Edelhoogachtbare dames en heren,

Vergelijkbare documenten
Accountantskantoor de Bot B.V.

GERECHTSHOF AMSTERDAM

ECLI:NL:GHAMS:2016:72

3 SFR. 20« Den Haag, Kenmerk:

A. Het in het belastbaar inkomen 1998 begrijpen van het voordeel uit het tegen inkoopsprijs aankopen vaneen auto, groot fl

ECLI:NL:RBDHA:2014:241

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

CxS/oiaéi cas. Den Haag, 22 OKT 2008 AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN. Kenmerk: DGB

R/?6o3. X2. i.v. te betreffende de aanslag vennootschapsbelasting. Toelichting. Den Haag, 8 SEP Kenmerk:

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

2. Conclusie Op grond van al het vorenstaande kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Wij verzoeken Uw Raad daarom de uitspraak van het Hof te

ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7995 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00429

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701

ECLI:NL:GHLEE:2003:AJ0346 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

1 Ontstaan en loop van het geding voor verwijzing

Naar aanleiding van uw brief van 6 juni 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

HOGE RAAD, 24 april 1991 (nr ) (Mrs. Jansen, Van der Linde, Baardman, Bellaart, Korthals Altes)

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Feiten. Standpunt inspecteur

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

ten deze vertegenwoordigd door en domicilie kiezende ten kantore van advocaat/belastingkimdig^ i

1 Het geding in feitelijke instanties

ECLI:NL:HR:2010:BM1206

In artikel 7, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 is het volgende bepaald.

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

ECLI:NL:GHAMS:2005:AS7261 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/01325

De Hoge Raad der Nederlanden,

I n z a k e: T e g e n:

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044


ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

Den Haag, - g QKT Kenmerk:

een bad hair day? De Billijke vergoeding:

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

1 Het geding in feitelijke instanties

ECLI:NL:GHARL:2017:634

ECLI:NL:GHAMS:2017:2886 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00546

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

Waardering van op 1 januari 2001 lopende kapitaalverzekering voor het regime ROW

Hoge Raad der Nederlanden, Edelhoogachtbaar College,

Op 27 november 2013 hebben wij, namens en als gemachtigde van fbgab&bbbffl^^j^^

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

Geen recht op stakingslijfrente-aftrek ter gelegenheid van overdracht melkveebedrijf

Edelachtbaar college,

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

HOGE RAAD ARREST. nr. 31/695. gewezen op het beroep in cassatie van X te Z. tegen

ECLI:NL:GHLEE:2004:AR4710 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

«**«<*«rtr wn P: 2/7. mei 2018 heb ik de eer het volgende opte. Vooraf. TOta»^ «" t(jn dbmveiplicjg' Z* T* Middel. n met 31 december 2014.

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3234, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

l.l. Hei beroep in cassatie richl zicht tegen de uitspraak van hei Gerechtshof Amsterdam van I -juli 2(Wa(veFzondefl-op-l-julr20J0)7

Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Kenmerk: 14/ Uitspraak op het hoger beroep van

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden.

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6797) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

ECLI:NL:GHARL:2017:613

Naar aanleiding van uw brief van 21 januari 2013 heb ik de eer het volgende op te merken.

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art , lid 1, ond.

Regeling met België inzake ontslaguitkeringen

ECLI:NL:GHSGR:2011:BP5815

ECLI:NL:RBZWB:2015:8725

1.2 Belanghebbende heeft op 24 maart 2004 bij de gemeente Zaanstad een aanvraag voor eén bouwvergunning eerste fase ingediend.'

ECLI:NL:GHLEE:2005:AT2841 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHDHA:2013:3180

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857

2. Cassatiemiddelen Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen:

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

ECLI:NL:HR:2013:BZ5048

i (Verenigd Koninkrijk) betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

1.2. Het Gerechtshof heeft nagelaten te onderzoeken hoe de Belgische autoriteiten de beschikking hebben gekregen over de deze microfiches.

ECLI:NL:GHSHE:2009:BH7872

FutD met annotatie van Fiscaal up to Date V-N 2002/ V-N 2002/41.22

Uitspraak. Afname (F)OR voor lijfrentepremie beïnvloedt vermogenstoets (F)OR niet ECLI:NL:RBZWB:2015:1978. Instantie. Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

DE AFROOMMETHODE: HELEMAAL HET EINDE?

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

Uitspraak d.d. 10 januari 1986 MI Griffie 3699/85 Type: ws. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer.

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

Naar aanleiding van üw brief van 20 november 2018 heb ik de eer het volgende op te merken.

ECLI:NL:GHAMS:2010:BL3972 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 08/01104

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

MIDDEL I (invloed bedrijfsdoel op 'eenzelfde economische functie')

Ministerie van Financiën

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

NLF 2018/2225 Onbegrijpelijk oordeel over omkering en verzwaring bewijslast HR, 5 oktober 2018, 17/00374, ECLI:NL:HR:2018:1839

Transcriptie:

fl 3)555"<^ Edelhoogachtbare dames en heren, 5^ Namens belanghebbende, (' " "Tr::.;- jg op 5 augustus jongstleden pro forma cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof te Leeuwarden van 28 juni 2011 (verzenddatum uitspraak 29 juni 2011, BK- 10/0061 en BK-10/0062). Bij brief van 9 augustus jongstleden heeft u mij in de gelegenheid gesteld de cassatiegronden uiterlijk 19 september aanstaande aan te vullen. Naar aanleiding daarvan het volgende. ïnleidlrtf Ë Belanghebbende is (middellijk) enig aandeelhouder van de besloten vennootschap BV. g g Belanghebbende is in dienst bij BV. BV maakte in 2000 en 2002 deel uit van de ^ Z maatschap M ^ ^ ^ H B S te In 2000 bestond de maatschap uit 12 maten, in 2002 uit 13 maten. Bij de maatschap waren in de betreffende periode circa 100 medewerkers in dienst. De maten deelden mee in de winst van de maatschap aan de hand I

e van een vooraf afgesproken verdeelsleutel. De hoogte van het winstaandeel van BV is C volledig afhankelijk van de prestaties van het gehele juridische bedrijf U^JVZJLZÊ)- In geschil bij het Gerechtshof Leeuwarden (hierna: het Gerechtshof) was de vraag of de Inspecteur in 2000 en 2002 terecht en tot het juiste bedrag het loon van belanghebbende heeft vastgesteld op grond van de gebruikelijk loonregeling als bedoeld in artike! 12a Wet LB. Het Gerechtshof heeft daarbij bepaald, dat het arrest van Uw Raad van 17 september 2004, nr. 38 379, BNB 2005/50, van toepassing is (hierna: Afroomarrest). Cassatiemiddei (ien } Schending, althans verkeerde toepassing van het recht, in het bijzonder van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB), artikel 8:77, lid 1, onderdeel b. Algemene wet bestuursrecht en artikel 121 Grondwet, en verzuim van vormen, in het bijzonder de motiveringseis, doordat het Gerechtshof ten onrechte, respectievelijk op gronden die dit oordeel niet kunnen dragen, heeft geoordeeld dat het gebruikelijk loon van belanghebbende g dient te worden berekend op basis van de opbrengsten van BV, verminderd met de aan die opbrengsten toe te rekenen kosten, lasten en afschrijvingen op basis van het Afroomarrest. Toelichting *. * Het genoten loon van belanghebbende in 2000 en 2002 is hoger dan de wettelijke norm van 38.118 van artikel 12a Wet LB. Dat heeft tot gevolg, dat de Inspecteur aannemelijk dient te maken dat het gebruikelijk loon hoger is dan de aan belanghebbende toegekende arbeidsbeloning. Primair ligt derhalve de bewijslast bij de Inspecteur. C In de procedure bij het Gerechtshof is betoogd, dat de inspecteur onvoldoende heeft gesteld en aannemelijk heeft gemaakt, dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen als die van belanghebbende een hoger loon gebruikelijk zou zijn en zo ja, hoe hoog. Daarbij is tevens aangegeven dat het loon van belanghebbende niet te hoog is gelet op de lonen van de meest verdienende medewerkers c.q. advocaten bij ^^^^^^Mnu de werkzaamheden van^deze qua aard en omvang nagenoeg gelijkluidend zijp aan die van belanghebbende. Dit leidt dan tot de conclusie dat correctie van het gebruikelijk loon van belanghebbende niet mogelijk is en dat het Afroomarrest niet toegepast kan worden. De feiten in het Afroomarrest zijn niet vergelijkbaar met de onderhavige en bovendien zijn voldoende vergelijkbare gegevens voorhanden. 2

Het Gerechtshof oordeelt evenwel (r.o.v. 4.5): s Waar het oordeel van het Hof is in het onderhavige geval wel sprake van een situatie, waarin de opbrengsten van de BV (nagenoeg) geheel voortvloeien uit de door de directeur - in zijn hoedanigheid van werknemers van de BV - verrichte arbeid. Volgens het onder 4.4 aangehaalde arrest kan de hoogte van het gebruikelijke loon dan ook worden bepaald volgens de afröommethode. De Inspecteur is in dat geval niet gehouden de gebruikelijkheid van het door hem gestelde loon aannemelijk te maken.' Ten eerste is dit oordeel in strijd met de feitelijke vaststelling van het Gerechtshof onder 2.5 van de uitspraak: g 'Het winstaandeel dat BV toekomt, is een aandeel in het totale resultaat van ËS^nO C E ^^^^ft. Het winstaandeel van BV wordt bepaald door het basiswinstaandeel te p verhogen met een winstaandeel volgens de ingroeiregeling, zoals die voor de maten in Q H sn ^ geldt, waarbij toetredende maten in 10 jaren groeien naar een volledig winstaandeel.' Het Gerechtshof stelt aldus vast dat de opbrengsten van BV^een aandeel vormt van C het totale resultaat van g^^ms^m. terwijl zij echter in r.o. 4.5 heeft geoordeeld dat de opbrengsten geheel zouden voortvloeien uit de door de directeur - in zijn hoedanigheid van werknemer vari de BV - verrichte arbeid. Nu het Gerechtshof primair heeft vastgesteld dat er E geen relatie is tussen de opbrengsten van ^^ft BV en de werkzaamheden van belanghebbende, is het oordeel van het Gerechtshof onbegrijpelijk. Ten tweede is belanghebbende van oordeel dat het Gerechthof artikel 12a Wet LB schendt, doordat de inspecteur 'ontslagen' wordt van zijn bewijslast door aan te nemen dat het Afroomarrest van toepassing is. Het Gerechtshof gaat eraan voorbij, dat het feitencomplex in het Afroomarrest niet vergelijkbaar is met het feitencomplex in deze procedure. Immers: het Afroomarrest betrof een interimmanager waarbij de opbrengsten van diens BV nagenoeg geheel voortvloeien uit de door die directeur persoonlijk verrichte arbeid. Er was derhalve een direct verband tussen arbeid en opbrengst. Dit verband is in het geval van belanghebbende niet aanwezig, omdat g C het winstaandeel van BV in de maatschap ^ ^ ^ ^ ^ ^ niet het directe gevolg is van g de persoonlijke arbeid van belanghebbende. Het winstaandeel van BV houdt direct verband met het resultaat van het juridische bedrijf GlSHSISlDi zoals het Gerechtshof g ook heeft vastgesteld in rechtsoverweging 2.5. Ofwel, het winstaandeel dat BV geniet is niet gelijk te stellen met de persoonlijke arbeid verricht door belanghebbende. 3

Daarbij komt vervolgens dat het Gerechtshof - in navolging van de inspecteur - niets heeft vastgesteld omtrent de bepaling van het gebruikelijk loon van belanghebbende, aan de hand van salarissen toegekend aan concrete andere werknemers met soortgelijke dienstbetrekkingen. Van de zijde van belanghebbende is gemotiveerd aangegeven, dat het C loon van de meest verdienende medewerker c.q. advocaat bij '^^^m^^m bij uitstek dient als vergelijkingsmateriaal voor het door belanghebbende te hanteren gebruikelijk loon. Bij het loon van de meest verdienende medewerker c.q. advocaat is met de factor aanmerkelijk belang geen rekening gehouden, terwijl de overige omstandigheden met betrekking tot opleiding, aard en omvang van de werkzaamheden en andere feiten en omstandigheden (vrijwel) gelijk kunnen worden geacht. Van de zijde van belanghebbende is gemotiveerd gesteld dat sprake is van concrete andere werknemers met soortgelijke dienstbetrekkingen, zodat in 'dat geval de toepassing van het Afroomarrest achterwege dient te blijven. Er is immers adequaat vergelijkingsmateriaal voorhanden. '' ' f.. V' Deze stellingen zijn echter door het Gerechtshof zonder enige motivering afgedaan, hetgeen de uitspraak van het Gerechtshof onbegrijpelijk maakt. Ten onrechte heeft het Gerechtshof derhalve geoordeeld dat de Inspecteur niet gehouden is de gebruikelijkheid van het door de Inspecteur gestelde loon op andere wijze aannemelijk te maken, zoals artikel 12a LB voorschrijft, althans het Gerechthof heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd aangegeven, waarom het Afroomarrest toegepast kan worden. Met betrekking tot de door het Gerechtshof gekozen uitwerking van het Afroomarrest heeft belanghebbende tot slot de volgende klacht. E Uit de aard van de casus in het Afroomarrest vloeit voort dat rekening wordt gehouden met kosten, lasten en afschrijvingen, die gerelateerd kunnen worden aan de opbrengsten voortvloeiend uit de arbeid verricht door de werknemer. Dit nu is reeds niet aan de orde, zoals feitelijk vastgesteld door het Gerechtshof onder 2.5 van de uitspraak. Bovendien heeft het Gerechtshof vastgesteld dat belanghebbende zijn onderneming (geruisloos) heeft ingebracht in ^^ft Holding BV, waarna de onderneming is doorgezakt naar BV (2.3 en 2.14). Dit houdt in, dat zowel de winstcapaciteit als de risico's van de (voormalige) IBonderneming van belanghebbende, zijn overgedragen aan BV. Voor de bepaling van het gebruikelijk loon van belanghebbende aan de hand van het Afroonr^arreét, dient derhalve ook rekening te worden gehouden met deze - jaarlijks terugkerende - lasten voor het bepalen van het gebruikelijk loon c.q. baten voor BV. Mede gelet ook op dezfe feiten en omstandigheden, leidt dit er toe dat het Afroomarrest feitelijk geen toepassing kan vinden. 4

Condusie Ik verzoek uw Raad, gelet op het voorgaande, de uitspraak van h^t Gerechthof te vernietigen. *** Belanghebbende verzoekt om, indien en voorzover uw Raad hem niet in de gelegenheid stelt schriftelijk te repliceren op het verweerschrift van de inspecteur, de zaak mondeling dan wel schriftelijk te laten toelichten. Ten slotte verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 29 Algemene wet inzake rijksbelastingen. 5

Den Haag, ^ 2011 Kenmerk: DGB 2011-4945 Motivering van liet beroepsclirift in cassatie (rolnummer 11/03555) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 28 juni 2011, nr. 10/00061 en X Z 10/00062, inzake ' ^ ^ m ^ ^ te Ma ^ betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Naar aanleiding van uw brief van 9 augustus 2011 heb ik de eer het volgende op te merken. Als middel van cassatie draag ik voor: Schending van het Nederlands recht, met name van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 in samenhang met artikel 3.81 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en/of artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, doordat het Hof bij de berekening van het gebruikelijk loon voigens de zogenoemde afröommethode (zie HR BNB 2005/50) afschrijving op goodwill heeft toegestaan tot één vijfde van de bij de geruisloze inbreng in 1995 afgesproken goodwill, zulks ten onrechte dan wel op gronden die de beslissing niet kunnen dragen. Belanghebbende is per 1 januari 1995 toegetreden tot een advocatenmaatschap, C thans geheten m-m'^^imr^é^imi. In deze maatschap werken verschillende advocaten en notarissen samen. Bij toetreding tot de maatschap hoeft de toetreder geen goodwill te betalen, maar geldt een zogenoemde ingroeiregeling. Op grond van deze regeling ontvangt iedere maat een basiswinstaandeel (in 2000 43.109) verhoogd met een in 10 jaar groeiend winstaandeel op basis van het aantal punten. Voor belanghebbende gold het volgende puntenschema: Jaar Aantal! punten 1995 1,8 1996 2,7 Pagina 1

1997 4,05 1998 5,4 1999 6,75 2000 9 2001 9,45 2002 10,8 2003 12,15' 2004 e.v. 13,5 Volgens belanghebbende is de ingroeiregeling te beschouwen als een (gedeeltelijke) vergoeding voor goodwill die een toetredende maat voldoet aan de zittende maten. Voorts wordt in 15 jaar een recht opgebouwd op vergoeding van goodwill bij uittreden. De eerste vijfjaren wordt 5% per jaar opgebouwd en de volgende tien jaren 7,5% per jaar. Deze vergoeding is gelijk aan anderhalf keer de gemiddelde jaarwinst over de laatste drie jaren, voorafgaande aan het jaar van uittreding. Per 1 januari 1999 heeft belanghebbende zijn maatschapsaandeel geruisloos ingebracht in een B.V. Voor de bepaling van de verkrijgingsprijs van de aandelen heeft belanghebbende daarbij met de inspecteur afgesproken dat de goodwill per 1 januari 1999 500.000 bedroeg. Kennelijk is daarmee beoogd de tegenwaarde van de in de jaren 1995 tot en met 1998 verdiende punten en het recht op uittreedvergoeding tot uitdrukking te brengen. Voor de bepaling van het gebruikelijk loon in het jaar 2000 (mijn beroep richt zich alleen tegen de uitspraak voor het jaar 2000) heeft het Hof gebruikgemaakt van de door de Hoge Raad in het arrest HR BNB 2005/50 toegepaste afröommethode. In die methode wordt in feite bezien welk bedrag er na aftrek van kosten van de B.V. overblijft van het verkregen winstaandeel om te gebruiken voor het salaris van de directeur grootaandeelhouder, die in feite het winstaandeel met zijn persoonlijke arbeid heeft verdiend. Bij deze berekening heeft het Hof ten aanzien van de per 1 januari 1995 in aanmerking genomen goodwill ad 500.000 afschrijvingskosten van 100.000 in aanmerking genomen.

De goodwill wordt derhalve in vijfjaren afgeschreven tot nihil. Daarmee gaat het Hof er van uit dat de bij inbreng in 1999 aanwezige goodwill eind 2003 geen waarde meer zal hebben. Gelet op de werking van de ingroeiregeling, waardoor het te ontvangen winstaandeel in de jaren 1999 tot 2004 steeds zal toenemen, acht ik het niet begrijpelijk dat het Hof uitgaat van een waardedaling in vijfjaren tot nihil. Door de werking van de ingroeiregeling zal de waarde van de goodwill in de jaren tot en met 2004 alleen maar toenemen. Ook het feit dat In de jaren 1999 tot en met 2003 nog steeds geen volledig winstaandeel wordt genoten en daardoor in feite jaarlijks een bedrag voor vergoeding van goodwill wordt betaald aan de reeds voor 1995 zittende maten, brengt niet mee dat bij de afröommethode met kosten van goodwill gerekend behoeft te worden. Doordat de basis voor de afröommethode het daadwerkelijk ontvangen winstaandeel is, is reeds rekening gehouden met de vergoeding van goodwill. Voorts is de werkwijze van het Hof nog meer onbegrijpelijk nu In de eerste 15 jaren na toetreding tot de maatschap (in casu dus vanaf 1995 tot en met 2009) een toenemend recht op vergoeding bij uittreding wordt opgebouwd. Ook dit recht neemt dus niet in waarde af, doch neemt juist in waarde toe in het onderhavige jaar. Op grond van bovenstaande past het niet om binnen de afröommethode, onder de in deze zaak geldende omstandigheden, rekening te houden met een lineaire afschrijving van de goodwill. Hooguit zouden andere ontwikkelingen met betrekking tot de totale winst van de maatschap aanleiding kunnen zijn voor afwaardering van het aan de B.V. van belanghebbende toe te rekenen deel van de goodwill. Op dit punt heeft het Hof echter niets vastgesteld wat een dergelijke afwaardering zou rechtvaardigen. Vastgesteld kan slechts worden dat het winstaandeel van de B.V. van belanghebbende, in de periode waarover is geprocedeerd, jaarlijks is gestegen. Pagina 3

Het Hof heeft naar mijn opvatting dan ool< de afröommethode op een onjuiste wijze toegepast. Il< acht de afschrijving in vijfjaren naar nihil, onder de in deze zaak geldende feiten en omstandigheden niet begrijpelijk. Op grond van het vorenstaande ben ik van oordeel dat de uitspraak van het Hof niet in stand zal kunnen blijven. DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN, namens deze, DE DIRECTEUR-GENERAAL BEIJASTINGDIENST,