VERSTERKING VAN HET ARBEIDSVOLUME IN DE SOCIAL PROFIT SECTOR IN VLAANDEREN Persmededeling

Vergelijkbare documenten
VERSTERKING VAN HET ARBEIDSVOLUME IN DE SOCIAL PROFIT SECTOR IN VLAANDEREN

VERSTERKING VAN HET ARBEIDSVOLUME IN DE SOCIAL PROFIT SECTOR IN VLAANDEREN Samenvatting

VERSTERKING VAN HET ARBEIDSVOLUME IN DE SOCIOCULTURELE SECTOR IN VLAANDEREN

Monitor 2016Q4 15 Pag. MONITOR FLEXI-JOBS

Werken in de social profit. Infoavond KULeuven, 19 maart 2015 Dirk Malfait

EEN OVERZICHT VAN 5 JAAR WERKERVARINGSPLAATSEN IN DE SOCIAL PROFIT

Belg wil stoppen met werken op 62 jaar

Minder instroom in, meer uitstroom uit arbeidsmarkt

VERSO- Cahier 2/ 2014 Profiel van de medewerkers in de social profit

KNELPUNTBEROEPEN LOKALE BESTUREN Focus op een aantal knelpuntfuncties

R A P P O R T Nr RAPPORT BETREFFENDE HET TIJDSKREDIET - JAARLIJKSE EVALUATIE

studiedag 50 jaar cao wet

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Aanmoedigingspremies Tijdskrediet

Publicatiedatum: 6 februari 2012

Persnota: Dag van de Verzorgende 20/10/2010

Deeltijdarbeid. WAV-Rapport. Seppe Van Gils. Maart 2004

DEEL 1. STELSEL VAN WERKLOOSHEID MET BEDRIJFSTOESLAG (SWT) 1

Bevorderen de verloven een verlenging van de loopbaan?

Spotlight. Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht. 1 Inleiding. 3 Resultaten. 3.1 Gewest en jaar. 2 Methodologie

Plus est en vous herbekeken

Van 77bis naar 103: een nieuwe CAO over tijdskrediet: wijzigingen vanaf 1 september 2012

DEEL 1. STELSEL VAN WERKLOOSHEID MET BEDRIJFSTOESLAG (SWT) 1

STATISTISCHE STUDIES

Hoe groot is de aanwervingsbehoefte in de Vlaamse social profit in het komende decennium?

a. Anciënniteitsvoorwaarde

DEPARTEMENT WERK EN SOCIALE ECONOMIE. Kerncijfers Vergrijzing en Werkzaamheid Versie 20 juni 2013

PERSBERICHT Brussel, 23 oktober 2013

VERSTERKING VAN HET ARBEIDSVOLUME IN DE SOCIAL PROFIT-SECTOR IN VLAANDEREN

Sectorrapport: Social Profit

Tempus fugit. Een aggiornamento. van toekomstverkenningen voor de zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap.

1. Hoeveel 55-plussers zijn bij VDAB ingeschreven als werkzoekend (nominaal + percentage beroepsbevolking + verloop over laatste tien jaar)?

Uitgerust op rustpensioen

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Vrijstelling van arbeidsprestaties en eindeloopbaan: beperking van de jobs die in aanmerking komen als vervanger

Welzijn zoekt personeel (M/V)

Loonwijzer-rapport. Loopbaanonderbreking. Inleiding. Waarom de loopbaan onderbreken? Loopbaanonderbreking Een Loonwijzer-onderzoek

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 77 QUATER

Horeca in het federaal regeerakkoord Enkele druppels op een hete plaat? Horeca Expo Gent 2014 Geert Vermeir

MEDEDELING Nr Zitting van dinsdag 30 oktober

A D V I E S Nr Zitting van vrijdag 10 oktober

Wat is de weerslag van tijdskrediet op mijn pensioen? Welke regels gelden voor tijdskrediet? Bijvoorbeeld: Je zit in halftijds tijdskrediet vanaf je

Inhoudstafel. Financiering van de thuiszorg: het perspectief van de voorzieningen

Halftijds brugpensioen

INTERPRETATIE VAN HET BEGRIP EFFECTIEF ACTIEF

Hoofdstuk 3. Wettelijk kader 8 Afdeling 1. Basiswetgeving 8 Afdeling 2. Afwijkingen op het niveau van de sector of de onderneming 9

Voor bepaalde werknemers is er echter al recht op tijdskrediet voor oudere werknemers vanaf 50 jaar. Het gaat hier meer bepaald om werknemers:

Trends in flexibilisering van de arbeidsmarkt in België

S A M E N V A T T I N G

De Oost-Vlaamse arbeidszorgmedewerker in beeld September Data & Analyse, Provincie Oost-Vlaanderen

Instituut voor de autocar en de autobus v.z.w. Institut pour l autocar et l autobus a.s.b.l. NALYSE VAN DE SECTORALE ARBEIDSMARKT

Diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap

MEMORIE VAN TOELICHTING

DE GEHARMONISEERDE WERKLOOSHEID IN RUIME ZIN

Vlaamse Regering. Addendum. bij het. Protocol van samenwerking

De helft van de 15 tot 64-jarigen met een langdurig gezondheidsprobleem of moeilijkheid bij het uitvoeren van dagelijkse handelingen is aan het werk

Persbericht. Anti-crisismaatregelen: goedkeuring van een tweede pakket maatregelen van de minister van Werk om ontslagen te vermijden

Notificatie wendbaar werkbaar werk/modernisering arbeidsrecht

Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.1 - Oktober

Help, ik heb personeel

De uitkeringsgerechtigden ten laste van de RVA sedert 5 jaar en meer

Hoe heeft de sociale zekerheid de crisis doorstaan?

INTERPRETATIE VAN HET BEGRIP EFFECTIEF ACTIEF

VOLTIJDS LOONTREKKEND DOOR HET LEVEN Hoofdstuk 21

Profiel van de UVW-WZ: vergelijking 2004/ 2013

Paritair Comité voor de Franstalige en Duitstalige welzijns- en gezondheidssector

WERKBAAR EN WENDBAAR WERK

Voordelen en gevaren van flexi-jobs. Werkbaar werk in de HO.RE.CA. 25 september 2017 Workshop

Vrouwenraadinfofiche 2016

Eindeloopbaan: je rechten

MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Wat regering en werkgevers je niet vertellen... over het Herenakkoord (afspraken rond collectieve actie)

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 35 VAN 27 FEBRUARI 1981 BETREFFENDE SOMMIGE BEPALINGEN VAN HET ARBEIDSRECHT TEN AANZIEN VAN DE

Gemeenschappelijk voorstel van de sociale partners. Sectorale CAO s in PC 117/211. Periode

8. Uw werknemer vraagt ouderschapsverlof

Diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap

Het recht op tijdskrediet

WET WERKBAAR WENDBAAR WERK

Werknemers willen ook flexibiliteit op hun maat

Gemeenschappelijke Raadszitting van 29 januari

Studies. De Plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen. Beschrijvende analyse

Pensioenen Stand van zaken op 20 januari 2012

Paritair Subcomité voor de socioculturele sector van de Vlaamse Gemeenschap

Vergrijzing in de social profit, een zoektocht naar nieuwe antwoorden

GEMEENSCHAPPELIJK EISENCAHIER FEDERALE ZORGSECTOR

SECTORCOMITE XVIII VLAAMSE GEMEENSCHAP EN VLAAMS GEWEST

Op zoek naar nieuwe personeelsleden tegen 2025

Wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités (B.S. 15.I.1969) 65

De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA

Gepubliceerd Arbeidsmarktbeleid

Evolutie sinds 1954 van de vergoede volledige werkloosheid in perspectief geplaatst

Loon- en arbeidsvoorwaarden

Vlaamse aanmoedigingspremies voor de privé sector Zorgkrediet - Opleidingskrediet - Onderneming in moeilijkheden

Eindeloopbaan: je rechten

Social Profit: cijfers en trends

Beroepsbevolking 2005

Eindejaarspremie (uitvoering VIA-akkoord) Vakbondspremie Vervoersonkosten Openbaar vervoer Privé-vervoer Vervoerstussenkomst voor dienstopdrachten

nr. 362 van GRETE REMEN datum: 1 maart 2016 aan PHILIPPE MUYTERS Openbare sector - Loopbaanonderbreking

«Bestaat er een verband tussen de leeftijd van de werkloze en de werkloosheidsduur?» (1 ste deel)

Transcriptie:

VERSTERKING VAN HET ARBEIDSVOLUME IN DE SOCIAL PROFIT SECTOR IN VLAANDEREN Persmededeling Miet Lamberts, Jozef Pacolet (HIVA-KU Leuven) & Frank Hendrickx (Instituut voor Arbeidsrecht-KU Leuven) Laurianne Terlinden, Joris Vanormelingen (HIVA-KU Leuven) & Sarah De Groof (Instituut voor Arbeidsrecht-KU Leuven) Projectleiding: Miet Lamberts, Jozef Pacolet & Frank Hendrickx Onderzoek in het kader van het VIONA-onderzoeksprogramma, in opdracht van het Vlaams Ministerie van Werk en Sociale Economie en van het Vlaams Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin KU Leuven HIVA ONDERZOEKSINSTITUUT VOOR ARBEID EN SAMENLEVING Parkstraat 47 bus 5300, 3000 LEUVEN, België hiva@kuleuven.be www.hiva.be 2015 HIVA KU Leuven Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

Inhoud 1.1 Situering onderzoeksvragen: opvolging vierde Vlaams Intersectoraal Akkoord van de social profit sector 5 1.2 Hoe groot is het huidige en het toekomstige arbeidsvolume in de betrokken sectoren en welke is het relatief belang van diverse stelsels van arbeidsduurvermindering? 6 1.3 Wat is de impact van deze diverse stelsels op de praktijk op de zorgvloer? 10 1.3.1 Impact van stelsels van arbeidsduurvermindering op instroom 10 1.3.2 Impact van arbeidstijdregelingen op het vermijden van vervroegde uitstroom 11 1.3.3 Het vergroten van het arbeidsvolume bij andere, zittende werknemers 12 1.3.4 Ten slotte... 13 1.4 Welke juridische mogelijkheden zijn er om in te spelen op de gewijzigde arbeidsmarkt van de beschouwde zorgsectoren? 13 3

1.1 Situering onderzoeksvragen: opvolging vierde Vlaams Intersectoraal Akkoord van de social profit sector In het vierde Vlaams Intersectoraal Akkoord van de social profit sector (VIA 4-akkoord, 2011) engageerden de sociale partners en de Vlaamse overheid zich om te onderzoeken hoe het arbeidsvolume in de sector kan worden versterkt, om zo een antwoord te kunnen bieden aan de verwachte capaciteitsproblemen in de sector, en dus een kwalitatieve dienstverlening naar de toekomst toe te kunnen blijven garanderen. Er wordt in de social profit sector in Vlaanderen een groeiend tekort aan gekwalificeerde medewerkers verwacht, waardoor het kunnen blijven bieden van een kwalitatief zorgaanbod onder druk kan komen te staan. Niet alleen vragen de toenemende vergrijzing van de bevolking, alsook de complexere zorgvragen en de verschuiving naar meer vraaggestuurde zorg, een uitbreiding en aanpassing van de capaciteit in de sector. Ook andere factoren spelen een rol. Zo brengt de vergrijzing van de werknemerspopulatie in de sector een hoge vervangingsvraag met zich mee, al dan niet versterkt door vervroegde uitstroom (of arbeidsduurvermindering via diverse stelsels). Hieraan gekoppeld speelt het toenemend aantal medewerkers met leeftijdsgebonden verlofrechten een belangrijk rol in de versterking van het capaciteitsprobleem in de verschillende deelsectoren. Tot slot stelt de sector dat deze uitbreidings- en vervangingsvacatures zich reeds nu niet altijd makkelijk laten invullen. Sommige segmenten binnen de sector kampen met zogenaamde knelpuntvacatures. De uitdaging voor de sector is dan ook groot: hoe kan een kwaliteitsvol zorgaanbod blijvend gegarandeerd worden, gegeven een te verwachten groeiende vraag naar voldoende gekwalificeerd personeel? De komende jaren wordt de sector uitgedaagd om voldoende competente medewerkers te vinden en in te zetten, het arbeidsvolume te verhogen en de huidige medewerkers te motiveren langer actief te blijven in de organisatie. Acties op verschillende fronten zullen noodzakelijk zijn om de groeiende capaciteitsproblemen te kunnen opvangen. Het onderzoeksrapport dat hier voorligt, beoogt specifiek meer inzicht te verschaffen in de relatie tussen diverse stelsels van arbeidsduurvermindering (en inactiviteit), het gebruik ervan en de (te verwachten) capaciteitsproblemen en oplossingen in de verschillende deelsectoren. Diverse stelsels van arbeidsduurvermindering (en inactiviteit) hebben een invloed op het arbeidsaanbod van beroepskrachten in de sector. Vrijwillige (of onvrijwillige) keuze voor deeltijds werken is een bijzondere dimensie van arbeidsmarktparticipatie. Tijdskrediet, landingsbanen en thematische verloven zijn stelsels die tegemoetkomen aan de behoefte om deeltijds (of tijdelijk niet) te werken. Het stelsel van VAP-dagen (Vrijstelling van ArbeidsPrestatie) voor oudere werknemers in de zorgsector is een stelsel dat specifiek in het leven is geroepen voor de non-profit sector. Binnen voorliggend onderzoek zullen wij ons concentreren tot stelsels van tijdskrediet, landingsbanen en thematische verloven, de VAP dagen en het overige deeltijds werk maar in het kader van de toekomstverkenningen zal ook de vervroegde uitstroom en behoefte aan toenemende vervanging in beeld komen. Het VIA 4-akkoord van 2011 had betrekking op zo n 150 000 werknemers, tewerkgesteld in private organisaties in het Vlaamse Gewest en Vlaamse organisaties in Brussel. Voorliggend rapport in opdracht van het VIONA-programma analyseert de situatie in vier belangrijke subsectoren of paritaire (sub)-comités: PC 318 Diensten voor gezins-en bejaardenhulp, PC 319 Opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en diensten, PC 327 Beschutte en sociale werkplaatsen en PC 331 Vlaamse welzijns-en gezondheidssector waaronder kinderopvang. 1 1 Lamberts M., Pacolet J., Hendrickx F., Terlinden L., Vanormelingen J., De Groof S. (2014), Versterking van het arbeidsvolume in de social profit sector in Vlaanderen, HIVA-KU Leuven, Leuven. 5

Een apart rapport in opdracht van het Vlaams Ministerie van Cultuur, Jeugd, Sport en Media is beschikbaar voor het PC 329 Socioculturele sector. 2 Vooreerst trachten wij de omvang van de impact van de diverse stelsels van arbeidsduurvermindering op het werkvolume in te sector te kwantificeren, nu en voor de komende vijf jaar dat een nieuw VIA-akkoord aan de orde is. Daarna is via een gedetailleerde bevraging van de betrokken sectoren in beeld gebracht welke impact deze diverse stelsels hebben op de arbeidsorganisatie. Ten slotte hebben de juristen nagegaan of de afspraken op sector en ondernemingsniveau in het wettelijk kader passen en of het (theoretisch-)juridisch potentieel inzake aanpassing van de arbeidstijd werd benut. 1.2 Hoe groot is het huidige en het toekomstige arbeidsvolume in de betrokken sectoren en welke is het relatief belang van diverse stelsels van arbeidsduurvermindering? In het kwantitatieve gedeelte schetsen wij de tewerkstelling in de beschouwde sectoren, in het nabije verleden (vanaf 2008), nu 2013 en in de toekomst. Dit laat toe de voorbije en toekomstige dynamiek te schetsen. Kernvraag was evenwel het arbeidsvolume in te schatten dat werkelijk wordt gepresteerd versus het volume dat in diverse stelsels van arbeidsduurvermindering zit. Volgende vragen komen aan bod: - Wat is de algemene impact op het arbeidsvolume door deeltijdwerk (al dan niet in het kader van tijdskrediet of landingsbaan) en leeftijdsgebonden verlofrechten? - Wat is de omvang van de potentiële capaciteitsproblemen die zich naar de toekomst toe kunnen stellen? - Welke bijkomende financiering is er nodig om de bijkomende leeftijdsgebonden verlofrechten te honoreren? De weerhouden sectoren zijn in 2013 goed voor 103 459 personen, of 72 307 VTE (voltijdsequivalent). Tussen 2008 en 2013 is het geheel van de beschouwde sectoren met 15% gestegen in koppen en met 12% in VTE, wat illustreert dat men nog iets meer deeltijds is gaan werken. Deze sector is evenwel geen monolithisch blok. De groei is minder geweest in de gezinszorg, zelfs met de dienstencheque, dan in de rest van de beschouwde sectoren, met name vooral de voorzieningen voor personen met een handicap en de beschutte tewerkstelling. Ook de structuur van de tewerkstelling is verschillend: volledig gefeminiseerd in de gezinszorg, en ook reeds relatief ouder en met een aanzienlijk aandeel deeltijds werk; meer mannelijke tewerkstelling, maar ook reeds relatief ouder in de beschutte en sociale werkplaatsen; meer gemengd en jonger bij de voorzieningen voor personen met een handicap. De verhouding VTE/koppen of het werkelijke beschikbare arbeidsvolume is 70% voor de gehele sector, maar varieert van 53% in de dienstencheque (sector die wij verder niet bekijken), 66% in het overige PC 318.02 en is iets hoger in de sectoren PC 319 en PC 327. Driekwart van de tewerkstelling zijn vrouwen. Dit is iets minder als men het aandeel neemt in VTE, illustrerend dat de vrouwen iets meer deeltijds werken en zelfs voor iets dunnere deeltijdse jobs kiezen. PC 318 is quasi volledig een sector met vrouwelijke tewerkstelling terwijl dit ook in het PC 331 aan de hoge kant is. Minder is dit het geval in het PC 319 en nog minder in het PC 327 waar meer mannen tewerkgesteld zijn. Gemiddeld is 44% van de sector ouder dan 45 jaar. De meest vergrijsde sector is de gezinszorg met 55%, gevolgd door de beschutte werkplaatsen. Deze leeftijdsstructuur beïnvloedt het gebruik van diverse stelsels, en is ook een belangrijke parameter om de evolutie in te schatten naarmate de 2 Lamberts M., Pacolet J., Hendrickx F., Terlinden L., Vanormelingen J., De Groof S. (2014), Versterking van het arbeidsvolume in de socioculturele sector in Vlaanderen, HIVA-KU Leuven, Leuven. 6

sectoren verder vergrijzen doorheen de tijd. Een nieuwe sector heeft in het begin een grote instroom van vooral jongere arbeidskrachten. Als hij dan verder niet meer groeit, en het personeel blijft redelijk trouw aan de sector, dan zal hij doorheen de tijd geleidelijk vergrijzen. Naarmate die cohorten dan verder uitstromen en vervangen worden door nieuwe en jonge arbeidskrachten kan een sector zelfs met behoud van de omvang nadien terug verjongen. Een groeiende sector zal voor het grootste gedeelte ook jongeren rekruteren zodat de leeftijdsstructuur ook daar verjongt. De vraag naar nieuwe arbeidskrachten in de sector wordt bepaald door enerzijds de uitbreidingsvraag, de toename van de werkgelegenheid omwille van de groei of desgevallend krimp en anderzijds de vervangingsvraag, met name de nieuwe arbeidskrachten die moeten gevonden worden voor de vervanging van de arbeidskrachten die de sector verlaten, of meer deeltijds gaan werken of minder of niet meer werken omwille van arbeidsongeschiktheid, brugpensioen of pensioen. De brutoinstroom is het totaal van beide stromen. Op een geaggregeerd niveau kan grosso modo enkel een gesaldeerde stroom genoteerd worden, met name het aantal dat definitief de sector verlaat, en de bruto instroom omwille van de vervanging van deze groep en de aanvulling omwille van de uitbreiding. Voor alle beschouwde paritaire comités is er in de voorbije 5 jaar (2008-2013) een bruto inflow van nieuwe beroepskrachten in deze sector geobserveerd van 19 562 eenheden (of 13 188 VTE) waarvan 13 193 voor uitbreiding van de sector en slechts 6 369 voor de netto vervanging. Het illustreert dat de voorbije vijf jaar de expansie nog altijd een belangrijkere rekruteringsinspanning veronderstelde dan de vervanging. Naar de nabije toekomst toe nemen wij aan dat zich een minder sterke toename van de vraag zal voordoen, en dus van de zogenaamde uitbreidingsvraag, maar zal vanaf nu al, omwille van de vervangingsvraag, de vraag naar nieuwe beroepskrachten aanzienlijk blijven. In werkelijkheid is er nog een groter komen en gaan in de sector. Zo blijkt uit recente statistieken (2010) dat op het einde van het jaar ongeveer 87% van het personeel niet van job was veranderd, maar dat er in dat jaar bijna 10% wel van werkgever, of van sector, of van statuut, of definitief uit te sector was verdwenen, en dat er dat jaar zelfs meer (13%) personeel was bijgekomen, van andere werkgevers, andere statuten, uit de werkloosheid, rechtstreeks van de schoolbanken, om niet alleen diegenen die vertrokken waren te vervangen maar om ook de groei van dat jaar (3%) in te vullen. De werkelijke nieuwe arbeidskrachten zijn diegenen die in de sector definitief op pensioen gaan, of op brugpensioen, of in ziekte en invaliditeit terecht komen of minder wensen te werken, vermeerderd met de groei van de sectoren. De studie raamt nu de omvang van de diverse stelsels van arbeidsduurvermindering. Volgende tabellen zijn als het ware een boordtabel van de absolute (tabel 1) en relatieve (tabel 2) omvang van deze stelsels en de impact op het totale werkvolume in de betrokken sectoren. De boordtabellen schetsen in welke mate de sector is gekarakteriseerd door arbeidsduurvermindering, herverdeling van arbeid en finaal ook jobcreatie. Een groep werd daarbij verder in beeld gebracht, met name de groep die over een tijdsspanne van vijf jaar vervroegd stopt met werken, wat ook een vorm van arbeidsduurvermindering is. Daarvoor maken wij de hypothese dat de oudere werknemers minder snel op brugpensioen of definitief pensioen zullen gaan of langer even veel werken. Met inbegrip van deze groep zou er nu (2014) in de sector een 108 000 personen kunnen werken, waarvan in werkelijkheid reeds 3 996 VTE volledig of deeltijds in tijdkrediet op loopbaan onderbreking zijn, maar 2 981 VTE definitief uitgestroomd is, een volume van 69 578 VTE werkelijk wordt gepresteerd, een volume van 2 729 VTE vrijgesteld is van arbeidsprestatie omwille van de VAP-dagen, en 1 189 VTE via thematische verloven niet beschikbaar is. De rest of 26 842 VTE is zelf gekozen arbeidsduurvermindering. De komende vijf jaar zou het aantal beschikbare beroepskrachten voor deze sectoren kunnen groeien tot 117 000, maar wordt volgens ons vermoedelijk maar een werkvolume van 72 792 VTE gepresteerd en is een groeiend deel (3 022 VTE) niet meer beschikbaar omwille van de VAP-dagen. Deze laatste toename is redelijk beperkt (een kleine 300 VTE op vijf jaar tijd) omdat de sector al redelijk oud is en dus reeds volop geniet van dit stelsel. Naarmate de oudere beroepskrachten vervroegd of redelijk vroeg verder 7

blijven uitstromen (wij brengen in 2019 reeds 5 634 VTE in beeld), vervalt immers het gebruik van het stelsel van VAP-dagen. In totaal is van een maximum potentieel van arbeidsvolume, hier in de hypothese dat men ook blijft werken zoals men als 50-jarige respectievelijk 55-jarige vijf jaar vroeger werkte, zou in 2014 25% van het werkvolume niet beschikbaar zijn door vrijwillig deeltijds werk, en 12% door allerlei andere vormen van arbeidsduurvermindering. In 2019 zou dit toenemen tot 26% als vrijwillig deeltijds werk en nog eens 12% omwille van al de andere stelsels. Deze vormen dus iets minder dan 1/3 van alle vormen van arbeidsduurvermindering. De VAP-dagen vormen daarin, na de thematische verloven, de kleinste groep. Tijdkrediet (met inbegrip van landingsbanen) vormt ongeveer 3,6% en steeds duidelijker in beeld komt het volume van vervroegde uittreding uit de arbeidsmarkt onder de vorm van SWT, vervroegd pensioen, misschien ook arbeidsduurvermindering (in 2019 al geraamd op 4,8%). Een boordtabel voor arbeidsduurvermindering, herverdeling van arbeid en jobcreatie in de beschouwde social profit sectoren in Vlaanderen, 2014 en 2019: werkgelegenheid en niet-beschikbaar arbeidsvolume, in koppen en VTE, in absolute aantallen Paritair comité Werkgelegenheid Niet-beschikbaar arbeidsvolume (in VTE) Maximaal mogelijke werkgelegenheid (koppen) 1 Werkelijke werkgelegenheid (in VTE) 2 Arbeidsduurvermindering vrijstelling van arbeidsprestatie Tijdskrediet (voltijds en deeltijds) Thematische verloven Zuiver deeltijds werk niet actief SWT, vervroegd pensioen en arbeidson geschiktheid Nietbeschikbaar arbeidsvolume 2014 318.02 Diensten voor gezins- en bejaardenhulp 319.01 Opvoedingsen huisvestingsinrichtingen en diensten 327.01 Beschutte en sociale werkplaatsen 331 Vlaamse welzijns- en gezondheidssector 29 628 17 093 788 1 088 383 714 9 562 12 535 39 756 26 391 1 221 1 963 544 1 133 8 505 13 365 27 116 18 861 390 760 172 897 6 035 8 255 11 444 7 233 331 185 90 236 3 369 4 211 Social profit 107 944 69 578 2 729 3 996 1 189 2 981 26 842 38 366 2019 318.02 Diensten voor gezins- en bejaardenhulp 319.01 Opvoedingsen huisvestingsinrichtingen en diensten 327.01 Beschutte en sociale werkplaatsen 331 Vlaamse welzijns- en gezondheidssector 33 838 18 730 904 1 235 434 1 530 11 079 15 108 42 383 27 085 1 340 2 031 563 2 081 9 284 15 299 28 810 19 394 424 785 178 1 608 6 421 9 416 12 406 7 583 354 195 95 415 3 764 4 824 Social profit 117 438 72 792 3 022 4 247 1 270 5 634 30 547 44 646 1 Werkgelegenheid (in koppen) inclusief voltijds tijdskrediet (in koppen) en brugpensioen (SWT)/vervroegd pensioen (in koppen). 2 Werkgelegenheid (in VTE) exclusief AV/VAP-dagen (in VTE). Bron Eigen verwerking RSZ-data en RVA-data 8

Een boordtabel voor arbeidsduurvermindering, herverdeling van arbeid en jobcreatie in de beschouwde social profit sectoren in Vlaanderen, 2014 en 2019: werkgelegenheid en niet-beschikbaar arbeidsvolume, in koppen en VTE, in percentage van de maximaal mogelijke werkgelegenheid Paritair comité Beschikbaar en niet-beschikbaar arbeidsvolume (in VTE) in % van werkgelegenheid 1 Werkelijke werkgelegenheid (in VTE) 2 Tijdskrediet (voltijds en deeltijds) Arbeidsduurvermindering - vrijstelling van arbeidsprestatie Thematische verloven Zuiver deeltijds werk niet actief SWT, vervroegd pensioen en arbeidsongeschiktheid Nietbeschikbaar arbeidsvolume 2014 318.02 Diensten voor gezins- en bejaardenhulp 319.01 Opvoedingsen huisvestingsinrichtingen en diensten 327.01 Beschutte en sociale werkplaatsen 331 Vlaamse welzijns- en gezondheidssector 57,7 2,7 3,7 1,3 2,4 32,3 42,3 66,4 3,1 4,9 1,4 2,9 21,4 33,6 69,6 1,4 2,8 0,6 3,3 22,3 30,4 63,2 2,9 1,6 0,8 2,1 29,4 36,8 Social profit 64,5 2,5 3,7 1,1 2,8 24,9 35,5 2019 318.02 Diensten voor gezins- en bejaardenhulp 319.01 Opvoedingsen huisvestingsinrichtingen en diensten 327.01 Beschutte en sociale werkplaatsen 331 Vlaamse welzijns- en gezondheidssector 55,4 2,7 3,7 1,3 4,5 32,5 44,6 63,9 3,2 4,8 1,3 4,9 21,9 36,1 67,3 1,5 2,7 0,6 5,6 22,3 32,7 61,1 2,9 1,6 0,8 3,3 30,3 38,9 Social profit 62,0 2,6 3,6 1,1 4,8 25,9 38,0 1 Werkgelegenheid (in koppen) inclusief voltijds tijdskrediet (in koppen) en brugpensioen(swt)/vervroegd pensioen (in koppen). 2 Werkgelegenheid (in VTE) exclusief AV/VAP-dagen (in VTE). Bron Eigen verwerking RSZ-data en RVA-data Elk van deze stelsels heeft een verschillende financiële implicatie voor de betrokken voorzieningen, hun financier, het personeel en finaal de sociale zekerheid. VAP dagen impliceren voor de werknemer arbeidsduurvermindering met behoud van loon. De voorzieningen moeten extra financiering vinden, wat bij de financierende overheid terecht komt. Tijdskrediet en landingsbanen betekenen voor de werknemer loonverlies, deels gecompenseerd door een premie, soms met behoud van pensioenopbouw. De financiering daarvan is ten laste van de sociale zekerheid. Idem voor brugpensioen en vervroegd pensioen, waarbij voor het brugpensioen ook de voorziening nog een extra kost heeft. Het overige deeltijds werkt komt volledig ten laste van de werknemer die een inkomensverlies lijdt maar er vrije tijd bij krijgt. Kernvraag ten slotte was welke extra middelen nodig zouden zijn om de toenemende kost van het stelsel van VAP de komende vijf jaar te financieren. Wij ramen dat dit volume tussen nu en 2019 zal stijgen van 2 700 naar 3 000 VTE of een toename van 0,4% van het huidige werkvolume en vermoedelijk ook van het personeelsbudget. Dit zou betekenen dat de meerkost uitgesmeerd over vijf jaar amper 0,08% bedraagt, wat een vermoedelijk goed behapbare 9

kost is. Per subsector kan dit percentage wel verschillen. Het is het grootste in de diensten gezinszorg, die ook het meest geconfronteerd worden met een oudere personeelsgroep. Naarmate dat deze oudere personeelsgroep meer en meer zal blijven werken, zal het extra budget voor de VAP-dagen wel meer toenemen. Maar dat was juist de bedoeling van dit stelsel. 1.3 Wat is de impact van deze diverse stelsels op de praktijk op de zorgvloer? Het kwalitatieve deel van dit onderzoek brengt, via een webbevraging bij 560 organisaties en 20 cases, een inventaris van het gevoerde beleid en de praktijken in diverse organisaties met betrekking tot de verschillende stelsels van arbeidsduurvermindering. Door in de diepte bij zowel werkgevers als werknemers na te gaan welke problemen en oplossingen, welke kansen en bedreigingen de gehanteerde praktijken bieden en hoe deze zich relateren tot een antwoord op de gestelde capaciteitsuitdagingen, krijgen we een meer genuanceerd zicht op de verschillende elementen die deze relatie meebepalen. Zoals reeds gesteld kunnen de capaciteitsuitdagingen binnen de sector verzwaard worden door arbeidstijdregelingen zoals tijdskrediet, landingsbaan en VAP-dagen. Zo wordt door de verschillende stelsels van arbeidsduurvermindering en VAP-dagen het beschikbare arbeidsvolume van de huidige werknemers beperkt, en wordt er niet altijd vervanging hiervoor voorzien (of kan er niet altijd vervanging voorzien worden). Uit deze studie blijkt dat door de verschillende stelsels van arbeidsduurvermindering en VAP-dagen, niet alleen de inzetbaarheid van de betrokken werknemers kan verkleinen, maar dat deze stelsels ook een invloed kunnen hebben op de inzetbaarheid van de collega s, de werking van de organisatie en op de continuïteit van de dienstverlening. Het al dan niet kunnen voorzien van vervanging blijkt hierin cruciaal. Maar deze stelsels van arbeidsduurvermindering en VAP-dagen kunnen zoals gesteld, er ook toe bijdragen dat de sector net meer aantrekkelijk wordt voor nieuwe werknemers, waardoor knelpuntvacatures kunnen vermeden worden. Ook kunnen deze stelsels van arbeidsduurvermindering er toe bijdragen dat werknemers langer aan de slag willen en kunnen blijven. Deze gunstige arbeidstijdregelingen kunnen er dus ook mee voor zorgen dat capaciteitsproblemen vermeden en/of opgelost worden. De relatie tussen de gunstige arbeidstijdregelingen en het beschikbare arbeidsvolume in de sector, is dan ook een complexe relatie. 1.3.1 Impact van stelsels van arbeidsduurvermindering op instroom We stelden reeds vast dat door verschillende stelsels van arbeidsduurvermindering er een nood aan vervanging ontstaat binnen de organisaties, vervanging die niet altijd voorzien wordt (of kan voorzien worden). 3 Maar we stelden ook vast dat door de verschillende stelsels van arbeidsduurvermindering, de kwaliteit van de aangeboden (vervangings-)vacatures beïnvloed wordt en zelfs in die mate dat het knelpuntkarakter van deze vacatures kan toenemen. Zo kunnen het deeltijdse of tijdelijke karakter van de vacatures (ter vervanging van medewerkers in verschillende stelsels van arbeidsduurvermindering) die uit deze stelsels voortvloeien, een probleem vormen om geschikte kandidaten te kunnen aantrekken. Ook blijkt uit een aantal cases dat werknemers (zowel in residentiële als in semiresidentiële en ambulante zorg), ten gevolge van de verschillende arbeidstijdregelingen (waarvoor niet altijd vervanging voorzien wordt (of kan voorzien worden)), vaker alleen op hun werkplek (in de leefgroepen) staan, wat de functie extra zwaar en minder aantrekkelijk voor nieuwe werknemers maakt. 3 De inzet van bijkomende onbetaalde arbeidskrachten zoals stagiairs en vrijwilligers wordt in het merendeel van de organisaties gebruikt om het arbeidsvolume in de organisatie te verhogen. Deze personeelscategorieën worden echter zelden als volwaardige krachten ingezet, gegeven het feit dat ze begeleid moeten worden en meestal niet alleen met een cliënt mogen staan, maar zij kunnen soms wel een ondersteuning betekenen voor het vaste team. 10

Maar het aanbod van deeltijds werk en de arbeidstijdregelingen bieden ook duidelijke voordelen. Zo stelt de meerderheid (65%) van de bevraagde werkgevers dat de mogelijkheid tot deeltijds werk net een belangrijke troef vormt voor de aantrekkelijkheid van de organisatie voor nieuwe werknemers. Wat betreft leeftijdsgebonden arbeidstijdregelingen, gaat twee derde (67,1%) van de werkgevers akkoord met de stelling dat het aanbod van VAP-dagen een impact heeft op de aantrekkelijkheid van de sector voor nieuwe werknemers. De bezochte cases doen ons deze vaststelling wel enigszins nuanceren. Wat betreft instroom van jongere werknemers zijn werkgevers en werknemers het er over eens: jongere sollicitanten liggen niet wakker van de voordelen van de gunstige arbeidstijdregelingen, of houden daar weinig rekening mee in hun keuze omdat ze niet weten of ze daar nog recht op zullen hebben wanneer zij daar nood aan zullen hebben of wanneer ze die leeftijd bereikt zullen hebben. Deze stelsels hebben dus geen of weinig invloed op hun beslissing om in de sector te komen werken. Als men naar oudere sollicitanten kijkt, stellen zowel werkgevers als werknemers wel een impact vast: VAP-dagen zijn niet gelinkt aan de anciënniteit in de sector, wat zeer aantrekkelijk is voor 45 plus sollicitanten, die het stelsel direct kunnen benutten. Maar vormen deze leeftijdsgebonden arbeidstijdregelingen nu net geen drempel voor de organisatie om oudere werknemers in dienst te nemen? We peilden bij werkgevers naar hun mening over de stelling dat VAP-dagen en landingsbanen een drempel vormen voor de organisatie om oudere werknemers in dienst te nemen. Op de vraag of het recht op VAP-dagen een drempel vormt voor de organisatie om oudere werknemers in dienst te nemen, antwoordt 59% van de respondenten dat zij hier akkoord mee zijn. Deze vaststellingen worden ook bevestigd in de bezochte cases. Oudere kandidaten worden zeker niet genegeerd door werkgevers die vaak de ervaring en relativeringsvermogen van ouderen enorm waarderen. Het is dus geen uitzondering dat een 50 plusser wordt aangeworven. Maar indien het om twee gelijkwaardige kandidaten gaat, zijn alle werkgevers het eens dat het gezond verstand zegt om de jongste kandidaat aan te werven. Dit heeft in veel organisaties ook deels te maken met het feit dat zij reeds een groot aandeel oudere werknemers tewerk stellen; deze organisaties willen het evenwicht in de leeftijdspiramide herstellen door jongeren in dienst te nemen. 1.3.2 Impact van arbeidstijdregelingen op het vermijden van vervroegde uitstroom De verschillende cases en de bevindingen op basis van de websurvey tonen dat de vervanging van personen die minder gaan werken, vaak dient te gebeuren onder minder aantrekkelijke voorwaarden. We zien dan ook dat het deeltijdse of tijdelijke karakter van de vervangende tewerkstelling snel kan leiden tot vervroegde uitstroom van deze groep nieuwe werknemers, indien werkgevers er niet in slagen om op korte termijn betere arbeids- en contractvoorwaarden te kunnen aanbieden. Daarnaast gingen we na wat de impact is van deeltijdwerk en van arbeidstijdregelingen op het vermijden van vervroegde uitstroom van de werknemers die hier gebruik van maken. Volgens de werkgevers in twee derde van de bevraagde organisaties bevordert het aanbod van deeltijd werk de retentie van waardevolle werknemers: 64% van de werkgevers gaat (enigszins) akkoord met de uitspraak we hebben al meerdere gevallen gehad waar het stelsel van deeltijds werk het mogelijk heeft gemaakt om een waardevolle werknemer in dienst te houden. Ook werd er in de websurvey gevraagd of de verschillende stelsels van arbeidsduurvermindering en VAP-dagen er volgens de werkgever toe bijdragen dat de betrokken werknemers minder snel vervroegd uitstromen. Van de leeftijdsgebonden arbeidstijdregelingen, lijkt de landingsbaan (zowel 1/5 als halftijdse loopbaanvermindering) volgens de werkgevers de grootste impact te hebben op het vermijden van vervroegde uitstroom; ruim drie vierde van de respondenten gaat akkoord met de stelling dat dit stelsel van landingsbanen er toe bijdraagt dat deze werknemers minder snel vervroegd uitstromen. De impact van VAP-dagen op het vermijden van vervroegde uitstroom, wordt door ongeveer 6 op 10 werkgevers als relevant ingeschat. 11

De cases nuanceren deze cijfers. Indien we naar de verschillende stelsels kijken, kunnen we inderdaad een onderscheid maken tussen deeltijdwerk (al dan niet in het kader van tijdskrediet of landingsbaan) en bijkomende verlofdagen zoals VAP-dagen. Voor de jobs die vrij intensief zijn en die tijd vragen om fysisch en/of mentaal weer op krachten te komen, zoals het vaak het geval is bij de basismedewerkers die direct in contact staan met de cliënten, kan deeltijdwerk een grote rol spelen in de bereidheid en haalbaarheid om langer aan de slag te blijven. Werkgevers en medewerkers stellen vast dat medewerkers in deeltijds tijdskrediet vaak over meer motivatie en energie beschikken om hun werk uit te voeren. De impact van VAP-dagen is geringer. Die dagen doen zeker deugd, maar laten het niet altijd toe om echt te recupereren. Ook tonen de caseverhalen aan dat de functie van de betrokken werknemer een belangrijke rol speelt. Basismedewerkers die rechtstreeks in contact staan met cliënten, kinderen, patiënten,... hebben inderdaad vaker met andere klachten te maken op het einde van hun carrière dan medewerkers in ondersteunende diensten. Een paar dagen per maand extra vrij hebben om fysisch en psychisch te kunnen recupereren, helpt hen dan ook om het werk beter werkbaar en meer haalbaar te maken, waardoor ze langer aan de slag willen en kunnen blijven. Wat betreft de administratieve en ondersteunende functies, is de werkbelasting niet anders dan in andere sectoren. Deze werknemers hebben VAP-dagen dus niet echt nodig om aan de slag te kunnen blijven. Wel zien we dat vervanging in deze ondersteunende functies vaak moeilijker is of niet gebeurt, waardoor dezelfde taken in minder tijd moeten uitgevoerd worden en waardoor de werkdruk dus net vaak stijgt. De sector wordt ook gekenmerkt door een groot aandeel van jobs waarin op afwijkende werktijden moet gewerkt worden. Arbeidstijdregelingen helpen wel maar voldoen niet om de last van bv. een volcontinu systeem te compenseren. Ook de loopbaan van de persoon speelt een rol. Een medewerker die reeds 25 of 30 jaar voltijds aan de slag is, zal een andere impact van VAP-dagen en/of een landingsbaan ervaren dan collega s die reeds deeltijds werkten. We kunnen besluiten met de vaststelling (gebaseerd op de cases) dat minder gaan werken een positieve invloed kan hebben op de werkbaarheid van het werk, zeker op latere leeftijd, maar dat de combinatie van de verschillende stelsels niet echt noodzakelijk is. Zo zijn zowel werknemers als werkgevers het eens: VAP-dagen bovenop deeltijdwerk zijn een luxe, ongeacht de functie, een welgekomen cadeau, maar hebben geen effect op de intentie om langer aan de slag te blijven. Integendeel, gezien het effect dat een halftijds betrekking gekoppeld aan VAP-dagen, kan hebben op de werknemer (o.a. minder voeling met de werkvloer en minder betrokkenheid), is het soms een bijkomende stap naar vervroegde uitstroom. Ook tonen de cases dat de beslissing om vervroegd uit te stromen, vaak meer te maken heeft met andere factoren in de privésfeer (omdat de partner op pensioen gaat, omwille van de onzekerheid rond het pensioenstelsel,...) dan omwille van de werkdruk die niet meer haalbaar is. Bovendien blijkt dat de stelsels van arbeidsduurvermindering er wel toe bijdragen dat het werk langer haalbaar en werkbaar blijft maar dat werknemers toch zelden tot de pensioenleeftijd aan de slag blijven. 1.3.3 Het vergroten van het arbeidsvolume bij andere, zittende werknemers Of: het opplussen van deeltijdbanen ter vervanging van de verminderde capaciteit door verschillende stelsel van arbeidsduurvermindering. We stelden vast dat organisaties bij het zoeken naar vervanging voor medewerkers die kiezen voor bepaalde stelsels van arbeidsduurvermindering de voorkeur geven aan het verhogen van de contractuele arbeidsduur van zittende deeltijds werkende medewerkers of aan het tijdelijk meer uren laten presteren door deeltijds werkenden. Hierdoor wordt vermeden dat nieuwe medewerkers dienen gezocht te worden, vaak voor tijdelijke en/of deeltijdse jobs (wat het knelpuntkarakter van deze vacatures verhoogt), die toch een zekere inwerkperiode en opleiding nodig hebben, wat van de 12

organisaties dan weer een extra investering vraagt. Dergelijke oplossing biedt ook de nodige continuïteit binnen de werking, naar de cliënten toe,... Stelsels zoals tijdskrediet vormen dan ook goede gelegenheden om - eventueel tijdelijk - bijkomende contractuele uren aan (zowel vrijwillig als onvrijwillig) deeltijds werkende medewerkers aan te bieden. Dit vraagt echter een match tussen de nodige en de beschikbare competenties. Bovendien moeten de uurroosters het ook toelaten. De werkgevers in de bevraagde cases stellen dat ook de werknemers die vrijwillig kiezen voor deeltijds werk, zouden gesensibiliseerd moeten worden om hun keuze om deeltijds te gaan werken af en toe te herzien, en eventueel de mogelijkheid te overwegen om voltijds te gaan werken indien hun gezondheid en gezinssituatie het toelaten. Een typisch voorbeeld hiervan die door werkgevers wordt aangehaald, zijn medewerkers die lang deeltijds hebben gewerkt voor hun kinderen. Eens de zorg voor de kinderen geen deeltijds werk meer vraagt, zouden deze werknemers gemakkelijker hun arbeidstijd opnieuw moeten kunnen verhogen. Bovendien zorgen VAP-dagen vanaf de leeftijd van 45 jaar ook voor extra verlofdagen, die de verhoging van de arbeidstijd in sommige gevallen kan compenseren. 1.3.4 Ten slotte... Aandacht hebben voor systemen van gezond roosteren, voor de voorspelbaarheid van werkschema s, voor het vermijden van onderbroken diensten, voor het voeren van een goed (leeftijdsbewust) personeelsbeleid en een preventiebeleid inzake o.a. werkdruk en PSR,... kunnen er toe bijdragen dat werknemers minder behoefte hebben aan arbeidsduurvermindering, minder snel vervroegd uitstromen en kunnen de sector aantrekkelijker maken voor nieuwe werknemers. 1.4 Welke juridische mogelijkheden zijn er om in te spelen op de gewijzigde arbeidsmarkt van de beschouwde zorgsectoren? Het juridisch kwalitatief onderzoek vertrok vanuit het idee dat nationale wetgeving, federale en sectorale cao s voor een juridisch kluwen zorgen op het vlak van arbeidstijdregelingen, waardoor het beleidspotentieel voor sociale partners en organisaties niet langer duidelijk is en de juridische mogelijkheden voor organisaties onbekend blijven. We stelden ons daarom de volgende vragen: welke afspraken worden er gemaakt rondom arbeidstijdregelingen, kunnen deze afspraken worden gemaakt (in het licht van het juridische kader) en tot slot welke afspraken worden er niet gemaakt (die worden toegelaten door het juridisch kader). Onder arbeidstijdregelingen verstonden we voor het juridische deelluik alles wat de beschikbaarheid van de werknemer voor zijn werkgever bepaalt, nl. arbeidsduur, vakantie dagen, VAP-dagen, vorming, tijdskrediet, Wat de eerste vraag betreft, zien we dat er op sectorniveau veel gelijkaardige afspraken worden gemaakt in sector-cao s, maar dat deze afspraken toch de nodige verschillen vertonen over de sectoren heen. Op PC 327 na, hebben werknemers in de verschillende sectoren bijvoorbeeld hetzelfde aantal VAP-dagen. Toch worden deze in de ene sector uitgedrukt in uren vrijstelling (bv. 2 uur per week voor de 45-jarige uit PC 319.01), in de andere sector in te presteren uren (bv. 36 uur per week in PC 331 voor de 45-jarige) en in nog een andere sector als dagen (bv. 12 dagen vrijstelling van arbeidsprestaties in PC 318.02). Bovendien worden er ook verschillende afspraken gemaakt in de verschillende sectoren. Zo is bijvoorbeeld in PC 318.02 en PC 331 toegelaten dat een werkperiode korter kan zijn dan 3 uur, in PC 327 en PC 319.01 zijn daaromtrent geen afspraken gemaakt. Wat de tweede vraag betreft, zien we twee mogelijke problemen. Ten eerste is de regeling met de VAP-dagen een direct onderscheid op basis van leeftijd: hoe ouder, hoe meer VAP-dagen. Een direct onderscheid op basis van leeftijd moet ofwel worden gerechtvaardigd door wezenlijke en bepalende beroepsvereisten, ofwel door een legitieme doelstelling van werkgelegenheid op de arbeidsmarkt 13

opdat het geen leeftijdsdiscriminatie zou uitmaken. Of er werkelijk sprake is van een discriminatie, is uiteraard afhankelijk van een rechterlijk oordeel. Het is voorlopig koffiedik kijken wat het antwoord van de rechter zal zijn omdat er tot op vandaag geen (minstens geen gepubliceerde) rechtspraak bestaat over dit specifieke onderwerp, niet van de Belgische rechtbanken en niet van het Europees Hof van Justitie. Uit verwante rechtspraak van het Europees Hof van Justitie kunnen we evenmin een harde conclusie trekken: het Hof is streng ten aanzien van een direct onderscheid op basis van leeftijd inzake beloning, maar soepel inzake een direct onderscheid op basis van leeftijd inzake verplichte pensioenleeftijd. Dat neemt niet weg dat er blijvend aandacht zal moeten gaan naar het zorgvuldig afwegen van leeftijdsgebonden afspraken. Ten tweede is er in PC 319.01 foutief gebruik gemaakt van artikel 19, derde lid, 3 Arbeidswet om de arbeidstijd forfaitair te bepalen (een dag van 24 uur op een vakantieverblijf, wordt bijvoorbeeld voor 11 uur geteld). De Arbeidswet legt op dat dit bij KB moet gebeuren, maar PC 319.01 heeft dit in een cao gedaan. Bovendien is in de rechtsleer discussie of dit zelfs bij KB wel kan omdat de Arbeidstijdrichtlijn 2003/88/EG niet zou toelaten een eigen definitie van arbeidstijd te bepalen. Wat de derde vraag betreft, moet vooraf worden opgemerkt dat meer gunstige afspraken voor werknemers (bijna) altijd mogelijk zijn. Wat werd in kaart gebracht, zijn de mogelijkheden voor sectoren en werkgevers om (op een toegelaten manier) af te wijken van de strenge bepalingen rondom arbeidstijd. Welnu, het onderzoek bracht naar voor dat zowel op organisatie- als sectorvlak veel mogelijkheden niet of beperkt worden benut. Dit bleek ook reeds uit de eerste vraag, aangezien de afwijkingsmogelijkheden waar wel gebruik van wordt gemaakt op sectorvlak sterk verschillen van PC tot PC. Op organisatievlak valt bovendien op dat organisaties enerzijds aangeven moeite hebben om bepaalde regels te volgen, maar anderzijds de juridische mogelijkheden om af te wijken van de regels niet gebruiken. Zo willen verschillende werkgevers flexibel roosteren, maar wordt er vaak geen gebruik gemaakt van de kleine flexibiliteit die artikel 20bis Arbeidswet biedt. 1.5 Contact U vindt het onderzoeksrapport op www.hiva.be, samen met een uitgebreide samenvatting. Tevens is een vergelijkbaar rapport over de socio-culturele sector beschikbaar op de website. Voor een verdere toelichting kan u steeds terecht bij: Miet Lamberts 016.32.33.24 0478.26.03.61 Miet.lambert@kuleuven.be Prof. dr. Jozef Pacolet 016.32.31.49 0475.23.32.23 Jozef.pacolet@kuleuven.be Prof. dr. Frank Hendrickx 016.32.51.66 frank.hendrickx@law.kuleuven.be 14