Primaire en secundaire psychopathie in relatie tot de behandelvoortgang bij Nederlandse tbs-patiënten

Vergelijkbare documenten
Instrument voor Forensische Behandel Evaluatie

De psychometrische eigenschappen van de HKT-R Michelle Willems

IFBE Instrument Naam instrument Instrument voor Forensische Behandel Evaluatie

Behandeleffecten. in Forensisch Psychiatrisch Center de Rooyse Wissel. Treatment effects in. Forensic Psychiatric Centre de Rooyse Wissel

Onderzoek met de SAPROF

HKT-R en behandelevaluatie: N=1

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten?

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie

De Relatie Tussen Persoonskenmerken en Ervaren Lijden bij. Verslaafde Patiënten met PTSS

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

PSYCHOPATHIE EN EMOTIEVERWERKING PSYCHOPATHY AND EMOTIONAL PROCESSING

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

INHOUD PRESENTATIE FARE EERSTE RESULTATEN FARE IN ROM-SYSTEMEN EN EPD IMPLEMENTATIE TRAININGEN FARE VERVOLG

Bent u gemotiveerd? L.E.J. Gerretsen Studentnummer: Eerste begeleider: prof. dr. L. Lechner Tweede begeleider: Dr. A.

Verschillen in Persoonlijkheidstrekken en Persoonlijkheidsorganisatie tussen Groepen Eetstoornispatiënten.

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind.

Executief Functioneren en Agressie. bij Forensisch Psychiatrische Patiënten in PPC Den Haag. Executive Functioning and Aggression

Het verband tussen alledaagse stress en negatief affect bij mensen met een depressie en de rol van zelfwaardering daarbij

Inhoudsopgave Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

INVLOED VAN CHRONISCHE PIJN OP ERVAREN SOCIALE STEUN. De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren

Voorspellers van Leerbaarheid en Herstel bij Cognitieve Revalidatie van Patiënten met Niet-aangeboren Hersenletsel

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën

Antisociaal gedrag en problematisch middelengebruik. KFZ call

Dynamische risicotaxatie

Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten?

Routine Outcome Monitoring in het FPC dr. S. van Mesdag Erwin Schuringa

IFBE. Instrument voor Forensische Behandel Evaluatie. Erwin Schuringa.

Fysieke Activiteit bij 50-plussers. The Relationship between Self-efficacy, Intrinsic Motivation and. Physical Activity among Adults Aged over 50

Het Effect van Assertive Community Treatment (ACT) op het. Sociaal Functioneren van Langdurig Psychiatrische Patiënten met. een Psychotische Stoornis.

Hilde Niehoff. Behandelaanbod Trajectum Hoeve Boschoord voor cliënten met agressie problematiek

Enkelvoudige ANOVA Onderzoeksvraag Voorwaarden

P. de Beurs, psychiater en adviseur voor de IGZ

De Relatie tussen Angst en Psychologische Inflexibiliteit. The Relationship between Anxiety and Psychological Inflexibility.

Virtual Reality in de forensische context. Festival Forensische Zorg Stéphanie Klein Tuente

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and

Risicotaxatie bij verslaafde justitiabelen Naar een (aanvullend)instrument

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen

Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van. zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten

Running head: OPVOEDSTIJL, EXTERNALISEREND PROLEEMGEDRAG EN ZELFBEELD

Meervoudige ANOVA Onderzoeksvraag Voorwaarden

De relatie tussen intimiteit, aspecten van seksualiteit en hechtingsstijl in het dagelijks leven van heteroseksuele mannen en vrouwen.

Samenvatting. Aanleiding onderzoek

De relatie tussen Stress Negatief Affect en Opvoedstijl. The relationship between Stress Negative Affect and Parenting Style

Running head: EFFECT VAN IB-CGT OP SEKSUELE DISFUNCTIES BIJ VROUWEN

Functioneren van een Kind met Autisme. M.I. Willems. Open Universiteit

Effecten van contactgericht spelen en leren op de ouder-kindrelatie bij autisme

bij Kinderen met een Ernstige Vorm van Dyslexie of Children with a Severe Form of Dyslexia Ans van Velthoven

N ederlandse samenvatting

Ontwikkeling van de vragenlijst Betrouwbaarheid en validiteit

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Het verband tussen de PCL-R Score, Index-Delict, en Incidenten in de TBSkliniek

De ontwikkeling van de HKT Van 1999 naar 2013

Relatie tussen Cyberpesten en Opvoeding. Relation between Cyberbullying and Parenting. D.J.A. Steggink. Eerste begeleider: Dr. F.

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers

Kinderen met Internaliserende Problemen. The Effectiveness of Psychodynamic Play Group Therapy for Children. with Internalizing Problems.

Adherence aan HWO en meer bewegen

De intramurale behandeling van forensische patienten met een persoonlijkheidsstoornis

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Hartpatiënten Stoppen met Roken De invloed van eigen effectiviteit, actieplannen en coping plannen op het stoppen met roken

Beschrijvende statistieken

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

PrOP Tussen Je Oren. gebaseerd op het PrOP-model. the PrOP-model. Mariëtte J.C.P. van der Stappen

Het Effect van Gender op de Relatie tussen Persoonlijkheidskenmerken en Seksdrive

Mentaal Weerbaar Blauw

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

De Relatie tussen Dagelijkse Stress, Negatief Affect en de Invloed van Bewegen

richtlijnen opstellen, al dan niet voor specifieke dadertype/doelgroepen

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een. Vaste Relatie

Nieuwe zelfrapportage vragenlijsten voor de forensische psychiatrie

FORENSISCH AMBULANTE RISICO EVALUATIE FARE

Psychometrische Eigenschappen van de Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5) Psychometric Properties of the Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5)

Leidraad in de keten. Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) Contactgegevens

TSCYC. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum Ouderversie

Verschillen tussen Allochtone- en Autochtone Jonge Studerende Moeders in het Ervaren van Dagelijkse Stress en het Effect ervan op de Stemming

Langdurige Forensische Psychiatrie

Nederlandse samenvatting

Langdurige Forensische Psychiatrie

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur

Inhoudsopgave Samenvatting Summary Inleiding Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting

Ouderlijke Controle en Angst bij Kinderen, de Invloed van Psychologische Flexibiliteit

Een voorbeeldcasus uit het Patient Volg Systeem van het FPC Dr. S. van Mesdag Erwin Schuringa

Analyse van de cursus De Kunst van het Zorgen en Loslaten. G.E. Wessels

Afhankelijkheid binnen het therapeutische contact: Ongewenst of cruciaal ingrediënt van een succesvolle behandeling?

Verklaring van het beweeggedrag van ouderen door determinanten van. The explanation of the physical activity of elderly by determinants of

Stigmatisering van Mensen met Keelkanker: de Rol van Mindfulness van de Waarnemer

Geslacht, Emotionele Ontrouw en Seksdrive. Gender, Emotional Infidelity and Sex Drive

Nederlandse samenvatting

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work.

Tijdschrift voor Seksuologie (2006) 30,

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

De PID-5 brengt het DSM-5 persoonlijkheidstrekkenmodel in kaart

Type Dementie als Oorzaak van Seksueel Ontremd Gedrag. Aanwezigheid van het Gedrag bij Type Alzheimer?

LPFS SR NL. Instructies: Lees de volgende stellingen aandachtig en omcirkel in welke mate elke uitspraak op u van toepassing is:

Transcriptie:

Primaire en secundaire psychopathie in relatie tot de behandelvoortgang bij Nederlandse tbs-patiënten Gemeten door middel van de IFBE en de PCL-R Auteur: Marjolein Sepers ANR: 650351 Eerste begeleider: Drs. Frida van der Veeken Tweede begeleider: Prof. dr. Stefan Bogaerts Universiteit van Tilburg Faculteit Sociale Wetenschappen Departement Forensische Psychologie Juli 2013 Aantal woorden: 9.994

Masterthesis Marjolein Sepers - 650351 Abstract In huidig onderzoek is bij een groep van 72 tbs-patiënten gekeken of er verschillen zijn in de mate van behandelvoortgang na een half jaar, waarbij drie condities op basis van de PCL-R totaalscore werden onderscheiden naar de mate van psychopathie. Daarnaast is het meer sensitieve onderscheid gemaakt tussen primaire psychopathie (Factor 1: agressief narcisme) en secundaire psychopathie (Factor 2: antisociale levensstijl). Gebruikte instrument was hierbij de IFBE, een vragenlijst die onderdeel is van Routine Outcome Monitoring. De resultaten lieten zien dat psychopathie wordt geassocieerd met verschillende probleemgedragingen. Op sommige risicofactoren liet de groep met (trekken van) psychopathie zelfs achteruitgang zien, terwijl de groep zonder psychopathie vooruitgang liet zien. De groep met hoog agressief narcisme liet een ander patroon in behandelvoortgang zien dan de groep met hoog antisociale levensstijl. De resultaten op itemniveau waren niet geheel eenduidig. Daarnaast bevatte het onderzoek enkele methodologische tekortkomingen, waardoor de resultaten met voorzichtigheid dienen te worden geïnterpreteerd. Het onderscheid tussen primaire en secundaire psychopathie in relatie tot de mate van behandelvoortgang is vrij nieuw; meer onderzoek is noodzakelijk. This study aimed to examine differences in treatment progress after six months in a group of 72 violent offenders. Based on Hare s PCL-R classification, three groups were distinguished by their degree of psychopathic traits. Also a more sensitive classification between primary (Factor 1: aggressive narcissism) and secondary psychopaths (Factor 2: antisocial lifestyle) was used. To measure treatment progress, the IFTE (Instrument for forensic treatment evaluation) was used, which is part of Routine Outcome Monitoring. Results have shown that psychopathy was associated with several problematic behaviors. In some risk factors the group with (traits of) psychopathy even deteriorated, whereas the group with no psychopathy showed progress. The group with high aggressive narcissism showed a different pattern in treatment progress than the group with an high antisocial lifestyle. The results on item level did not show consistent findings. In addition, the study had some methodological shortcomings. Therefore these results should be interpreted with caution. The distinction between primary and secondary psychopaths in relation to treatment progress is relatively new; more research is required. 1

Primaire en secundaire psychopathie in relatie tot behandelvoortgang Primaire en secundaire psychopathie in relatie tot de behandelvoortgang bij Nederlandse tbs-patiënten Gemeten door middel van de IFBE en de PCL-R Het verschijnsel psychopathie is een omstreden onderwerp binnen de (forensische) psychologie en psychiatrie. De laatste decennia is er veelvuldig onderzoek gedaan naar dit concept, waarna de literatuur hieromtrent enorm is gegroeid. Psychopathie wordt gezien als een persoonlijkheidstrek waarbij er sprake is van een antisociale, impulsieve levensstijl en een kille egocentrische en manipulerende omgang met anderen (Hare, 2006). Cleckley (1976) beschrijft psychopaten als zijnde individuen die oppervlakkige emoties vertonen, gebrek hebben aan schuldgevoelens en empathie en meester zijn in het liegen. In de DSM-IV wordt psychopathie gerelateerd aan de antisociale persoonlijkheidsstoornis (Andrade, 2008). In de literatuur wordt psychopathie vaak gerelateerd aan antisociaal en gewelddadig gedrag. Zo zouden mensen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis en psychopathie eerder delinquent gedrag vertonen, aan een breder scala van delinquent gedrag deelnemen en een grotere dichtheid van delinquent gedrag vertonen dan personen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis zonder psychopathie (Gregory et al., 2012). Het concept psychopathie wordt veelal gemeten door de Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R; Hare, 1991), waarbij sprake is van psychopathie indien op dit instrument een score wordt behaald die hoger is dan 30. In de meeste risicotaxatie-instrumenten, waaronder de HKT-30, wordt psychopathie gezien als een zwaarwegende predictor en dus risicofactor voor toekomstig gewelddadig gedrag en algemene recidive (Ministerie van Justitie, 2003). Onderzoek laat zien dat psychopathie een belangrijke voorspeller is voor algemeen en gewelddadig recidive (Andrade, 2008). Het risico op recidive, twee tot drie jaar na ontslag uit een forensische instelling, ligt bij psychopaten twee tot vier maal hoger dan overige patiënten. De diagnose zelf wordt daaropvolgend gezien als een statische factor die de kans op recidive aanzienlijk verhoogt. Het feit dat psychopathie niet als factor bij de dynamische risicofactoren wordt geschaard, impliceert dat de persoonlijkheidstrek psychopathie weinig beïnvloedbaar is door therapie. De afgelopen 200 jaar is psychopathie grotendeels beschouwd als een erfelijke hersenaandoening, en daarmee een onveranderbare conditie (Bernstein, 2012). Onderzoek ondersteunt de hypothese dat psychopaten neurologische en biologische tekorten hebben. Zo worden gebreken in aversieve conditionering, reinforcement leren en het herkennen van angstige gezichtsuitdrukkingen geassocieerd met stoornissen in de amygdala en de ventromediale prefrontale cortex (Gregory et al., 2012). Gegeven deze wetenschappelijke evidentie is het niet vreemd dat veel clinici en onderzoekers geloven dat psychopaten niet kunnen veranderen en dus geen baat hebben bij psychotherapie. D Silva, Duggan en McCarthy (2004) voerden een meta-analyse uit, waarbij zij meerdere onderzoeken naar de behandelvoortgang van psychopaten bekeken. Deze meta-analyse bleek geen eenduidige conclusie te kunnen geven. Uit enkele onderzoeken blijkt dat psychopaten wel 2

Masterthesis Marjolein Sepers - 650351 degelijk baat kunnen hebben bij behandeling, terwijl weer andere onderzoeken stellen dat behandeling bij psychopaten juist averechts werkt, waarbij psychopaten een negatieve respons laten zien op behandeling (D Silva, Duggan & McCarthy, 2004). Naast het feit dat deze onderzoeken elkaar tegenspreken, kennen veel onderzoeken naar dit fenomeen zwakke methodologische kenmerken (D Silva, Duggan & McCarthy, 2004). Deze resultaten geven aan dat er op dit moment nog geen solide empirische evidentie is die zou kunnen onderbouwen of psychopaten daadwerkelijk geen behandelvoortgang tonen (Bernstein, 2012). In Nederland loopt op dit moment een grootschalig onderzoek naar de effectiviteit van schema therapie bij forensische patiënten met psychopathie. De eerste resultaten van dit onderzoek zijn positief. Dit onderzoek is echter nog lopende; de resultaten moeten nog bevestigd worden na onderzoek bij een volledige steekproef en lange termijn onderzoek met follow-up en recidivecijfers (Bernstein, 2012). De behandelbaarheid van delinquenten met psychopathie of psychopathische trekken behoeft dus nader onderzoek, temeer omdat psychopathie in verband wordt gebracht met hoge recidiverisico s (Ministerie van justitie, 2003). In veel voorgaande onderzoeken wordt echter gesproken over het concept psychopathie als een homogene groep patiënten die aan deze stoornis lijdt. Psychopaten verschillen echter in levensstijl, gedrag en interpersoonlijke stijl (Bogaerts, Polak, Spreen & Zwets, 2012). Verschillende onderzoekers hebben theorieën gevormd met betrekking tot de conceptualisatie en etiologie van verschillende subtypes van psychopathie. Karpman (1948) maakte voor het eerst het onderscheid tussen primaire en secundaire psychopaten. Primaire psychopaten werden volgens hem gekarakteriseerd als emotieloos, berekenend, manipulatief en bedrieglijk. Secundaire psychopaten vertonen enkele overeenkomsten met primaire psychopaten, maar lijden in tegenstelling tot primaire psychopaten vaak aan een onderliggend neurotisch of pathologisch conflict (Bogaerts, Polak, Spreen & Zwets, 2012). Verschillen tussen primaire en secundaire psychopaten zijn terug te vinden in Hare s (2003) twee factoren model. Factor 1, welke bij primaire psychopathie aansluit, beschrijft een constellatie van persoonlijkheidsfactoren die wordt gezien als de kern van psychopathie, met interpersoonlijke en affectieve verstoringen zoals oppervlakkige charme en een grandioos zelfbeeld. Factor 2, waarop secundaire psychopaten verhoogd scoren, is gerelateerd aan sociaal afwijkend gedrag met impulsiviteit en prosociale agressie als hoofdelementen (Kennealy, Skeem, Walters & Camp, 2010). Primaire psychopaten lijden meer onder affectieve tekortkomingen, gebruiken vaker instrumentele agressie en handelen vaak op een rationele manier. Secundaire psychopaten lijden meer onder impulsieve tekortkomingen en een antisociale levensstijl, zijn vaker prosociaal agressief en vaak betrokken bij gewelddadig agressief gedrag (Bogaerts, Polak, Spreen & Zwets, 2012). Bogaerts, Polak, Spreen en Zwets (2012) onderzochten de genoemde verschillen tussen primaire en secundaire psychopaten. In hun onderzoek maakten zij onderscheid tussen hoog en laag agressief narcistische psychopaten (factor 1) en hoog en laag antisociale psychopaten (factor 2). Hieruit bleken empathie en vijandigheid voorspellers te zijn voor agressief narcisme; een hoge score op gebrek aan empathie en hoge score op vijandigheid bleek voorspellend te zijn voor een hoge score op de PCL-R factor 1. 3

Primaire en secundaire psychopathie in relatie tot behandelvoortgang Vijandigheid bleek significant bij te dragen aan de voorspelling van antisociale levensstijl. Impulsiviteit bleek een sterkere voorspeller te zijn voor antisociale levensstijl dan voor agressief narcisme. Vanwege deze onderlinge verschillen bij personen met psychopathie of psychopathische trekken, is het aannemelijk dat er ook verschillen zijn in de kans op behandelsucces. Uit meerdere onderzoeken is weliswaar gebleken dat psychopathie een belangrijke voorspeller is voor gewelddadig gedrag en recidive, maar de bijdrage van de PCL-R factoren afzonderlijk is minder duidelijk en onderzoeken laten hierin inconsistente resultaten zien (Andrade, 2008). In de behandeling van forensische patiënten met psychopathie is het zeer belangrijk onderscheid te maken tussen de verschillende factoren, omdat deze indicatief zouden kunnen zijn voor de mate van behandelvoortgang. Doel van dit onderzoek is om de verschillen in behandelvoortgang te onderzoeken voor verschillende groepen patiënten met of zonder psychopathie(trekken). Behandelvoortgang zal worden gemeten aan de hand van risicofactoren, geoperationaliseerd in het Instrument voor Forensische Behandelevaluatie (IFBE) (Schuringa, Spreen & Bogaerts, 2012). Als eerste zal in dit onderzoek gekeken worden of er verschillen zijn in de behandelvoortgang tussen patiënten die verschillen in de mate van psychopathie. Verwacht wordt dat de groep met trekken van psychopathie en de groep met psychopathie significant minder behandelvoortgang laten zien dan de groep zonder psychopathie, zowel op algemene risicofactoren als op de delictspecifieke risicofactoren. Daarnaast zal er in dit onderzoek onderscheid worden gemaakt binnen de twee factoren. Binnen factor 1 zal in dit onderzoek gekeken worden naar de mate van agressief narcisme. Hoog agressief narcisme wordt geassocieerd met vijandigheid en een gebrek aan empathie, hetgeen mogelijk neurologische en biologische oorzaken heeft (Bogaerts, Polak, Spreen & Zwets, 2012). Deze zogenaamde primaire psychopaat kent meer affectieve tekorten, zoals lage angstgevoelens, hetgeen hem minder leerbaar maakt en dus minder vatbaar voor behandeling (Kennealy, Skeem, Walters & Camp, 2010). Om deze redenen wordt verwacht dat patiënten die hoog scoren op agressief narcisme significant minder behandelvoortgang laten zien dan patiënten die laag scoren op agressief narcisme, zowel op algemene als op delictspecifieke risicofactoren. Binnen factor 2 zal in dit onderzoek worden gekeken naar de mate van antisociale levensstijl. Bij de zogenaamde secundaire psychopaat staan de impulsieve tekortkomingen en de antisociale levensstijl meer op de voorgrond en is er etiologisch gezien vaker sprake van een neurotisch of pathologisch conflict. Dit impliceert wellicht grotere mogelijkheden tot veranderbaarheid dan de onderliggende neurologische en biologische tekorten bij primaire psychopaten (Bogaerts, Polak, Spreen & Zwets, 2012). Er wordt dan ook verwacht dat er geen significante verschillen zijn in de behandelvoortgang tussen patiënten die laag scoren op antisociale levensstijl en patiënten die hoog scoren op antisociale levensstijl, zowel op de algemene als op de delictspecifieke factoren. 4

Masterthesis Marjolein Sepers - 650351 Methoden Participanten De onderzoekspopulatie bestaat uit 72 mannelijke patiënten uit FPC 2landen te Utrecht en FPC De Kijvelanden te Poortugaal. Deze patiënten hebben allen een maatregel Ter Beschikking Stelling (TBS) met bevel tot dwangverpleging. Dit is een strafrechtelijke maatregel die door de rechtbank wordt opgelegd aan iemand die, door een psychische stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, niet of verminderd toerekeningsvatbaar is voor het gepleegde delict. Voor dit delict geldt dat er minimaal vier jaar gevangenisstraf op staat en het uitgangspunt is dat de kans op recidive zonder adequate en effectieve behandeling groot is (Nieuwenhuizen et al., 2011). Alle patiënten uit dit onderzoek verblijven op een sociaaltherapeutische afdeling. Behandeling binnen een sociaaltherapeutisch model is primair gericht op de (sociale) omgang met medepatiënten, waarbij het zogeheten rol-leren centraal staat. Door het oefenen met verschillende sociale rollen doen patiënten ervaring op en worden zij geconfronteerd met de effecten van hun gedrag op medepatiënten (Nieuwenhuizen et al., 2011). Tabel 1. Eigenschappen van de totale onderzoeksgroep (N=72), onderverdeeld in indexdelict en hoofddiagnose. Indexdelict n Percentage Hoofddiagnose n Percentage Pedoseksueel delict 13 18% Persoonlijkheidsstoornis 50 70% Mishandeling 11 15% Cluster A 2 3% Doodslag 8 11% Cluster B 31 43% Verkrachting 8 11% NAO 17 24% Diefstal met geweld/bedreiging 7 10% Seksuele stoornis 6 8% Poging tot doodslag 6 8% Pedofilie 4 6% Afpersing/bedreiging 5 7% Anders 2 2% Moord 4 6% Autisme spectrum stoornis 5 7% Brandstichting 3 4% Schizofrenie 3 4% Overig 15 25% Middelen 2 3% afhankelijkheidsstoornis Anders/nog niet vastgesteld 6 8% De gemiddelde leeftijd van de totale groep is 41,8 jaar (SD = 10,2; range = 24-66). In bovenstaande tabel is te zien dat het index-delict bij 13 (18%) van de patiënten een pedoseksueel delict betrof, in 11 gevallen (15%) mishandeling, in acht gevallen (11%) doodslag, in acht gevallen (11%) verkrachting, in zeven gevallen (10%) diefstal met geweld tegen personen of bedreiging met geweld tegen personen, in zes gevallen (8%) poging tot doodslag, in vijf gevallen afpersing of bedreiging (7%), in vier gevallen (6%) moord, in drie gevallen (4%) brandstichting en bij 15 (25%) gevallen was er sprake van overige delicten. De hoofddiagnosen zijn gesteld volgens de DSM-IV-TR (American Psychiatric Association, 2000). Het grootste gedeelte van de populatie, namelijk 50 patiënten (70%) heeft als hoofddiagnose een persoonlijkheidsstoornis, waarvan twee (3%) binnen cluster A, 31 (43%) 5

Primaire en secundaire psychopathie in relatie tot behandelvoortgang binnen cluster B en 17 (24%) een persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven (NAO). Verder hebben zes patiënten (8%) een seksuele stoornis waaronder pedofilie, vijf (7% ) een stoornis in het autisme spectrum, drie patiënten (4%) hebben schizofrenie en twee patiënten (3%) een middelen afhankelijkheidsstoornis. Bij zes patiënten (8%) is er sprake van een andere stoornis of is de stoornis nog niet vastgesteld. Voor een overzicht van deze informatie, zie Tabel 1. Instrumenten PCL-R Om vast te stellen of er al dan niet sprake is van (trekken van) psychopathie bij patiënten, is de score op de Psychopathy Checklist Revised, (PCL-R) geraadpleegd (Hare, 1991). De PCL-R is een klinische schaal bestaande uit 20 items die gescoord wordt door een deskundige en vooral gebruikt wordt in onderzoek, de klinische en de forensische setting (Hare & Neumann, 2006). Gegevens van de PCL-R worden verzameld door middel van een semi-gestructureerd interview met de betrokkene in kwestie en het doornemen van het persoonlijke dossier. Elk van de items van de PCL-R wordt gescoord aan de hand van een driepuntschaal (0, 1, 2) (Hare, 1991; Hare & Neumann, 2006). Is een bepaald kenmerk aanwezig dan worden twee punten toegekend op dat kenmerk. Is een kenmerk aanwezig maar niet heel erg duidelijk dan wordt één punt toegekend op dat kenmerk en is het kenmerk niet aanwezig dan worden nul punten toegekend. De PCL-R zal een score opleveren (0-40) die aangeeft in hoeverre de persoon volgens de beoordelaar overeenkomt met de prototypische psychopaat (Hare, 2002; Hare & Neumann, 2006). Hare en Neumann (2006) stellen dat in Noord- Amerika een kritische waarde van 30 of hoger wordt gebruikt om iemand als psychopaat te classificeren. Patiënten met een score tussen de 21 en 29 worden geclassificeerd als middel-groep psychopaten (trekken van psychopathie), en personen met een score lager dan 21 worden gezien als niet-psychopaat (Hare, 1991). De PCL-R is een betrouwbaar en valide instrument voor de beoordeling van psychopathie in forensische populaties. De PCL-R heeft een goede tot zeer goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, met waarden variërend tussen de 0.71 en 0.88 en een hoge predictieve validiteit wanneer het afgenomen wordt door ervaren en getrainde onderzoekers of psychologen (Hare, 2002). In dit onderzoek wordt onderscheidt gemaakt tussen de twee factoren. Om die reden worden de respondenten, net als in het onderzoek van Bogaerts, Polak, Spreen en Zwets (2012) verdeeld in een hoge en lage score, op beide factoren, op basis van de mediaanscore. Deze mediaanscore wordt gebruikt omdat er geen wetenschappelijk afbreekcriterium is voor de afzonderlijke factoren. IFBE Het Instrument voor Forensische Behandel Evaluatie, de IFBE, is gebruikt om de mate van behandelvoortgang in kaart te brengen. Deze vragenlijst is gebaseerd op risicofactoren uit de HKT-30 6

Masterthesis Marjolein Sepers - 650351 waarvan gebleken is dat zij dynamisch en dus veranderbaar zijn en dat ze de kans op recidive voorspellen. De IFBE bestaat uit 29 items; 19 items betreffen algemeen geldende risicofactoren en tien items betreffen drie sublijsten die middelengebruik, fysieke agressie en seksueel grensoverschrijdend gedrag in kaart brengen. De items van de IFBE worden gescoord op een zeventien puntschaal, waardoor het mogelijk wordt om over een relatief korte periode verandering in gedrag waar te nemen (Schuringa, 2010). Een hogere score op een item, betekent een adequate manier van functioneren op dit item. De IFBE biedt tevens mogelijkheid om niet genoeg informatie (N.G.I.) of niet van toepassing (N.V.T.) te scoren. De IFBE wordt multidisciplinair gescoord. Dit heeft als voordeel dat de scores van verschillende disciplines vergeleken kunnen worden en eventuele discrepanties in deze scores uitgevraagd kunnen worden. De patiënt kan tevens zijn eigen functioneren op de IFBE- self report scoren, hetgeen mogelijk de behandelrelatie ten goede kan komen. Tevens geeft dit de mogelijkheid de score van de patiënt te vergelijken met die van de behandelaren, wat zicht op het probleem- en ziekte inzicht van de patiënt kan geven. Aangezien dit onderzoek zich niet richt op de mate van probleem- en ziekte inzicht van de patiënt, worden deze scores niet meegenomen. Aangezien in dit onderzoek voor vrijwel iedere patiënt de afdelingsgebonden psycholoog en de persoonlijk begeleider (coach) de lijst hebben gescoord, zullen deze twee scores worden gebruikt. Wat betreft de psychometrische kwaliteiten van de IFBE geeft onderzoek tot nu toe goede resultaten. Bij de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid worden waarden tussen 0.61 en 0.80 gezien als substantiële overeenstemming en hoger dan 0.81 als bijna perfect. Uit onderzoek van Schuringa, Spreen & Bogaerts (2012) is naar voren gekomen dat alle algemene items van de IFBE intraclasscorrelatiecoëfficienten (ICC s) hebben die hoger dan 0.60 zijn, dus er is ten minste sprake van substantiële overeenstemming tussen de beoordelaars. Voor de items probleeminzicht, dagindeling, arbeidsvaardigheden, zelfverzorgingsvaardigheden, medicatietrouw, psychotische symptomen en middelengebruik is de ICC zelfs bijna perfect. Voor het item acceptabele partnerrelatie, en de verschillende items uit de sublijsten zijn echter geen ICC s berekend; enkel de drie items toont de patiënt vaardigheden om middelengebruik/fysiek agressief gedrag/seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen zijn gebruikt (Schuringa, Spreen & Bogaerts, 2012). Wat betreft de test-hertest betrouwbaarheid, wordt een Cronbach s alfa tussen 0.41 en 0.60 gezien als matige overeenstemming, tussen 0.61en 0.80 als substantiële overeenstemming en hoger dan 0.81 als bijna perfect. De alfa is voor alle items substantieel tot bijna perfect, op de items naleving regels en voorwaarden, vaardigheden om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen, en vaardigheden om fysiek agressief gedrag te voorkomen na. Het 95% betrouwbaarheidsinterval van het item vaardigheden om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen heeft een negatieve ondergrens, waardoor de testhertestbetrouwbaarheid van dit item onvoldoende wordt bevonden (Schuringa, Spreen & Bogaerts, 2012). Uit een factoranalyse is naar voren gekomen dat de algemene lijst drie factoren onderscheidt, namelijk behandelbaarheid, antisociaal gedrag en algemene vaardigheden. De factor Antisociaal 7

Primaire en secundaire psychopathie in relatie tot behandelvoortgang gedrag bestaat uit items zoals impulsiviteit, vijandigheid en manipulatief gedrag. De factor Behandelbaarheid, bestaat uit items zoals probleeminzicht, motivatie voor de behandeling, en medicatiegebruik. Uit retrospectief onderzoek is gebleken dat de drie factoren afzonderlijk recidive voorspellen (AUC s voldoende tot goed met waarden >.70) en de som van de drie factoren de beste voorspeller is (AUC =.81) (Schuringa, 2010). Momenteel wordt de IFBE in meerdere klinieken gevalideerd. De IFBE wordt door de Expertgroep ROM FZ van GGZ Nederland aanbevolen als een van de vier klinische Routine Outcome Monitoring instrumenten die landelijk bruikbaar zijn (Expertgroep ROM FP, 2011). Design De drie groepen waarin de patiënten worden verdeeld (geen psychopathie, trekken van psychopathie, psychopathie, geoperationaliseerd door middel van de PCL-R totaalscore) zijn de onafhankelijke variabelen in dit experiment. Daarnaast zijn de onafhankelijke variabelen de scores op de twee factoren onafhankelijk van elkaar (laag/hoog agressief narcisme en laag/hoog antisociale levensstijl, geoperationaliseerd door middel van de scores op factor 1 en 2). De afhankelijke variabele in dit onderzoek is behandelvoortgang, hetgeen is geoperationaliseerd door middel van de score op de IFBE. Hierbij wordt gekeken naar de scores van de psycholoog en de coach, en naar de algemene lijst en de delictspecifieke sublijsten middelenmisbruik, fysiek agressief gedrag en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast zal per item worden gekeken. Het design van deze studie is een 3x2 of 2x2 mixed between-within subjects design. Er is sprake van 3 (mate van psychopathie) of 2 condities (factorscores), die over 2 meetmomenten met elkaar vergeleken worden. Procedure Na aankomst in de betreffende kliniek, wordt bij iedere patiënt in FPC 2landen en FPC de Kijvelanden de PCL-R afgenomen of opgevraagd bij een eventuele vorige instelling. Daarnaast is in beide klinieken vanaf 2011 gestart met de afname van de IFBE. De IFBE wordt afgenomen als onderdeel van Routine Outcome Monitoring (ROM).Het primaire doel van ROM is het periodiek en systematisch in kaart brengen van het functioneren van de individuele behandeling, met als belangrijke indicator het functioneren op dynamische risicofactoren en beschermende factoren. Zo krijgt het behandelteam inzicht in het verloop van de behandeling van een individuele patiënt. Deze informatie kan worden gebruikt om het behandelplan en de behandelvoortgang te evalueren en indien nodig bij te stellen. De frequentie waarmee de ROM wordt afgenomen in FPC 2landen en FPC de Kijvelanden, varieert van twee tot vier keer per jaar (Veeken, Bogaerts & Lucieer, 2012). In de meeste gevallen wordt ROM dan ook betrokken in de behandelplanbespreking van een patiënt.enkele weken voorafgaand aan een behandelplanbespreking krijgen teamleden de mogelijkheid individueel een IFBE te scoren, waarna een rapport wordt samengesteld aan hand van de verkregen informatie. In dit rapport wordt het huidig functioneren van de patiënt op verschillende gebieden omschreven, de 8

Masterthesis Marjolein Sepers - 650351 overeenstemming tussen de beoordelaars en (indien afgenomen) een vergelijking met het functioneren ten tijde van de vorige meting. Voor onderhavig onderzoek zijn twee IFBE-metingen verzameld waar een periode van ongeveer zes maanden tussen zit en die zijn ingevuld door de psycholoog en/of de coach. Halfjaarlijkse metingen genieten de voorkeur, omdat er dan voldoende tijd tussen de metingen is om de verandering te meten in psychiatrische beelden en risico- en beschermende factoren voor toekomstig recidive (Veeken, Bogaerts & Lucieer, 2012). Gebruikte Software en analyses Voor het analyseren van de data wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van het programma Statistical Package for the Social Sciences (SPSS) versie 17.0. Er is in het onderzoek sprake van meerdere condities en meerdere meetmomenten. Een median split wordt uitgevoerd om de patiënten onder te kunnen verdelen binnen de factorscores. Om te bezien of er significante verschillen zijn in de coach score en de psycholoog score, is een t-toets voor onafhankelijke metingen uitgevoerd. Om in kaart te brengen wat de verschillen zijn in behandelvoortgang voor de verschillende groepen over een periode van ongeveer een half jaar, worden Analyses Of Variance (ANOVA s) met herhaalde metingen uitgevoerd. Hierbij is voor iedere patiënt per (sub)lijst, namelijk de algemene lijst, de lijst voor middelenmisbruik, fysiek agressief gedrag en seksueel agressief gedrag, de gemiddelde score berekend. Dit is gedaan, omdat het berekenen van gemiddelde scores - in tegenstelling tot het berekenen van totaalscores - een overzichtelijker beeld geeft van de verschillen. Daarnaast was het berekenen van totaalscores niet mogelijk, omdat vrijwel iedere lijst enkele missende variabelen bevatte. Reden hiervoor zijn de opties niet genoeg informatie of niet van toepassing in de vragenlijst, hetgeen als een missende variabele is gecodeerd. Bij het berekenen van de gemiddelde scores zijn de missende variabelen niet meegenomen. Tenslotte zijn de items 10, 11, 12, 13, 14, 16, 18 en 23 omgepoold, omdat een hogere score op deze items in eerste instantie een inadequate manier van functioneren betekende.. Resultaten Volgens de cut-off scores van Hare (1991), voldoen 14 patiënten (20%) aan de criteria voor psychopathie, hebben 24 patiënten (33%) trekken van psychopathie en 34 patiënten (47%) geen psychopathie. Bij het uitvoeren van een median split, kwam zowel bij Factor 1 als bij Factor 2 een score van 10 als afbreekcriterium naar voren. Dit in tegenstelling tot het onderzoek van Bogaerts, Polak, Spreen en Zwets (2012), waar het afbreekcriterium voor Factor 1 acht en voor Factor 2 tien was. In dit onderzoek bleken 38 patiënten (53%) een lage score te hebben binnen Factor 1 en 34 patiënten (47%) een hoge score (hoog agressief narcistisch). Ook binnen Factor 2 bleken 38 patiënten (53%) een lage score te hebben en 34 patiënten (47%) een hoge score (hoge antisociale levensstijl). Voor een overzicht hiervan, inclusief gemiddelde, standaardafwijking en range, zie Tabel 2. 9

Primaire en secundaire psychopathie in relatie tot behandelvoortgang Tabel 2. Beschrijvende statistieken (aantal, minimum, maximum, gemiddelde en standaardafwijking) van de PCL-R scores per groep. Groep N PCL-R score Min Max M SD Totale onderzoeksgroep 72 Totaalscore Factor 1 Factor 2 5 1 0 34 16 18 21.18 9.39 9.35 8.07 3.45 4.95 Psychopathie ( 30) Trekken van psychopathie (21-29) Geen psychopathie (<21) 14 Totaalscore Factor 1 Factor 2 24 Totaalscore Factor 1 Factor 2 34 Totaalscore Factor 1 Factor 2 30 8 13 21 6 7 5 1 0 34 15 18 29 16 16 20 15 11 31.64 12.64 15.14 25.29 10.58 11.96 13.97 7.21 5.12 1.22 1.91 1.61 2.80 2.39 2.12 4.66 3.11 3.29 Hoog agressief narcisme (factor 1, mediaan 10) Laag agressief narcisme (factor 1, mediaan <10) 34 Totaalscore Factor 1 Factor 2 38 Totaalscore Factor 1 Factor 2 15 10 3 5 1 0 34 16 18 31 9 17 26.56 12.41 11.29 16.37 6.68 7.61 5.45 1.73 4.35 6.93 2.05 4.84 Hoog antisociale levensstijl (factor 2, mediaan 10) Laag antisociale levensstijl (factor 2, mediaan <10) 34 Totaalscore Factor 1 Factor 2 38 Totaalscore Factor 1 Factor 2 16 3 10 5 1 0 34 15 18 28 16 9 27.21 10.82 13.26 14.44 7.79 4.97 4.49 2.82 2.24 5.37 3.42 3.10 De gemiddelde periode tussen de twee IFBE-metingen is 25.28 weken (ongeveer 6 maanden en een week, SD = 3.93). Voor een overzicht van de beschrijvende statistieken, zie Tabel 3. Tabel 3. De beschrijvende statistieken van de periode tussen de twee metingen, uitgedrukt in weken. N Gemiddelde SD Minimum Maximum Aantal weken tussen de twee metingen 72 25.28 3.93 17 32 De resultaten van de t-toets laten zien dat op de algemene lijst bij de nulmeting (t(63) = -3.00; p <.01) en bij meting één (t(61) = -2.28; p <.05) de coach significant hoger scoorde dan de psycholoog. Bij meting één van de sublijst Middelengebruik werd opnieuw gezien dat de coach significant hoger scoorde dan de psycholoog (t(43) = -2.32; p <.05). Bij de nulmeting van de sublijst Middelengebruik en beide metingen van de sublijsten Fysiek agressief gedrag en Seksueel agressief gedrag, werden geen significante verschillen gevonden tussen de psycholoogscores en de coachscores (alle p-waarden >.05). Voor een overzicht van deze gegevens, zie Tabel 4. 10

Masterthesis Marjolein Sepers - 650351 Tabel 4. De gemiddeldes (M) en standaafdafwijkingen (SD) van de psycholoogscores en coachscores, uitgesplitst naar meting en (sub)lijst. Lijst: T0 T1 Psycholoog Coach Psycholoog Coach M SD M SD M SD M SD Algemene lijst 12.04 2.07 12.59** 2.09 11.97 2.20 12.39* 2.31 Sublijst Middelengebruik 12.37 3.36 12.80 3.07 12.17 2.90 13.24* 2.77 Sublijst Fysiek agressief gedrag 11.18 3.10 11.90 2.59 11.08 3.39 11.52 3.60 Sublijst Seksueel agressief gedrag 8.44 4.55 9.19 4.78 7.34 3.68 7.99 3.91 * Significant hogere score van de coach, ten opzichte van de psycholoog-scoring (p<.05) ** Significant hogere score van de coach, ten opzichte van de psycholoog-scoring (p<.01) Behandelvoortgang Belangrijkste doel van dit onderzoek is om te bezien of er verschillen zijn in behandelvoortgang voor verschillende condities. Voor een overzicht van de beschrijvende statistieken voor de IFBE-metingen van de verschillende groepen per (sub)lijsten, zie Tabel 5. Mate van psychopathie De resultaten laten geen significant verschil zien voor de verschillende condities over tijd voor de risicofactoren op zowel de psycholoog als coach scores. Enkel voor de sublijst middelengebruik, op de psycholoog score, is een significant interactie-effect gevonden F(2,45) = 3.36, p <.05, partial η² =.13). Bij de groep met psychopathie is een achteruitgang ten opzichte van de andere condities, terwijl er een vooruitgang is voor de groep zonder psychopathie. Dit interactie-effect is weergegeven in Figuur 1. Figuur 1. Gemiddelde scores op de IFBE sublijst Middelengebruik, gescoord door de psycholoog, op de nulmeting en meting één, uitgesplitst naar de drie condities. Het interactie-effect is significant (p<.05). 11

Primaire en secundaire psychopathie in relatie tot behandelvoortgang Agressief narcisme De score op factor 1 van de PCL-R weerspiegelt de mate van agressief narcisme. Op de Algemene lijst (algemene risicofactoren) werd enkel bij de psycholoogscore een significant hoofdeffect voor condities gevonden (F(1,62) = 4.30, p <.05, partial η² =.07), waarbij de groep hoog agressief narcisme over allebei de metingen genomen significant lager scoorde dan de groep laag agressief narcisme. Dit effect is te zien in Figuur 2. Daarnaast werd bij de psycholoog score van de sublijst Fysiek agressief gedrag een significant interactie-effect gevonden (F(1,36) = 8.15, p <.01, partial η² =.19), waarbij de groep laag agressief narcisme vooruitgang over tijd liet zien, waar de groep hoog agressief narcisme achteruitgang liet zien. Dit effect is te zien in Figuur 3. Voor de coach scores zijn geen significante verschillen gevonden op de risicofactoren voor de verschillende condities. Dit geldt ook voor de psycholoog scores voor de sublijsten Middelengebruik en Seksueel grensoverschrijdend gedrag. Figuur 2. De gemiddelde IFBE psycholoogscore voor hoog en laag agressief narcisme, uitgesplitst naar de nulmeting en meting één. Het hoofdeffect voor condities is significant (p<.05). 12

Masterthesis Marjolein Sepers - 650351 Figuur 3. Gemiddelde scores op de IFBE sublijst Fysiek agressief gedrag, gescoord door de psycholoog, op de nulmeting en meting één, uitgesplitst naar laag en hoog agressief narcisme. Het interactie-effect is significant (p<.01). Antisociale levensstijl Enkel bij de psycholoog score van de sublijst Middelengebruik werd een significant interactieeffect gevonden (F(1,46) = 4.71, p <.05, partial η² =.09), waarbij de groep hoog antisociale levensstijl bij meting één achteruitgang liet zien ten opzichte van de nulmeting, terwijl de groep laag antisociale levensstijl vooruitgang liet zien bij meting één ten opzichte van de nulmeting (zie Figuur 4). Bij de psycholoog scores van de algemene risicofactoren en de sublijsten Middelengebruik en Seksueel grensoverschrijdend gedrag, en bij alle coach scores werden geen significante verschillen gevonden. Figuur 4. Gemiddelde scores op de IFBE sublijst Middelengebruik, gescoord door de psycholoog, op de nulmeting en meting één, uitgesplitst naar lage en hoge antisociale levensstijl. Het interactie-effect is significant (p<.05). 13

Primaire en secundaire psychopathie in relatie tot behandelvoortgang Tabel 5. Beschrijvende statistieken per meting (T0 en T1) en het type effect (hoofdeffect voor tijd en/of condities, interactie-effect tijd x condities), uitgesplitst naar scoring (psycholoog/coach) en conditie (mate van psychopathie, mate van agressief narcisme, mate van antisociale levensstijl) en de vier(sub)lijsten. T0 T1 Type effect Algemene Lijst n M SD M SD Totaalscore PCL-R Psycholoog Laag 31 12.61 2.01 12.51 2.14 Middel 21 11.92 1.70 11.72 2.32 Hoog 12 11.50 2.05 11.32 2.10 Coach Laag 31 13.19 1.83 12.44 2.52 Middel 21 11.73 2.34 12.04 2.32 Hoog 11 12.21 1.35 12.17 2.55 Factor 1 Agressief narcisme Psycholoog Laag 34 12.48 1.78 12.65 1.89 Condities* L>H Hoog 30 11.83 2.09 11.33 2.37 Coach Laag 33 12.81 1.80 12.32 2.07 Hoog 30 12.22 2.25 12.20 2.79 Factor 2 Antisociale levensstijl Psycholoog Laag 31 12.48 1.97 12.52 2.11 Hoog 33 11.89 1.90 11.57 2.24 Coach Laag 30 13.07 1.84 12.50 2.52 Hoog 33 12.04 2.09 12.05 2.35 Sublijst Middelengebruik Totaalscore PCL-R Psycholoog Laag 17 11.64 3.75 12.61 3.41 Tijd x condities* L M - H Middel 20 12.73 3.31 12.61 2.57 Hoog 11 13.08 3.31 11.34 3.68 Coach Laag 15 12.31 3.52 13.19 3.28 Middel 18 13.13 2.82 12.65 3.32 Hoog 10 13.02 2.60 12.88 3.19 Factor 1 Agressief narcisme Psycholoog Laag 24 12.36 3.29 12.66 3.34 Hoog 24 12.48 3.68 11.98 2.95 Coach Laag 21 12.60 3.33 13.00 3.22 Hoog 22 13.02 2.69 12.78 3.18 Factor 2 Antisociale levensstijl Psycholoog Laag 18 11.39 4.04 12.40 3.36 Tijd x condities* L H Hoog 30 13.04 2.95 12.28 3.05 Coach Laag 14 12.90 3.17 13.58 3.20 Hoog 29 12.78 2.95 12.56 3.15 Sig. afname over de twee metingen, t.o.v. andere groep(en). Sig. toename over de twee metingen t.o.v. andere groep(en) -Score blijft ongeveer gelijk over de twee metingen > Score significant hoger dan < Score significant lager dan *p<.05 **p<.01 14

Masterthesis Marjolein Sepers - 650351 Sublijst Fysiek agressief gedrag Totaalscore PCL-R Psycholoog Laag 15 11,72 3,55 11,83 2,68 Middel 13 11,74 2,43 12,05 2,68 Hoog 10 11,43 3,12 10,32 3,72 Coach Laag 10 11.35 2.44 10.13 5.04 Middel 14 11.94 3.22 12.60 2.18 Hoog 9 12.04 1.97 12.00 2.11 Factor 1 Agressief narcisme Psycholoog Laag 19 11,19 3,26 12,18 2,74 Tijd x condities** L H Hoog 19 12,11 2,77 10,84 3,16 Coach Laag 16 10,92 2,80 11,31 3,31 Hoog 17 12,61 2,25 12,04 3,48 Factor 2 Antisociale levensstijl Psycholoog Laag 14 11.46 3.54 11.70 2.73 Hoog 24 11.76 2.74 11.40 3.19 oach Laag 10 11.35 2.44 10.13 5.04 Hoog 23 11.98 2.74 12.36 2.12 Sublijst Seksueel grensoverschrijdend gedrag Totaalscore PCL-R Psycholoog Laag 13 7.71 5.07 8.67 4.58 Middel 5 9.90 3.21 9.27 3.33 Hoog 3 8.22 6.38 9.89 4.07 Coach Laag 13 7.90 4.74 8.60 3.77 Middel 6 9.78 5.15 10.00 4.41 Hoog 5 10.13 5.58 8.47 4.10 Factor 1 Agressief narcisme Psycholoog Laag 11 7.89 4.97 9.62 4.25 Hoog 10 8.75 4.69 8.28 4.00 Coach Laag 11 7.12 4.89 8.26 3.71 Hoog 13 10.28 4.59 9.49 4.04 Factor 2 Antisociale levensstijl Psycholoog Laag 15 8.11 4.86 9.09 4.39 Hoog 6 8.78 4.86 8.72 3.57 Coach Laag 12 8.33 4.67 8.60 3.94 Hoog 12 9.33 5.27 9.25 3.95 Sig. afname over de twee metingen, t.o.v. andere groep(en). Sig. toename over de twee metingen t.o.v. andere groep(en) -Score blijft ongeveer gelijk over de twee metingen > Score significant hoger dan < Score significant lager dan *p<.05 **p<.01 Per item Behalve naar de algemene lijst en de drie sublijsten, is in dit onderzoek gekeken naar de verschillen tussen de groepen bij de items afzonderlijk. Voor een overzicht van alle significante resultaten, zie Tabel 7. Een overzicht van alle resultaten per item kan worden opgevraagd bij de eerste auteur. 15

Primaire en secundaire psychopathie in relatie tot behandelvoortgang Mate van psychopathie Bij de coachscore van het item meewerken aan behandeling werd een significant tijd x condities interactie-effect gevonden (F(2,58) = 4.19, p <.05, partial η² =.13), waarbij de groep zonder psychopathie bij meting één achteruitgang liet zien ten opzichte van meting een, terwijl de groep met trekken van psychopathie en de groep met psychopathie vooruitgang lieten zien. Bij de coachscore van het item arbeidsvaardigheden is een significant hoofdeffect voor condities gevonden (F(2,34) = 4.74, p <.05, partial η² =.22), waarbij de groep zonder psychopathie over allebei de metingen genomen significant hoger scoorde dan de groep met trekken van psychopathie. Wat betreft het item impulsiviteit, werd bij de psycholoogscore een significant hoofdeffect voor condities gevonden (F(2,54) = 10.52, p <.01, partial η² =.28), waarbij de groep zonder psychopathie over allebei de metingen genomen significant hoger scoorde dan de groep met trekken van psychopathie en de groep met psychopathie. Hetzelfde effect werd gevonden bij de coach score (F(2,56) = 10.62, p <.01, partial η² =.28). Ook wat betreft het item asociaal gedrag, werd bij de psycholoogscore een significant hoofdeffect voor condities gevonden (F(2,53) = 5.00, p =.01 partial η² =.16), waarbij de groep zonder psychopathie over allebei de metingen genomen significant hoger scoorde dan de groep met trekken van psychopathie. Bij de coach score werd gevonden dat de groep zonder psychopathie over allebei de metingen genomen significant hoger scoorde dan de groep met psychopathie (F(2,57) = 5.42, p <.01, partial η² =.16). Daarnaast werd een significant tijd x condities interactie-effect gevonden (F(2,57) = 4.28, p <.05, partial η² =.13), waarbij de groep zonder psychopathie en de groep met psychopathie bij meting één een afname lieten zien ten opzichte van meting een, terwijl de groep met trekken van psychopathie een toename liet zien. Wat betreft het item vijandigheid, bleek uit de coachscore dat de groep zonder psychopathie over allebei de metingen genomen significant hoger scoorde dan de groep met trekken van psychopathie (F(2,58) = 3.42, p <.05, partial η² =.11). Uit het significante interactie-effect bleek echter dat de groep zonder psychopathie bij meting één een afname liet zien ten opzichte van de nulmeting, waar de groep met trekken van psychopathie en de groep met psychopathie vooruitgang liet zien. (F(2,58) = 3.55, p <.05, partial η² =.11). Ook bij het item seksueel grensoverschrijdend gedrag werd gezien dat de groep zonder psychopathie over allebei de metingen genomen significant hoger scoorde dan de groep met trekken van psychopathie (F(2,57) = 5.11, p <.01, partial η² =.15). Het significante interactie-effect toonde aan dat de groep met trekken van psychopathie bij meting één een toename liet zien ten opzichte van de nulmeting, terwijl de groep met psychopathie een afname liet zien (F(2,57) = 1.48, p <.05, partial η² =.05). De groep zonder psychopathie bleef ongeveer gelijk. Indien gekeken wordt naar het item manipulerend gedrag, werd zowel bij de psycholoog score als bij de coach score een significant hoofdeffect voor condities gevonden. Bij de psycholoogscore werd gezien dat de groep zonder psychopathie over allebei de metingen genomen significant hoger scoorde dan de groep met psychopathie (F(2,50) = 4.26, p <.05, partial η² =.15). Bij de coach score scoorde de groep zonder psychopathie significant hoger dan de groep met trekken van psychopathie en de groep met psychopathie (F(2,57) = 5.18, p <.01, partial η² 16

Masterthesis Marjolein Sepers - 650351 =.15). Ook bij het item naleving regels en voorwaarden werd een significant hoofdeffect voor condities gevonden (F(2,59) = 5.66, p <.01, partial η² =.16), waarbij de groep zonder psychopathie en de groep met trekken van psychopathie significant hoger scoorden dan de groep met psychopathie. Wat betreft het item vaardigheden ter voorkoming van middelengebruik, werd bij de psycholoogscore een significant tijd x condities interactie-effect gevonden (F(2,39) = 3.62, p <.05, partial η² =.16), waarbij de groep zonder psychopathie vooruitgang boekte en de groep met trekken van psychopathie en de groep met psychopathie achteruitgang lieten zien. Agressief narcisme Uit de psycholoogscore van het item meewerken aan behandeling werd een significant hoofdeffect voor tijd gevonden (F(1,54)) = 4.95, p <.05, partial η² =.08), waarbij beide groepen op meting één een significant lagere score hadden dan op de nulmeting. Ditzelfde effect werd ook gevonden voor het item dagindeling (F(1,56)) = 4.76, p <.05, partial η² =.08). Op de coach score werd een significant tijd x condities interactie-effect gevonden (F(1,61) = 4.83, p <.05, partial η² =.07), waarbij de laag agressief narcistische groep voortgang liet zien bij meting één ten opzichte van de nulmeting, terwijl de hoog narcistische groep achteruitgang liet zien. Op de psycholoog score van het item arbeidsvaardigheden werd een significant hoofdeffect voor tijd gevonden (F(1,42) = 4.53, p <.05, partial η² =.10), waarbij beide groepen op meting één een significant lagere score hadden dan op de nulmeting. Op de psycholoogscore van het item financiële en administratieve vaardigheden werd een significant tijd x condities interactie-effect gevonden (F(1,25) = 5.54, p <.05, partial η² =.18), waarbij de laag agressief narcistische groep voortgang liet zien bij meting één ten opzichte van de nulmeting, waar de hoog narcistische groep achteruitgang liet zien. Bij de coach score van het item vijandigheid werd een significant tijd x condities interactie-effect gevonden (F(1,59) = 7.23, p <.01, partial η² =.11), waarbij de groep laag agressief narcisme ongeveer gelijk bleef over de twee metingen, waar de hoog agressief narcistische groep vooruitgang liet zien. Bij de psycholoogscore van het item naleving regels en voorwaarden werd een significant hoofdeffect voor condities gevonden (F(1,60) = 4.87, p <.05, partial η² =.08), waarbij de laag agressief narcistische groep over allebei de metingen genomen significant hoger scoorde dan de hoog agressief narcistische groep. Bij de coach score werd een randsignificant tijd x condities interactie-effect gevonden (F(1,60) = 3.93, p =.05, partial η² =.06), waarbij de laag agressief narcistische groep voortgang liet zien bij meting één ten opzichte van de nulmeting, waar de hoog narcistische groep achteruitgang liet zien. Wat betreft het item erkenning fysiek agressief gedrag, werd bij de psycholoog score een significant tijd x condities interactie-effect gevonden (F(1,32) = 7.51, p =.01, partial η² =.19), waarbij de laag agressief narcistische groep voortgang liet zien bij meting één ten opzichte van de nulmeting, terwijl de hoog agressief narcistische groep achteruitgang liet zien. Ook wat betreft het item erkenning seksueel grensoverschrijdend gedrag, werd bij de psycholoog score een significant tijd x condities interactie- 17

Primaire en secundaire psychopathie in relatie tot behandelvoortgang effect gevonden (F(1,19) = 5.26, p <.05, partial η² =.22), waarbij de laag agressief narcistische groep voortgang liet zien over tijd, terwijl de hoog narcistische groep achteruitgang liet zien. Antisociale levensstijl Bij de psycholoog score van het item meewerken aan behandeling werd een significant hoofdeffect voor tijd gevonden (F(1,54) = 4.81, p <.05, partial η² =.08), waarbij beide groepen op meting één een significant lagere score hadden dan op de nulmeting. Bij de coach score werd een significant tijd x condities interactie-effect gevonden (F(1,59) = 4.93, p <.05, partial η² =.08), waarbij de groep met een lage antisociale levensstijl achteruitgang liet zien op meting één ten opzichte van de nulmeting, waar de groep met een hoge antisociale levensstijl een kleine vooruitgang liet zien. Wat betreft het item dagindeling werd bij de psycholoog score een significant hoofdeffect voor tijd gevonden (F(1,56)) = 5.19, p <.05, partial η² =.09), waarbij beide groepen op meting één een significant lagere score hadden dan op de nulmeting. Bij de psycholoog score van het item arbeidsvaardigheden werd een significant hoofdeffect voor tijd gevonden (F(1,42) = 4.09, p <.05, partial η² =.09), waarbij beide groepen achteruitgang lieten zien op meting één ten opzichte van de nulmeting. Bij de coachscore werd een significant hoofdeffect voor condities gevonden (F(1,35) = 6.36, p <.05, partial η² =.15), waarbij de groep met een lage antisociale levensstijl over allebei de metingen genomen hoger scoorde dan de groep met een hoge antisociale levensstijl. Bij de psycholoogscore (F(1,25) = 5.95, p <.05, partial η² =.19) en de coachscore (F(1,52) = 4.77, p <.05, partial η² =.08) van het item financiële en administratieve vaardigheden werd een significant hoofdeffect voor condities gevonden waarbij de groep met een lage antisociale levensstijl over allebei de metingen genomen hoger scoorde dan de groep met een hoge antisociale levensstijl. Ditzelfde hoofdeffect voor condities werd gevonden voor de psycholoog score (F(1,55) = 17.77, p <.01, partial η² =.24) en de coach score (F(1,57) = 19.69, p <.01, partial η² =.26) van het item impulsiviteit, de psycholoogscore (F(1,54) = 4.94, p <.05, partial η² =.08) en de coachscore (F(1,58) = 7.19, p =.01, partial η² =.11) van item het item asociaal gedrag, de coachscore (F(1,58) = 4.41, p <.05, partial η² =.07) van het item seksueel grensoverschrijdend gedrag, en de coach score (F(1,58) = 6.01, p <.05, partial η² =.09) van het item manipulerend gedrag. Bij de psycholoog score van het item vaardigheden ter voorkoming van middelengebruik werd een significant tijd x condities interactie-effect gevonden (F(1,40) = 5.79, p <.05, partial η² =.13), waarbij de groep met een lage antisociale levensstijl vooruitgang liet zien op meting één ten opzichte van de nulmeting, terwijl de groep met een hoge antisociale levensstijl achteruitgang liet zien. 18

Masterthesis Marjolein Sepers - 650351 Tabel 7. Beschrijvende statistieken per meting (T0 en T1) en het type effect (hoofdeffect tijd en/of condities, interactie-effect), uitgespitst naar scoring en conditie. Categorie n T0 T1 Effect M SD M SD 2. Werkt de patiënt mee aan jouw behandeling? Totaalscore PCL-R Coach Laag 30 12.50 4.02 10.77 4.90 Tijd x condities* L M H Middel 21 11.14 4.15 12.05 3.64 Hoog 10 11.30 2.95 12.00 3.89 Factor 1 Agressief narcisme Psycholoog Laag 30 11.63 3.51 10.03 3.62 Tijd* T0>T1 Hoog 26 10.04 4.21 9.00 4.12 Factor 2 Antisociale levensstijl Psycholoog Laag 27 10.63 3.72 9.70 3.92 Tijd* T0>T1 Hoog 29 11.14 4.10 10.45 4.03 Coach Laag 29 12.31 3.98 10.83 4.97 Tijd x condities* L H Hoog 32 11.41 3.85 11.94 3.64 5. Draagt de patiënt zorg voor een evenwichtige dagindeling? Factor 1 Agressief narcisme Psycholoog Laag 33 12.64 4.87 11.48 3.72 Tijd* T0>T1 Hoog 25 11.84 3.75 10.72 4.82 Coach Laag 33 13.09 3.05 11.42 4.07 Tijd x condities* L H Hoog 30 11.87 3.36 12.07 5.36 Factor 2 Antisociale levensstijl Psycholoog Laag 30 11.60 3.90 11.07 4.50 Tijd* T0>T1 Hoog 28 13.04 4.83 12.25 3.94 6. Toont de patiënt goede arbeidsvaardigheden? Totaalscore PCL-R Coach Laag 16 16.19 0.83 15.56 1.31 Condities* L >M Middel 12 12.50 4.48 12.50 5.49 Hoog 9 15.00 1.66 14.00 2.78 Factor 1 Agressief narcisme Psycholoog Laag 24 14.00 3.02 13.17 3.99 Tijd* T0>T1 Hoog 20 13.60 4.22 12.45 4.37 Factor 2 Antisociale levensstijl Psycholoog Laag 24 14.00 3.30 12.54 4.75 Tijd* T0>T1 Hoog 20 13.60 3.97 13.20 3.30 Coach Laag 16 16.19 0.83 15.50 1.32 Condities* L>H Hoog 21 13.57 3.71 13.19 4.52 9. Toont de patiënt voldoende financiële en administratieve vaardigheden? Factor 1 Agressief narcisme Psycholoog Laag 15 11.87 3.27 13.60 2.72 Tijd x condities* L H Hoog 12 12.17 5.24 11.17 6.65 Factor 2 Antisociale levensstijl Psycholoog Laag 15 13.40 3.31 10.93 3.71 Condities* L>H Hoog 12 10.25 4.59 10.75 3.31 Coach Laag 25 13.64 2.60 13.68 3.06 Condities* L>H Hoog 29 12.10 4.21 11.79 3.76 10. Vertoont de patiënt impulsief gedrag?¹ Totaalscore PCL-R Psycholoog Laag 27 12.67 3.55 12.96 2.94 Condities** L>M,H Middel 19 8.89 3.16 9.00 3.59 Hoog 11 9.64 3.96 10.18 3.54 Coach Laag 29 12.03 3.77 12.66 3.62 Condities** L>M,H Middel 19 7.74 3.26 8.89 3.70 Hoog 11 8.91 3.75 9.64 3.98 Factor 2 Antisociale levensstijl Psycholoog Laag 27 12.52 3.56 12.93 2.99 Condities** L>H Hoog 30 9.30 3.55 9.47 3.56 Coach Laag 29 11.97 3.85 10.66 3.62 Condities** L>H Hoog 30 8.23 3.43 9.17 3.75 11. Vertoont de patiënt asociaal gedrag op jouw afdeling?¹ Totaalscore PCL-R Psycholoog Laag 27 12.96 3.22 13.56 3.58 Condities** L>H 19