UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar

Vergelijkbare documenten
VOORTPLANTING MELKVEE: BASIS EN UPDATE

Effectieve lactatie: een nieuwe maat voor melkproductie die corrigeert voor droogstandslengte en tussenkalftijd

C. Ververs, M. Hostens, T. Caluwaerts, A. de Kruif, G. Opsomer

Effect van droogstandslengte op de melkproductie gedurende meerdere opeenvolgende lactaties

R.J. van Hoeij, J. Dijkstra, R.M. Bruckmaier, J.J. Gross, T.J.G.M. Lam, G.J. Remmelink, B. Kemp, en A.T.M. van Knegsel

De metabole adaptatiemechanismen bij hoogproductieve melkkoeien

Marieke van Dijk Bsc., Universiteit Utrecht, Faculteit Diergeneeskunde. Departement Gezondheidszorg Landbouwhuisdieren.

Samenvatting. Chapter 8

124 Dit proefschrift gaat over de oorzaken van vroeg folliculair verhoogde FSHspiegels bij vrouwen met een regelmatige cyclus. In de Introductie (hoof

Metabole status, lactatie persistentie, en uiergezondheid van melkkoeien na verschillend droogstandslengten

E-learning Vruchtbaarheid OESTRUSMANAGEMENT BIJ RUNDVEE

Effect van energieniveau en energiesoort van het rantsoen op de energiebalans en lactatiepersistentie bij melkvee na een verkorte of geen droogstand

N o t i t i e. Lactosebepalingen MPR Datum: Arnhem, 29 augustus 2006 Onze referentie: R&D/ /MH/HWA Bijlage(n): -

Effecten van geen en korte droogstand op gedrag van koeien, en relaties met metabolieten.

Lactatie op Maat. - lactatielengte afgestemd op de individuele koe -

Nutrition Management Module

van Dechra Ketose / Slepende melkziekte Hypocalciëmie/ Melkziekte Acidose / Pensverzuring

Melk Daar zit meer in! 8: Meer melk met behulp van techniek

Monitoring en detectie van (sub)klinische ketonemie bij hoogproductief melkvee

Reproductie Management Cursus

Lactatie op Maat Optimaliseren van lactatielengte bij melkvee om diergezondheid en productie-efficiëntie te verbeteren

FASE 1: INSEMINATIE PERIODE

Voeding van zeugen in de kraamstal

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Samenvatting Samenvatting hoofdstuk 1 127

Algemene Samenvatting

WAAR STAAN WE NU? KPI S VRUCHTBAARHEIDSBEGELEIDING ZIJN ER MEETBARE EFFECTEN? JONGVEE Afkalfleeftijd maanden. MELKVEE TKT < 400 dagen 18/12/2018

Nederlandstalige samenvatting van het rapport Prospects to reduce aggressive and sexual behaviours in entire male pigs

Zie rubriek 6.1 voor de volledige lijst van hulpstoffen. 4.2 Indicaties voor gebruik met specificatie van de doeldiersoort(en)

Hormoon onderzoek Voorbeeld verslag hormoonanalyse

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar

Normale cyclus. Gynaecologie

Pensbestendig vet; een energiebron die melkproductie stimuleert en bijdraagt aan een betere vruchtbaarheid

% 3!! # '! $!+ 45 (6!7

Voortplantingshormonen

Huibert Oostra. Business Development Manager. On Farm Milk Analysis. DeLaval

List of publications

vwo hormoonstelsel 2010

Nederlandse. Samenvatting

Overmatig drinken en plassen is een vaak voorkomend symptoom bij de. hond. Het kan veroorzaakt worden door verschillende ziekten in het

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar DE THERAPIE VAN INACTIEVE OF WEINIG ACTIEVE OVARIA BIJ HET RUND.

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Voorwoord 1 Algemeen.

Nederlandse samenvatting. (summary in Dutch)

Reproductie management cursus

1/05/2011. Inleiding. LLL Symposium Stress en substraatmetabolisme

PCOS (Poly Cysteus Ovarium Syndroom)

Chapter! 2 Chapter!4 Chapter! 5

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

Ranglijst woongebied land van matena 1 januari 2019

VERLICHTING in de MELKVEE-STAL

3. Hormonale regeling van de menstruele cyclus bij de vrouw

Nieuwe modellen voor het schatten van genotype-milieu interactie

Nederlandse samenvatting

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. VETERELIN 0,004 mg/ml oplossing voor injectie voor runderen, paarden, varkens en konijnen

a. Bereken met behulp van de QI de boven en ondergrens van je gewicht in kilo s.

Anatomie / fysiologie

Levensduur melkvee: oude koeien weer uit de sloot? Maatschappelijke debat. Koeien zijn wegwerpproducten Zembla, 27 mei 2015

De pathogenese en kliniek van ketonemie en leververvetting bij hoogproductieve melkkoeien

Normale cyclus. Poli Gynaecologie

Chapter 9 Samenvatting

Nederlandse Samenvatting

Chapter 10. Klauwgezondheid bij melkkoeien in Nederland

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar D-TECHNIEKEN OM DE CONDITIESCORE VAN MELKKOEIEN TE BEPALEN.

WAAROM WILLEN WE EFFECTEN T.H.V. HORMONEN VASTSTELLEN?

Waarom onderzoek naar een Droogstand op Maat?

SAMENVATTING. 140 Samenvatting

Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne. rundveebedrijven

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar

Gezond voeren met een optimale melkproductie. Thomas Schonewille Faculteit Diergeneeskunde Afdeling Voeding

Voeding en personalized prevention

Help! Mijn zeugen in de kraamstal eten niet

Hyperglycemie Keto-acidose

normale cyclus patiënteninformatie

Doel 20/10/2017. Milieu en maternale invloeden tijdens de dracht op de grootte en het metabolisme van een pasgeboren Holsteinkalf

Waarom droogstand? 24/12/2018. Gevolgen van een verkorte of geen droogstand op melkproductie, inkomen en broeikasgasemissies

100-dagenaanpak. 365 dagen resultaat

Programma: SPONSORS. Ontwikkelingen GES GES organisatie. Agenda. Quotum eraf, fosfaat erop? Apeldoorn 4 november 2015

Gynaecologie hormonen RozenbergSport.nl 5 maart 2012 pagina 1 / 5

Wetenschappelijke achtergronden van het LifeStart Effect. Oktober 2015

De functies van slaap

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Nederlandse samenvatting

Fosfor op maat: wat is te bereiken via de voeding?

Normale cyclus. Patiënteninformatie Normale cyclus

+/- Environment / Lifestyle + - Genetic Predisposition. Fuels. De rol van het brein in de ontwikkeling van Obesitas. Susanne la Fleur.

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Biologie voortplanting 6/29/2013. dr. Brenda Casteleyn

Physiological functions of biliary lipid secretion SAMENVATTING

De invloed van Bergafat F 100 op melkproductie en samenstelling in tankmelk van melkkoeien in mid-lactatie op een siësta beweidingssysteem

Samenvatting. Samenvatting

Kengetallen E-40 Fokwaarde voeropname

Meten van explosiviteit bij top indoor balteamsporters. H.T.D. van der Does, MSc. Dr. M.S. Brink S.H. Doeven, MSc. Dr. K.A.P.M.

Documentatierapport Koemodel. R.L.G. Zom

Endocrinologie en Metabolisme (B-B3ENDO07) 5 januari 2009, Kruytgebouw O123, uur

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Vrouwelijke factoren 1/3. Mannelijke factoren 1/3. Gemengde factoren 1/3. Onbekende Oorzaken 10 %

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een. Vaste Relatie

Transcriptie:

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2012-2013 HET EFFECT VAN DE NEGATIEVE ENERGIEBALANS OP DE OVARIELE ACTIVITEIT BIJ HOOGPRODUCTIEF MELKVEE Door Jeroen VANDENBROUCKE Promotor: Prof. Dr. Geert Opsomer Dr. Miel Hostens Literatuurstudie in het kader van de Masterproef 2013 Jeroen Vandenbroucke

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2012-2013 HET EFFECT VAN DE NEGATIEVE ENERGIEBALANS OP DE OVARIELE ACTIVITEIT BIJ HOOGPRODUCTIEF MELKVEE Door Jeroen VANDENBROUCKE Promotor: Prof. Dr. Geert Opsomer Dr. Miel Hostens Literatuurstudie in het kader van de Masterproef 2013 Jeroen Vandenbroucke

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.

VOORWOORD Tijdens het maken van deze literatuurstudie werd ik geconfronteerd met tal van obstakels. Met behulp van heel wat mensen wist ik deze te overwinnen. In de eerste plaats zou ik mijn promotors Prof. Dr. Geert Opsomer en dr. Miel Hostens willen bedanken. Ik kon altijd met mijn vragen bij hen terecht en zij hebben getracht mij zo goed mogelijk te helpen door het geven van suggesties en het verbeteren van mijn literatuurstudie. Ze vuurden me ook telkens aan om mijn uiterste best te doen. Daarnaast wil ik ook mijn ouders en zus bedanken. Zij hebben vele malen mijn literatuurstudie nagelezen om de taalfouten eruit te halen. Als laatste zou ik mijn medestudenten willen bedanken. Ook zij hebben mijn werk meermaals nagelezen en verbeterd.

INHOUDSOPGAVE Samenvatting... 1 Inleiding... 2 Literatuurstudie... 4 1. NEBAL na de partus... 4 1.1. Definitie... 4 1.2. Pathogenese van de NEBAL... 6 1.2.1. Afbraak van weefselreserves... 7 1.2.2. Energetische prioriteit voor de melkklier en een overschakeling van de perifere weefsels op een andere energiebron... 7 1.3. Indicatoren van de NEBAL... 8 2. Ovariele Werking... 10 2.1. De folliculaire dynamiek... 10 2.2. Het opgang komen van de ovariele activiteit post partum... 10 2.2.1. De ontwikkeling van de eerste dominante follikel post partum... 10 2.2.2. Het verdere verloop van de eerste dominante follikel post partum... 11 2.2.2.1. Ovulatie van de eerste dominante follikel post partum... 12 2.2.2.2. Niet ovuleren van de eerste dominante follikel post partum... 13 2.2.2.3. Dominante follikel ovuleert niet en wordt cysteus... 13 2.3. Meten van de ovariële activiteit... 14 2.3.1. Klinische indicatoren... 14 2.3.2. Accurate methodes... 14 3. Verband NEBAL en de ovariële activiteit... 15 3.1. Insuline en glucose... 15 3.2. Groeihormoon en IGF-I... 16 3.3. Leptine... 16 3.4. NEFA en ketonen... 17 3.5. Thyroïde hormonen... 18 4. Bespreking... 20 Referentielijst... 21

SAMENVATTING Sinds enkele jaren is er een daling van de vruchtbaarheid bij melkvee waar te nemen. De negatieve energiebalans die post partum voorkomt, heeft een negatief effect op de vruchtbaarheid. De negatieve energiebalans is de situatie waarbij de koe meer energie verliest (door haar melkproductie) dan dat ze kan opnemen. Gedurende de negatieve energiebalans vinden er heel wat veranderingen in het lichaam van de melkkoe plaats. Zo is er een wijziging van de concentraties van tal van metabolieten en hormonen zoals glucose, insuline, groeihormoon, insuline-like growth factor, leptine, niet veresterde vetzuren en thyroïde hormonen. De wijzigingen in concentraties van de hormonen en metabolieten kunnen een invloed hebben op de folliculaire werking. Dit gebeurt zowel door inwerking ter hoogte van de hypothalamus als door inwerking ter hoogte van de ovaria.

INLEIDING Sinds geruime tijd is er wereldwijd een daling van de vruchtbaarheid bij hoogproductief melkvee waar te nemen (Lucy, 2001; Weigel, 2006). De genetische vooruitgang in de melkproductie, samen met de verandering van het voedingsmanagement worden in verband gebracht met deze daling van de fertiliteit van lacterende melkkoeien (fig.1) (Butler, 1998; Zeron et al., 2001 ). Het verschijnsel Figuur 1. Het verband tussen de conceptie ratio en de melkproductie bij Holstein koeien in New York (uit Butler, 2003). negatieve energiebalans (NEBAL) is een belangrijke oorzaak van deze daling in vruchtbaarheid hoogproductief bij melkvee (Butler, 2003). Het risico op een vertraagde cyclus is duidelijk aanwezig als er een erge NEBAL bestaat (Opsomer et al., 2000). Er bestaat een positieve correlatie tussen de melkproductie en de voedselopname. De gestegen melkproductie wordt echter onvoldoende gecompenseerd door de verhoogde voedselopname, wat resulteert in een NEBAL (Veerkamp et al., 2003). Een goede vruchtbaarheid is zeer belangrijk voor een efficiënte melkproductie en is dus ook van belang voor een goede rendabiliteit van een melkveebedrijf. Een lage vruchtbaarheid heeft meerdere gevolgen: een verlenging van de tussenkalftijd (TKT). In 1992 bedroeg de TKT 390 dagen. In 2008 was de TKT al opgelopen tot 420 dagen. Bij een langere TKT gaan de dieren per lactatie langer melk produceren met een hogere totale productie per lactatie als gevolg. Figuur 2. De lactatiecurve. Na de partus neemt de melkproductie toe tot de pieklactatie, daarna neemt de productie af (uit Togashi en Lin, 2003). Maar de melkproductie per jaar zal afnemen bij een langere TKT. Dit komt door de vorm die de lactatiecurve van een koe heeft. De melkproductie neemt post partum toe tot een piekniveau waarna het verder daalt (Cools et al., 2008). 2

de langere TKT zorgt ook voor minder kalveren per jaar per koe. Dit betekent ook een opbrengstenverlies (Cools et al., 2008). een hogere opruiming van koeien als gevolg van een verlaagde vruchtbaarheid wat op zijn beurt leidt tot hogere vervangingskosten (Roche, 2006). een toename in arbeid, inseminatiekosten en diergeneeskundige kosten (Roche, 2006). een langere productieperiode kan ervoor zorgen dat de koeien overgeconditioneerd raken. Koeien die afkalven met een hoge body condition score (BCS) (BCS > 3.5) gaan na het afkalven een langere periode van NEBAL kennen met de daar bijhorende negatieve effecten op de vruchtbaarheid (Roche, 2006). In deze literatuurstudie wordt getracht achtereenvolgens te beschrijven wat een NEBAL is, hoe de ovariële activiteit post partum op gang komt en als laatste volgt een beschrijving hoe deze NEBAL een effect heeft op ovariële activiteit post partum. 3

LITERATUURSTUDIE 1 NEBAL NA DE PARTUS 1.1 DEFINITIE Het op gang komen van de melkproductie bij melkkoeien gaat gepaard met een lage droge stof opname. De droge stof opname kent wel een lichte stijging gedurende de eerste week post partum. Tezelfdertijd is er een sterke toename van de melkproductie. Het gevolg van deze situatie is dat de energieopname van de melkkoe niet voldoende is om te voldoen aan de energiebehoeftes van de koe (Gross et al., 2011). De melkproductie bereikt haar piek tussen de 3 en 7 weken post partum terwijl de droge stof opname pas zijn piek bereikt tussen de 8 en 22 weken post partum. Dus in de beginnende lactatie hinkt de energieopname steeds achterop t.o.v. de energiebehoefte (fig.3) (Bossaert et al., 2008). Een dergelijke situatie kunnen we beschrijven als de NEBAL. Er kan gesproken worden over een lactatie geïnduceerde NEBAL aangezien een dergelijke situatie voorkomt na het afkalven (Gross et al., 2011). Figuur 3. Het verloop van de energiebalans, de energie opname (kg/dag) en het energieverbuik post partum (uit Bossaert et al., 2008). 4

Het laagste punt op de grafiek van de energiebalans (die we kunnen uitdrukken in Mcal) noemen we de nadir. Het moment waarop de nadir bereikt wordt, is meestal 2,5 tot 12 dagen post partum. Een evenwicht tussen energie opname en energiebehoeftes wordt meestal 72 dagen post partum bereikt. (Canfield en Butler, 1990; De Vries et al., 1999). De variatie in energiebalans wordt veel meer bepaald door de energieopname dan dat ze wordt gedetermineerd door de energie die wordt gesecreteerd in de melk (fig. 4) (Santos et al. 2010). Dit toont aan dat vooral verschillen in voedingsmanagement de variatie in diepte van NEBAL bepalen tussen de koeien. Figuur 4. Bovenste figuur toont de regressie tussen de energie opname en de energiebalans. De onderste figuur geeft de regressie tussen de net energie voor lactatie gesecreteerd in de melk en de energiebalans(uit Santos et al., 2010). 5

Ook de BCS is van belang voor de NEBAL. Er is een tragere stijging in droge stof opname gedurende de eerste week post partum bij koeien die een hogere BCS hebben gedurende de droogstand. Ze bereiken ook later hun maximale droge stof opname (Garnsworthy en Topps, 1982). Normaal wordt de maximale droge stof opname bereikt tussen de 12 en 16 weken post partum (De Vries et al., 1999). Een beperkte voedering en een lagere BCS gedurende de droogstand worden geassocieerd met een minder uitgesproken depressie van de voederopname (Kunz et al., 1985; Garnsworthy en Jones, 1987). Een ergere en waarschijnlijk ook een langere NEBAL zal dus voorkomen bij koeien met een hoge BCS gedurende de droogstand. Tussen de NEBAL tijdens lactatie en de mobilisatie van lichaamsreserves bestaat een associatie. De mobilisatie van energie gebeurt voornamelijk uit het vetweefsel en in mindere mate het spierweefsel. Dit is het gevolg van homeostatische regeling die zorgt voor een energieverdeling richting de melkklier (Bauman en Currie, 1980). Een gevolg van dit is een verlies in BCS. Dit zorgt voor een wijziging in bloedmetabolieten en hormonale profielen, wat een weerslag heeft op de vruchtbaarheid (Whates et al., 2007). 1.2 PATHOGENESE VAN DE NEBAL De postpartum melkkoe ondergaat heel wat veranderingen. Ze moet zich aanpassen aan de gewijzigde fysiologische toestand. Het hele aanpassingsmechanisme van de koe kunnen we de homeorhese noemen. De homeorhese wordt endocrien geregeld door de insulinedaling, die veroorzaakt wordt door de lage glucose spiegels (glucose wordt door de uier gebruikt voor de aanmaak van lactose tijdens de melkproductie) en een tijdelijke onderdrukking van de endocriene pancreas (Bossaert et al., 2008). Als gevolg van de lage insuline concentratie wordt de groeihormoon - insuline likegrowth factor 1 (IGF-I) as in de lever ontkoppeld (in een normale situatie zal groeihormoon dat gesecreteerd wordt door de hypofyse zorgen voor een aanmaak van IGF-I in de lever). Dit is het gevolg van een daling van groeihormoon1a receptoren in de lever (Butler et al., 2003). De productie van IGF-I is dus onderdrukt in de lever. Als gevolg hiervan is er geen negatieve feedback meer van IGF-I op de hypothalamus/hypofyse en is er een stijging van groeihormoon. De homeorhese heeft tot doel te zorgen voor (Bossaert et al., 2008): een energetische prioriteit voor de melkklier en een overschakeling van de perifere weefsels op een andere energiebron een afbraak van weefselreserves waardoor de energietekorten worden aangevuld 6

1.2.1 Afbraak van de weefselreserves De uier is afhankelijk van glucose als energiebron. Ongeveer 90 % van de bloedglucose wordt gevormd door de gluconeogenesis (Veenhuizen et al., 1991). Dit proces vindt hoofdzakelijk in de lever plaats. De bouwstenen voor de gluconeogenesis zijn vooral proprionzuur en lactaat die uit het voeder worden gehaald. De voederopname kent echter zijn grenzen, zodat bij hoge melkproducties andere bronnen moeten gezocht worden voor de gluconeogenesis. Het dier haalt deze uit de afbraak van spiereiwitten waarbij glucogene aminozuren vrijkomen. Glycerol dat vrijkomt bij de lipolyse kan eveneens dienst doen als glucogene bouwstof (Ndibualonji en Godeau, 1993). Lage insuline en hoge groeihormoon concentraties stimuleren de gluconeogenesis en de aanvoer van glucogene bouwstenen (Vellez en Donkin, 2004). Bij lage insulinespiegels wordt de lipolyse gestimuleerd. Het enzyme dat verantwoordelijk is voor de lipolyse wordt namelijk geïnhibeerd door insuline. Bij de afbraak van 1 molecule triglyceride krijgen we 1 molecule glycerol en 3 moleculen niet veresterde vetzuren (NEFA s) die vrijkomen in de bloedbaan. De lever gaat deze NEFA s gaan verwerken. Afhankelijk van de energiestatus van het dier kunnen zich verschillende situaties voordoen. In een energierijke omgeving gaan de NEFA s terug versmelten met glycerol en zo een triglyceride vormen. Dit triglyceride vormt samen met het apoproteïne een complex, het very low density lipoproteïn (VLDL) dat terug aan het lichaam wordt afgegeven. In een energiearme situatie worden de NEFA s in de lever onvoldoende verwerkt en kan zich een leververvetting gaan voordoen. De ketogenese zal ook gaan toenemen in de lever. De ketogenese is een proces waarbij in de lever uit NEFA s ketonen worden gevormd (Bossaert et al., 2008). 1.2.2 Energetische prioriteit voor de melkklier en een overschakeling van de perifere weefsels op een andere energiebron Als gevolg van de hypoinsulinemie is er stimulatie van de gluconeogenesis in de lever en treedt er lipolyse op zoals in het vorige puntje werd uitgelegd. De NEFA s uit de lipolyse worden gebruikt als energiebron voor de andere weefsels net als de lipoproteïnen en de ketolichamen (Bossaert et al., 2008). Zo wordt glucose gespaard, dat door de melkklier wordt gebruikt voor de synthese van lactose (Vernon, 2002). De uier heeft geen nood aan insuline om de glucoseopname via GLUT 1 en 3 receptoren in de cellen te faciliteren. De andere weefsels maken gebruik van GLUT 4 receptoren voor glucoseopname welke wel insuline afhankelijk zijn. Hierdoor kan de melkklier glucose opnemen zelfs bij insulinearme omstandigheden, dit in tegenstelling tot de andere weefsels. Deze opname kan soms tot 85% van de bloedglucose bedragen. Het insulinegebruik door de perifere weefsels wordt echter tot een minimum beperkt (Knight et al., 1994; Zhao et al., 1996). Er komt ook een perifere insuline resistentie voor tijdens de NEBAL (Sano et al., 1993). Hierdoor wordt er door de perifere weefsels geen glucose verbruikt en is er meer glucose beschikbaar voor de melkklier. Figuur 5 geeft een mooi overzicht van de pathogenese 7

Figuur 5. Samenvattende figuur pathogenese (uit Bossaert et al., 2008). 1.3 INDICATOREN VAN DE NEBAL De energiebalans van een dier kunnen we op verschillende manieren meten. We kunnen dit o.a. proberen door gebruik te maken van indicatoren zoals glucose, vrije vetzuren en ketonen lichamen die in bloed of urine worden gemeten. Zo zijn er lage glucose en insuline concentraties terwijl de concentraties van beta-hydoxyboterzuur en NEFA s zijn verhoogd (Canfield en Butler, 1990). Een andere indicator is de body condition score van het dier. Maar er is een lage correlatie tussen bloedglucose, acetoacetaat en beta-hydroxy-boterzuur (Heuer et al., 2000). Melkregistratie vindt echter plaats op vele bedrijven. Er bestaat dus een stijgende interesse om de energiebalans van een dier te meten met behulp van de melkgift, melkvet of melkeiwit. Tussen de 8

verhouding melkvet op melkeiwit en de energiebalans bestaat een correlatie die loopt van -0,36 tot - 0,74 (Heuer et al., 2000). De Vries en Veerkamp (2000) toonden een correlatie aan tussen het laagste punt van de NEBAL, de zogenaamde nadir en de daling van het melkvetpercentage. Deze correlatie was hoger dan 0,60 gedurende de eerste 26 dagen van de melkproductie. Nadien zakt deze terug tot 0,14 op een tijdstip waarop het dier al 180 dagen melk produceert. Er kan dus geconcludeerd worden dat een daling van het vetpercentage een goede indicator is voor de NEBAL (De Vries en Veerkamp, 2000). Niet enkel de verhouding melkvet-melkeiwit is geassocieerd met de energiebalans. Ook de melkgift, leeftijd en het lactatiestadium zijn geassocieerd met de melkgift. Het zou dus beter zijn om rekening te houden met deze parameters tijdens de analyse van een melkstaal om zo een betere schatting van de energiebalans te kunnen maken. Ook zou met de body condition score en betahydroxy-boterzuur rekening moeten worden gehouden (Heuer et al., 2000). 9

2 OVARIELE WERKING 2.1 DE FOLLICULAIRE DYNAMIEK De folliculaire ontwikkeling ontstaat uit een interactie tussen de hypothalamus, hypofyse en de ovaria. Vanuit de hypothalamus krijgen we een vrijstelling van het gonadotropinereleasing hormoon (GnRH). Het GnRH komt terecht in de hypofyse en zal deze aanzetten tot de productie van follikel stimulerend hormoon (FSH) en luteïnizerend hormoon (LH). Deze twee hormonen gaan inwerken ter hoogte van de ovaria waar ze zorgen voor een stimulatie van de folliculaire groei (Vanholder et al., 2006a). De follikelgroei bij rundvee gaat volgens een golfpatroon. Meestal vertoont de oestruscyclus twee of drie golven van ontwikkeling (Sartori et al., 2004). Elke folliculaire golf wordt voorafgegaan door een stijging in de concentratie van FSH (fig. 6) (Sunderland et al., 1994). Deze hoge concentratie aan FSH wordt gevolgd door een daling van de concentratie FSH over verschillende dagen, terwijl de follikels gaan toenemen in grootte van 4,0 tot 8,5 mm. Deze follikels groeien gemiddeld gezien aan een gelijk tempo (Ginther et al., 1997). Uit deze groep van follikels ontstaat 1 dominante follikel, terwijl de andere follikels ondergeschikt zijn. Dit proces van scheiding tussen de dominante en ondergeschikte follikels begint meestal als de grootste follikel een diameter van om en bij de 8,5 mm heeft (Ginther et al., 1997). Deze dominante follikel slaagt erin om verder te groeien terwijl de andere follikels niet meer groeien. Hoe de dominante follikel er in slaagt verder te groeien onder een dalende concentratie van follikel stimulerend hormoon wordt in 2.2.1 uitgelegd. 2.2 HET OPGANG KOMEN VAN DE OVARIELE ACTIVITEIT POST PARTUM 2.2.1 De ontwikkeling van de eerste dominante follikel post partum Tijdens de late dracht is er een negatieve feedback op de vrijstelling van GnRH. Dit is het gevolg van hoge concentraties steroïden die aanwezig zijn tijdens de late dracht. Na het kalven verdwijnt deze negatieve feedback echter. Hierdoor is er een stijging van de FSH concentratie en dit voor een periode van 3-5 dagen. Dit vindt plaats 7-14 dagen post partum (fig. 6). Op de ovaria kunnen een groep van oestrogeen actieve follikels gedetecteerd worden. Zowel oestradiol en inhibine worden door de actieve follikels geproduceerd en zorgen voor een daling van de FSH productie. Hoewel de follikels geconfronteerd worden met een daling van de systemische concentratie FSH, zal er toch 1 follikel (de grootste) verder blijven groeien. 10

Deze follikel slaagt hierin door zowel een verhoogde hoeveelheid LH receptoren te ontwikkelen en door een verhoogde hoeveelheid van insuline like growth factor binding proteineproteases (IGFBP) te ontwikkelen. Deze laatste zorgen voor een hoge beschikbaarheid van IGF na afbraak van het binding proteine (Roche, 2006). Zowel een stimulatie van de cel proliferatie en oestradiol productie, als een verhoogde gevoeligheid van de granulosa cel voor FSH zijn het gevolg van de hogere beschikbaarheid aan IGF. Hierdoor is de dominante follikel er toe in staat gesteld te groeien bij lage FSH concentraties (Vanholder et al., 2006a). De andere follikels zullen niet verder blijven groeien omdat ze deze veranderingen niet ondergaan en onderhevig zijn aan de dalende FSH concentraties. De dominante follikel zal zich dus op een aantal zaken gaan onderscheiden van de andere follikels. Een hogere oestradiolproductie (Ginther et al., 1997; Austin et al., 2001), lage concentraties aan IGFBP (Austin et al., 2001) en een gestegen intrafolliculaire concentratie van IGF-I (Ginther et al., 2001) kenmerken de dominante follikel. Figuur 6. Stijging van de FSH concentratie bij aanvang van elke folliculaire golf. LH pulsatie frequentie die bepaalt of follikel gaat ovuleren of niet (uit Roche, 2006). 2.2.2 Het verdere verloop van de eerste dominant follikel post partum Om te kunnen ovuleren, heeft de dominante follikel nood aan een LH piek. De dominante follikel kan door zijn toenemende productie van oestradiol deze LH piek opwekken. FSH is niet de beperkende factor voor de folliculaire ontwikkeling. Maar post partum zien we dat het herstel van de pulsatiele LH 11

secretie variabel is. Hoe de dominante follikel verder gaat evoluren is afhankelijk van de amplitude en de frequentie van de pulsatiele LH secretie (fig.6) (Vanholder et al., 2006a). De eerste dominante follikel post partum kan als volgt gaan evolueren (Beam and Bulter, 1997): de follikel ovuleert (16-20 dagen post partum). de follikel ovuleert niet en wordt atretisch. Nadien is er een nieuwe folliculaire golf. de follikel ovuleert niet en wordt cysteus. Uit een studie van Beam en Butler (1999) bleek dat bij 46 % van de koeien de eerste dominante follikel ovuleerde. Bij 31% vond geen ovulatie plaats van de eerste dominante follikel en bij 23% van de koeien werd de follikel cysteus. 2.2.2.1 Ovulatie van de eerste dominante follikel post partum Verschillende zaken zullen bepalen of de eerste dominante follikel post partum zal gaan ovuleren. Een eerste factor van belang is de grootte van de dominante follikel. Bij een diameter van minder dan 1 cm zullen follikels zelden gaan ovuleren. Een andere factor die zal bepalen of ovulatie plaatsvindt is de LH pulsatie frequentie. Een frequentie van 1 pulsatie per uur is noodzakelijk om voor een ovulatie te zorgen. Bij een dergelijke frequentie krijgen we een voldoende stijging van de oestradiol concentraties die nodig zijn omdat deze concentraties zorgen voor een positieve feedback waardoor ovulatie kan plaatsvinden (Roche, 2006). Door de vervroegde vrijstelling van PGF2α op dag 5-8 van de cyclus, krijgen we luteolyse van het corpus luteum op dag 8-10 van de cyclus. De vervroegde vrijstelling van PGF2α is het gevolg van een toegenomen oestradiol productie door de vorming van de eerste dominante follikel post-ovulatoir. Doordat het corpus luteum regresseert, gaat de dominante follikel van de eerste post-ovulatoire follikel golf ovuleren 9-11 dagen nadat de eerste ovulatie na de partus heeft plaatsgevonden. Bronstsymptomen en een normale duur van de luteale fase komen wel voor bij de tweede ovulatie postpartum. Of een korte cyclus al dan niet voorkomt hangt ook af van voorafgaande blootstelling aan progesteron (Roche, 2006). De eerste postpartum ovulatie is stil. Dit wil zeggen dat de koeien geen bronstsymptomen vertonen bij de eerste ovulatie postpartum. Herkauwers moeten namelijk eerder blootgesteld zijn geweest aan progesteron om bronstsymptomen te kunnen vertonen volgend op de pre-ovulatoire stijging van oestradiol (Kyle et al., 1992). 12

2.2.2.2 Niet ovuleren van de eerste dominante follikel post partum Anoestrus bij melkkoeien ontstaat doordat de dominante follikel er niet in slaagt om te ovuleren. Anoestrus is dus niet zozeer het gevolg van het ontbreken van een dominante follikel. Om de 7-10 dagen is er een stijging van FSH. Hierdoor is er telkens een nieuwe folliculaire golf. Met de daling van de FSH concentratie krijgen we de selectie van een dominante follikel zoals in 2.2.1 reeds uitgelegd is (Roche et al., 2000). Er is echter een atresie van de dominante follikel omdat de dominante follikel er niet in slaagt om te ovuleren. De dominante follikel kan onvoldoende oestradiol produceren om een LH piek te induceren. (Roche et al., 2000). Een verminderde LH pulsatie frequentie zorgt voor de verminderde oestradiol producties. Door een verminderde GnRH pulsatie frequentie is er een verminderde LH pulsatie frequentie. Dit resulteert in een verminderde androgeen productie door de theca cellen. Dit, samen met het feit dat het aromatase enzym in de follikel minder gestimuleerd wordt door IGF-I, zorgt ervoor dat er minder oestradiol geproduceerd wordt door de dominante follikel (Roche, 2006). 2.2.2.3 Dominante follikel ovuleert niet en wordt cysteus Er is sprake van cyste vorming als volgende zaken zich voordoen. De follikel ovuleert niet en gaat ook niet regresseren. Ze blijft verder groeien. Er blijft steroïdogenesis plaats vinden in de follikel en een cyste is groter dan 25 mm en dit over een periode van minstens 10 dagen in afwezigheid van luteaal weefsel (Vanholder et al., 2006c). Er vindt geen LH piek plaats omdat er geen positieve feedback is door oestradiol bij koeien die een cyste ontwikkelen. De follikel blijft dus verder groeien. Er is een lage progesteron concentratie en een hoge oestradiol concentratie in vergelijking met de concentraties gedurende pro-oestrus (Savio et al., 1990; Halter et al., 2003). De hoge concentraties oestradiol en vermoedelijk ook inhibine die door de cyste worden geproduceerd zorgen er voor dat er geen wederkerende FSH stijgingen kunnen plaatsvinden. Als gevolg hiervan vinden er geen nieuwe folliculaire golven plaats. Als de cyste geen oestradiol meer gaat produceren kunnen er wel weer nieuwe folliculaire golven plaatsvinden en kan er dus ook weer ovulatie plaatsvinden. Een cyste kan ook morfologisch aanwezig zijn zonder dat hij actief is (Roche, 2006). 13

2.3 METEN VAN DE OVARIELE ACTIVITEIT Er bestaan heel wat methodes om de ovariële activiteit van een postpartum koe te meten. Hieronder worden enkele methodes opgesomd zonder er diep op in te gaan. 2.3.1 Klinische indicatoren Het vertonen van uitwendige bronstsymptomen door de postpartum koe kan waargenomen worden. De koe is bereid om zich te laten bespringen door andere koeien, is onrustig en ze is zeer actief. Deze methode is echter erg arbeidsintensief en niet alle koeien zullen gedetecteerd worden (Firk et al., 2002). Tijdens de oestrus gaan de koeien een stijging van de lichaamstemperatuur vertonen die varieert van 0,1 0,5 graden celcius. De stijging van de lichaamstemperatuur is echter niet betrouwbaar, daar een stijging ook kan veroorzaakt worden door een inflammatoire reactie (Firk et al., 2002). Een daling van de melkproductie komt ook voor tijdens de oestrus. De oorzaak van de daling kunnen we zoeken in het feit dat dieren tijdens de oestrus minder gaan eten en onrustiger zijn (Firk et al., 2002). Er bestaan ook systemen waarbij het bespringen door andere koeien wordt gedetecteerd. Zo kan er een bespringdetector op de romp van de koe geplaatst worden waarbij de kleur van het licht van de detector verandert als de koe wordt besprongen. Op de staart van de koe kan ook verf worden aangebracht, die verwijderd wordt als de koe wordt besprongen (Firk et al., 2002). Koeien gaan tijdens oestrus ook een stijging van hun wandelactiviteit vertonen. Dit kan geregistreerd worden met behulp van pedometers (Firk et al., 2002). 2.3.2 Accurate methodes De activiteit van de ovaria wordt weerspiegeld door het al of niet aanwezig zijn van een corpus luteum. Daarom kan het interessant zijn om progesteron te gaan meten, daar progesteron in een niet drachtig dier enkel wordt geproduceerd door luteaal weefsel. Progesteron kan gemeten worden in het bloed en in het melkvet. Een significante stijging van progesteron van 15ng/ml melkvet kan gebruikt worden om op het op gang komen van de ovariële activiteit te meten. Deze methode kunnen we aanvullen met rectale palpatie van de ovaria of echografisch onderzoek van de ovaria (Opsomer et al., 1999). 14

3 VERBAND NEBAL EN DE OVARIELE ACTIVITEIT De verschillende veranderingen die ontstaan tijdens de NEBAL kunnen een effect hebben op de ovariële activiteit. Hieronder volgt een bespreking van de verschillende metabolieten en hun gevolgen op de ovariële activiteit. Achtereenvolgens wordt glucose en insuline, groeihormoon en IGF-I, leptine, NEFA en ketonen en tot slot de thyroide hormonen besproken. Figuur 12 biedt een overzicht. 3.1 INSULINE EN GLUCOSE De concentraties van insuline en glucose zijn verlaagd post partum (fig. 7). Figuur 7. Verloop van insuline spiegels (links) en glucose spiegels (rechts) post partum, waarbij de lijn met de vierkantjes de niet lacterende koe voorstelt en de driehoekjes de lacterende koe (uit Maillo et al., 2012). Een verminderde concentratie van beide metabolieten is verantwoordelijk voor een onderdrukking van de GnRH secretie ter hoogte van de hypothalamus. Indirect gaan ze dus een invloed hebben op de LH secretie ter hoogte van de hypofyse (Diskin et al., 2003; Ohkura et al., 2004). Een glucose sensor werd in de lage hersenstam gevonden door Murahashi et al. (1996). Deze zou van belang kunnen zijn voor het regelen van de LH secretie. Insuline kan indirect een invloed hebben op de GnRH secretie aangezien het een invloed heeft op de beschikbaarheid van glucose (Wade en Jones, 2004). De lage insuline concentratie kan een invloed hebben op het niveau van de ovaria zelf. Zowel in vitro (Spicer et al., 1993) als in vivo (Simpson et al., 1994) stimuleert insuline de folliculaire cellen. Insuline is van belang voor de upregulatie van de LH receptoren zodat de follikels kunnen reageren op de vrijgestelde gonadotropines (Frajblat, 2000). Insuline zorgt voor de rijping van een follikel (Landau et al., 2000). Bovendien wordt de steroïd productie van de dominante follikel door insuline gestimuleerd (Butler et al., 2004). 15

3.2 GROEIHORMOON EN IGF-1 De concentratie van IGF-I is gedaald post partum (fig.8) en de groeihormoon concentratie is gestegen (fig 9.) post partum. Figuur 8. Verloop van IGF-I spiegels post partum, waarbij de lijn met de vierkantjes de niet lacterende koe voorstelt en de driehoekjes de lacterende koe (uit Maillo et al., 2012). Figuur 9. Verloop van groeihormoon spiegels post partum (uit Reist et al., 2003). Groeihormoon oefent vooral zijn invloed uit op de fertiliteit doordat het gaat zorgen voor IGF-I synthese en secretie in de lever (Diskin et al., 2003). De groeihormoon-lever-igf-i as is tijdens de NEBAL onderbroken door de lage insuline spiegels. IGF-I is van belang voor de vruchtbaarheid. De concentraties van IGF-I waren duidelijk hoger bij koeien waar de eerste postpartum dominante follikel ovuleerde (Beam and Butler, 1997). Zowel de proliferatie als de steroïd productie door de theca of granulosa cellen van de follikel worden door IGF-I gestimuleerd (Spicer et al., 1993; Spicer en Stewart, 1996). Tussen de concentraties IGF-I in circulatie en de concentraties IGF-I in de folliculaire cellen bestaat een sterke correlatie (Echternkamp et al., 1990). Ook IGF-I verhoogt de LH bindingsplaatsen. Door IGF-I kan de follikel dus reageren op LH wat zorgt voor een oestradiol productie. Deze oestradiolproductie is nodig om een ovulatie te veroorzaken (Diskin et al., 2003) 3.3 LEPTINE Leptine heeft een invloed op het eetgedrag van een dier. Hoge concentraties van leptine verlagen namelijk de eetlust van het dier. Er is een daling (fig.10) waar te nemen post partum. Dit kan een voordeel zijn voor het dier, want door de afname van leptine is er een snellere toename van de voedselopname (Block et al., 2001). (Foster en Nagatani, 1999). 16

Leptine heeft ofwel een stimulerend effect ofwel totaal geen effect op de hypothalamushypofyse. Dit is vooral afhankelijk van de metabole toestand van het dier (Williams et al., 2002). De gonadotropine secretie vindt plaats vanaf een bepaald niveau van leptine (Spicer, 2001). De effecten van leptine op de gonadotropine vrijstelling zouden vooral via het neuropeptide Y gaan (McShane et al., 1992). Om de eerste LH piek post partum te Figuur 10: Verloop van leptine spiegels post partum (uit Reist et al., 2003). bereiken en dus voor een eerste ovulatie post partum te kunnen zorgen is toch een zeker aanwezigheid van leptine noodzakelijk (Liefers et al., 2003). Ook ter hoogte van de ovaria kan leptine inwerken, het gaat daar namelijk direct inwerken op de folliculaire cellen. Het resultaat van leptine op de steroïdogenese en de celproliferatie hangt echter af van de concentraties van insuline, IGF-I en LH (Spicer en Francisco, 1997; Spicer en Francisco 1998). 3.4 NEFA EN KETONEN De concentraties NEFA s en ketonen zijn gestegen post partum (fig.11). Figuur 11. Verloop van NEFA spiegels (links) en beta-hydroxyboterzuur spiegels(rechts) post partum, waarbij de lijn met de vierkantjes de niet lacterende koe voorstelt en de driehoekjes de lacterende koe (uit Maillo et al., 2012). In de ene studie bleek dat NEFA s de gonadotropine secretie beïnvloedt (Canfield en Butler 1990). Echter in een andere studie gaat men er niet van uit dat NEFA s de GnRH secretie beïnvloedt. Deze studie vond plaats bij goed gevoederde geiten (Ohkura et al., 2004). 17

NEFA s werken wel in op ovarieel niveau. Er zijn schadelijke effecten voor de leefbaarheid en de functie van granulosa en theca cellen als concentraties van NEFA s, zoals ze voorkomen gedurende de NEBAL in de folliculaire cellen, aanwezig zijn in vitro (Vanholder et al., 2005). NEFA s zouden ook indirect een invloed kunnen hebben op de ovariële activiteit, daar ze bij ratten een negatieve invloed hebben op de vrijstelling van insuline uit de pancreas (Mason et al., 1999). Er is een associatie tussen de toegenomen ketonen concentratie en een vertraagd op gang komen van de ovariele activiteit (Opsomer et al., 2000). Maar zowel op de hypothalamus (Wade en Jones, 2004) als op de ovaria (Vanholder et al., 2006b) werd geen duidelijk invloed van ketonen aangetoond. 3.5 THYROIDE HORMONEN Thyroide hormonen gaan een daling vertonen tijdens de NEBAL (Mcguire et al., 1991). Thyroide hormonen zijn van belang voor de ovariële activiteit. Bij dieren die geen ovariële activiteit vertoonden, werden lagere concentraties van T3 en T4 gevonden (Suriyasathaporn, 2000). Dat zowel T3 als T4 directe stimulerende effecten hebben op het ovarium werd in vitro aangetoond. Thyroide hormonen zouden betrokken zijn in het hormonaal proces dat verantwoordelijk is voor de steroïdogenese (Jorritsma et al., 2003). 18

Figuur 12. Overzichtsfiguur van de verschillende metabolieten die inwerken op hypothalamus of ovaria (uit Vanholder et al., 2006a). 19

4 BESPREKING Na het schrijven van deze literatuurstudie blijkt dat de hele problematiek van de NEBAL een belangrijk gegeven is in de postpartum koe. Ze heeft meerdere gevolgen voor de koe. Er vinden heel wat metabole veranderingen plaats, die aanleiding kunnen geven tot ziekte en ze heeft ook een invloed op de ovariële activiteit. Het grote verbruik van glucose post partum voor de productie van melk blijkt een belangrijke rol te spelen. Door de directe werking op ovaria en hypothalamus wordt de ovariële activiteit beïnvloed. Maar het tekort aan glucose zorgt voor veranderingen in de concentratie van andere metabolieten. NEFA s en ketonen gaan stijgen en insuline kent een sterke daling. Ook deze veranderingen hebben een invloed op de ovariële activiteit. Een NEBAL post partum lijkt onvermijdelijk bij de hedendaagse melkkoe. Maar door op een goede manier te voederen kan de NEBAL beperkt worden. Energieopname is namelijk van groter belang dan het verlies van energie via melk voor de NEBAL. Een goede voedering zal volgens mij van essentieel belang zijn om de NEBAL in te perken en zo de negatieve gevolgen op de ovariële activiteit minimaal te houden. Daarbij denk ik dan aan een goede voedersamenstelling, die voldoende bouwstenen levert voor de glucose aanmaak bij het rund, daar het merendeel van glucose wordt aangemaakt door de koe zelf. Daarbij is het ook van belang dat de koe daadwerkelijk het berekende rantsoen kan opnemen. Daarom moet stress na het afkalven vermeden worden, moet de koe voldoende ruimte hebben om het voedsel te kunnen opnemen en ook mag er niet te veel concurrentie zijn aan het voederhek. M.a.w. er moeten ruime en voldoende voederplaatsen zijn aan het voederhek. Daarnaast kunnen klauwproblemen ervoor zorgen dat het dier niet naar het voederhek gaat en dus minder voeder gaat opnemen. Ook een goede monitoring van de NEBAL via bepaalde parameters is van belang zodat men tijdig kan ingrijpen. 20

REFERENTIELIJST Austin E.J., Mihim M., Evans A.C.O., Knight P.G., Ireland J.L.H., Ireland J.J. Roche J.F. (2001). Alterations in intrafollicular regulatory factors and apoptosis during selection of follicles in the first follicular wave of the bovine oestrous cycle. Biology of Reproduction 64, 839-848. Bauman D.E., Currie W.B. (1980). Partitioning of nutrients during pregnancy and lactation: A review of mechanisms involving homeostasis and homeorhesis. Journal of Dairy Science 63, 1514-1529. Beam S.W., Butler W.R. (1997). Energy balance and ovarian follicle development prior to first ovulation postpartum in dairy cows receiving three levels of dietary fat. Biology of Reproduction 56, 133-142. Beam S.W., Butler W.R. (1999). Effects of energy balance on follicular development and first ovulation in post-partum dairy cows. Journal of Reproduction and Fertility. Supplement 54, 411-424. Block S.S., Butler W.R., Ehrhardt R.A., Bell A.W., Van Amburgh M.E., Boisclair Y.R. (2001). Decreased concentration of plasma leptin in periparturient dairy cows is caused by negative energy balance. Journal of Endocrinology 171, 339-348. Bossaert P., Leroy J., Cools S., Van Loo H., de Kruif A., Opsomer G. (2008). De metabole adaptatiemechanismen bij hoogproductieve melkkoeien. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 77, 207-215 Butler S.T., Marr A.L., Pelton S.H., Radcliff R.P., Lucy M.C., Butler W.R. (2003). Insulin restores GH responsiveness during lactation-induced negative energy balance in dairy cattle: effects on expression of IGF-I and GH receptor 1A. Journal of Endocrinology 176, 205-217. Butler S.T., Pelton S.H., Butler W.R. (2004). Insulin increases 17β-estradiol production by the dominant follicle of the First postpartum follicle wave in dairy cows. Reproduction 127, 537-545. Butler W.R. (1998). Review: effect of protein nutrition on ovarian and uterine physiology in dairy cattle. Journal of Dairy Science 81, 2533-2539. Butler W.R. (2003). Energy balance relationship with follicular development, ovulation and fertility in postpartum dairy cows. Livestock Production Science 83, 211-218. Canfield R.W., Butler W.R. (1990). Energy balance and pulsatile LH secretion in early postpartum dairy cattle. Domestic animal endocrinology 7, 323-330. Cools S., Bossaert P., Caluwaerts T., Hostens M., Opsomer G., de Kruif A. (2008). De economische gevolgen van een verlenging van de tussenkalftijd bij hoogproductief melkvee. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 77, 406-413. 21

De Vries M.J., Van Der Beek S., Kaal-Lansbergen L.M.T.E., Ouweltjes W., Wilmink J.B.M. (1999). Modeling of energy balance in early lactation and the effect of energy deficits in early lactation on First detected estrus postpartum in dairy cows. Journal of Dairy Science 82, 1927-1934. De Vries M.J., Veerkamp R.F. (2000). Energy balance of dairy cattle in relation to milk production variables and fertility. Journal of Dairy Science 83, 62-69. Diskin M.G., Mackey D.R., Roche J.F., Sreenan J.M. (2003). Effects of nutrition and metabolic status on circulating hormones and ovarian follicle development in cattle. Animal Reproduction Science 78, 345-370. Echternkamp S.E., Spicer L.J., Gregory K.E., Canning S.F., Hammond J.M. (1990). Concentrations of insulin-like growth factor-i in blood and ovarian follicular fluid of cattle selected for twins. Biology of Reproduction 43, 8-14. Firk R., Staner E., Jung W., Krieter J. (2002). Automation of oestrus detection in dairy cows: a review. Livestock production Science 75, 219-232. Foster D.L., Nagatani S. (1999). Physiological perspectives on leptin as a regulator of reproduction: role in timing puberty. Biology of Reproduction 60, 205-215. Frajblat M. (2000). Metabolic state and follicular development in the postpartum lactating dairy cow. PhD dissertation, Cornell University, 250 p. Garnsworthy P.C., Jones G.P. (1987). The influence of body condition at calving and dietary protein supply on voluntary food intake and performance in dairy cows. Animal Production 44, 347-353. Garnsworthy P.C., Topps J.H. (1982). The effect of body condition of dairy cows at calving on their food intake and performance when given complete diets. Animal Production 35, 113-119. Ginther O.J., Bergfelt D.R., Beg M.A., Kot K. (2001). Follicle selection in cattle: role of luteinizing hormone. Biology of Reproduction 64, 197-205. Ginther O.J., Kot K., Kulick L.J., Wiltbank M.C. (1997). Emergence and deviation of follicles during the development of follicular waves in cattle. Theriogenology 48, 75-87. Gross J., van Dorland H.A., Bruckmaier R.M., Schwarz F.J. (2011). Performance and metabolic profile of dairy cows during a lactational and deliberately induced negative energy balance with subsequent realimentation. Journal of Dairy Science 94, 1820-1830. Hatler T.B., Hayes S.H., Laranja da Fonesca L.F., Silvia W.J. (2003). Relationship between endogenous progesterone and follicular dynamics in lactating dairy cows with ovarian follicular cysts. Biology of Reproduction 69, 218-223. 22

Heuer C., Van Straalen W.M., Schukken Y.H., Dirkzwager A., Noordhuizen J.P.T.M. (2000). Prediction of energy balance in a high yielding dairy herd in early lactation: model development and precision. Livestock Production Science 65, 91-105. Jorritsma R., Wensing T., Kruip T.A.M., Vos P.L.A.M., Noordhuizen J.P.T.M. (2003). Metabolic changes in early lactation and impaired reproductive performance in dairy cows. Veterinary Research 34, 11-26. Knight C.H., France J., Beever D.E. (1994). Nutrient metabolism and utilization in the mammary gland. Livestock Production Science 39, 129-137. Kunz P.L., Blum J.W., Hart I.C., Bickel H., Landis J. (1985). Effects of different energy intakes before and after calving on food intake, performance and blood hormones and metabolites in dairy cows. Animal Production 40, 219-231. Kyle S.D., Callahan C.J., Allrich R.D. (1992). Effect of progesterone on the expression of estrus at the first postpartum ovulation in dairy catle. Journal of Dairy Science 75, 1456-1460. Landau S., Braw-Tal R., Kaim M., Bor A., Bruckental I. (2000). Preovulatory follicular status and diet affect the insulin and glucose content of follicles in high-yielding dairy cows. Animal Reproduction 64, 181-197. Liefers S.C., Veerkamp R.F., te Pas M.F.W., Delavaud C., Chilliard Y., van der Lende T. (2003). Leptin concentrations in relation to energy balance, milk yield, intake, live weight, and estrus in dairy cows. Journal Dairy Science 86, 799-807. Lucy M.C. (2001). Reproductive loss in high-producing dairy cattle: where will it end? Journal of Dairy Science 84, 1277-1293. Mason T.M., Goh T., Tchipashvili V., Sandhu H., Gupta N., Lewis G.F., Giacca A. (1999). Prolonged elevation of plasma free fatty acids desensitizes the insulin secretory response to glucose in vivo in rats. Diabetes 48, 524-530. Maillo V., Rizos D., Besenfelder U., Havlicek V., Kelly A.K., Garret M., Lonergan P. (2012). Influence of lactation on metabolic characteristics and embryo development in postpartum holstein dairy cows. Journal of Dairy Science 95, 3865-3876. McGuire M.A., Beede D.K., Collier R.J., Buonomo F.C., Delorenzo M.A., Wilcox C.J., Huntington G.B., Reynolds C.K. (1991). Effects of acute thermal stress and amount of feed intake on concentrations of somatotropine, insuline-like growth factor (IGF)-I and IGF-II, and thyroid hormones in plasma of lactating holstein cows. Journal of Animal Science 69, 2050-2056. McShane T.M., May T., Miner J.L., Keisler D.H. (1992). Central actions of neuropeptide-y may provide neuromodulatory link between nutrition and reproduction. Biology of Reproduction 46, 1151-1157. 23

Murahashi K., Bucholtz D.C., Nagatani S., Tsukahara S., Tsukamura H., Foster D.L., Maeda K.I. (1996). Suppression of luteinising hormone pulses by restriction of glucose availability is mediated by sensors in the brain stem. Endocrinology 137, 1171-1176. Ndibualonji B.B., Godeau J.M. (1993). La néoglucogenèse et les acides aminés chez les ruminants: revue. Annales Médecine Vétérinaires 137, 537-554. Ohkura S., Ichimaru T., Itoh F., Matsuyama S. Okamura H. (2004). Further evidence for the role of glucose as a metabolic regulator of hypothalamic gonadotropin-releasing hormone pulse generator activity in goats. Endocrinology 145, 3239-3246. Opsomer G., Coryn M., de Kruif A. (1999). Measurement of ovarian cyclicity in the post partum dairy cow by progesterone analysis. Reproduction in Domestic Animals 34, 297-300. Opsomer G., Grohn Y.T., Hertl J., Coryn M., Deluyker H., de Kruif A. (2000). Risk factors for post partum ovarian dysfunction in high producing dairy cows in Belgium: a field study. Theriogenology 53, 841-857. Reist M., Erdin D., Von Euw D., Tschuemperlin K., Leuenberger H., Delavaud C., Chilliard Y., Hammon H.M., Kuenzi N., Blum J.W. (2003). Concetrate feeding strategy in lactating dairy cows: metabolic and endocrine changes with emphasis on leptin. Journal of Dairy Science 86, 1690-1706. Roche J.F., Mackey D., Diskin M.D. (2000). Reproductive management of postpartum cows. Animal of Reproduction Science 60-61, 703-712. Roche J.F. (2006). The effect of nutritional management of the dairy cow on reproductive efficiency. Animal Reproduction Science 96, 282-296. Sano H., Narahara S., Kondo T., Takahashi A., Terashima Y. (1993). Insulin responsiveness to glucose and tissue responsiveness to insulin during lactation in dairy cows. Domestic Animal Endocrinology 10, 191-197. Santos J.E.P., Bisinotto R.S., Ribeiro E.S., Lima F.S., Greco L.F., Staples C.R., Thatcher W.W. (2010). Applying nutrition and physiology to improve reproduction in dairy cattle. Society of Reproduction and Fertility supplement 67, 387-403. Sartori R., Haughian J.M., Shaver R.D., Rosa G.J.M., Wiltbank M.C. (2004). Comparison of ovarian function and circulating steroids in estrous cycles of holstein heifers and lactating cows. Journal of Dairy Science 87, 905-920. Savio J.D., Boland M.P., Hynes N. Roche J.F. (1990). Resumption of follicular activity in the early post-partum period of dairy cows. Journal of Reproduction and Fertility 88, 569-579. Simpson R.B., Chase Jr. C.C., Spicer L.J., Vernon R.K., Hammond A.C., Rae D.O. (1994). Effect of exogenous insulin on plasma and follicular insulin-like growth factor I, insulin-like growth factor binding 24

protein binding protein activity, follicular oestradiol and progesterone and follicular growth in superovulated Angus and Brahman cows. Journal of Reproduction and Fertility 102, 483-492. Spicer L.J. (2001). Leptin: a possible metabolic signal affecting reproduction. Domestic Animal Endocrinology 21, 251-270. Spicer L.J., Alpizar E., Echternkamp S.E. (1993). Effects of insulin, insulin-like growth factor I, and gonadotropins on bovine granulosa cell proliferation, progesterone production, estradiol production, and (or) insulin-like growth factor I production in vitro. Journal of Animal Science 71, 1232-1241. Spicer L.J., Francisco C.C. (1997). The adipose obese gene product, leptin: evidence of a direct inhibitory role in ovarian funcion. Endocrinology 138, 3374-3379. Spicer L.J., Franciso C.C. (1998). Adipose obese gene product, leptin, inhibits bovine ovarian thecal cell steroidogenesis. Biology of Reproduction 58, 207-212. Spicer L.J., Stewart R.E. (1996). Interaction among bovine somatotropin, insulin, and gonadotrophins on steroid production by bovine granulosa and theca cells. Journal of Dairy Science 79, 813-821. Sunderland S.J., Crowe M.A., Boland M.P., Roche J.F., Ireland J.J. (1994). Selection, dominance and atresia of follicles during the oestrus cycle in heifers. Journal of Reproduction and Fertility 101, 547-555. Suriyasathaporn W. (2000). Negative energy balance in postpartum dairy cows: its effect on clinical mastitis and reproductive performance. Ph.D. thesis, Utrecht University, Department of Farm Animal Health. Togashi K., Lin C.Y. (2003). Modifying the lactation curve to improve lactation milk and persistency. Journal of Dairy Science 86, 1487-1493. Vanholder T., Leroy J.L.M.R., Opsomer G., de Kruif A. (2006a). Interactions between energy balance and ovarian activity in high yielding dairy cows early postpartum: a review. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 75, 79-85. Vanholder T., Leroy J.L.M.R., Coryn M., Fiers T., de Kruif A., Opsomer G. (2006b). Effects of β-ohbutyrate on bovine granulosa and thece cell function in vitro. Reproduction in Domestic Animals 41, 39-40. Vanholder T., Opsomer G., de Kruif A. (2006c). Aetiology and pathogenesis of cystic ovarian follicles in dairy cattle: a review. Reproduction Nutrition Development 46, 105-119. Veenhuizen J.J., Drackley J.K., Richard M.J., Sanderson T.P., Miller L.D., Young J.W. (1991). Metabolic changes in blood and liver during development and early treatment of experimental fatty liver and ketosis in cows. Journal of Dairy Science 74, 4238-4253. 25

Veerkamp R.F., Beerda B., van der Lende T. (2003). Effects of genetic selection for milk yield on energy balance, levels of hormones, and metabolites in lactating catlle, and possible links to reduced fertility. Livestock Production Science 83, 257-275. Velez J.C., Donkin S.S. (2004). Bovine somatotropin increases hepatic phosphoenolpyruvate carboxykinase mrna in lactating dairy cows. Journal of Dairy Science 87, 1325-1335. Vernon R.G. (2002). Nutrient partitioning, lipid metabolism and relevant imbalances. Proceedings of the 12th World Buiatrics Congres.18-13 augustus, 2002, Hannover, Germany Wade G.N., Jones J.E. (2004). Neuroendocrinology of nutritional infertility. American Journal of Physiology. Regulatory, Integrative and Comparative Physiology 287, 1277-1296. Wathes D.C., Fenwick M., Cheng Z., Bourne N., Llewellyn S., Morris D.G., Kenny D., Murphy J., Fitzpatrick R. (2007). Influence of negative energy balance on cyclicity and fertility in the high producing dairy cow. Theriogenology 68, 232-241. Weigel K.A. (2006). Prospects for improving reproductive performance through genetic selection. Animal Reproduction Science 96, 323-330. Williams G.L., Amstalden M., Garcia M.R., Stanko R.L., Nizielski S.E., Morrison C.D., Keisler D.H. (2002). Leptin and its role in the central regulation of reproduction in cattle. Domestic Animal Endocrinology 23, 339-349. Zeron Y., Ocheretny A., Kedar O., Borochov A. Sklan D., Arav A. (2001). Seasonal changes in bovine fertility: relation to developmental competence of oocytes, membrane properties and fatty acid composition of follicles. Reproduction 121, 447-454. Zhao F., Dixon W.T., Kennelly J.J. (1996). Localization and gene expression of glucose transporters in bovine mammary gland. Comprehensive Biochemical Physiology 115, 127-134. 26