Natuurpotentie Bondte Vos. Briefadvies. S.P.J. van Delft en G.H. Stoffelsen. Oktober 2008

Vergelijkbare documenten
Biochemisch onderzoek SKNL-project Familie Roossink

Biochemisch onderzoek SKNL-project Visser t Hooft

Bodemonderzoek 8 percelen in Landgoed Oldenaller. Bas van Delft

Bepalen kansrijke percelen

Plaggen ten behoeve van natuurontwikkeling. Fosfaatverzadiging als uitgangspunt

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Nat schraalland

Projectnummer: C /LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: :0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd)

Onderzoek naar mogelijkheden voor natuurontwikkeling in de depressie van de Moervaart in relatie tot fosfor

Bemonstering landbouwgronden en bepaling van de beschikbaarheid van fosfaat in verband met voorgenomen natuurontwikkeling

Natuurpotentie Schraallanden Wielrevelt

Biochemisch onderzoek SKNL-project Familie Roelofs

BODEMONDERZOEK GROEI- LOCATIE GLASTUINBOUW KLEINE HEITRAK, ASTEN

Natte en Vochtige bossen. Hydrologisch herstel van natte en vochtige bossen: welke kansen liggen er?

Ontwikkeling Blauwgrasland door plaggen in Oostelijke Vechtplassen. Selectie op basis van ecopedologisch en bodemchemisch onderzoek. S.P.J.

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Informatieblad grondwaterkwaliteit Natte Natuurparel. Wijstgronden Uden

Natuurpotentie projectgebied Veldweg-Reeënweg in De Wieden

Van Bodemkaart tot. Ruilklassenkaart

Veldwerkplaats vochtige bossen

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N BTM-V

Drasland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Potenties voor vegetaties van Natte duinvalleien in het plangebied Hanenplas

Toepassing van instrumenten uit handboek op NATURA2000-gebied Boetelerveld

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek

Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden. Juni 2011

Bodem en Water, de basis

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek

: SAB Prinses Margrietlaan Best Betreft : Watertoets ontwikkeling Prinses Margrietlaan nabij nr. 24

Kavelpaspoort. Cluster 5: Son en Breugel - De Peel- Hooijdonk. Pilot Natuurlijk Ondernemen. 2,952 ha

Natuurpotentie in vier NBL projecten in Gelderland en Overijssel

Van mais naar vochtig schraalland, de teletijdmachine van Blues in the marshes

Landbouwkundig belang van een goede waterhuishouding Everhard van Essen Jan van Berkum

Informatieblad grondwaterkwaliteit Natte Natuurparel. Hooibroeken

Geohydrologische situatie Burg. Slompweg

Veldwerkplaats. Natuurontwikkeling op voormalige landbouwgronden: fosfaat als adder onder het gras

Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg

Fosfaat en natuurontwikkeling

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken

Bodemgesteldheid en potenties voor natuurontwikkeling van 4 deelgebieden in het herinrichtingsgebied Beekdal Linde, 4 de module Wolvega-Zuid

Zwart Water_Inrichting Schaapsen Diepbroek incl. sanering stortlocaties

Figuur 2 ontwateringsituatie

Notitie / Memo. HaskoningDHV Nederland B.V. Water. Nora Koppert en Henk Kolkman Jasper Jansen Datum: 23 december 2016

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

Natte Natuurparel Nemerlaer

Kansrijke maatregelen

Gagel-en wilgenstruwelen

Een Archeologisch Bureauonderzoek voor het bestemmingsplan De Grift 3 in Nieuwleusen (gemeente Dalfsen, Overijssel). Figuur 1.

Grondwaterstanden juni 2016

Landgoed Heijbroeck. Waterparagraaf. Datum : 11 juni Bureau van Nierop, Landgoed Heijbroeck, Waterparagraaf 1

Schraal schraler schraalst

OOST NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V.

Aanvullend bodemonderzoek veenputten Appel, Nijkerk

Schraal schraler schraalst

EFFECTEN PEILVERHOGING watergang langs het voormalige DEK terrein nabij Oostersingel en Vlietsingel te MEDEMBLIK

Beschrijving geohydrologische situatie Vondelpark en Willemsparkbuurt te Amsterdam

Samenvatting peilvoorstellen en afwegingen

Resultaten onderzoek relatieve bronnen. B-ware en Royal Haskoning (proefsloten) HH Stichtse Rijnlanden en Aequator (polderanalyse)

Informatieblad grondwaterkwaliteit Natte Natuurparel. Strabrechtse Heide

Bodemonderzoek Liefstinghsbroek. Ecopedologisch en bodemchemisch onderzoek voor maatregelen tegen effecten van stikstofdepositie

Aanvulling. Dictaat Inleiding Bodem. Voor versie Bodem en Water 1 (LAD-10806) Bodem en Water II (AEW-21306) Oktober 2010.

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

analyse GGOR Voor verdere informatie (zoals ligging verschillende natuurdoeltypen) wordt verwezen naar de beschrijving en kaarten van het AGOR.

Vermesting in meren en plassen,

Figuur 1: Plangebied Integrale gebiedsontwikkeling (variant 18 woningen)

Systeemanalyse Volther-Agelerbroek

Vegetatieontwikkeling van schraalland op fosfaatrijke grond

Natuurpotenties in Drentse beekdalen

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

MONITORING GRONDWATERSTANDEN 3E OOSTERPARKSTRAAT EN VROLIKSTRAAT TE AMSTERDAM

Bijlage VIII - Land- en tuinbouw Provincie Noord-Brabant

huidig praktijk peil (AGOR) [m NAP]

Update Geohydrologisch onderzoek wegenproject N381 Drachten Drentse grens

Bijlage E: Peilvakken en de gewenste grond- en oppervlaktewaterpeilen.

Vernatten en akkerbouw? Olga Clevering (Praktijkonderzoek Plant en Omgeving) Bram de Vos en Francisca Sival (Alterra)


RENHEIDE OP PEIL Doel pilot Beoogde effecten Maatregelen

NADERE UITWERKING MONITORING LANDBOUW Januari 08

Verkennend bodemonderzoek plangebied t Spieghel, Grontmij, maart 2004

4 Archeologisch onderzoek

Achtergrondartikel grondwatermeetnetten

Toepassing van onderwaterdrains in stad en land: mogelijkheden en kansen

Daalhuizerweg. Velp. Geohydrologisch advies en waterparagraaf. SAB Arnhem. december 2009 definitief

Huidige natuurwaarden PIP percelen Mariapeel

Stand van zaken. 13 juni

Bepaling Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand Natuurbegraafplaats te Rooth (Maasbree)

1 Kwel en geohydrologie

Bodemontwikkeling voor natuur. Het uitmijnexperiment voor de Westelijke Langstraat

Projectnummer: D Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam

BODEMOPBOUW EN INFILTRATIECAPACITEIT VLASSTRAAT/BRIMWEG, SOMEREN

Locatieonderzoek WISH Outdoor. Gemeente Laarbeek Definitief

Beek of beekmoeras? Water stroomt waar het gaan kan, en anders niet. Veldwerkplaats Beekdallandschap Verslag Geeserstroomgebied, Gees, 13 mei 2008

Veenvorming in beekdalen. Veldwerkplaats: Drentse Aa, 15 juni 2009 Willem Molenaar / Camiel Aggenbach

Van Witbolgrasland naar Dotterbloemgrasland

Kaart 1 Overzichtskaart. Legenda. Duurswold. Veenkoloniën. Hunze. Drentse Aa. Peilbesluit Paterswolde en stad Groningen

Waterhuishouding en riolering Groot Zonnehoeve

1. Ecologisch streefbeeld 2. Systeemkenmerken kwelgraslanden

Notitie Effecten maaivelddaling veenweidegebied op grondwatersysteem Fryslân Inleiding Werkwijze

Betreft: Variatie in grondwaterpeilen en bodemopbouw (bureaustudie) ter plaatse van de Landgoed Huize Winfried te Wapenveld (gemeente Heerde).

Landschapsecologische visie op natuurontwikkeling bij vernatting van de Polder Zegveld

LMM e-nieuws 12. Inhoud. Inleiding. Geen seizoenseffecten op nitraat- en anorganisch fosforconcentraties in het grondwater.

Transcriptie:

Natuurpotentie Bondte Vos Briefadvies S.P.J. van Delft en G.H. Stoffelsen Oktober 2008

In opdracht van Dienst Landelijk Gebied

Natuurpotentie Bondte Vos Briefadvies S.P.J. van Delft en G.H. Stoffelsen Oktober 2008 Natuurpotentie Bondte Vos Alterra, Wageningen, 2008

2008 Alterra Postbus 47; 6700 AA Wageningen; Nederland Tel.: (0317) 474700; fax: (0317) 419000; e-mail: info.alterra@wur.nl Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Alterra. Alterra aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen. [Natuurpotentie Bondte Vos/oktober/2008]

Inhoud 1 Inleiding... 7 2 Materiaal en methode... 8 2.1 Gebiedsbeschrijving 8 2.2 Bodemgeografisch onderzoek 9 2.3 ph profielen 9 2.4 Typering grondwater 9 2.5 Bodembemonstering 10 3 Resultaten ecopedologisch onderzoek...12 3.1 Bodem en grondwatertrappen 12 3.2 ph profielen 13 3.3 Grondwatermonsters 13 3.3.1 Aandelen referentiewatertypen 13 3.3.2 Bemestingsinvloed 14 3.4 Kwelverschijnselen 14 3.5 Zuurbuffer 14 3.6 Veldwaarnemingen 15 4 Beoordeling fosfaattoestand...17 4.1 Fosfaattoestand 17 4.2 Interne eutrofiëring 19 5 Ecopedologische geschiktheid...21 5.1 Synthese 21 5.1.1 Kwelinvloed 21 5.2 Conclusies en aanbevelingen 24 Literatuur...27 Bijlage 1 Analyseresultaten bodemmonsters...29 Bijlage 2 ph profielen met watertypen en zuurbuffer...31 Bijlage 3 Beoordeling kansrijkdom voor schrale vegetaties op basis van de fosfaattoestand...39 Bijlage 4 Kaarten...41

1 Inleiding Natuurmonumenten heeft onlangs 2 ha natuurgebied (de Bondte Vos) in eigendom gekregen, waarin een kern blauwgrasland. Natuurmonumenten beheert dit gebied sinds 2006. De kern blauwgrasland is nog in redelijk goede staat met diverse kenmerkende soorten (o.a. gevlekte orchis, welriekende nachtorchis en moerasstreepzaad). Sinds de jaren 70 zijn echter ook al diverse soorten (bv. Vetblad en parnassia) verdwenen. In 2007/2008 is door Alterra onderzoek verricht naar de natuurpotenties in het nabijgelegen Zwartebroek (Van Delft et al. 2007). Natuurmonumenten heeft de Provincie verzocht voor de Bondte Vos eenzelfde soort onderzoek te verrichten. Provincie Gelderland onderschrijft de urgentie voor nader onderzoek en heeft DLG opdracht gegeven voor het uitvoeren van deze opdracht. Een eerste verkenning is uitgevoerd door DLG (Huijskes 2008). Naar aanleiding daarvan is besloten een aanvullend bodemkundig/hydrologisch onderzoek uit te laten voeren. Het onderzoek wordt verder begeleid door Natuurmonumenten en het Waterschap Vallei en Eem. Door DLG is aan Alterra opdracht verleend om de natuurpotenties van de Bondte Vos en directe omgeving nader te onderzoeken. Doel van het onderzoek is om duidelijk te krijgen hoe de huidige kern blauwgrasland kan worden behouden en eventueel ontwikkeld, wat daarvoor intern en extern aan maatregelen gewenst is en wat voor natuurdoelen kunnen worden gerealiseerd in een situatie met of zonder afgraving. De voorkeur gaat hierbij uit naar het behouden en ontwikkelen van de huidige kern blauwgrasland. Hierbij is het onderzoek uitgebreid met een aantal percelen in de directe omgeving om de onderlinge relaties goed in beeld te krijgen. Dit onderzoek is uitgevoerd als uitbreiding bij het eerder genoemde onderzoek in Zwartebroek. Voor de beschrijving van methoden wordt zoveel mogelijk verwezen naar dat onderzoek. Natuurpotentie Bondte Vos 7

2 Materiaal en methode In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van De Bondte Vos en wordt summier aangegeven welke methoden toegepast zijn in het onderzoek. Omdat deze grotendeels gelijk zijn aan het onderzoek in Zwartebroek en Allemanskamp wordt voor de beschrijving van de methoden verwezen naar Alterra-rapport 1550 (Van Delft et al. 2007). 2.1 Gebiedsbeschrijving De Bondte Vos omvat een aantal percelen ten noorden van Zwartebroek. De kern van De Bondte Vos (ca 2 ha) omvat een blauwgrasland en enkele meer of minder schrale graslanden. Een deel van deze graslanden kent een relatief extensief beheer en wordt begraasd met schapen. Ook een laagte met elzenbroek en rietmoeras behoort hiertoe. Deze gronden zijn onlangs in bezit gekomen van Natuurmonumenten. Ca 1 ha landbouwgrond was reeds langer in bezit van natuurmonumenten. De omliggende percelen hebben een landbouwkundig gebruik en worden deels intensief bemest. Het onderzochte blok omvat 8,7 ha. Op de bodemkaart schaal 1 : 50 000 (Van het Loo 1997)staan gooreerdgronden (pzn23) en venige beekdalgronden (ABv) vermeld met grondwatertrap II, III en IIIb. Dit geeft aan dat het gebied ten tijde van de bodemvorming nat geweest is, waardoor veenvorming kon optreden, maar dat er waarschijnlijk geen sprake is geweest van een sterke regionale kwel omdat beekeerdgronden vrijwel niet voor komen. Dat is wel het geval ten zuiden en noord-oosten van het complex. Uit het vooronderzoek door DLG (Huijskes 2008) blijkt dat de achteruitgang van het gebied vooral toe te schrijven lijkt aan verdroging maar dat ook vermesting, verzuring en verstoring een rol kunnen spelen. Bij vermesting wordt naast een hoge bemestingstoestand van de landbouwgronden o.a. gedacht aan interne eutrofiëring door veraarding van veen. Ook is het mogelijk dat vuile kwel optreedt vanuit de landbouwgronden op de hogere dekzandgronden naar het laaggelegen blauwgrasland en broekbos. Verzuring zou kunnen plaatsvinden als gevolg van de vorming van neerslaglenzen. In een peilbuis ten zuiden van het gebied komt een geringe fluctuatie voor hetgeen door Huijskes wordt toegeschreven aan mogelijke regionale kwel, waarbij door ontwatering de GHG is verlaagd. Door Huijskes wordt verdroging van De Bondte Vos vermoed. Wat zich kan uiten door te weinig kwel (kwaliteit) of te lage grondwaterstanden (kwantiteit). Tijdens een veldbezoek door DLG eind maart 2008 stond er in de Bondte Vos nog water op maaiveld. Eind mei was het echter al erg droog (mondeling mededeling Ellen ter Stege). Eén van de verklaringen hiervoor wordt gezocht in de meteorologische Natuurpotentie Bondte Vos 8

omstandigheden. Maart 2008 was zeer nat, maar mei 2008 was uitzonderlijk warm (warmste in ruim een eeuw), zeer zonnig en erg droog (bron www.knmi.nl). Als mogelijke oplossing voor verdroging zou volgens Huijskes overwogen kunnen worden de grote waterloop die langs de zuidwestrand van De Bondte Vos loopt te dempen of verondiepen, maar dat zou niet kunnen zonder nadelige gevolgen voor de aangrenzende landbouwpercelen. 2.2 Bodemgeografisch onderzoek Het bodemgeografisch onderzoek is op dezelfde wijze uitgevoerd als in Zwartebroek (Van Delft et al. 2007). Er zijn hiervoor op 18 juli 2008 24 beschreven boringen verricht to ca 150 cm mv. Aanvullend zijn 14 niet beschreven boringen verricht om kaartvlakken beter af te kunnen grenzen. Op basis van deze informatie en het AHN bestand zijn de bodemkaart (kaart 1) en grondwatertrappenkaart (kaart 2) getekend. De boorpunten zijn aangegeven op kaart 3. De boorbeschrijvingen worden in een Excel bestand aan de opdrachtgever geleverd. 2.3 ph profielen Bij 10 boorpunten is het ph profiel bepaald. Dit betreft de 4 punten waar een watermonster genomen is en de beschreven boringen binnen het kerngebied. Op kaart 3 zijn de locaties met een groene ruit aangegeven. De in het veld gemeten waarden zijn opgenomen in Tabel 3. Het ph verloop is grafisch weergegeven in 0. 2.4 Typering grondwater Op 4 locaties is een watermonster genomen van het grondwater direct onder GLG niveau. Hiervoor is in een boorgat met behulp van een rhizosampler een watermonster opgezogen. Het voordeel van deze methode is dat het monster van een beperkt dieptebereik (10 cm) genomen is en direct gefiltreerd. Omdat met een kleiner monster volstaan kan worden is ook de kans dat water van ondiepere lagen mee bemonsterd wordt gering. De watermonsters zijn op dezelfde wijze geanalyseerd en geïnterpreteerd als de watermonsters van Zwartebroek en Allemanskamp. De vertaling naar hydrotypen via het ph profiel is iets aangepast, mede door de nauwkeuriger bemonsteringstechniek. Om na te gaan of er sprake is van uitspoeling van fosfaat uit de landbouwgronden is aanvullend ook de concentratie Ortho-P in het grondwater bepaald. Natuurpotentie Bondte Vos 9

2.5 Bodembemonstering Op 8 locaties zijn bodemmonsters van de bovengrond genomen en op 7 locaties ook nog van de laag onder de bovengrond. Bij BV18 dat in een schraal grasland gelegen is, is alleen de bovengrond bemonsterd omdat uitspoeling van fosfaat hier niet verwacht wordt. De locaties van de bodemmonsters is op kaart 3 aangegeven. Elk monster bestaat uit 10 submonsters die samengevoegd zijn tot een mengmonster. Er zijn dus 15 mengmonsters geanalyseerd van 150 submonsters. De bodemmonsters zijn op dezelfde wijze geanalyseerd en geïnterpreteerd als in Zwartebroek en Allemanskamp. In tegenstelling tot het vorige onderzoek is de calciumverzadiging in alle 15 bodemmonsters bepaald. Aangepaste weergave P beschikbaarheid Voor het bepalen van de P beschikbaarheid zijn verschillende analysemethoden in gebruik. In dit onderzoek wordt het Pw getal gebruikt, maar in andere studies wordt ook wel P-Olsen gebruikt. Om vergelijking met de P-Olsen bepalingen mogelijk te maken zijn de Pw bepalingen naast de gebruikelijke eenheid mg P 2 O 5 /l grond ook uitgedrukt in µmol P/l grond. Omdat met de P-Olsen een grotere hoeveelheid P wordt ontsloten dan met Pw kunnen deze waarden niet zonder meer met elkaar vergeleken worden. Daarvoor is een relatie tussen Pw en P-Olsen afgeleid uit analysegegevens van Alterra (Chardon et al. in pres). Hieruit blijkt dat met de P- Olsen extractie ongeveer 2,5 keer zoveel fosfaat wordt gemeten dan met Pw (zie Figuur 1). Natuurpotentie Bondte Vos 10

25 Pw (mg/kg grond) 20 15 10 5 y = 0.38x R 2 = 0.86 0 0 10 20 30 40 50 P-Olsen (mg/kg grond) Figuur 1Relatie tussen P-Olsen en Pw. Gebaseerd op data uit Sival et al. 2004 1. Uit gezamenlijk onderzoek van Alterra en B-WARE is voor blauwgrasland een optimum van 250 µmol P/l droge bodem op basis van Olsenextractie gevonden (Hommel et al. 2006; Bobbink et al. 2007). Dat komt overeen met 100 µmol /l grond bij een Pw bepaling. Het bereik van P-Olsen in dat onderzoek bedroeg 100 tot 400 µmol/l. Deze grenswaarden liggen boven de grenswaarde die in de Alterrabeoordeling geldt voor de klasse zeer gunstig bij Pw = 5 mg P 2 O 5 /l grond of 70 µmol /l grond. In Tabel 1 worden de verschillende grenswaarden met elkaar vergeleken. Tabel 1 Vergelijking grenswaarden voor beschikbaar P. Pw grenswaarden P-Olsen Grenswaarden mg P2O5/l grond mg P/l µmol P/liter grond µmol P/liter grond Alterra 5 2,18 70 176 Zeer gunstig 10 4,36 141 352 Gunstig 20 8,73 282 705 Redelijk gunstig Bobbink et al. 2007 100 250 Blauwgrasland 1 In de figuur zijn beide P bepalingen uitgedrukt in mg P/kg grond. De verhouding is gelijk wanneer deze uitgedrukt zou zijn in µmol/liter. Natuurpotentie Bondte Vos 11

3 Resultaten ecopedologisch onderzoek 3.1 Bodem en grondwatertrappen De bodemeenheden en grondwatertrappen zijn weergegeven op kaart 1 en 2. In Tabel 2 is de oppervlakte verdeling opgenomen van de gekarteerde bodemeenheden en grondwatertrappen. Voor een beschrijving wordt verwezen naar rapport 1550. Tabel 2 Oppervlakteverdeling bodemeenheden en grondwatertrappen. Bodem Totaal GWT Totaal tzn33 4,265 wia 0,149 tzn35 1,949 IIa 0,819 czn33 1,049 IIIa 3,402 tzg35 0,12 IIIb 2,785 vwz 0,539 IVu 0,422 zwz 1,007 VIo 1,500 Vz 0,149 Water 0,039 Water 0,039 Eindtotaal 9,117 Eindtotaal 9,117 Hoewel deze gedetailleerde kaarten (schaal 1 : 5.000) niet goed te vergelijken zijn met de Bodemkaart van Nederland kan wel gesteld worden dat beide kaarten een vergelijkbaar beeld geven, met gooreerdgronden en moerige gronden. Het lijkt er wel op dat het oppervlakte moerige gronden is afgenomen. Deze zijn nu vooral beperkt tot de laaggelegen kern en een slenkvormige laagte in het noordwesten, waarin zelfs nog een veengrond met 80 tot 120 cm veen is aangetroffen (BV15). Het moerige materiaal in de broekeerdgronden is sterk veraard. Interne eutrofiëring als gevolg van mineralisatie van veen is daarom niet te verwachten. Het voorkomen van gooreerdgronden als belangrijkste bodemtype geeft aan dat er waarschijnlijk weinig regionale kwel aanwezig is in het gebied. Voor zover kwel aanwezig is, is de aanvoer van ijzer niet zo groot geweest dat op grote schaal beekeerdgronden gevormd zijn. Onder gooreerdgronden in het centrale deel van De Bondte Vos is een lössleemlaag aangetroffen die van invloed zou kunnen zijn op de grondwaterstromen in het gebied. Één perceel aan de oostrand (bij BV02 en BV03) is verwerkt en enkele percelen aan de zuid en oostrand (bij BV04 en BV07) zijn opgehoogd. De dikte van de bovengrond is per boring weergegeven op kaart 4. Natuurpotentie Bondte Vos 12

3.2 ph profielen De veldmetingen van de bodem-ph staan in Tabel 3. In 0 zijn deze, samen met watertypen en calciumverzadiging uitgezet in schematische profielen. In totaal zijn 89 ph bepalingen gedaan. In 5.1 wordt de relatie van de ph profielen met de aangetroffen watertypen beschreven om tot een synthese van de ecopedologische geschiktheid te komen. Tabel 3Veldmetingen van de bodem ph in 10 profielen. Diepte (cm) 5 15 20 25 35 55 75 100 125 150 BV06 4,5 5,2 5,1 5,0 5,0 5,3 5,8 5,8 5,5 BV10 4,9 5,0 5,2 5,4 5,6 5,8 5,8 5,7 5,5 BV17 4,3 4,5 4,6 4,6 4,8 5,0 5,0 5,0 5,2 5,2 BV18 4,3 4,5 4,6 4,7 4,7 4,6 4,8 4,9 BV15a 4,3 4,7 4,9 5,0 5,0 5,5 5,0 5,0 BV19 4,5 4,7 4,9 5,0 4,9 4,9 4,9 5,0 5,2 5,2 BV20 4,3 4,4 4,5 4,5 4,8 4,9 4,9 5,0 5,0 BV21 4,0 4,2 4,3 4,4 4,5 4,7 5,0 5,0 BV22 5,2 5,3 5,4 5,5 5,7 6,0 6,5 6,7 7,0 BV23 4,2 4,4 4,6 4,7 5,0 4,8 5,0 5,0 5,0 3.3 Grondwatermonsters Tabel 4 Analyseresultaten watermonsters Code EC Cl Ca K Mg Na S ph IC P-PO4 µs/cm mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l BV06 768 9,9 112,0 26,4 17,9 14,1 3,1 7,7 76,8 22,7 BV10 522 30,0 66,6 11,1 7,4 43,6 2,4 7,3 50,4 0,336 BV15a 199 3,9 38,7 2,6 3,5 1,9 6,2 7,3 16,9 0,214 BV18 145 3,0 29,9 0,2 1,5 1,4 4,6 7,1 13,6 0,008 De analyse resultaten van de grondwatermonsters staan in Tabel 4. In de volgende paragrafen wordt de interpretatie gegeven. 3.3.1 Aandelen referentiewatertypen Tabel 5 Resultaten MAION berekeningen. K+A K-A IR Verwantschap referentie (%) Aandelen (%) Monster meq/l K+A% % ATM RHLOB THX LI-DU LI-AN ATM DU Rijn BV06 14,9 12,1 95,2-62,6 55 49,2 81,1 97 0 95 5 BV10 10,9 12,3 79,7-50,5 56,1 31,1 90 94,1 0 90 10 BV15a 4,1 15,1 94,6-40,3 15,9-6,9 89,9 86,3 55 45 0 BV18 3 11,5 94,6-36 13,5-11,5 90,1 84,6 65 35 0 Natuurpotentie Bondte Vos 13

Uit de resultaten van de MAION berekeningen in Tabel 5 blijkt dat in alle monsters een duidelijk aandeel van zacht grondwater (referentie LI-DU; Hoge Duvel) is te herkennen. Bij BV06 en BV10 is dit duidelijk dominant, bij de overige twee monsters valt een aanzienlijke bijmenging van neerslagwater te zien. Deze monsters komen uit de kern van Bondte Vos (BV18) en van de flank van de slenkvormige laagte bij BV15a. Hier is kennelijk sprake van neerslaglenzen. Ondanks de aanwezigheid van een vrij groot aandeel neerslagwater is de verwantschap met zacht grondwater (LI- DU) groot. Dit kan verklaard worden uit het feit dat door de lage ionconcentratie van neerslagwater het karakter van grondwater weinig veranderd. Er treedt wel een verdunningseffect op. Dit werd ook gesignaleerd in Zwartebroek (Van Delft et al. 2007). 3.3.2 Bemestingsinvloed De beide monsters die onder landbouwgronden genomen zijn (BV06 en BV10) laten enige beïnvloeding zien door bemesting (aandeel Rijn in Tabel 5). Ook de concentraties van een aantal ionen wijzen in die richting. Dit geldt voor Cl, Na, K en P. Bij BV06 is het fosfaatgehalte erg hoog (22,7 mg/l). Hier is duidelijk sprake van uitspoeling van fosfaat uit de bovengrond. In de schapenwei bij BV15a zijn de concentraties van genoemde ionen ook enigszins verhoogd, maar bij de MAION berekening leidt dit niet tot een herkenbaar aandeel verontreiniging (0% Rijnwater). Onder het soortenarm blauwgrasland bij BV18 wordt schoon water aangetroffen, weliswaar met een vrij groot aandeel neerslagwater. Er is kennelijk geen sprake van vuile kwel. 3.4 Kwelverschijnselen Tijdens het veldwerk zijn nergens zgn. kwelverschijnselen in oppervlaktewater waargenomen. Mogelijk komt dat omdat het kwelwater, voor zover aanwezig, arm is aan ijzer. Dat verklaart ook het ontbreken van ijzerrijke bovengronden en beekeerdgronden. 3.5 Zuurbuffer De analyseresultaten van de bodemmonsters zijn opgenomen in Bijlage 1. Daarbij is ook de calciumverzadiging berekend. In Figuur 2 is de relatie tussen calciumverzadiging en ph-kcl uitgezet tegen een theoretische relatie die gebaseerd is op een groot aantal bodemmonsters uit het Alterra-archief. Per locatie zijn deze relaties ook uitgezet bij de ph-profielen in Bijlage 2. Bij alle monsters is de calciumverzadiging hoger dan 30%. Dit betekent dat hier de zuurgraad gebufferd Natuurpotentie Bondte Vos 14

wordt door calciumomwisseling aan het adsorptiecomplex. Binnen het kerngebied van De Bondte Vos (BV15a, BV18, BV20 en BV23) worden wel lagere waarden gevonden dan in de landbouwgronden ten zuiden en oosten hiervan (BV03, BV07, BV08 en BV10). Dit is een aanwijzing voor het voorkomen van een neerslaglens in dit deel van het gebied. De vier locaties in de landbouwgronden hebben een hoge zuurbuffer. Dat geldt zeker voor BV07. Overal is de calciumverzadiging en de ph- KCl van de ondergrond hoger dan van de bovengrond. Dit komt door een grotere neerslaginvloed in de bovengrond en zuurproductie in de wortelzone. Zuurbuffer bodem 8,0 7,0 BV07 6,0 ph-kcl 5,0 4,0 BV20 BV23 BV18 BV10 BV03 BV15a BV08 3,0 2,0 0 20 40 60 80 100 Ca-verz (%) Theoretisch Ca-verz = 30% Bovengronden Ondergronden Figuur 2 Relatie tussen calciumverzadiging en ph-kcl voor alle monsters. 3.6 Veldwaarnemingen In deze paragraaf zijn waarnemingen opgenomen die van belang kunnen zijn voor de interpretatie van de meetgegevens maar niet systematisch zijn opgenomen. Vegetatie Het perceel waarin BV21 ligt is te beschouwen als de kern van De Bondte Vos. Hierin komt een blauwgrasland voor met veel Veldrus en Wederik. Op plekken ook vrij veel Blauwe knoop. Verder Blauwe zegge, Tormentil, Engelwortel, een enkele orchidee (uitgebloeid, niet gedetermineerd) en op plaatsen veel veenmos. Ook in het noorden van het perceel waar boring BV18 in ligt komen plekken voor met kenmerken van een soortenarm blauwgrasland met Veldrus, veel (Zwarte?) zegge. Verder Moerasrolklaver, Natuurpotentie Bondte Vos 15

Moerasstruisgras, Tormentil, wat Biezenknoppen, Kattestaart, Witbol en Kale jonker. Ten zuiden van BV18 oprukkende Pitrus. Langs de westrand tegen intensieve landbouw oprukkende Brandnetels op hogere strook (opgehoogd). De overige graslanden zijn over het algemeen soortenarm. BV22 ligt in een elzenbroekbos met stammen van ca 10 cm dik. Het is waarschijnlijk 10/20 jaar geleden afgezet. Er komt een struiklaag voor met Geldersche roos en Zwarte bes. Verder veel pollen Zegge, wat Blaaszegge, Moerasspirea en Bitterzoet. Op open plekken veel Riet. Bij elzenstoven ook stekelvarens. Het kan beschouwd worden als Zwarte bes - Elzenbroek wat indicatief is voor lichte verdroging vanuit Elzenzegge-Elzenbroek (Stortelder et al. 1998). Beheer Het blauwgrasland bij BV21 wordt jaarlijks gehooid. De percelen van de Bondte Vos waarin boringen BV15, VB17, BV18 en BV19 liggen zijn tot nu toe in gebruik als schapenwei en waarschijnlijk niet erg intensief bemest. Ten tijde van de bemonstering in augustus 2008 waren de percelen waar boring BV20 en BV23 in liggen gemaaid. Hierbij zijn, met name in de lagere randen, diepe rijsporen ontstaan. De humeuze bovengronden zijn hier erg gevoelig voor spoorvorming als gevolg van een geringe draagkracht. Het perceel waar boring BV02 en BV03 in liggen is in gebruik als paardenwei, de overige percelen kennen een agrarisch beheer. Waterhuishouding Het laaggelegen kerngebied wordt via een complex van sloten en greppels in noordoostelijke richting ontwaterd. De sloten en greppels in het kerngebied hebben geen aansluiting op de grote watergang die van zuidoost naar noordwest door het gebied loopt. In het perceel waar BV18 en BV19 liggen is het zuidelijk deel (bij BV19) in het verleden bezand, waardoor een zwz ontstaan is (broekeeerdgrond met een zanddek). In het noordelijk deel rond BV18 is dat niet het geval. Hier komt een broekeerdgrond met een moerige bovengrond (vwz) voor, met uitzondering van de zuidwestrand van dit perceel, waar, langs de perceelsgrens een strook van enkele meters breed wel is bezand, mogelijk om als ontsluitingspad te dienen. Deze strook fungeert tevens als een soort dijkje, waardoor eventueel vuil water uit de hoofdwatergang bij hoge waterstanden niet het perceel in kan stromen. Tijdens het veldwerk kon niet vastgesteld worden hoe de interne afwatering binnen het kerngebied functioneert. Het voorkomen van neerslaglenzen duidt er op dat hier veel neerslagwater wordt vastgehouden. Natuurpotentie Bondte Vos 16

4 Beoordeling fosfaattoestand 4.1 Fosfaattoestand Voor elk bemonsterd perceel zijn de resultaten van de fosfaatanalyses geïnterpreteerd volgens de criteria in rapport 1550 en samengevat in Bijlage 3. Bij het opstellen van het advies is vervolgens beoordeeld of de natuurdoelen haalbaar lijken met de huidige eigenschappen van de bovengrond. Als dat het geval is, hoeven geen aanvullende maatregelen genomen te worden en zal de gewenste fosfaattoestand reeds aanwezig zijn of met een verschralingsbeheer binnen 10 jaar gerealiseerd kunnen worden. Als de huidige bovengrond niet geschikt is dan wordt gekeken of deze door uitmijnen binnen 10 jaar is te verbeteren en naar de geschiktheid van de laag onder de bouwvoor. Als die tweede laag wel geschikt is kan afgraven van de bouwvoor overwogen worden. Indien ook deze laag niet geschikt is heeft afgraven geen zin tenzij men het afgraven tot grote diepte wil voortzetten. Zo niet, dan kan overwogen worden of via uitmijnen alsnog de gewenste fosfaattoestand bereikt kan worden. Wanneer dat laatste ook niet het geval is, dan zijn de perspectieven voor natuurontwikkeling nihil. In dat geval kan beter een andere bestemming voor het terrein gezocht worden of kan de ambitie van de natuurdoelen naar beneden worden bijgesteld. Kwelgevoede zandgronden >= 5% os R 2 = 89,2 % 0,5 100 0,4 80 Bovengrond 0,3 60 Ondergrond PSI 0,2 40 PSD (%) Grens Pw Grens Pw 100 µmol/l Grens PSI Model 0,1 20 0,0 0 0 200 400 600 800 1000 1200 Pw (µmol/l grond) Figuur 3 Relatie tussen fosfaatverzadigingsgraad (PSD) en actuele beschikbaarheid (Pw) voor alle bodemmonsters. Het bodemmonster uit de kern van Bondte Vos (BV18) bevindt zich linksonder in de grafiek en heeft dus een zeer gunstige fosfaattoestand. Natuurpotentie Bondte Vos 17

In Figuur 3 is de relatie tussen de fosfaatverzadigingsgraad (PSD) en de actuele beschikbaarheid (Pw) uitgezet voor alle monsters. Het Pw-getal is, uitgezet in µmol/l (zie 2.5). In de grafiek zijn de gebruikelijke grenswaarden voor Pw en PSD uitgezet. Tevens is de grenswaarde voor Pw = 100 µmol/l uitgezet die overeen komt met 250 µmol/l bij P-Olsen extractie wat gezien wordt als optimale waarde voor blauwgrasland (Hommel et al. 2006; Bobbink et al. 2007). Behalve de monsters uit Bondte Vos is een langmuir-adsorptieisotherm uitgezet die de relatie tussen beschikbaar fosfaat (Pw) en geadsorbeerd fosfaat (PSI of PSD) beschrijft. Deze isotherm is gebaseerd op een groot aantal monsters uit kwelgevoede zandgronden in de Alterra-database en laat zien dat bij een lage fosfaatverzadigingsgraad de hoeveelheid beschikbaar fosfaat op een laag niveau gebufferd wordt. Bij een hogere verzadigingsgraad neemt het beschikbaar fosfaat sterk toe. Met uitzondering van BV18, in een schapenwei met soortenarm blauwgrasland in de kern van Bondte Vos is de actuele fosfaattoestand van de bovengrond overal te hoog voor blauwgrasland (zie ook Bijlage 3). Bij BV15a, in de schapenwei in het noordwesten zou de fosfaattoestand door uitmijnen voldoende verlaagd kunnen worden. Omdat de percelen bij BV15, BV17, BV18 en BV19 lange tijd als schapenwei in gebruik zijn geweest en de fosfaattoestand hier laag of matig is, kan een verschralings beheer, eventueel voorafgegaan door uitmijnen effectief zijn. Het pleksgewijs voorkomen van soortenarm blauwgrasland bij BV18 is daar een aanwijzing voor. In alle andere bovengronden, inclusief de percelen bij BV20 en BV23 die aan de noordoostkant van het blauwgrasland en broekbos van Bondte Vos liggen en het landbouwperceel van Natuurmonumenten bij BV06 is de fosfaattoestand zo hoog dat verschralen of uitmijnen geen uitzicht biedt op een voldoende lage fosfaattoestand. Met name het omlaag brengen van de fosfaatverzadigingsgraad zal bij uitmijnen naar verwachting 10 tot 20 jaar duren. In Figuur 4 is de PSD in de 2 e laag vergeleken met die van de bovengrond. Binnen de landbouwgronden (met uitzondering van BV10) is ook in de ondergrond de PSD zeer hoog. Hier is dus duidelijk sprake van uitspoeling van fosfaat. In de paardenwei bij BV03 is de PSD in de ondergrond hoger dan in de bovengrond. Hier heeft kennelijk een verschraling van de bovengrond plaatsgevonden. Ook de Pw is hier in de bovengrond lager (37 mg P 2 O 5 /l) dan in de ondergrond (58 mg P 2 O 5 /l). Dat is nog steeds ver boven de norm. Uitspoeling van fosfaat in het perceel waar BV08 ligt werd ook al vastgesteld aan het hoge P-gehalte van het watermonster bij BV06. Bij BV10 is, ondanks het intensieve landbouwkundige gebruik veel minder sprake van uitspoeling. In laag 2 is PSD 20,4 % en Pw 12 mg P 2 O 5 /l. Dat betekent dat afgraven van de bouwvoor hier wel tot een schrale situatie kan leiden. Dat geldt ook voor de percelen die grenzen aan de kern van Bondte Vos (BV20 en BV23). De bovengrond is hier door intensieve bemesting weliswaar sterk verrijkt, maar de uitspoeling lijkt mee te vallen. Natuurpotentie Bondte Vos 18

100 80 BV08 PSD (%) bovengrond 60 40 BV10 BV23 BV20 BV15 BV07 BV03 Bodemmonsters Grens PSD Gelijke waarden 20 0 0 20 40 60 80 100 PSD (%) laag 2 Figuur 4 Vergelijking fosfaatverzadiging bovengrond en 2e laag 4.2 Interne eutrofiëring Bij vernatting van fosfaathoudende bodems kan P-mobilisatie optreden. Dit wordt ook wel aangeduid met interne eutrofiëring. Dit wordt deels veroorzaakt door afname van de fosfaatbuffercapaciteit wanneer sulfaatreductie en pyrietvorming optreedt. Alleen bij ijzerarme bodems met minder dan 200 mmol P-ox /kg (of 11,17 gr/kg) kan de fosfaatbuffercapaciteit door pyrietvorming zodanig dalen dat sprake is van interne eutrofiëring (Van Delft et al. 2005). In De Bondte Vos zijn de ijzergehalten veel lager dan 200 mmol/kg. Onder gunstige omstandigheden voor pyrietvorming zou hier dus interne eutrofiëring kunnen plaatsvinden. 1,4 Fe-ox/Al-ox (mmol/mmol) 1,2 1 0,8 0,6 Bovengronden Ondergronden 0,4 0 10 20 30 40 50 60 70 P-buffer (Fe-ox + Al-ox mmol/kg) Figuur 5 Relatie tussen P-buffer en de verhouding tussen ijzer en aluminium in de bodemmonsters. Natuurpotentie Bondte Vos 19

In Figuur 5 is de verhouding tussen oxalaat-extraheerbaar ijzer en aluminium (Feox/Al-ox) uitgezet tegen de fosfaatbuffer (Fe-ox + Al-ox). Als deze verhouding lager is dan 1 wordt de fosfaatbuffer voornamelijk bepaald door Al-hydroxiden, bij een waarde groter dan 1 zijn Fe-hydroxiden belangrijker. Fosfaat dat gebonden is aan Alhydroxiden wordt bij vernatting niet gemobiliseerd omdat aluminium niet gereduceerd wordt. De bovengronden hebben over het algemeen een grotere P- buffer dan de ondergronden. Hierbij speelt ijzer in de bovengrond een grotere rol dan in de ondergrond. Hoewel de ijzergehalten in het grondwater laag zijn heeft er kennelijk toch enige aanrijking van ijzer door kwel in de bovengrond plaatsgevonden. Pyrietvorming en daarmee interne eutrofiëring hangt ook af van de sulfaatgehaltes van het water waarmee vernat wordt. In de watermonsters variëren deze van 0,08 tot 0,19 mmol/l. Dat is vrij laag, maar gezien de lage ijzergehalten in de bodem en de hoge PSD van de bodemmonsters in landbouwgronden en een deel van het kerngebied is niet uitgesloten dat bij permanente vernatting P mobilisatie plaats zal vinden. Daarom is het noodzakelijk te zorgen voor een natuurlijk grondwaterstandsverloop. Wanneer in een natte periode (in de winter) ijzer en fosfaat in oplossing zijn gegaan, zal het ijzer in een drogere periode (in de zomer) bovenin het profiel weer neerslaan waarbij de fosfaatbuffercapaciteit toeneemt en de beschikbaarheid van fosfaat afneemt. Ook vanwege de afvoer van aldus gemobiliseerd fosfaat is het belangrijk te zorgen voor een goede afwatering in de winter. Natuurpotentie Bondte Vos 20

5 Ecopedologische geschiktheid 5.1 Synthese Op basis van de bodem- en grondwatertrappenkaart kan gesteld worden dat grote delen van De Bondte Vos, maar ook van de aangrenzende landbouwgronden in principe geschikt zijn voor blauwgrasland (zie ook rapport 1550). Dat geldt vooral voor de kaartvlakken met grondwatertrap IIa en IIIa. Bij grondwatertrap IIIa is de GLG over het algemeen ook niet dieper dan 80 à 90 cm mv. wat voor blauwgrasland op zandgronden niet te diep is. Ook bij grondwatertrap IIIb kan nog een drogere vorm van blauwgrasland voorkomen. Dat is bijvoorbeeld het geval in Allemanskamp (Van Delft, Stoffelsen et al. 2007). Of behoud of ontwikkeling van blauwgrasland mogelijk is zal voornamelijk afhangen van de zuurgraad (kwel) en voedselrijkdom (P-toestand). 5.1.1 Kwelinvloed Hoewel er geen aanwijzingen zijn voor een grote invloed van hard kwelwater blijkt toch wel dat er overal zacht grondwater ondiep onder het gebied voor komt. Voor de vier watermonsters is dit beschreven in 3.3.1. Bij BV15a en BV18 werd wel een bijmenging van neerslagwater gevonden. Door vergelijking van de bodem-ph op de diepte waar het watermonster genomen is (rond GLG niveau) kan ook voor andere locaties waar het ph-profiel is bepaald een voorspelling gedaan worden van het aandeel neerslag of zacht grondwater. Hiervoor zijn in Figuur 6 de relaties uitgezet tussen bodem ph en aandelen referentiewatertypen bij de watermonsters. Op kaart 5 is dit door middel van gekleurde rondjes aangegeven in alle locaties waar een ph profiel bepaald is. 100 90 80 70 % Referentietype 60 50 40 30 20 10 0 4 4,5 5 5,5 6 Bodem ph op GLG niveau Aandeel neerslag Aandeel Lithotroof Lineair (Aandeel neerslag) Lineair (Aandeel Lithotroof) y = 50,541x - 199,72 R 2 = 0,994 y = -57,436x + 332,26 R 2 = 0,9914 Figuur 6 Relatie tussen bodem ph op GLG niveau en aandelen referentiewatertype. Het aandeel neerslagwater rond GLG niveau is indicatief voor de vorming van neerslaglenzen en komt ook tot uiting in de calciumverzadiging (Figuur 7). Voor de Natuurpotentie Bondte Vos 21

bovengronden is duidelijk dat een groter aandeel neerslag gepaard gaat met een lagere calciumverzadiging. Omdat de calciumverzadiging nog steeds vrij hoog is (> 30%) blijft de ph toch gebufferd (zie Figuur 2). Voor de ondergrond lijkt deze relatie minder goed op te gaan. Dat wordt vooral veroorzaakt door het ondergrondmonster van BV15a, waar ondanks een aandeel van 51% neerslag toch een hoge calciumverzadiging voor komt. 90 80 70 Calciumverzadiging 60 50 40 30 20 10 Bovengronden Ondergronden Lineair (Bovengronden) Lineair (Ondergronden) y = -0,3433x + 62,222 R 2 = 0,7289 y = -0,0002x + 69,412 R 2 = 3E-07 0 0 20 40 60 Aandeel neerslag Figuur 7 Relatie tussen het aandeel neerslagwater en de calciumverzadiging. In rapport 1550 zijn op basis van de watertypering en ph profielen zgn. Hydrotypen onderscheiden. Omdat voor Bondte Vos de watermonsters nauwkeuriger zijn genomen kan de relatie tussen bodem ph en hydrotype beter bepaald worden. Ook is inmiddels meer ervaring opgedaan met dit instrument, o.a. bij Wielrevelt (Van Delft et al. 2008). Daarvoor zijn de criteria aangepast (zie Tabel 6). Op kaart 5 is met een gekleurde stip het hydrotype weergegeven. Bij 6 locaties komt kwelinvloed tot bovenin het profiel voor, Bij 6 locaties is sprake van een diepe neerslaglens en bij 1 locatie (BV15a) is de neerslaglens minder diep doorgedrongen. Dat is een verklaring voor de relatief hoge calciumverzadiging in de ondergrond van dit punt. De gemiddelde ph profielen per hydrotype zijn uitgezet in Figuur 8. Tabel 6 Sleutel voor hydrotypen in Wielrevelt (Van Delft et al. 2008). Hydrotype ph profiel (bodem) Code % lithotroof ph max ph 0-20 ph 20 - GLG Omschrijving Kw 10% 5,5 5,0 5,5 Kwelinvloed in wortelzone Kwelinvloed aanwezig, Ro 10% 5,5 < 5,0 5,5 ondiepe regenwaterlens Rd 10% 5,5 < 5,0 < 5,5 Kwelinvloed aanwezig, diepe regenwaterlens Me < 10% 5,5 5,0 < 5,5 Mengwater In < 10% < 5,5 < 5,0 < 5,5 Infiltratieprofiel Natuurpotentie Bondte Vos 22

Kw Rd 0 ph bodem 4 5 6 7 0 ph bodem 4 5 6 7 20 matig zuur zwak zuur neutraal 20 matig zuur zwak zuur neutraal 40 40 Diepte (cm - mv.) 60 80 Diepte (cm - mv.) 60 80 100 100 120 120 Ro 0 ph bodem 4 5 6 7 20 matig zuur zwak zuur neutraal Diepte (cm - mv.) 40 60 80 100 Figuur 8 Gemiddelde ph profielen per hydrotype (Kw = kwel; Rd = Diepe neerslaglens; Ro = ondiepe neerslaglens.) Uit het voorgaande blijkt dat kwelinvloed vooral merkbaar is buiten het kerngebied van Bondte Vos. Hier is de neerslaginvloed nergens tot op GLG niveau doorgedrongen. Voor zover de stijghoogte onvoldoende is om het kwelwater tot bovenin het profiel te laten doordringen, wordt door capillaire nalevering een goede zuurbuffer en vochttoestand gewaarborgd. In de graslanden van het overwegend lager gelegen kerngebied zijn wel neerslaglenzen gevormd. Dit is de oorzaak van de achteruitgang van het blauwgrasland. De grondwaterstanden zijn hier niet te laag, maar de invloed van stagnerend neerslagwater is groot, waardoor de waarschijnlijk toch al geringe kwelflux wordt weggedrukt. Het is niet duidelijk of de aanwezige sloten goed functioneren voor het afwateren van neerslag. Hierdoor fungeert de kern als een badkuip waar alle neerslag achterblijft. Natuurpotentie Bondte Vos 23

Een uitzondering op deze vorming van neerslaglenzen wordt gevormd door het broekbos bij BV22. De vegetatie (Zwarte bes Elzenbroek) wijst weliswaar op een lichte verdroging maar van verzuring door neerslaglenzen is hier geen sprake. Dit is opvallend omdat het het laagste deel van de kern van Bondte Vos betreft en neerslagwater hier zou kunnen accumuleren. Mogelijk is hier de oppervlakkige afwatering beter dan in de graslandpercelen. Het grondwater komt dicht bij maaiveld voor (GLG = 55 cm mv.), waardoor de bodem het grootste deel van het jaar volledig verzadigd is met grondwater. Bij gebrekkige afwatering zou hier een schijf neerslagwater op blijven staan die het kwelwater verdringt. Dat lijkt hier dus mee te vallen. 5.2 Conclusies en aanbevelingen Op basis van de ecopedologische geschiktheid en de fosfaattoestand zoals die in de voorgaande hoofdstukken beschreven zijn, kan een aantal conclusies en aanbevelingen geformuleerd zijn. Op kaart 6 zijn de voorgestelde inrichtingsmaatregelen aangegeven. Blauwgraslandkern De blauwgraslandkern bij BV21 wordt bedreigd door verzuring als gevolg van een neerslaglens in dit deel van het gebied. Bestrijding van deze neerslaglens heeft hier een hoge prioriteit. Voortzetting van het hooilandbeheer is hier verder essentieel. Elzenbroekbos Het elzenbroekbos bij BV22 is licht verdroogd maar niet verzuurd. De verdroging kan bestreden worden door de drainagebasis in het hele complex te verhogen, bijvoorbeeld door het ver-ontdiepen van de sloten, inclusief de hoofdafwatering die daarvoor misschien verlegd moet worden. De afwatering lijkt hier goed te functioneren omdat geen neerslaglens is aangetroffen. Het is wel belangrijk de afwatering hier blijvend te garanderen. Uitbreidingsmogelijkheden schraalgrasland De percelen die nu als schapenwei in gebruik zijn lijken zich te lenen om via een verschralingsbeheer het areaal schraalgrasland uit te breiden. Lokaal komt al een soortenarm blauwgrasland voor. Bij BV20, BV23, maar ook bij BV10 kan door afgraven van de bovengrond een schralere uitgangsituatie ontstaan. Omdat daarbij de profielopbouw grondig verstoord wordt zal eerst een pioniervegetatie ontwikkelen die mogelijk op termijn naar een blauwgrasland kan ontwikkelen. Bij BV19 kan ook overwogen worden het zanddek van de broekeerdgrond te verwijderen waardoor de bodemopbouw vergelijkbaar wordt met die bij BV18 (vwz). Hierbij is het raadzaam om langs de zuidwestrand een strook te handhaven zoals bij BV18 om instroom van voedselrijk water uit de hoofdwaterloop te voorkomen (zie kaart 6). Plaatselijk afgraven van het opgebrachte zanddek kan ook overwogen worden in het lagere deel van het perceel waar BV17 ligt en op de flanken van de laagte bij BV15 (niet de laagte zelf). De eventueel af te graven zanddekken zijn op de bodemkaart herkenbaar aan de code zwz. Natuurpotentie Bondte Vos 24

In de overige percelen zijn geen mogelijkheden om blauwgrasland te ontwikkelen, ook niet na afgraven. Optimaliseren waterhuishouding In het hele gebied kan de kwelinvloed gestimuleerd worden door het verhogen van de drainagebasis. Hiervoor kunnen slootbodems opgehoogd worden. De neerslaglenzen in het kerngebied moeten bestreden worden door in de winter een goede afwatering te verzekeren. Hiervoor moeten de bestaande sloten zodanig ingericht worden dat geen neerslagwater op het land blijft staan. Dit kan per perceel verschillen, afhankelijk van de maaiveldhoogte. Mochten er desondanks toch plassen gevormd worden kunnen die lokaal door ondiepe greppels bestreden worden. Ook voor het tegengaan van interne eutrofiëring is het belangrijk dat een goede afwatering verzekerd is. Om de afwatering goed in te stellen zouden de sloten die het water afvoeren uit het verzuurde kerngebied geschoond moeten worden en goed ingemeten worden ten opzichte van het maaiveld in de percelen en het punt waar het water het gebied kan verlaten. Hiermee moet ook rekening gehouden worden als overwogen wordt om delen van percelen af te graven. Het nieuwe maaiveld mag dan niet lager komen te liggen dan de afwateringsdrempel. De hoogte waarop het peil in de sloten ingesteld kan worden is ook afhankelijk van de stijghoogte van de kwel. Deze is niet exact bekend. Om hier meer inzicht in te krijgen zou een grondwatermeetpunt ingericht moeten worden in de kern van het gebied. Een indicatie kan wel verkregen worden door de stijghoogte van de peilbuis ten zuiden van de Bondte Vos te vergelijken. Deze bedraagt voor de GHG ca 400 cm + NAP en voor de GLG ca 340 cm + NAP (Huijskes 2008). De lagere delen van De Bondte Vos hebben een maaiveldhoogte van ca 350 cm + NAP. Als deze stijghoogten ook gelden in De Bondte Vos zal een verbetering van de afwatering leiden tot een toename van de kwelinvloed. De hoofdsloot die door het gebied stroomt voert ook water aan van buiten het complex. De kwaliteit hiervan is niet onderzocht maar het moet niet uitgesloten worden dat er (te) veel nutriënten in zitten. Het is daarom belangrijk het kerngebied van De Bondte Vos te isoleren van deze waterloop. Het huidige slotenstelsel in het kerngebied staat los van deze waterloop en dat moet ook zo blijven. Een nadelige invloed door grondwaterstroming naar de kern zelf is niet waargenomen. Het grondwater bij BV18 is schoon. Het is wellicht niet nodig deze waterloop te verleggen tenzij delen van het perceel waarin BV10 ligt worden afgegraven omdat deze dan met vuil water geïnundeerd kunnen worden. Als overwogen wordt de slootbodem te verhogen is wellicht ook een omleiding nodig om de bovenstroomse afvoer te garanderen. Natuurpotentie Bondte Vos 25

Beheer Voor het behoud en de ontwikkeling van blauwgrasland is een zorgvuldig hooilandbeheer essentieel. Daarbij is het heel belangrijk de juiste machines met een geringe wieldruk te gebruiken om spoorvorming te voorkomen. Spoorvorming leidt tot structuurbederf van de bodem waarbij minder gewenste soorten als pitrus kunnen optreden. In de huidige schapenweiden treedt plaatselijk ook pitrus op. Dit kan bestreden worden door een maaibeheer. Sinds enkele jaren wordt in deze percelen een gericht maaibeheer toegepast om de pitrus te bestrijden. Dit lijkt effectief te zijn. Om hier een schraal graslandtype te krijgen is een maaibeheer in elk geval nodig. Dit zou in de eerste jaren intensiever kunnen zijn (uitmijnen) om sneller de fosfaattoestand omlaag te brengen. Voortzetting van een begrazingsbeheer biedt hier geen uitkomst. Ook voor gronden die eventueel afgegraven worden zal een maaibeheer nodig zijn om de ontwikkeling naar een schraal grasland te stimuleren en vestiging van pitrus tegen te gaan. Binnen de huidige landbouwgronden zal ook met een verschralingsbeheer of na uitmijnen geen schraalgrasland ontstaan. Het is echter wel zinvol om de bemestingsdruk hier tegen te gaan om uitspoeling naar de lager gelegen gronden in de kern te voorkomen. Beheer houtwallen en elzenbroek Veel perceelscheidingen zijn beplant met houtwallen (vooral els). Ook komt een elzenbroekbos voor dat vroeger als hakhout is beheerd. Dit zijn cultuurhistorisch waardevolle elementen waarvan het zinvol is deze in hakhoutbeheer te houden. Ook vanwege schaduwwerking en het inwaaien van (stikstofhoudend) blad is het zinvol de houtwallen periodiek af te zetten. Natuurpotentie Bondte Vos 26

Literatuur Bobbink, R., M. Hart, M. v. Kempen, F. Smolders en J. Roelofs, 2007. Grondwaterkwaliteitsaspecten bij vernatting van verdroogde natte natuurparels in Noord- Brabant. Nijmegen, B-WARE Research Centre. Rapport: 2007.15 Chardon, W., F. Sival, R. Kemmers, B. v. Delft en K. Gerwin, in pres. "Is het mogelijk om met uitmijnen in plaats van ontgronden voldoende fosfaat kwijt te raken?" De Levende Natuur. Delft, S. P. J. v., R. H. Kemmers en A. G. Jongmans, 2005. Pyrietvorming in relatie tot interne eutrofiëring en verzuring. Wageningen, Alterra. Alterra-rapport: 1161 Delft, S. P. J. v., G. H. Stoffelsen en F. Brouwer, 2007. Natuurpotentie van Zwartebroek en Allemanskamp; Ecopedologisch onderzoek naar de mogelijkheden voor natuurontwikkeling Wageningen, Alterra. Alterra-rapport: Delft, S. P. J. v., F. Brouwer en R. H. Kemmers, 2008. Natuurpotentie Schraallanden Wielrevelt; Ecopedologisch onderzoek naar de mogelijkheden voor natuurontwikkeling. Wageingen, Alterra. Alterra-rapport: 1658 Hommel, P. W. F. M., E. Brouwer, E. C. H. E. T. Lucassen, A. J. P. Smolders en R. W. d. Waal, 2006. Selectie van ecologisch relevante bodemeigenschappen; Een verkennend onderzoek aan de hand van 92 SBB-referentiepunten. Wageningen/Nijmegen, Alterra/B-WARE. Alterra-Rapport: 1445 Huijskes, H., 2008. Zwartebroek, Bondte Vos; Herstel en uitbreiding blauwgrasland. Arnhem, DLG. Interne notitie: Loo, H. v. h., 1997. Bodemkaart van Nederland Schaal 1 : 50 000; Toelichting bij het herziene kaartblad 32 Oost Amersfoort. Wageningen, DLO-Staringcentrum. Stortelder, A. H. F., P. W. F. M. Hommel en R. W. de Waal, 1998. Broekbossen. Utrecht, KNNV Uitgeverij. Bosecosystemen van NederlandNatuurhistorische bibliotheek66: Natuurpotentie Bondte Vos 27

Bijlage 1 Analyseresultaten bodemmonsters Locatie Diepte (cm) CEC Ca Mg Mn Caverz ph-kcl org.stof Pw Al-ox Fe-ox P-ox PSD Gebruik boven onder cmol(+)/kg % % (mg P2O5/l) (µmol P/l) (mg/kg) (mg/kg) (mg/kg) % BV03 0 25 9,7 5,9 1,1 0,01 60,4 5,4 4,9 37,0 521 419,0 919,0 259,0 52,3 AG BV03 30 40 9,5 6,6 1,3 < 0,01 69,5 5,8 3,7 58,0 817 406,0 821,0 331,0 71,8 AG BV07 0 20 12,3 9,7 0,8 0,01 79,1 6,6 5,0 46,0 648 832,0 1603,0 553,0 60,0 AG BV07 25 40 9,7 9,1 0,6 < 0,01 94,2 7,3 4,2 36,0 507 842,0 1142,0 468,0 58,5 AG BV08 0 20 15,6 11,6 1,2 0,01 74,4 5,7 6,5 73,0 1029 381,0 883,0 366,0 78,9 AG BV08 25 40 13,8 10,4 1,0 < 0,01 75,4 5,8 5,1 44,0 620 350,0 785,0 265,0 63,3 AG BV10 0 25 13,8 8,6 1,6 < 0,01 62,2 5,6 6,0 38,0 535 526,0 929,0 298,0 53,2 AG BV10 30 40 11,7 8,3 1,1 < 0,01 70,6 5,7 3,9 12,0 169 462,0 567,0 86,2 20,4 AG BV15 0 20 18,1 9,2 0,7 0,01 51,0 4,8 8,0 29,0 409 689,0 1740,0 356,0 40,5 OS BV15 25 35 7,6 6,4 0,4 < 0,01 83,5 5,4 2,8 3,0 42 338,0 481,0 41,9 12,8 OS BV18 0 15 24,7 9,8 0,7 < 0,01 39,5 4,3 11,9 3,0 42 911,0 2136,0 90,4 8,1 NS BV20 0 25 12,5 4,7 0,4 0,04 37,7 4,4 5,7 34,0 479 674,0 1717,0 458,0 53,1 OS BV20 30 45 3,6 2,1 0,2 < 0,01 59,0 4,9 1,3 10,0 141 281,0 249,0 54,1 23,5 OS BV23 0 25 13,4 6,3 0,5 0,02 47,3 4,6 5,8 29,0 409 671,0 1913,0 489,0 53,4 OS BV23 30 40 3,4 2,2 0,2 < 0,01 64,5 5,2 0,7 4,0 56 175,0 187,0 29,9 19,6 OS Afkorting bodemgebruik AG Landbouw (gras) OS Reeds in verschraling NS Schraalgrasland Natuurpotentie Bondte Vos 29

Bijlage 2 ph profielen met watertypen en zuurbuffer BV03 Zuurbuffer bodem 0 20 ph bodem 1 2 3 4 5 6 7 8 m1 zuur matig zuur zwak zuur neutraal 1A/C1 GHG ph-kcl 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 40 m2 2,0 0 20 40 60 80 100 Ca-verz (%) Diepte (cm - mv.) 60 80 100 1A/C2 1Ce GWS GLG Theoretisch Ca-verz = 30% Alle monsters m1 m2 120 1Cer 140 BV06 0 ph bodem 1 2 3 4 5 6 7 8 20 1A/C zuur GHG matig zuur zwak zuur neutraal 40 Diepte (cm - mv.) 60 80 1Ce1 GWS GLG Watertypen ref: Hoge Duvel 100 1Cer 120 2Cer neerslag grondw ater 140 3Cer beïnvloeding Natuurpotentie Bondte Vos 31

BV07 ph bodem 1 2 3 4 5 6 7 8 0 20 40 m1 m2 1A/C zuur matig zuur zwak zuur neutraal 1A/C1 ph-kcl Zuurbuffer bodem 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 0 20 40 60 80 100 Ca-verz (%) Diepte (cm - mv.) 60 80 1A/C2 GHG Theoretisch Ca-verz = 30% Alle monsters m1 m2 100 120 1Ce1 GWS 140 1Ce2 GLG BV08 ph bodem 1 2 3 4 5 6 7 8 0 20 40 m1 m2 1A/C zuur matig zuur zwak zuur neutraal GHG 2A/O ph-kcl Zuurbuffer bodem 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 0 20 40 60 80 100 Ca-verz (%) Diepte (cm - mv.) 60 80 3Ce GWS GLG Theoretisch Ca-verz = 30% Alle monsters m1 m2 100 3Cer 120 140 3Cr Natuurpotentie Bondte Vos 32

Diepte (cm - mv.) BV10 ph bodem 1 2 3 4 5 6 7 8 0 20 40 60 80 100 1A/C1 m1 zuur matig zuur zwak zuur neutraal GHG m2 1A/C2 GWS 1Ce1 GLG ph-kcl Zuurbuffer bodem 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 0 20 40 60 80 100 Ca-verz (%) Theoretisch Ca-verz = 30% Alle monsters m1 m2 Watertypen ref: Hoge Duvel 120 140 1Cer neerslag grondw ater beïnvloeding BV15a ph bodem 1 2 3 4 5 6 7 8 0 20 m1 m2 1OAh zuur matig zuur zwak zuur neutraal 2ACe GHG ph-kcl Zuurbuffer bodem 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 0 20 40 60 80 100 Ca-verz (%) Diepte (cm - mv.) 40 60 2Ce1 GWS Theoretisch Ca-verz = 30% Alle monsters m1 m2 Watertypen ref: Hoge Duvel 2Ce2 80 GLG neerslag grondw ater 2Cr beïnvloeding 100 Natuurpotentie Bondte Vos 33

BV17 ph bodem 1 2 3 4 5 6 7 8 0 1Ah zuur matig zuur zwak zuur neutraal 20 1Aaeg1 40 1Aaeg2 GHG Diepte (cm - mv.) 60 80 100 1Ce1 1Ce2 GWS GLG 120 1Cer 140 BV18 Zuurbuffer bodem ph bodem 1 2 3 4 5 6 7 8 0 1OMm GHG m1 1OAh 2Ahe zuur matig zuur zwak zuur neutraal 20 3ACe GWS ph-kcl 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 40 2,0 0 20 40 60 80 100 Diepte (cm - mv.) 60 80 3Ce 3Cer GLG Ca-verz (%) Theoretisch Ca-verz = 30% Alle monsters m1 Watertypen ref: Hoge Duvel 100 3Cr neerslag grondw ater 120 beïnvloeding Natuurpotentie Bondte Vos 34

BV19 ph bodem 1 2 3 4 5 6 7 8 0 1Ah1 20 1Ahg GHG zuur matig zuur zwak zuur neutraal 40 1ACe 2OAh Diepte (cm - mv.) 60 80 3BCe 3Ce GWS GLG 100 120 3Cer 140 BV20 Zuurbuffer bodem 0 20 ph bodem 1 2 3 4 5 6 7 8 m1 1Ah zuur matig zuur zwak zuur neutraal GHG ph-kcl 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 40 m2 1Ce1 2,0 0 20 40 60 80 100 Ca-verz (%) Diepte (cm - mv.) 60 80 100 1Ce2 2Cer GWS GLG Theoretisch Ca-verz = 30% Alle monsters m1 m2 120 3Cer 140 Natuurpotentie Bondte Vos 35

BV21 ph bodem 1 2 3 4 5 6 7 8 0 1AMhg GHG 1Ahg zuur matig zuur zwak zuur neutraal 20 1AC 40 1Ce1 GWS Diepte (cm - mv.) 60 80 100 1Ce2 1Cer GLG 120 1Cr 140 BV22 0 20 1Oh1 1Oh2 1OAh 2Ce1 GWS zuur ph bodem 1 2 3 4 5 6 7 8 matig zuur zwak zuur neutraal 40 Diepte (cm - mv.) 60 80 2Ce2 3Oh GLG 100 4Cr 120 Natuurpotentie Bondte Vos 36

Diepte (cm - mv.) BV23 ph bodem 1 2 3 4 5 6 7 8 0 20 40 60 80 100 m1 1Ah zuur matig zuur zwak zuur neutraal GHG m2 1Ce1 1Ce2 GWS 2Ce GLG 3Cer ph-kcl Zuurbuffer bodem 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 0 20 40 60 80 100 Ca-verz (%) Theoretisch Ca-verz = 30% Alle monsters m1 m2 120 3Cr 140 Natuurpotentie Bondte Vos 37

Natuurpotentie Bondte Vos 38

Bijlage 3 Beoordeling kansrijkdom voor schrale vegetaties op basis van de fosfaattoestand Ontwikkelingsduur Beoordeling Kansrijkdom Verschralen Uitmijnen Huidig Verschralen Uitmijnen Dotterbloem Blauwgrasland Monster diepte bouwv. Pw PSD Pox Fe-ox PSD 20% Pox 1000 Pox 200 PSD 20% Pox 1000 Pox 200 Bondte Vos BV03b 0-25 b 37 52,3 259 919 52 0 19 10 0 4 4 4 2 3 1 2 2 1 1 3 A of X 3 A of X BV03o 30-40 o 58 71,8 331 821 33 0 18 7 0 4 4 4 2 3 1 2 1 1 1 2 U of A 2 U of A BV07b 0-20 b 46 60 553 1603 96 0 92 19 0 18 4 4 3 3 1 3 2 1 2 3 A of X 3 A of X BV07o 25-40 o 36 58,5 468 1142 62 0 54 12 0 11 4 4 3 3 1 3 2 1 2 3 A of X 3 A of X BV08b 0-20 b 73 78,9 366 883 66 0 40 13 0 8 4 4 2 3 1 3 2 1 1 3 A of X 3 A of X BV08o 25-40 o 44 63,3 265 785 35 0 13 7 0 3 4 4 2 3 1 2 1 1 1 2 U of A 2 U of A BV10b 0-25 b 38 53,2 298 929 58 0 30 12 0 6 4 4 2 3 1 3 2 1 1 3 A of X 3 A of X BV10o 30-40 o 12 20,4 86,2 567 0 0 0 0 0 0 3 3 1 1 1 1 1 1 1 1 N 1 N BV15b 0-20 b 29 40,5 356 1740 41 0 36 8 0 7 4 3 2 3 1 3 1 1 1 2 U of A 2 U of A BV15o 25-35 o 3 12,8 41,9 481 0 0 0 0 0 0 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 N 1 N BV18b 0-15 b 3 8,1 90,4 2136 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 N 1 N BV20b 0-25 b 34 53,1 458 1717 90 0 81 18 0 16 4 4 3 3 1 3 2 1 2 3 A of X 3 A of X BV20o 30-45 o 10 23,5 54,1 249 2 0 0 0 0 0 2 3 1 1 1 1 1 1 1 1 N 1 N BV23b 0-25 b 29 53,4 489 1913 96 0 91 19 0 18 4 4 3 3 1 3 2 1 2 3 A of X 3 A of X BV23o 30-40 o 4 19,6 29,9 187 0 0 0 0 0 0 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 N 1 N Pw PSD Pox PSD 20% Pox 1000 Pox 200 PSD 20% Pox 1000 Pox 200 Kansrijk Maatregel Kansrijk Maatregel Natuurpotentie Bondte Vos 39

Natuurpotentie Bondte Vos 40

Bijlage 4 Kaarten - IVu Water czn33/w IIIb IIIb zwz tzn33 IIIb IIIa czn33 zwzvzwia tzn33 IIIa IIIb IIIa vwz/f VIo czn33 czn33 IIIb IIIb tzn33/f vwz IIIb IIa IIa tzn35/t zwz tzn35/t tzn35 IIIa IIIb IIa zwz IIIa tzn35/v/f IIIb tzn35/f tzn33/w zwz VIo tzn33/h IIIb IIIa tzn33. IIIb k/tzg35/f De Bondte Vos Kaart 1 Bodemkaart Schaal 1 : 5.000 Legenda: Zie Alterra-rapport 1550 Natuurpotentie Bondte Vos 41

Natuurpotentie Bondte Vos 42