DE BURGERLIJKE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG, ZITTING HOUDENDE TE HASSELT, ELFDE KAMER, HEEFT HET VOLGENDE VONNIS UITGESPROKEN: IN ZAKE A.R. nr. 03.0250.A N.V. [...] met zetel te [...] ingeschreven in het handelsregister te Hasselt onder nummer 60.051. Eiseres, vertegenwoordigd door Mr. Pieters loco Mr. Van Loock, advocaat te 2610 Wilrijk, Prins Boudewijnlaan 177-179. tegen ADMINISTRATIE DER DIRECTE BELASTINGEN, in de persoon van de gewestelijk directeur, met burelen gevestigd te 3500 Hasselt, Voorstraat 43. DE BELGISCHE STAAT, FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIËN, Kabinet van de Minister van Financiën, 1000 -Brussel, Wetstraat 12. verweerder, vertegenwoordigd door zijn gevolmachtigde, de heer Vanempten e.a. inspecteur. VOLGT HET VONNIS: Gelet op: - het verzoekschrift op tegenspraak neergelegd ter griffie van deze rechtbank op 04.02.2003, met aangehecht een afschrift van de bestreden directorale beslissing van 09.12.2002; - de besluiten, antwoordbesluiten en stukken van verweerder; - de conclusie van eiseres. Feiten en voorgaanden: De betwisting heeft betrekking op een aanslag voor het aanslagjaar 2000 gevestigd in de vennootschapsbelasting van de gemeente Tessenderlo onder kohierartikel 813602587 voor een te betalen bedrag van 1.922.087 BEF ( 47.647,29). Eiseres deed tijdig een aangifte in de vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar 2000, boekjaar 01.07.1999 tot 30.06.2000 (zie stukken 16 t.e.m. 21 van het Eiseres betaalde jaarlijks huur voor een pand toebehorende aan haar zustermaatschappij NV Ph. De huur voor het inkomstenjaar 1998, aanslagjaar 1999, bedroeg 803.431 BEF ( 19.916,53). In het jaar 1999 werd de huur voor de resterende looptijd van het huurcontract, namelijk 5 jaar volledig betaald. Deze
huurkost ten bedrage van 5.134.842 BEF ( 127.289,40) werd integraal als kost geboekt in het aanslagjaar 2000. Bij bericht van wijziging van 22.05.2001 heeft de administratie haar voornemen bekend gemaakt om de in het aanslagjaar 2000 aangegeven huurkosten ten bedrage van 5.134.842 BEF ( 127.289,40) op te splitsen in de huur voor het aanslagjaar 2000 ten bedrage van 803.431 BEF ( 19.916,53) en de voorafbetaalde huur voor latere jaren ten bedrage van 4.331.411 BEF ( 107.372,87). De voorafbetaalde huur zou dienen geboekt te worden in een overlopende rekening in het vak X van de jaarrekening. De onderschatting actief huur ten bedrage van 4.331.411 BEF ( 107.372,87) zou worden toegevoegd aan de reserves. Tevens werd het voornemen bekend gemeld om factuur nr. 3637 ten bedrage van 233.770 BEF ( 5.795,01) op te nemen in de resultaten van het aanslagjaar 2000 en derhalve toe te voegen aan de reserves. (zie stukken 74 t.e.m. 77 van het Bij brieven van 21.06.2001 en 03.07.2001 werd er door de gevolmachtigde van eiseres geantwoord op de berichten van wijziging met een niet-akkoord (zie stukken 82 en 83 van het Vervolgens ging verweerder over tot vestiging van de aanslagen overeenkomstig het bericht van wijziging. Voor de vestiging van de aanslag werd gesteund op het bewijsmiddel van de feitelijke vermoedens (zie stukken 102 t.e.m. 104 van het Bij brief van 10.12.2001, toegekomen bij de administratie op 11.12.2001 werd er door de gevolmachtigde van eiseres bezwaar aangetekend tegen de aanslag voor het aanslagjaar 2000 (balans per 30.06.2000) (zie stukken 2 t.e.m. 9 van het Bij directorale beslissing van de gewestelijke directeur van 09.12.2002 werd het bezwaarschrift ontvankelijk, doch ongegrond verklaard (zie stukken 10 t.e.m. 15 van het Bij verzoekschrift op tegenspraak, neergelegd ter griffie van deze rechtbank op 04.02.2003, stelt eiseres fiscaal verhaal in tegen de directorale beslissing van 09.12.2002. Beoordeling: 1. Ontvankelijkheid. Er worden door verweerder geen middelen van niet-ontvankelijkheid opgeworpen en de rechtbank bemerkt geen ambtshalve op te werpen excepties met betrekking tot haar bevoegdheid en de ontvankelijkheid van de vordering. De vordering is dan ook ontvankelijk. 2. Ten gronde.
De betwisting handelt over de aftrekbaarheid als beroepskost van huurgelden die vooraf worden betaald en betrekking hebben op een later boekjaar. Eiseres heeft deze huurkosten volledig ten laste gelegd van het boekjaar van de betaling. De administratie is evenwel van oordeel dat de huurgelden die vooraf werden betaald en die op een later boekjaar betrekking hebben, niet ten laste van het lopende boekjaar waarin de betaling geschiedde kunnen genomen worden, maar moeten opgenomen worden in de kosten van het boekjaar waarop zij effectief betrekking heen. Verweerder onderbouwt deze stelling door te verwijzen naar: 1) de primauteit van het boekhoudrecht (art. 19, 4e lid van het KB van 08.10.1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen) De voorafbetaalde huur zou dienen geboekt te worden in een overlopende rekening in het vak X van de jaarrekening en moet opgenomen worden in de kosten van het boekjaar waarmee ze in verband staan. 2) een arrest van het Hof van Cassatie van 02.02.1997 m.b.t. het belastbaar tijdstip van de vooruitbetaalde huur. De voorwaarden voor de aftrekbaarheid "van beroepskosten zijn, volgens art. 49 WIB92 de volgende, namelijk: - ze moeten noodzakelijk verband houden met de uitoefening van de beroepswerkzaamheid; - ze moeten betaald of gedragen zijn tijdens het belastbare tijdperk, of tijdens het belastbaar tijdperk het karakter hebben gekregen van een zekere en vaststaande schuld en als zodanig zijn geboekt; - ze moeten gedaan of gedragen zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden; - ze moeten door de belastingplichtige verantwoord zijn wat de echtheid en het bedrag ervan betreft. Eiseres draagt de bewijslast dat de huurkost die onder beroepskosten wordt ondergebracht, een met het bruto belastbare inkomen verrekenbare kost vormt onder de voorwaarden van art. 49 WIB92. Tussen partijen bestaat er geen betwisting over het feit dat de huurgelden daadwerkelijk werden betaald en dat deze betaling verband hield met de beroepswerkzaamheid van eiseres. Verder stelt de rechtbank vast dat art. 49 WIB92 de fiscale aftrek van beroepskosten regelt via een uitdrukkelijke bepaling en niet vereist dat de bedrijfsuitgaven of -lasten gedaan of gedragen zijn door de belastingplichtige voor het verkrijgen of behouden van inkomsten van het jaar tijdens hetwelk ze zijn gedaan of gedragen.
De rechtbank is van oordeel dat de primauteit van het boekhoudrecht slechts geldt voor zover het fiscaal recht er niet expliciet van afwijkt, hetgeen in casu het geval is. De verwijzing naar het cassatiearrest van 02.02.1997 is ter zake niet dienend aangezien dit arrest handelt over het tijdstip van de belastbaarheid van huurinkomsten bij de ontvanger van deze inkomsten en de aftrekbaarheid van vooruitbetaalde huur enkel in het licht van art. 49 WIB92 dient beoordeeld te worden. Ten overvloede verwijst de rechtbank naar de commentaren van de administratie (zie Comm. IB, nr. 49/6) waarin werd gesteld: "Om de kosten van het brutobedrag van de beroepsinkomsten te mogen aftrekken, is het niet nodig dat ze zijn gedaan voor het verkrijgen of het behouden van de inkomsten van het jaar of het boekjaar tijdens hetwelk ze zijn gedaan; het is voldoende dat die kosten bijdragen tot het verkrijgen of behouden van de beroepsinkomsten (Cass., 22.12.1964, NV Ets. Jean Pankert, Bull. 423, blz. 1758) Aldus zijn de in een bepaald jaar of boekjaar werkelijk betaalde kosten, die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op een toekomstig tijdperk, aftrekbaar als beroepskosten van het jaar of het boekjaar van de betaling (B. V. in december voor het volgende jaar betaalde verkeersbelasting, vooruitbetaalde huur of interest, enz.)." De vordering van eiseres is dan ook gegrond. De voorschriften van de artikelen 2-30 tot 37 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken werd nageleefd. OM DEZE REDENEN: De rechtbank, rechtdoende op tegenspraak, Verklaart de vordering van eiseres ontvankelijk en als volgt gegrond, Ontheft de aanslag voor het aanslagjaar 2000 gevestigd in de vennootschapsbelasting van de gemeente Tessenderlo onder kohierartikel 813602587 voor een te betalen bedrag van 1.922.087 BEF ( 47.647,29) in die mate dat er aan de reserves een bedrag van 4.331.411 BEF ( 107.372,87) werd toegevoegd als onderschatting actief huur. Veroordeelt verweerder tot de kosten van het geding en begroot deze in hoofde van eiseres op de som van 174,76 rechtsplegingsvergoeding. Aldus gevonnist en uitgesproken in openbare zitting van de elfde kamer op het gerechtshof te Hasselt op 13 OKTOBER 2004 alwaar aanwezig waren: De Heer E. SMEETS, rechter, waarnemend voorzitter;
De Heer L. BOEYNAEMS, rechter, Mevrouw M. COENEGRACHTS, rechter, en, De Heer Ph. NEVEN, griffier