Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Centraal Informatiepunt

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Uw brief van Ons kenmerk Contactpersoon Zoetermeer. SFB/2002/ juni 2002

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Centraal Informatiepunt

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Beleidsregel Uitzondering verblijfsvereiste voor studenten in de grensgebieden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 met het oog op het wijzigen van de criteria voor de toekenning van meeneembare studiefinanciering

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Centraal Informatiepunt

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Uw brief van Ons kenmerk Contactpersoon Zoetermeer. 5 april 2002 IB/02/ april 2002

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

KIESWIJZER. De NWS KiesWijzer heeft als doel om haar leden beter te informeren op deze gebieden in de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen.

De fungerend voorzitter van de commissie Van de Camp. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 24 724 Studiefinanciering Nr. 51 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 23 juli 2001 De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen 1 heeft op 5 juli 2001 overleg gevoerd met minister Hermans van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over: de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 10 november 2000 betreffende afschrift brief aan de Vereniging voor Grensarbeiders inzake studiefinanciering (brief nr. OCW-00-1421); de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 1 mei 2001 ter aanbieding van de notitie «Studeren zonder grenzen» (24 724, nr. 48). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie 1 Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie), Van Splunter (VVD). Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Cörüz (CDA), Spoelman (PvdA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie), Blok (VVD). De heer Rehwinkel (PvdA) juicht de mogelijkheden om studiefinanciering mee te nemen naar het buitenland toe. Wel vindt hij het te betreuren dat in de anderhalf jaar die het heeft geduurd voordat de notitie verscheen, geen onderzoek is gedaan naar mogelijkheden om studiefinanciering mee te nemen naar landen buiten de EER. Ook vindt hij de mogelijkheden voor mbo-studenten te beperkt. Als reden voor de beperking tot landen binnen de EER voert de minister aan dat het moeilijk is om de kwaliteit van onderwijsinstellingen in landen daarbuiten te taxeren. De heer Rehwinkel erkent dat dit argument voor veel landen en instellingen kan opgaan. Van een aantal onderwijsinstellingen, bijvoorbeeld in de VS, is het echter op voorhand duidelijk dat zij (ruimschoots) voldoen aan de Nederlandse kwaliteitseisen. Waarom worden die niet al meteen bij Studeren zonder grenzen betrokken? De heer Rehwinkel vindt de mogelijkheden die de pilot aan mbo-studenten biedt te beperkt, zowel wat betreft de opleidingssectoren als het aantal landen. Opleidingen zoals die voor zadelmaker, muziekinstrumentenbouwer, glazenier, restaurateur, alle opleidingen die niet in Nederland worden aangeboden, komen niet in aanmerking. Ook wordt de keuzevrijheid voor studenten in ernstige mate beknot door de beperking tot de drie grenslanden België, Duitsland en Groot-Brittannië. Waarom is overigens gekozen voor de drie grenslanden en niet voor Frankrijk of de Scandinavische landen? Immers, de economische verwe- KST54942 ISSN 0921-7371 Sdu Uitgevers s-gravenhage 2001 Tweede Kamer, vergaderjaar 2000 2001, 24 724, nr. 51 1

venheid van Nederland met Frankrijk is groter dan die met Engeland en tevens komt het Scandinavische onderwijssysteem veel meer overeen met het Nederlandse dan het Engelse. Taalproblemen hoeven niet altijd een probleem te zijn: te denken valt aan studenten van toerisme- of horecaopleidingen. Bovendien is een verblijf in het buitenland voor alle studenten juist een prima middel om de taalvaardigheid te verbeteren. Verder vraagt de heer Rehwinkel de minister om verdere informatie over zijn «groeimodel». Welke termijnen stelt hij zich hierbij voor? Tot slot wijst hij op de klacht van een aantal buitenlandse studenten in Nederland die het komende studiejaar worden geconfronteerd met een verlaging van de collegegeldvergoeding. De Nederlandse regering komt hiermee niet tegemoet aan gewekte verwachtingen. Is voor hen een overgangsregeling mogelijk? De heer Cherribi (VVD) prijst de minister voor de manier waarop hij de internationalisering van het onderwijs aanpakt. Wel neemt hij aan dat de ongelijke behandeling van hoger onderwijs- en mbo-studenten in de voorstellen uiteindelijk zal verdwijnen. Voor mbo-studenten die een ambachtelijke opleiding willen volgen of hun ambachtelijke vaardigheden willen perfectioneren is een verblijf in het buitenland namelijk vaak de enige optie. De drie grenslanden bieden in dit opzicht te beperkte mogelijkheden. Verder vindt de heer Cherribi dat de beperking tot de EER de Nederlandse opvattingen over kwaliteit van onderricht wel erg centraal stelt. Hij geeft de minister in overweging om de mogelijkheden te onderzoeken van flexibilisering van de hoogte van de studiefinanciering: zo zou de studiefinanciering van studenten kunnen worden aangepast voor een land met hoge kosten voor levensonderhoud of hoge barrières voor bijverdienen. Ook denkt hij aan een compensatie voor koersverliezen voor studenten die naar een land buiten de eurozone gaan. Verder pleit de heer Cherribi voor een betere promotie van de VISIE-beurs; het bestaan hiervan is bij vele studerenden onbekend. Nederlandse grensarbeiders met kinderen tussen 16 en 18 jaar op het mbo, die in het buitenland wonen en in Nederland werken vallen tussen wal en schip omdat zij noch recht op kinderbijslag, noch op studiefinanciering hebben. Gaat de minister hieraan iets doen? Ook roept de heer Cherribi de Nederlandse overheid en onderwijsinstellingen op om de handen ineen te slaan en gemeenschappelijke huisvestingsprojecten voor Nederlandse studenten in het buitenland op te zetten. Mevrouw Van der Hoeven (CDA) is altijd voorstander geweest van de mogelijkheid tot het meenemen van studiefinanciering naar het buitenland. Maar waarom wordt de nieuwe regeling gebaseerd op het VISIEbeurzenprogramma, dat immers geen succes is gebleken? De mogelijkheid om studiefinanciering mee te nemen geldt alleen voor door Nederland of door het Nederlandse bedrijfsleven erkende opleidingen. Onderwijsvergelijking is echter nog steeds zeer problematisch. De richtlijnen voor de erkenning van diploma s bieden hiervoor eigenlijk geen soelaas en over de mogelijkheid van internationale accreditatie wordt al zeer lang vruchteloos onderhandeld. Heeft dit thema wel enige prioriteit? Hoe aantrekkelijk is het Nederlandse onderwijs zelf overigens voor studenten in de EER? Mevrouw Van der Hoeven is niet te spreken over de werking van de tweede richtlijn voor diploma-erkenning in het mbo. De ervaringen met Duitsland, Vlaanderen en Wallonië zijn ronduit slecht. Bidiplomering blijkt niet te werken; bovendien blijkt het bedrijfsleven er geen behoefte aan te hebben. Mevrouw Van der Hoeven pleit voor de opzet van pilots voor onder andere euregionale vakopleidingen in de techniek en de bouw. De woonplaatsvereiste moet op last van een uitspraak van het Europese Hof uit de WSF worden verwijderd. Mevrouw Van der Hoeven heeft begrip Tweede Kamer, vergaderjaar 2000 2001, 24 724, nr. 51 2

voor de beperking tot de EER, mits die aan deze uitspraak kan worden gerelateerd. Wat is de verdere reikwijdte van deze uitspraak en wat komt ervoor in de plaats? Nederland blijkt in tegenstelling tot andere Europese landen in de problemen te komen bij de bestrijding van oneigenlijk gebruik. Wat zijn hiervan de oorzaken? De stukken lezende, kan men zich overigens moeilijk aan de indruk onttrekken dat de minister zich bij een zeker mate van oneigenlijk gebruik neerlegt. Voor het voorkomen van dubbele aanspraken zijn bilaterale afspraken nodig. Hoe is de stand van zaken? De voor uitvoeringskosten uitgetrokken 1 mln gulden lijkt mevrouw Van der Hoeven onvoldoende. Verder wijst zij op de uitvoering van de Wet tegemoetkoming studiekosten die vooral voor grensarbeiders met kinderen in het voortgezet onderwijs problemen oplevert. Door het ontbreken van bilaterale afspraken met de buurlanden vallen deze mensen vaak tussen was en schip. Mevrouw Van der Hoeven concludeert dat de notitie een aantal mogelijkheden schetst voor de vergroting van de mobiliteit van studenten. Er is echter onvoldoende zicht op kosten, uitvoeringspraktijk, mogelijkheden voor bestrijding van misbruik en de betekenis van het geheel voor Nederland Kennisland. Tevens is de uitwerking van de uitspraak van het Europese Hof onhelder. Desondanks complimenteert zij de minister voor de progressie op dit moeilijke dossier. Tot slot roept zij de minister op om bij de opzet van pilots gebruik te maken van de reeds bestaande expertise van het Institut BAND en het Cinop. De heer Bakker (D66) is op voorhand voorstander van alle initiatieven die de internationalisering van het onderwijs ten goede komen. Toch wijst hij op een aantal hardnekkige problemen die internationalisering in de weg staan, zoals de ontstentenis van een accreditatiestelsel en de complicaties bij het verzilveren van in het buitenland gehaalde studiepunten. Waarom gaat ook Nederland niet over op het European Credit Transfer System (ECTS)? Zolang er geen Europese of internationale accreditatie bestaat, is het moeilijk om te bepalen welke buitenlandse opleidingen in aanmerking komen voor het behoud van studiefinanciering. De heer Bakker stelt voor om haast te maken met de implementatie van het groeimodel. Ook wil hij een snelle verruiming van de mogelijkheden voor mbo-studenten. Ten slotte vraagt ook hij naar een verheldering van de precieze implicaties van de uitspraak van het Europese Hof. De heer Rabbae (GroenLinks) prijst de initiatieven van de minister. Graag ziet hij een snelle uitbreiding naar landen buiten de EER. Ook vraagt hij naar de mogelijkheden van een aanpassing van de studiefinanciering aan de kosten van levensonderhoud in het buitenland. Verder lijkt het hem uitstekend als voor het mbo een «Bolognaverklaring-2» wordt nagestreefd. Het antwoord van de regering De minister wijst erop dat op dit uitermate complexe terrein slechts met kleine stappen vooruitgang kan worden geboekt. De internationalisering van het onderwijs staat eigenlijk in de kinderschoenen. De belangstelling van Nederlandse studenten voor een studieverblijf in het buitenland is groot, en groeit nog steeds. Ook de belangstelling van buitenlandse studenten voor een studie in Nederland is groeiende. Met de voorgestelde regelingen worden de mogelijkheden voor Nederlandse studenten om een volledige studie in het buitenland te volgen enorm uitgebreid. Nederland bevindt zich op dit terrein duidelijk in de Europese voorhoede en vervult een voorbeeldfunctie voor andere landen. De gemiddelde collegegeldvergoeding voor buitenlandse studenten is aangepast aan de collegegeldvergoeding, onderdeel van de studiefinanciering, voor Nederlandse studenten om een eind te maken aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 2000 2001, 24 724, nr. 51 3

mogelijk grote verschillen tussen Nederlandse en buitenlandse studenten. De hierdoor vrijgekomen middelen zijn gebruikt voor de vergroting van het aantal beurzen voor buitenlandse studenten. Overigens is deze verandering al begin 1999 aangekondigd, waardoor er geen sprake kan zijn van door de Nederlandse overheid gewekte verwachtingen die niet worden nagekomen. Mocht uit onderzoek blijken dat dit wel het geval is, dan zal voor betrokkenen een overgangsregeling worden getroffen. De minister is geen voorstander van een aanpassing van de hoogte van de studiefinanciering aan de kosten van levensonderhoud in het gastland. Dit zou immers betekenen dat de studiebeurs naar boven, maar ook naar beneden kan worden bijgesteld. Verder zou een dergelijke maatregel een grote mate van ongelijkheid tussen studenten in het leven roepen. Bovendien kunnen studenten die naar het buitenland gaan en niet ingeschreven staan aan een Nederlandse onderwijsinstelling de maandelijkse vergoeding voor de OV-kaart inmiddels meenemen. Verder wijst de minister op de mogelijkheid van aanvullende beurzen. Ook hecht hij groot gewicht aan de eigen verantwoordelijkheid van de individuele student, die in zekere mate zelf mag worden geconfronteerd met de financiële consequenties van zijn keuze. De minister heeft vooral om praktische redenen besloten tot een voorlopige beperking tot de landen van de EER, namelijk zorgvuldigheid, beheersbaarheid en controleerbaarheid. Zolang van een alomvattend internationaal systeem van accreditatievergelijking nog geen sprake is, moet worden uitgegaan van de beoordelingen van de kwaliteit van buitenlandse opleidingen door de Nuffic en IB-Groep. De aanvankelijke beperking tot landen binnen de EER maakt deze taak voor de Nuffic en IB-Groep doenlijk. Ook kan op deze beperktere schaal ervaring worden opgedaan. Het uiteindelijke doel is een regelmatig geactualiseerd informatiesysteem voor Europese opleidingen. De minister streeft een behoedzame uitbreiding naar landen buiten de EER na en noemt een termijn van twee jaar na inwerkingtreding van de nieuwe wet voor evaluatie en uitbreiding. Op korte termijn zal hij onderzoeken of bepaalde instellingen in de VS, Canada en Australië versneld in aanmerking kunnen komen. Binnen Europa zijn diverse initiatieven ontstaan voor de vergroting van de vergelijkbaarheid van diploma s en behaalde studieresultaten. De minister hoopt om nog in deze kabinetsperiode met de Scandinavische landen, Spanje en een aantal Duitse deelstaten praktische afspraken te kunnen maken over accreditatievergelijking. Hij is geen voorstander van een complete harmonisering van de kwaliteitsnormering in Europees verband. De gevallen van oneigenlijk gebruik van studiefinanciering in de grenslanden wil de minister nuanceren: het gaat niet om misbruik, maar meer om onbedoeld gebruik, zoals het tegelijk ontvangen van kinderbijslag in België en studiefinanciering in Nederland. De kinderen van migrerende werknemers die niet in Nederland wonen en waarvan het kind niet in Nederland studeert en die ook een buitenlandse financiële voorziening kunnen ontvangen, behoorden niet tot de oorspronkelijke doelgroep van de WSF, maar zijn er door de uitspraak van het Europese Hof uit 1999 bijgekomen. De regelgeving zal in dit opzicht moeten worden gecorrigeerd, onder een aantal randvoorwaarden. De mogelijkheden in deze juridisch ingewikkelde kwestie worden nog onderzocht. Het nationaliteitsvereiste in de WSF 2000 (wie maakt eigenlijk aanspraak op studiefinanciering) wordt daarbij in z n geheel betrokken. De opstelling van een soort «Bolognaverklaring-2» voor het mbo rekent de minister tot een van zijn doelstellingen. Door de enorme variëteit in opleidingen op dit niveau zal dit echter veel voeten in de aarde hebben, maar wellicht is het een goed voornemen voor het volgende Nederlandse EU-voorzitterschap, «een Amsterdam-1» voor het mbo. De beperkingen voor het meenemen van de studiefinanciering voor mbo-studenten zijn om een aantal redenen groter dan voor studenten in het hoger onderwijs. Ook hier gaat het om vragen van beheersbaarheid en controle. Zo zijn de Tweede Kamer, vergaderjaar 2000 2001, 24 724, nr. 51 4

mogelijkheden van oneigenlijk gebruik en misbruik relatief veel groter; het mbo kent immers niet het regime van de prestatiebeurs. Bovendien is aanwezigheidscontrole in het buitenland problematisch. Binnen het kader van de pilot kan de IB-Groep specifieke controles uitvoeren. De pilot geeft ook meer in het algemeen de gelegenheid om ervaring op te doen. Verder wijken de opleidingen vaak sterk af van de Nederlandse, waardoor het risico bestaat dat een in het buitenland gediplomeerde niet in Nederland aan de slag kan. De minister is evenwel bereid om de mogelijkheden te onderzoeken voor bijzondere opleidingen die niet in Nederland worden aangeboden, maar wel voor de Nederlandse samenleving van belang kunnen zijn. Bidiplomering blijkt inderdaad uitermate lastig. De minister geeft vooralsnog de voorkeur aan het stimuleren van concrete individuele projecten op dit terrein. Hij is positief over de wijze waarop Nederland de Europese diplomarichtlijnen heeft geïmplementeerd. Wellicht is de praktijk soms weerbarstig, maar ook hier denkt de minister stapsgewijs en behoedzaam, op basis van concrete aanvragen en voorstellen vooruitgang te boeken. Hij is bereid om verder te kijken dan de directe grensstreken, al vindt hij het ook daarbij zaak om de beheersbaarheid niet uit het oog te verliezen. Bij de opzet van pilots zal zeker gebruik worden gemaakt van de expertise van het Institut BAND en het Cinop. De Wet tegemoetkoming studiekosten is alleen bedoeld voor studiekosten die worden gemaakt voor opleidingen in Nederland. Toch zal de minister een poging doen om in bilateraal verband een oplossing te zoeken voor de problemen van grensarbeiders. Ook op dit terrein verwacht hij echter meer heil van concrete beslissingen met beperkte reikwijdte dan van het sluiten van algemeen geformuleerde akkoorden op overheidsniveau die in de praktijk slecht uitvoerbaar blijken. De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Van der Hoeven De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Coenen Tweede Kamer, vergaderjaar 2000 2001, 24 724, nr. 51 5