij zijn broek Hij kookt zijn soep in een emmertje, in een emmertje. Hij kookt zijn soep, zo kookt hij zijn soep Hij wast zijn hemd in de badkuip, in de badkuip. Hij wast zijn hemd, zo wast hij zijn hemd.
14. Old MacDonald Old MacDonald had a farm, E-I-E-I-O. And on his farm he had a cow, E-I-E-I-O. With a moo-moo here, and a moo-moo there. Here a moo, there a moo, everywhere a moo-moo. Old MacDonald had a farm, E-I-E-I-O. Old MacDonald had a farm, E-I-E-I-O. And on his farm he had a pig, E-I-E-I-O. With a (snort-snort) here and a (snort-snort) there. Here a (snort), there a (snort), everywhere a (snort-snort). With a moo-moo here and a moo-moo there. Here a moo, there a moo, everywhere a moo-moo. Old MacDonald had a farm, E-I-E-I-O. Old MacDonald had a farm, E-I-E-I-O. And on his farm he had a duck, E-I-E-I-O. With a quack-quack here, and a quack-quack there. Here a quack, there a quack, everywhere a quack-quack. With a (snort-snort) here, and a (snort-snort) there. Everywhere a (snort-snort). With a moo-moo here and a moo-moo there. Here a moo, there a moo, Everywhwere a moo-moo. Old MacDonald had a farm, E-I-E-I-O.