Hof van Cassatie van België

Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

12 FEBRUARI 2009 F.07.0063.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. F.07.0063.F BELGISCHE STAAT, minister van Financiën, Mr. François T Kint, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen VIDEM, naamloze vennootschap, Mr. Marc Lonfils, advocaat bij de Balie te Charleroi. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, dat op 8 december 2006 is gewezen door het Hof van Beroep te Bergen. Voorzitter Christian Storck heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal André Henkes heeft geconcludeerd.

12 FEBRUARI 2009 F.07.0063.F/2 II. CASSATIEMIDDEL De eiser voert volgend middel aan : Geschonden wettelijke bepalingen - de artikelen 85, inzonderheid 1 en 2, 89 (zoals het van toepassing was vóór de wijziging ervan bij de wet van 15 maart 1999) van de wet van 3 juli 1969 tot invoering van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde en, voor zover nodig, 67 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980; - artikel 33 van de Grondwet; - de artikelen 2, 860, 861, 862, 867 en 870 van het Gerechtelijk Wetboek; - de artikelen 1315 en 1316 van het Burgerlijk Wetboek; - de artikelen 1, 1, 1, en 2, 5, en 3, 1, van het koninklijk besluit van 6 juli 1997 betreffende de vereenvoudiging van de loopbaan van sommige ambtenaren van het Ministerie van Financiën behorende tot de niveaus 1 en 2+. Aangevochten beslissing Het arrest bevestigt het beroepen vonnis, verklaart het hoger beroep van de eiser nietgegrond, verwerpt het, veroordeelt hem in de kosten van verweersters hoger beroep en laat hem in zijn eigen kosten, op de volgende gronden: Het litigieuze dwangbevel is te dezen geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de heer D., eerstaanwezend inspecteur bij de controledienst van de belasting over de toegevoegde waarde Charleroi VI ; (...) aangezien, zoals de eerste rechter terecht heeft opgemerkt, uitdrukkelijk betwist wordt dat de bevoegdheidsoverdracht overeenkomstig de voormelde bepaling is geschied, dient (de eiser) te kunnen aantonen dat dit wel degelijk zo gebeurd is (...) er is dus geenszins sprake van enig vormgebrek van het dwangbevel; (...) in dezelfde context moet erop gewezen worden dat de vermelding op het dwangbevel, namelijk dat de voormelde ambtenaar is aangewezen door de gewestelijk directeur van de belasting over de toegevoegde waarde te Bergen, niet volstaat indien de rechtsgeldigheid van de bevoegdheidsoverdracht niet wordt aangetoond door een verantwoordingsstuk dat in de loop van de rechtspleging is voorgelegd; (...) (de eiser) legt in dat verband twee stukken over, met als respectieve titel onderzoek 84/1980' en 'dienstnota nr. 27/2', dit zijn de stukken 6 en 7 van zijn dossier; (...) stuk 6 heeft alleen betrekking op de mogelijkheid om de bevoegdheid over te dragen, niet op een daadwerkelijke overdracht (...) stuk 7 heeft betrekking op een algemene overdracht die, onder bepaalde voorwaarden en buiten bepaalde gevallen, gegeven wordt aan de controleurs, titularissen en plaatsvervangers, terwijl de in artikel 85 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde gebruikte woorden door de door hem aangewezen ambtenaar slechts een bijzondere overdracht toestaan; (...) het litigieuze dwangbevel is daarenboven geviseerd en uitvoerbaar verklaard door een ambtenaar met

12 FEBRUARI 2009 F.07.0063.F/3 de graad van eerstaanwezend inspecteur ; (...) geen enkel in het debat gebracht gegeven doet vermoeden dat die ambtenaar de hoedanigheid van plaatsvervangend controleur (had). Grieven Artikel 85, 1, eerste lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde bepaalt dat, bij gebreke van voldoening van de belasting, interesten, administratieve geldboeten en toebehoren, een dwangbevel door de met invordering belaste ambtenaar uitgevaardigd wordt ; dit wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de gewestelijke directeur van de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen of door de door hem aangewezen ambtenaar en, in de gevallen bepaald door de Koning, door de gewestelijke directeur van de Administratie der douane en accijnzen, of door de door hem aangewezen ambtenaar». De tweede paragraaf van die bepaling, in het bijzonder, bepaalt met name onder 3 dat die kennisgeving de belastingschuldige in staat stelt verzet aan te tekenen tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, op de wijze bepaald in artikel 89. Artikel 89 van datzelfde wetboek bepaalt daarenboven dat, onder voorbehoud van wat bepaald is in de artikelen 85, 1 en 2, en 85bis, de tenuitvoerlegging van het dwangbevel geschiedt met inachtneming van de bepalingen van het vijfde deel, titel III, van het Gerechtelijk Wetboek inzake gedwongen tenuitvoerlegging. Eerste onderdeel Krachtens artikel 85, 1, 1, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, ingevoegd door artikel 67 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, kan de gewestelijk directeur zijn bevoegdheid betreffende het dwangbevel inzake de belasting over de toegevoegde waarde aan een of meer ambtenaren van de administratie overdragen ; het gaat kennelijk om een bevoegdheidsoverdracht die uitdrukkelijk bij wet is bepaald, waarbij het elke gewestelijk directeur vrij staat zijn bevoegdheid al dan niet over te dragen, mits hij, wat dat betreft, de wet naleeft. Krachtens artikel 33 van de Grondwet, daarenboven, gaan alle machten uit van de Natie. Zij worden uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet en bij de wetten en de wettelijke reglementen bepaald. Wanneer de wet een overheid toestaat al haar bevoegdheden of een gedeelte ervan over te dragen, kan die overheid beslissen om niet alleen haar handtekening over te dragen, maar, daarentegen, haar bevoegdheid zelf over te dragen, dit wil zeggen haar recht om definitieve en dwingende beslissingen te nemen, en die bevoegdheid op zich kan aan derden worden tegengeworpen. Deze bevoegdheidsoverdracht, die de oorspronkelijke uitoefening van de bevoegdheden wijzigt, impliceert alleen dat de overheid die haar bevoegdheid overgedragen heeft, door de wet, uitdrukkelijk of impliciet, daartoe gemachtigd was om dit te doen.

12 FEBRUARI 2009 F.07.0063.F/4 Welnu, artikel 67 van de wet van 8 augustus 1980, dat is opgenomen in artikel 85 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, heeft de gewestelijk directeur van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde gemachtigd om zijn bevoegdheid inzake het viseren en uitvoerbaar verklaren van dwangbevelen over te dragen aan de ambtenaar of ambtenaren die hij aanwijst, overeenkomstig de reglementering. Overigens is het voldoende dat de aldus aangewezen ambtenaar gebruik maakt van de hem overgedragen bevoegdheid. Noch artikel 85, 1, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, noch enige andere wettelijke bepaling, vereist enige bijzondere overdracht aan een welbepaalde ambtenaar met een bijzondere hoedanigheid, zoals het evenmin vereist is dat die overdracht in een welbepaalde vorm geschiedt of dat ze door de administratie overgelegd wordt of bekendgemaakt wordt. De overdracht van de bevoegdheid om een dwangbevel inzake belasting over de toegevoegde waarde op te maken, uit te vaardigen en te betekenen, is dus volkomen rechtsgeldig en wijst, behoudens bewijs van het tegendeel, de bevoegdheid aan, aangezien ze uitgaat van een overheid die gemachtigd is om haar bevoegdheid over te dragen, dit wil zeggen, te dezen, de gewestelijk directeur van de dienst administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, wat te dezen niet betwist werd, die zijn bevoegdheid heeft overgedragen aan de ambtenaar die deze overheid aanwijst en die het door die overheid bepaalde ambt bekleedt. Het betreft hier een doorlopende overdracht die blijft bestaan, ongeacht de eventuele wisseling van de personen die dat ambt bekleden. Er is immers geen enkele bijzondere volmacht vereist die een met naam genoemde ambtenaar aanwijst. Een algemene overdracht is voldoende. Te dezen werd niet betwist en dit blijkt overigens uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan en uit de vermeldingen van het arrest dat de gewestelijk directeur van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde te Bergen zijn bevoegdheid inzake het dwangbevel, het viseren en het uitvoerbaar verklaren daarvan overgedragen had aan een bepaalde categorie ambtenaren, te weten de hoofdcontroleurs of hun plaatsvervangers. Het arrest, dat het beroepen vonnis bevestigt, dat het door de gemachtigd ambtenaar van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde uitgevaardigde dwangbevel en het daaropvolgende bevel tot betaling nietig heeft verklaard om de in het middel herhaalde redenen, inzonderheid omdat de overdracht van de bevoegdheid aan de ondertekenaar van het dwangbevel niet werd gestaafd door enig stuk waaruit de bijzondere overdracht van de bevoegdheid aan die met naam genoemde ambtenaar bleek, schendt bijgevolg artikel 33 van de Grondwet, dat een dergelijke bevoegdheidsoverdracht binnen de bij wet bepaalde grenzen toestaat, alsook artikel 85, 1, 1, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, dat het dwangbevel inzake belasting over de toegevoegde waarde, dat jegens de belastingplichtige wordt uitgevaardigd door de gewestelijk directeur van de belasting over de toegevoegde waarde of door eender welke,

12 FEBRUARI 2009 F.07.0063.F/5 door laatstgenoemde aangewezen ambtenaar, geldig verklaart, zonder dat aangetoond moet worden dat de bevoegdheid is overgedragen aan een welbepaalde ambtenaar. Tweede onderdeel Het dwangbevel inzake belasting over de toegevoegde waarde, dat geviseerd en uitvoerbaar verklaard wordt overeenkomstig artikel 85 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, vormt een uitvoerbare titel die de belastingadministratie zelf mag uitvaardigen krachtens het bestuursrechtelijk beginsel van het zogeheten voorrecht van de dwingende kracht van de administratieve rechtshandeling, en die haar machtigt de daarin vermelde fiscale schuldvordering in te vorderen, krachtens het andere bestuursrechtelijk beginsel van de zogeheten ambtshalve uitvoering. Noch het viseren, noch het uitvoerbaar verklaren van het dwangbevel moeten aan enig bijzonder, wettelijk bepaald vormvereiste voldoen : het is voldoende dat beide verleend worden door de administratieve overheid die ratione materiae en ratione loci bevoegd is. Zodra het dwangbevel wettig is uitgevaardigd, is het regelmatig, mits het dwangbevel zelf of de daarbij gevoegde stukken kennis geven van het voorwerp en de oorzaak van de vordering van de administratie en ze de bestemmeling in staat stellen de grondslag van de tegen hem ingestelde vordering te beoordelen, dus de mogelijkheid geven om zijn verweermiddelen tegen die aanspraken te doen gelden. Wanneer het dwangbevel geviseerd en uitvoerbaar verklaard wordt door een gemachtigd ambtenaar, bevatten het dwangbevel en de daaropvolgende akten van tenuitvoerlegging weliswaar gewoonlijk de vermeldingen met betrekking tot de identiteit, de graad en de standplaats van de verzoekende gemachtigd ambtenaar, alsook de vermeldingen betreffende de standplaats van de gewestelijk directeur die zijn bevoegdheid overdraagt en de daad van de overdracht, waarbij de gemachtigd ambtenaar het dwangbevel ondertekent nadat het geviseerd en uitvoerbaar verklaard werd. Doordat die zaken in het dwangbevel en in het daarbij gevoegde proces-verbaal vermeld staan, waarbij te dezen niet werd betwist dat ze daarin waren vermeld, zijn deze akten, die de uiting zijn van de wil om de in het dwangbevel bedoelde fiscale schuldvordering langs gerechtelijke weg in te vorderen, op zich volkomen regelmatig, zijn ze door geen enkele grond van nietigheid aangetast en moeten ze volop uitwerking krijgen. Aangezien de administratie over de macht beschikt om haar bevoegdheid aan een ondergeschikte ambtenaar over te dragen, is het niet zij die, ingeval de belastingplichtige die overdracht betwist, moet bewijzen dat de overdragende overheid die bevoegdheid heeft overgedragen aan een met naam aangewezen administratief orgaan dat deze bevoegdheid heeft uitgeoefend: enerzijds staat het immers de belastingplichtige, eiser op verzet tegen het dwangbevel, die zich beroept op de nietigheid van het dwangbevel, om te bewijzen dat het is uitgevaardigd door een ambtenaar die, in geen enkele omstandigheid, het dwangbevel mocht uitvaardigen dat de grondslag voor de vervolgingen vormt.

12 FEBRUARI 2009 F.07.0063.F/6 Het arrest, dat het dwangbevel (en het daaropvolgende bevel tot betaling), met bevestiging van het beroepen vonnis nietig verklaart, omdat de eiser niet aantoont dat de ambtenaar, die het dwangbevel had ondertekend, daartoe speciaal was aangewezen door de gewestelijk directeur van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, die wat dat betreft oorspronkelijk bevoegd was, miskent de regels betreffende de bewijslast in burgerlijke zaken, daar die bewijslast in dit geval op de verweerster rustte, terwijl de eiser geenszins hoefde aan te tonen dat de ambtenaar, die het dwangbevel had ondertekend, persoonlijk gemachtigd was om het dwangbevel te viseren en uit te vaardigen (schending van de artikelen 1315 en 1316 van het Burgerlijk Wetboek en 870 van het Gerechtelijk Wetboek). Anderzijds verklaart het arrest weliswaar dat er te dezen geen sprake is van een formele nietigheid van het dwangbevel en van het daaropvolgende bevel tot betaling, maar bevestigt het wel het beroepen vonnis, dat die procesakten wegens vormgebrek nietig had verklaard, aangezien uit die akten niet bleek dat de ambtenaar die ze uitgevaardigd, geviseerd, ondertekend en laten betekenen heeft, daartoe bevoegd was. Indien, niettemin, het arrest zo moet worden uitgelegd dat het beslist dat het dwangbevel en het bevel tot betaling nietig zijn wegens vormgebrek, omdat hieruit niet zou blijken dat de ambtenaar die ze ondertekend heeft, de vereiste bevoegdheid daartoe had verkregen, dan schendt het de artikelen 2, 860, 861, 862 en 867 van het Gerechtelijk Wetboek. Het dwangbevel inzake belasting over de toegevoegde waarde is immers de oorspronkelijke procesakte die, enerzijds, de administratie in staat stelt de belastingen, geldboeten, interesten en kosten in te vorderen die de belastingplichtige volgens haar verschuldigd is, en die, anderzijds, die belastingplichtige, en hem alleen, de toestemming geeft om zich daartegen te verzetten. Het dwangbevel vormt dus ontegenzeglijk een procesakte die, bij ontstentenis van bijzondere regels die het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde of enig andere wet hieraan oplegt, krachtens artikel 2 van het Gerechtelijk Wetboek volledig onderworpen is aan de regels die door dat wetboek in de artikelen 860 en volgende worden bepaald. Welnu, artikel 860 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat een procesakte alleen nietig verklaard kan worden indien een wet die nietigheid uitdrukkelijk bevolen heeft. Zelfs indien dat het geval is, en buiten de gevallen bedoeld in artikel 862 van dat wetboek, moet degene die zich beroept op een nietigheid van de procesakte, vooralsnog aantonen dat het gebrek of het verzuim hem schade heeft berokkend (artikel 861); artikel 867 van datzelfde wetboek bepaalt daarenboven dat, ongeacht de nietigheidsgrond waardoor de procesakte is aangetast, dat gebrek niet tot de nietigheid van die akte kan leiden indien ze, ondanks het gebrek, het doel heeft bereikt dat de wet ermee beoogt, in dit geval de aanspraken van de fiscus aan de belastingplichtige ter kennis brengen en hem hierdoor de mogelijkheid bieden om zich doelgericht daartegen te verzetten. Noch artikel 85 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, noch enig andere bepaling preciseert de vermeldingen die het dwangbevel op straffe van nietigheid

12 FEBRUARI 2009 F.07.0063.F/7 moet bevatten met het oog op de invordering van de belasting over de toegevoegde waarde en van de toebehoren. Het arrest stelt daarenboven niet vast dat het verzuim waaruit het, met bevestiging van het beroepen vonnis, de nietigheid van het dwangbevel en van het daaropvolgende bevel tot betaling afleidt, de verweerster enige schade heeft berokkend en wijst er evenmin op dat het dwangbevel, de betekening ervan en het bevel tot betaling het door de wet beoogde doel niet zouden hebben bereikt. Het arrest schendt zodoende de artikelen 85, 1, en 89 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, alsook de artikelen 2, 860, 861 en 867 van het Gerechtelijk Wetboek. Derde onderdeel Indien het arrest, met bevestiging van het beroepen vonnis, het dwangbevel en het daaropvolgende bevel tot betaling nietig verklaart omdat het beslist dat de ambtenaar die ze opgemaakt heeft, niet door de wet gemachtigd was om dat dwangbevel te viseren en uitvoerbaar te verklaren, dan schendt het de artikelen 33 van de Grondwet, 85 en 89 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde en artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 11 van 12 maart 1970. In het bestuursrecht heeft de miskenning van een vormvereiste immers niet automatisch de nietigheid van de betrokken akte tot gevolg; het vormvereiste moet bovendien ofwel op straffe van nietigheid voorgeschreven zijn, ofwel substantieel zijn, het moet voorgeschreven zijn in het belang van de rechtszoekende en niet in dat van de administratie, de miskenning ervan moet ernstige gevolgen hebben en moet, behoudens uitzondering, de rechtszoekende daadwerkelijk schade berokkenen. De bevoegdheidsoverdracht, bepaald in artikel 85, 1, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, is echter alleen in het belang van de Schatkist ingevoerd, zodat de vorm ervan noch substantieel is noch op straffe van nietigheid is voorgeschreven ; de miskenning ervan kan niet leiden tot de nietigheid van de akte, aangezien de bevoegdheid voor het overige is overgedragen door de administratieve overheid die ratione materiae en ratione loci bevoegd was, wat te dezen niet werd betwist en wat het arrest trouwens ook niet beweert. Daarenboven stelt het arrest evenmin vast dat de verweerster er belang bij had de vermeende onwettigheid aan te voeren, omdat ze haar schade zou hebben berokkend. Artikel 85, 1, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, ten slotte, machtigt de gewestelijk directeur, die wat dat betreft over een discretionaire bevoegdheid beschikt, om zijn bevoegdheid inzake het viseren en het uitvoerbaar verklaren van het dwangbevel over te dragen aan een ambtenaar van zijn administratie, wat te dezen ook is geschied. Het arrest dat, met bevestiging van het beroepen vonnis, het litigieuze dwangbevel en het daaropvolgende bevel tot betaling nietig verklaart om de in het middel weergegeven redenen, schendt bijgevolg de artikelen 33 van de Grondwet, 85, 1, van het Wetboek van

12 FEBRUARI 2009 F.07.0063.F/8 de belasting over de toegevoegde waarde en 1 van het koninklijk besluit nr. 11 van 12 maart 1970. Vierde onderdeel Het dwangbevel is uitgevaardigd door ambtenaar D., eerstaanwezend inspecteur ad interim van het ontvangkantoor Charleroi I, en is geviseerd en uitvoerbaar verklaard door ambtenaar D., eerstaanwezend inspecteur van de controledienst van de belasting over de toegevoegde waarde Charleroi VI, zoals blijkt uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan; het betekening-bevel is geschied op verzoek van de plaatsvervangende ontvanger, d.i. de plaatsvervangende eerstaanwezend inspecteur van het eerste ontvangkantoor van de belasting over de toegevoegde waarde te Charleroi. Het arrest stelt vast dat de gewestelijk directeur van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde te Bergen zijn bevoegdheid inzake het dwangbevel en het viseren en uitvoerbaar verklaren van dat dwangbevel heeft overgedragen aan de hoofdcontroleurs, titularissen of hun plaatsvervangers. Ter bevestiging van het beroepen vonnis dat het dwangbevel en het daaropvolgende bevel tot betaling nietig had verklaard, voegt het arrest hieraan echter toe dat uit geen enkel stuk bleek dat de ambtenaren die het dwangbevel uitgevaardigd, geviseerd en uitvoerbaar verklaard hebben, daadwerkelijk de hoedanigheid van hoofdcontroleur of plaatsvervangend hoofdcontroleur hadden. Krachtens de artikelen 1, 1, 1, en 2, 5, en 3, 1, van het koninklijk besluit van 6 juli 1997 betreffende de vereenvoudiging van de loopbaan van sommige ambtenaren van het Ministerie van Financiën behorende tot de niveaus 1 en 2+, werd evenwel de ambtenaar die op 1 juli 1997 de graad van hoofdcontroleur had, ambtshalve benoemd in de graad van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur. Ambtenaar D., diensthoofd van de controledienst van de belasting over de toegevoegde waarde Charleroi VI, heeft het dwangbevel geviseerd en uitvoerbaar verklaard in zijn nieuwe graad van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur, die ambtshalve de graad van hoofdcontroleur verving. Het arrest dat, met bevestiging van het beroepen vonnis, het jegens de verweerster uitgevaardigde dwangbevel en, bijgevolg, het daaropvolgende betekening-bevel nietig en van generlei waarde verklaart, is derhalve niet naar recht verantwoord en schendt de artikelen 1, 1, 1, en 2, 5, en 3, 1, van het koninklijk besluit van 6 juli 1997, alsook artikel 85, 1, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.

12 FEBRUARI 2009 F.07.0063.F/9 III. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Eerste onderdeel De door de verweerster tegen het onderdeel opgeworpen grond van nietontvankelijkheid: het onderdeel is nieuw: Het middel is niet nieuw, wanneer het de schending aanvoert van een wettelijke bepaling die de feitenrechter volgens de motieven van zijn beslissing heeft toegepast. Het bestreden arrest past artikel 85 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde toe en geeft het een uitlegging die door dit onderdeel bekritiseerd wordt. De grond van niet-ontvankelijkheid kan niet worden aangenomen. Gegrondheid van het onderdeel Artikel 85, 1, eerste lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, zoals het op het geschil van toepassing is, bepaalt dat, bij gebreke van voldoening van de belasting, interesten, administratieve geldboeten en toebehoren, een dwangbevel door de met invordering belaste ambtenaar uitgevaardigd wordt ; dit wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de gewestelijke directeur van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen, of door de door hem aangewezen ambtenaar. Die wetsbepaling vereist niet dat de bevoegdheid overgedragen wordt aan een ambtenaar die met naam wordt genoemd, maar biedt de mogelijkheid om de bevoegdheid over te dragen aan bepaalde categorieën van ambtenaren. Het arrest, dat beslist dat voormeld artikel 85 slechts een bijzondere overdracht toestaat, schendt die wetsbepaling. Het onderdeel is gegrond.

12 FEBRUARI 2009 F.07.0063.F/10 Vierde onderdeel De tegen het onderdeel opgeworpen grond van niet-ontvankelijkheid: het onderdeel is nieuw: Het middel dat kritiek uitoefent op een reden die een feitenrechter aan zijn beslissing gegeven heeft, is in beginsel niet nieuw. Het onderdeel oefent kritiek uit op de reden dat «het litigieuze dwangbevel te dezen is geviseerd en uitvoerbaar verklaard door een ambtenaar met de graad van eerstaanwezend inspecteur, zonder dat geen enkel in het debat gebracht gegeven doet vermoeden dat die ambtenaar de hoedanigheid van plaatsvervangend controleur had. De grond van niet-ontvankelijkheid kan niet worden aangenomen. Gegrondheid van het onderdeel Het arrest beslist dat de bevoegdheden van de gewestelijk directeur van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen, onder bepaalde voorwaarden en buiten bepaalde gevallen, zijn overgedragen aan de controleurs, titularissen of plaatsvervangers. Krachtens de artikelen 1, 1, 1, en 2, 5, en 3, 1, van het koninklijk besluit van 6 juli 1997 betreffende de vereenvoudiging van de loopbaan van sommige ambtenaren van het Ministerie van Financiën behorende tot de niveaus 1 en 2+, die in werking zijn getreden op 1 juli 1997, zijn de graden van controleur bij een fiscaal bestuur geschrapt en vervangen door die van inspecteur bij een fiscaal bestuur. Het arrest, dat vaststelt dat het op 17 november 1997 uitgevaardigde litigieuze dwangbevel is geviseerd en uitvoerbaar verklaard door een ambtenaar met de graad van eerstaanwezend inspecteur, verantwoordt bijgevolg, met de door het onderdeel bekritiseerde reden alleen, zijn beslissing niet naar recht dat dit dwangbevel geen uitwerking kan hebben. Het onderdeel is gegrond.

12 FEBRUARI 2009 F.07.0063.F/11 Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest. Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over. Verwijst de zaak naar het Hof van Beroep te Luik. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door voorzitter Christian Storck, de raadsheren Albert Fettweis, Christine Matray, Sylviane Velu en Martine Regout, en in openbare terechtzitting van 12 februari 2009 uitgesproken door voorzitter Christian Storck, in aanwezigheid van advocaat-generaal Thierry Werquin, met bijstand van griffier Marie-Jeanne Massart. Vertaling opgemaakt onder toezicht van afdelingsvoorzitter Robert Boes en overgeschreven met assistentie van griffier Philippe Van Geem. De griffier, De afdelingsvoorzitter,