Nota Profiel van de tweede fase voortgezet onderwijs Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen Zoetermeer, 1991 Samenvatting. In de hier gepresenteerde nota over de tweede fase v.o. worden de hoofdlijnen van het beleid en een reeks van instrumenten beschreven die ten doe! Hebben richting te geven en ondersteuning te bieden aan vernieuwingen in het onderwijs in de tweede fase inclusief de aansluitingen op de eerste fase enerzijds en op het hoger onderwijs anderzijds. Tot de tweede fase behoren de volgende schoolsoorten: het h.a.v.o. (leerjaren 4-5) en v.w.o. (leerjaren 4-6), het middelbaar beroepsonderwijs en het leerlingwezen. Onder de eerste fase worden verstaan: m.a.v.o., v.b.o. en de eerste drie leerjaren van h.a.v.o. en v.w.o. Aanleiding voor het uitbrengen van deze nota zijn de knelpunten die alom worden gesignaleerd in de tweede fase. Deze betreffen vooral: de aansluiting tussen de eerste en de tweede fase, tussen h.a.v.o./v.w.o. en hoger onderwijs; de aansluiting tussen beroepsonderwijs en arbeidsmarkt; het grote aantal leerlingen dat het onderwijs voortijdig, zonder beroepskwalificatie verlaat; ondoelmatige leerwegen en de ongelijke participatie aan het onderwijs door verschillende maatschappelijke groeperingen. In een aantal in 1990 uitgebrachte adviezen van de OESO. de Commissie Onderwijs- Arbeid (cie. Rauwenhoff), de SER, de HBO-Raad (cie. Van Wierlngen) en de ARVO is ook nadrukkelijk gevraagd om deze problemen op te lossen. Met deze nota is, gezien de samenhang tussen de onderschelden problemen en oplossingsmogelijkheden gekozen voor integrale aanpak in plaats van maatregelen op onderdelen. Facetten van internationalisering kunnen bij een dergelijke integrale aanpak niet ontbreken. Gestreefd is naar een zo concreet mogelijke aanpak, die zoveel mogelijk aansluit bij reeds in gang gezette ontwikkelingen in het onderwijs. De maatregelen en instrumenten moeten samen leiden tot een betere voorbereiding van jongeren op het hoger onderwijs of de arbeidsmarkt. Hierbij staat voorop dat de kwalitatieve en kwantitatieve deelname aan het onderwijs In de tweede fase moet worden verbeterd, waarbij scholen meer ruimte krijgen om deze maatregelen uit te voeren en de overheid vooral de taak heeft de kwaliteit van het onderwijs te bewaken. Het streven is erop gericht alle jongeren naar een kwalificatie te brengen, tenminste op het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar. De nota omvat vier hoofdpunten: 1. Optimale toerusting door profilering Het onderwijs in de tweede fase moet alle jongeren goed toerusten voor het hoger onderwijs of de arbeidsmarkt. In de tweede fase worden daartoe twee hoofdwegen onderschelden met onderschelden functies: voorbereiding op hoger onderwijs via de weg van het h.a.v.o./v.w.o. en voorbereiding op de arbeidsmarkt via de weg van het beroepsonderwijs (de korte en lange opleidingen in het m.b.o. en het leerlingwezen). Met het oog op een optimale toerusting wordt zowel binnen het beroepsonderwijs als binnen het h.a.v.o./v.w.o. het onderwijsaanbod meer expliciet afgestemd op kwalificaties die nodig zijn voor
respectievelijk typen beroepen of voor clusters van studierichtingen. Hiertoe worden een heldere kwalificatiestructuur voor de onderscheiden opleidingswegen in het beroepsonderwijs ontwikkeld en een beperkt aantal doorstroomprofielen in h.a.v.o./v.wo. Dit proces, dat opleidingsroutes zal verhelderen zowel voor de leerling als voor de "afnemers" van gediplomeerden wordt in de nota aangeduid met de term profilering van de tweedefase. Het ontwikkelen van de doorstroomprofielen en de kwalificatiestructuur zal in samenspraak gebeuren tussen de betrokken schooisoorten en maatschappelijke vertegenwoordigers. Inzet voor de verbetering van het h.a.v.o. en v.w.o. is een inhoudelijke vernieuwing. Zowel voor h.a.v.o. als voor v.w.o. worden vier doorstroomprofielen ontwikkeld: natuur en techniek: natuur en gezondheidszorg; economie en maatschappij; cultuur en maatschappij. Elk doorstroomprofiel zal bestaan uit een deel dat verplicht is voor iedereen, een deel verplicht per profiel en een vrij te kiezen deel. Ze zullen inhoudelijk worden omschreven in termen van vakken en delen van vakken. Dit betekent een beperking van de vrijheid van vakkenpakketkeuze voor de leerling, maar biedt dezelfde leerling een steviger basis voor de aansluiting op, en succes in, het hoger onderwijs. Om voor het beroepsonderwijs te komen tot een samenhangende kwalificatiestructuur worden in deze nota voorstellen uitgewerkt om te komen tot meer samenhang tussen de opleidingsroutes van m.b.o. en leerlingwezen. Een ontwikkeling die reeds was ingezet met de SVM-operatie en de reactie op de plannen van de commissie Rauwenhoff. 2. Verbetering van determinatie en aansluiting van de eerste op de tweede fase Door een intensivering en verbetering van de determinatie van leerlingen gedurende de eerste fase en door een goede inhoudelijke aansluiting tussen de eerste en de tweede fase kan uitval in de tweede fase worden teruggebracht. Met de invoering van basisvorming kan een leerling zich beter en gedurende een langere periode oriënteren op het vervolgtraject. Naast een adviesmoment aan het eind van het tweede leerjaar wordt nu een studieadvies aan het eind van het derde jaar h.a.v.o./v.w.o. geïntroduceerd. Op dat moment worden leerling en school in de gelegenheid gesteld een keuze te maken tussen voortzetting van het traject h.a.v.o./ v.w.o. met het oog op een studie in het hoger onderwijs, of een overstap naar een vervolgstudie in het beroepsonderwijs. Voor m.a.v.o. en l.b.o. wordt de aanpassing van de huidige eindexamenprogramma's voorgesteld. Met de voorstellen voor de aansluiting van m.a.v.o. en l.b.o. op de tweede fase (met name het beroepsonderwijs) wordt de aansluiting op het vervolgonderwijs verbeterd op een manier die vergelijkbaar Is met de profilering van leerwegen in de tweede fase. De introductie van doorstoomprogramma s voor m.a.v.o., l.b.o. en voor h.a.v.o.-3 (in verband met de overstap naar het beroepsonderwijs), geven scholen de mogelijkheid voor bepaalde leerlingen de aandacht veel meer te richten op de voorbereiding op vervolgonderwijs, in plaats van op examenvoorbereiding.
3. Voorkomen van voortijdig schoolverlaten Voortijdig schoolverlaten zonder een beroepskwalificatie op minimaal het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar is maatschappelijk onaanvaardbaar en moet worden teruggebracht door een gezamenlijke inspanning gericht op zowel preventie van het probleem als de opvang van deze jongeren. De uiteenlopende achtergronden van de betrokken jongeren vergen een gevarieerd aanbod van maatregelen en instrumenten. Een belangrijk onderwijsinhoudelijk instrument is het bevorderen van meer variatie in het aanbod van typen opleidingen, onder meer gericht op verschillende combinaties tussen leren en werken voor bepaalde groepen leerlingen. Ook een betere determinatie van de leerlingen zal een preventief effect kunnen hebben. Verder zal gewerkt worden aan de verbetering van de controle op de leerplicht en leerresultaten. Dit laatste door middel van een nader te ontwikkelen leerlingvolgsysteem. De samenwerking tussen scholen en partijen buiten het onderwijs (bijvoorbeeld in het Regionaal Bestuur Arbeidsvoorziening) zal worden bevorderd om gezamenlijk dit complexe probleem effectiever te kunnen benaderen. Ook de inzet van de ervaring van het vormingswerk maakt onderdeel uit van de betere organisatie van de deskundigheid op dit terrein. Scholen, vormingsinstituten en de RBA s zullen zich moeten verantwoorden voor de gestelde doelen en de middelen die daarvoor zullen worden aangewend. 4. Meer ruimte voor scholen Verbetering van de toerusting van leerlingen, de voorbereiding van leerlingen tijdens de eerste fase op de tweede fase en de zorg voor alle leerlingen ongeacht hun afkomst en aanleg vormen belangrijke opgaven voor het onderwijs. Docenten en schoolleiding vervullen hierin een centrale rol en zullen zoveel mogelijk eigen beleidsruimte moeten hebben om genoemde hoofdpunten van het beleid voor de komende jaren te realiseren. Een voortgaand beleid gericht op de herwaardering van het leraarsberoep past ook in dit kader. Allereerst zal de handelingsvrijheid van scholen worden bevorderd door zowel de wijze van bekostiging te veranderen (lump sum voor het m.b,o. en het formatiebudgetsysteem voor het h.a.v.o./v.w.o.) als de inrichtingsvoorschriften aan te passen. Voor h.a.v.o. en v.w.o. wordt voorgesteld met de introductie van doorstroomprofielen de urenvoorschriften te herzien. In plaats van de relatieve omvang van vakken te omschrijven in termen van hoeveelheden te volgen lessen (van 50 minuten elk), vormt de studietijd van de leerling uitgangspunt en worden de (deel)vakken omschreven in termen van studielast van de leerling. Om deze grotere zelfstandigheid invulling te kunnen geven moeten scholen de mogelijkheid hebben de deskundigheid van docenten en schoolleiding te verhogen. Het nascholingsbudget zal geleidelijk vanaf 1992 geheel aan de school zelf toevallen. In verband met de noodzakelijke deskundigheidsvergroting op korte termijn zal de overheid een extra financiële impuls hieraan geven, naast de bijdragen daaraan van alle betrokkenen zelf. Ook de inzet van middelen voor bepaalde doelgroepen wordt de scholen meer in hand gegeven. Vanuit het oogpunt van toenemende autonomie is het gewenst dat scholen verantwoording afleggen over hun onderwijsproces. Per 1 augustus 1991. als de SVMwet van kracht wordt, wordt van m.b.o.-scholen een jaarverslag verlangd. Dit zal ook In het l.b.o., m.a.v.o., h.a.v.o. en v.w.o. worden Ingevoerd. Een onafhankelijk bureau zal worden gevraagd een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden (en beperkingen) van bekostigingsprikkels.
Uitvoering en evaluatie Kort na het uitbrengen van deze nota zal een zogenaamde 'wegbereider' worden gevraagd de noodzakelijke activiteiten aan te geven ter voorbereiding van de uitvoering van deze nota. Na afronding van de discussie zullen verschillende werkgroepen bepaalde voorstellen nader uitwerken. In de nota worden die voorgesteld voor bijvoorbeeld de doorstroomprofielen en de diverse maatregelen ten behoeve van de aansluiting m.a.v.o./l.b.o. op het vervolgonderwijs. Er zal een monitoringsysteem worden uitgewerkt om de bewegingen van leerlingen binnen het onderwijssysteem te kunnen volgen. De gestelde beleidsdoelen en - instrumenten zullen mede aan de hand daarvan worden geëvalueerd en eventueel aangepast.
Financiele aspecten Voor de uitvoering van de voorgestelde maatregelen worden budgetten aangewend die deel uitmaken van de huidige begroting voor onderwijs en wetenschappen. Financiële effecten die op termijn kunnen optreden. bijvoorbeeld als gevolg van het terugdringen van voortijdig schoolverlaten zullen moeten worden gecompenseerd.