7 Jeugdzorg. 7.1 Inleiding

Vergelijkbare documenten
Reglement Cliëntenraad Jeugdbescherming Brabant

Reglement Cliëntenraad Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Overeenkomst Cliëntenraad en de Zevenster

In de bijlage treft u een gedetailleerde opsomming van het commentaar en aanvulling op de concept wettekst.

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Algemeen

Welke AFSPRAKEN gelden bij partijen die betrokken zijn bij de JEUGDZORG in Zeeland?

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Klachtenreglement Peperkamp coaching training

Hoofdstuk 4. Kwaliteit

Senioren Zorg Plan Dé thuiszorg die zich om ú bekommert! Overeenkomst Cliëntenraad. Senioren Zorg Plan

Klachtenreglement van de Klachtencommissie Jeugdhulp Zuid-Holland 2018

Samenwerkingsovereenkomst cliëntenraad en Bureau Beckers.

Toetsingskader Kwaliteit opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Wet van 22 april 2004, houdende regeling van de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van jeugdzorg (Wet op de jeugdzorg)

Informatiebrochure. Wet op de jeugdzorg. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Belangrijkste verschillen adviesrechten Wmcz / Wmcz 2018 (januari 2018)

Besluit van 16 december 2004, houdende regels ter uitvoering van de Wet op de jeugdzorg (Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg)

Reglement klachtencommissie

Cliënt Onder een cliënt verstaan we de jeugdige, zijn (stief)ouders of wettelijk vertegenwoordigers.

In het kort de taken en werkwijze van de cliëntenraad. In de statuten staan deze uitgebreid beschreven.

Samenwerkingsovereenkomst met de vertegenwoordiger van de cliënten en stichting De Schavuiten

Klachtenregeling. Klachtencommissie Jeugd Utrecht. 1 juli 2005, herzien januari 2015

[Appellant 1] en [Appellant 2], beiden wonende te [woonplaats], (hierna: appellanten)

Klachtenregeling Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland

Kwaliteitskader Verantwoorde zorg Caribisch Nederland

De Wet op de Jeugdzorg in grote lijnen

Algemene klachtenregeling van de instelling Nova voor Maatschappelijk Werk en Psychosociale Hulpverlening. Voorwoord 1

Rapport. Datum: 1 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/298

Klachtenregeling Cliënten van Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers

1.3.4 Recente wetswijzigingen De organisatie van de jeugdhulpverlening Samenwerkingsvormen... 17

Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ)

Klachtenregeling Jeugdwet

(B vervallen) Artikel I. De Wet op de jeugdzorg wordt als volgt gewijzigd: Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

Wet op de jeugdzorg REGELING PLEEGZORG

ALMEERSE SCHOLEN GROEP

KLACHTENREGELING. Inhoudsopgave

Doel Beoogd wordt met behulp van deze klachtregeling de volgende doelstellingen na te streven:

Klachtenreglement cliënten. CJG gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet en Oldebroek

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

informatiebrochure Wet op de jeugdzorg

Veranderingen in de Jeugdzorg Zeeland: Vraag- en antwoord

Klachtenreglement Halt

KLACHTENREGELING Stichting MONTON

Klachtenregeling voor cliënten van JUZT

Klachtenregeling CVO t Gooi

Samenwerkingsovereenkomst cliëntenraad BovenIJ Ziekenhuis

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag,

KLACHTENREGELING CEDERGROEP

Klachtenregeling. Cliënten van Jeugdbescherming Noord

Tweede Kamer der Staten-Generaal

KLACHTENREGELING. Directiestatuut Pagina 1 van 8

Beoordeling Bevindingen

Reglement Klachtencommissie Cliënten Mentaal Beter

Klachtenreglement Zorgmed

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Klachtenregeling Datum: 1 november 2014

Hoofdstuk II De provinciale klachtencommissie jeugdhulpverlening Noord-Holland

1.2 De klacht: Een gemotiveerde uiting van ontevredenheid over een concrete gedraging van personen werkzaam bij de zorgaanbieder en haar partners.

Klachtenreglement Helios Solutions

Klachtenregeling Voor het primair en voortgezet onderwijs van de Stichting Het Rijnlands Lyceum

Klachtenregeling GGMD

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Model klachtenregeling primair en voortgezet onderwijs

Klager: Een klant of deelnemer aan het leerwerktraject van de Stichting TVZ

T oetsingskader voor toezicht naar Veilig Thuis in 2015

Reglement Cliëntenraad BovenIJ ziekenhuis

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Reglement voorfase klachtbehandeling H 3 O ten behoeve van het primair en voortgezet onderwijs

KLACHTENCOMMISSIE. Reglement. Artikel 1. Begripsbepalingen

Optometristen Vereniging Nederland. Regeling voor de behandeling van klachten van cliënten tegen optometristen

e. Raad van Commissarissen: toezichthoudend orgaan van de zorgaanbieder f. cliëntenraad: de door en voor de zorgaanbieder ingestelde cliëntenraad.

Bepalingen over de ouderbijdrage

TELL-US Pedagogische Dienstverlening

Klachtenregeling. Omnisscholen

KLACHTENREGLEMENT. Unu

Klachtenregeling van Creating Balance

Concept Verordening jeugdhulp gemeente Velsen 2015

Reglement Cliëntenraad

Wat u moet weten over privacy en klachten

Klachtenregeling Staring College

KLACHTENREGELING KLACHTENREGELING

7 Het zorgaanbod jeugdzorg Inleiding Provinciale jeugdzorg (voormalige jeugdhulpverlening) 135

Klachtenregeling Bonaventuracollege

Artikel 2. Behandeling van de klachten. Aanstelling en taken vertrouwenspersoon

Klachtenregeling Stichting Katholieke Onderwijs Centrale

Klachtenregeling Klachtenportaal Zorg voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen vallend onder de Jeugdwet Artikel 1 Begripsbepalingen

Klachtenreglement Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector (WKCZ)

Artikel 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze regeling bepaalde, wordt verstaan onder:

Het bevoegd gezag van Vivente, stichting voor christelijke primair onderwijs, gevestigd te Zwolle,

Klachtenregeling. Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Klachtenregeling Stichting Openbaar Primair Onderwijs Slochteren

Procedure klachtenregeling cliënten

nieuwe bepalingen met betrekking tot de medezeggenschap van cliënten in zorginstellingen

Het bevoegd gezag van de Stichting Openbaar Onderwijs PRESENT

Jeugd en recht. Mr. A. P. van der Linden Mr. F.G.A. ten Siethoff Mr. A. E. I. J. Zeijlstra-Rijpstra

Klachten Regeling. 1 januari Postbus AG Groningen info@o2g2.nl groepgroningen.nl K.v.K

Gesloten jeugdhulp bij ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen Gegevensverwerking, privacy en toestemming Financiën en verantwoording

Transcriptie:

7 Jeugdzorg 7.1 Inleiding Voor kinderen en jongeren met problemen dragen in de eerste plaats hun ouders de verantwoordelijkheid. In veel gevallen zoeken ouders en/of hun kinderen zelf naar een oplossing. Indien dat niet lukt, kunnen zij afhankelijk van de problematiek deskundigen inschakelen, zoals artsen, maatschappelijk werkers, pedagogen, psychologen of psychiaters. Nederland beschikt over jeugdzorgwerkers en jeugdzorginstellingen. Die zijn er om een bijdrage te leveren aan het voorkomen, verminderen of opheffen van lichamelijke, geestelijke, sociale of pedagogische problemen of stoornissen die de ontwikkeling van kinderen en jongeren ongunstig (kunnen) beïnvloeden. Uit de hoofdstukken 1 en 12 blijkt hoe ingewikkeld de jeugdzorg in elkaar zit en hoe dat komt, maar ook dat jarenlang hard is gewerkt om de organisatie van de jeugdzorg overzichtelijker te maken. Tal van wetten en instellingen zorgden in het verleden voor een labyrint waarin zelfs hulpverleners de weg niet konden vinden. Uiteindelijk heeft het parlement een wet aanvaard die een belangrijk aandeel heeft gehad in het overzichtelijker maken van de jeugdzorg: de Wet op de jeugdhulpverlening. Deze wet is op 1 januari 2005 na vijftien jaar vervangen door de Wet op de jeugdzorg (Wjz). De bedoeling van de vernieuwde wet is om net als de vorige de kwaliteit van de geboden hulp te verhogen, meer inzicht te verkrijgen in de praktijk van de jeugdzorg en het bevorderen van de samenhang tussen de talrijke onderdelen. Of de wet hierin zal slagen, valt te betwijfelen. Evaluaties van wet en praktijk moeten hierin duidelijkheid verschaffen. Belangrijk is dat hulpvragende kinderen, jongeren en ouders zonder al te veel moeite de weg weten te vinden naar de juiste hulpverlener of de juiste hulpverleningsinstantie. Daarom heeft iedere provincie en hebben de steden Amsterdam, Den Haag en Rotterdam één toegang tot alle voorzieningen voor jeugdzorg: het Bureau Jeugdzorg. De bedoeling is dat ouders en hun kinderen labyrint

190 Jeugd en recht bij ernstige problemen met opvoeden en opgroeien op één plaats terechtkunnen. De Wjz is overigens niet de enige wettelijke bron voor de hulpverlening. Naast deze wet zijn onder meer regels opgenomen in: het Burgerlijk Wetboek en in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; het Wetboek van Strafrecht en in het Wetboek van Strafvordering; de Pleegkinderenwet; de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; tal van algemene maatregelen van bestuur (AMvB s). Zo behoort bij de Wet op de jeugdzorg het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (UWjz), dat veel onderwerpen uit de Wjz nader uitwerkt. Zintuiglijk, verstandelijk en meervoudig gehandicapte kinderen vallen (voorlopig) niet onder het bereik van de Wjz. Een aantal regels uit de wet wordt pas later ingevoerd. 7.2 Wet op de jeugdzorg (algemeen) De Wet op de jeugdzorg beoogt de zorg aan de cliënten van de jeugdzorg, kinderen en ouders, te verbeteren en hun positie te versterken. De bewindspersonen voor Jeugd en Gezin en die van VWS en van Justitie zijn daarvoor gezamenlijk verantwoordelijk. De Wjz verstaat onder jeugdzorg: De ondersteuning van en hulp aan kinderen en jongeren, hun ouders, stiefouders of pleegouders, bij opgroei- of opvoedingsproblemen of dreigende zodanige problemen. zorgaanbieder Deze definitie van het wettelijke begrip jeugdzorg bevat niet alleen alle zorg aan ouders en hun kinderen om ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen te verhelpen, maar ook om die te voorkomen. In deze definitie zit dus ook de preventie. Jeugdzorg betreft de aanpak van problemen of stoornissen van lichamelijke, geestelijke, sociale of pedagogische aard die de ontwikkeling van kinderen en jongeren naar volwassenheid ongunstig kunnen beïnvloeden. De zorg kan zowel binnen als buiten het gezin geboden worden. Gebeurt dit niet binnen het gezin, dan is dat bij een jeugdzorginstelling, in de Wjz zorgaanbieder genoemd. De zorg kan gedurende enkele maanden een paar uur per week gegeven worden. Het is echter ook mogelijk dat de jeugdige cliënt voor korte of langere tijd buiten het eigen gezin verblijft. Dan wordt hij in een pleeggezin of in een residentiële voorziening opgenomen.

7 Jeugdzorg 191 De uitgangspunten van de jeugdzorg zijn: de zorg moet aansluiten bij de behoefte van de cliënt; de zorg moet zo licht mogelijk zijn; de zorg moet zo dicht mogelijk bij huis worden gegeven; de zorg moet zo kort mogelijk duren. De Wjz regelt ook het financieringskader. Dat betreft echter alleen de provinciaal gefinancierde zorg. De geestelijke jeugdgezondheidszorg en de zorg voor gehandicapte kinderen en jongeren worden uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) betaald. Ten slotte worden de overgebleven civiele plaatsingen in justitiële jeugdinrichtingen uit de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) betaald. De Wjz is van toepassing op kinderen en jongeren die minderjarig zijn en in uitzonderingsgevallen op jongeren tot 23 jaar. Het gaat om kinderen en jongeren met ernstige opvoedings- en opgroeiproblemen voor wie de ondersteuning van algemene voorzieningen, zoals onderwijs, jeugdgezondheidszorg of het maatschappelijk werk, niet helpt. Jeugdzorg is niet alleen bedoeld voor deze jeugdige personen, maar ook voor hun ouders of andere opvoeders. In de Wjz kunnen de volgende vormen van jeugdzorg onderscheiden worden: het geven van voorlichting en advies over opgroei- en opvoedingsvragen; het geven van voorlichting en advies over vragen van jongeren over hun juridische positie (kinder- en jongerenrechtswinkelactiviteiten); kinder- en jeugdpsychiatrie; hulpverlening aan verstandelijk gehandicapte kinderen en jongeren (deze groep wordt later onder het bereik van de Wet op de jeugdzorg gebracht); hulpverlening aan minderjarigen die door de kinderrechter onder toezicht van Bureau Jeugdzorg zijn gesteld (gezinsvoogdij); hulpverlening aan minderjarigen die onder voogdij van een rechtspersoon staan (voogdij); hulpverlening aan minderjarigen die onder voorlopige of tijdelijke voogdij staan; de uitvoering van de jeugdreclassering; het geven van advies en het fungeren als meldpunt kindermishandeling; het verlenen van nazorg; pleegzorg: hulpverlening bestaande uit het bieden van opneming in een pleeggezin en de daarmee verband houdende begeleiding hulpverlening aan minderjarigen

192 Jeugd en recht van pleegkinderen, pleegouders, ouders en stiefouders. Pleegkinderen kunnen niet de eigen kinderen of stiefkinderen zijn van de pleegouders; het geven van residentiële hulpverlening: hulpverlening waarbij een jeugdige persoon wordt opgenomen in een tehuis waarin dag en nacht hulp wordt geboden; het geven van semiresidentiële hulpverlening: hulpverlening waarbij een jeugdige persoon regelmatig gedurende een deel van een etmaal in een daartoe bestemde inrichting verblijft; ambulante hulpverlening: hulpverlening anders dan bedoeld onder de hierboven genoemde situaties. In hoofdstuk 8 van dit boek wordt nader ingegaan op de ambulante jeugdzorg, in hoofdstuk 9 op de (semi)residentiële jeugdzorg en op de pleegzorg. 7.3 Uitgangspunten en beleidsdoelstellingen De Wet op de jeugdzorg beoogt dus betere zorg voor de cliënten van de jeugdzorg, alsmede het versterken van hun positie. In de Wjz staat de cliënt centraal in een volgens de wetgever transparanter, eenvoudiger georganiseerd stelsel voor de jeugdzorg. Deze uitgangspunten zijn nader omschreven in de volgende vijf beleidsdoelstellingen. De vraag van de cliënt centraal Thans staat de vraag van de (jeugdige) cliënt centraal. Dit betekent dat, anders dan voorheen, het kind of de jongere eerder de zorg krijgt die hij behoeft. Voorheen ging de jeugdzorg toen nog jeugdhulpverlening geheten uit van wat de verschillende zelfstandige instellingen en voorzieningen aanboden. recht op jeugdzorg Recht op jeugdzorg De meest in het oog springende beleidsdoelstelling betreft een recht op jeugdzorg. Het is voor het eerst in de Nederlandse wetsgeschiedenis dat er een recht op jeugdzorg is geformuleerd. Het recht op jeugdzorg houdt in dat een kind of jongere voortaan een aanspraak heeft op zorg wanneer het Bureau Jeugdzorg hiervoor een indicatie heeft gesteld. Deze zorg moet onder meer op tijd en op maat beschikbaar zijn voor zowel de jeugdige cliënt als voor zijn ouders. Alleen kinderen en jongeren die niet rechtmatig in Nederland verblijven, zijn in beginsel uitgesloten van het recht op jeugdzorg.

7 Jeugdzorg 193 Gelukkig wordt dit weer voor een belangrijk deel goedgemaakt in het Uitvoeringsbesluit Wjz. Eén herkenbare, centrale toegang tot de jeugdzorg Bureau Jeugdzorg is de centrale toegang tot alle jeugdzorg en beoordeelt als enige, onafhankelijke instelling het verzoek om hulp. Het stelt daarmee de indicatie dat hulp noodzakelijk is. Voorheen kon men bij verschillende instanties om hulp vragen. Er waren jongeren en ouders met problemen die niet goed wisten bij wie ze terechtkonden met hun hulpvraag. Verder vreesde de overheid dat instanties naar hun eigen, sectorale, voorzieningen zouden verwijzen, waardoor de hulpvragers niet steeds de juiste hulp kregen. Of het verstandig is dat Bureau Jeugdzorg thans een monopoliepositie heeft, moet de tijd uitwijzen. Het is nu zo, dat als cliënten niet (langer) met een Bureau Jeugdzorg door één deur kunnen, ze moeten uitwijken naar een Bureau Jeugdzorg in een andere provincie. Mede daarom is het jammer dat de overheid de landelijk werkende (gezins)voogdij-instellingen niet langer een plaats gunt in de jeugdzorg. Alleen de landelijke instelling voor jeugdige vreemdelingen, Stichting Nidos, blijft bestaan. Integratie van Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), de (gezins)voogdij en jeugdreclassering in Bureau Jeugdzorg Behalve dat Bureau Jeugdzorg ouders en hun kinderen op vrijwillige basis zorg verleent, kan het ook minderjarigen beschermen die niet om hulp (kunnen) vragen. De functies van de (gezins)voogdij-instellingen zijn geheel opgegaan in Bureau Jeugdzorg. Dit betekent dat er, met uitzondering van Stichting Nidos, geen voogdij-instellingen en geen gezinsvoogdij-instellingen meer bestaan. De medewerkers van Bureau Jeugdzorg die deze functies voortaan uitoefenen, zijn voogdijwerkers en gezinsvoogdijwerkers. Ook het AMK is nu een onderdeel van Bureau Jeugdzorg, net als de jeugdreclassering. De jeugdreclasseringswerkers zijn dus in dienst van Bureau Jeugdzorg. Overigens blijft de regie van de jeugdreclassering in handen van de Raad voor de Kinderbescherming. Gezinscoach Een nieuw fenomeen op het terrein van de jeugdzorg betreft de gezinscoach. Deze functionaris is bedacht naar aanleiding van enige incidenten in de praktijk van de jeugdzorg; dit betroffen zaken waaruit een gebrek aan coördinatie bleek. Multi-problem-gezinnen krijgen verschillende hulpverleners over de vloer. Regelmatig gaan bijvoorbeeld opvoedingsproblemen, verslaving en financiële perimonopoliepositie integratie multi-problem-gezinnen

194 Jeugd en recht kelen hand in hand. Er zijn nogal wat ouders die zo het overzicht op hun eigen situatie kwijt zijn. Tegelijkertijd weten hulpverlenende instellingen niet altijd van elkaar wie welke bijdrage levert en wie daarvoor verantwoordelijk is. Daardoor werken zij soms langs elkaar heen. Het is de taak van de gezinscoach te regelen dat de verschillende vormen van hulpverlening op elkaar worden afgestemd en om het gezin te ondersteunen waar dat nodig is. De wetgever heeft echter nagelaten duidelijk te regelen wie als gezinscoach kan optreden. Uit verschillende stukken kan worden opgemaakt dat bij ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen Bureau Jeugdzorg zorgt voor een gezinscoach en dat in andere situaties de gemeentelijke overheid daarvoor moet zorgen. 7.4 Structuur De Wjz bevat verschillende middelen om de beoogde samenhang en afstemming te bereiken. Een van de uitgangspunten is dat ons land in jeugdzorgregio s verdeeld wordt en dat in iedere regio een samenhangend pakket voorzieningen wordt aangeboden. De Wjz stelt de regio s vast; dit zijn de provincies en de drie grote gemeenten: Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. In elke regio bestaat een Bureau Jeugdzorg. Dit bureau kan wel in verschillende steden en in wijken een vestiging hebben. 7.5 Planning vierjarenplan De wet voorziet in een planning met het zwaartepunt op de totstandkoming van een goed samenhangend voorzieningenpatroon op regionaal niveau. De verantwoordelijkheid hiervoor is aan de provincies en de drie grote steden opgedragen. De ministers voor Jeugd en Gezin en die van VWS en van Justitie stellen eenmaal in de vier jaar gezamenlijk een vierjarenplan op voor de jeugdzorg. Dit landelijk beleidskader bevat de uitgangspunten voor het door de provinciebesturen te voeren beleid. Tevens bevat het een raming van de bedragen die het Rijk aan de provincies wil verstrekken voor de subsidiëring van de Bureaus Jeugdzorg. Het landelijk beleidskader bevat ten behoeve van de samenhang binnen de jeugdzorg tevens een overzicht van de wijze waarop: de gemeenten denken de behoefte aan andere jeugdzorg dan die in de Wet op de jeugdzorg wordt geregeld, te realiseren; dezorgverzekeraarsdenkentevoorzienindebehoefteaangeestelijke jeugdgezondheidszorg. Deze opdracht ten behoeve van verstandelijk gehandicapte jongeren wordt pas later ingevoerd;

7 Jeugdzorg 195 de minister van Justitie wil voorzien in de behoefte aan jeugdzorg in het kader van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Deze regel is op 1 januari 2006 in werking getreden. Voordat zij het landelijk beleidskader vaststellen, overleggen de ministers met de colleges van Gedeputeerde Staten, met een vertegenwoordiging van de colleges van Burgemeester en Wethouders en met de zorgverzekeraars. Zij geven de cliëntenorganisaties de gelegenheid om op het concept te reageren. Bij de vaststelling van het landelijk beleidskader houden de ministers rekening met het door de provinciebesturen gevoerde beleid in de voorafgaande jaren. Ten slotte wordt het stuk in afschrift aan de provinciebesturen en aan de Tweede en Eerste Kamer van de Staten-Generaal gezonden. De ministers moeten tevens jaarlijks een voortgangsrapportage jeugdzorg vaststellen. Daarin staat het aan de provincies verstrekte subsidiebedrag en de wijze waarop de provincies het geld besteed hebben. De voortgangsrapportage bevat niet alleen een overzicht vandeuitgevoerdeofuittevoerenvormenvanindewjzgenoemde jeugdzorg, maar ook de niet in de Wjz genoemde vormen van jeugdzorg. Ook de voortgangsrapportage gaat naar de provincies en naar de beide Kamers van de Staten-Generaal. Gedeputeerde Staten en de cliëntenorganisaties worden betrokken bij de totstandkoming van de rapportage. Ten slotte kunnen de ministers de provinciebesturen aanwijzingen geven over het provinciale beleidskader of het uitvoeringsprogramma. De provincies en de drie grote steden maken eveneens vierjarenplannen voor de jeugdzorg, zoals die binnen de betreffende provincies en grootstedelijke gebieden functioneren. Gedeputeerde Staten leggen de concepten voor aan Provinciale Staten en aan de ministers. Voordat het provinciale beleidskader wordt vastgesteld, plegen Gedeputeerde Staten overleg met Bureau Jeugdzorg en met de Raad voor de Kinderbescherming. Verder overleggen zij met de colleges van Burgemeester en Wethouders en met de in de provincie werkzame zorgverzekeraars. Over de capaciteit van de justitiële jeugdinrichtingen ten behoeve van de civielrechtelijk te plaatsen minderjarigen wordt apart overleg gevoerd met de minister van Justitie. De provinciale beleidskaders zijn gebaseerd op het landelijk beleidskader en op de eventueel gegeven aanwijzingen door de ministers. Zij bevatten de hoofdlijnen van het beleid en de daarbijbehorende financiële kaders voor de Bureaus Jeugdzorg en de zorgaanbieders. Het uitgangspunt daarbij is dat het aanbod van jeugdprovinciale beleidskaders

196 Jeugd en recht zorg, gebaseerd op de Wjz, aansluit bij de behoefte van de cliënten. Hierbij is het de bedoeling dat jeugdzorg in het algemeen het meest doelmatig en het meest doeltreffend plaatsvindt in de minst ingrijpende vorm, zo dicht mogelijk bij de plaats waar de cliënt duurzaam verblijft en gedurende een zo kort mogelijke periode. Voor de samenhang binnen de jeugdzorg wordt tevens een overzicht gegeven van de wijze waarop de zorgverzekeraars, de gemeenten en de minister van Justitie willen voorzien in andere jeugdzorg dan die gebaseerd is op de Wjz. De ministers moeten het provinciale beleidskader vaststellen. Provinciale Staten moeten jaarlijks onderzoeken of het vierjarenplan bijstelling behoeft. Tevens stellen zij jaarlijks het uitvoeringsprogramma jeugdzorg vast. In het uitvoeringsprogramma staat een overzicht van de door Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders geleverde activiteiten en van het geld dat daarvoor is gebruikt. Dat geldt het lopende jaar, het eraan voorafgaande jaar en het volgende jaar. De Wet op de jeugdzorg heeft een nieuw begrip zorgaanbieder geïntroduceerd. Een zorgaanbieder is de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een of meer vormen van jeugdzorg verleent waarop in de Wjz aanspraak bestaat. De zorgaanbieders verrichten hun activiteiten op basis van een hulpverleningsplan en zij informeren Bureau Jeugdzorg over de voortgang van de zorgverlening. Zij zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de inhoud van de zorg (het hulpverleningsproces) en voor de professionaliteit van de medewerkers. Enigszins verwarrend is dat de Wjz tegelijkertijd een andere nieuwe term invoert, namelijk aanbieder van zorg. Een aanbieder van zorg is de natuurlijke persoon of de rechtspersoon, die andere zorg verleent dan die zorg waarop ingevolge de Wjz aanspraak bestaat. 7.6 Praktijk De overheid bemoeit zich niet inhoudelijk met de dagelijkse praktijk van de jeugdzorg. Daarvoor bevat de Wjz geen basis. Dit betekent dat de deelnemers aan het particulier initiatief in de terminologie van de wet: de Bureaus Jeugdzorg en de zorgaanbieders de vrijheid hebben om aan hun werkzaamheden naar eigen inzicht invulling te geven. Het hulpverleningsveld heeft dus de ruimte om op eigen wijze vorm te geven aan de in de wet voorziene structuur. De hoofdlijn is dat hulpverlening dient plaats te vinden in de minst ingrijpende vorm, zo dicht mogelijk bij de plaats waar de jeugdige persoon duurzaam verblijft en gedurende een zo kort mogelijke

7 Jeugdzorg 197 periode. Dit betekent dat vrijwillige jeugdzorg voor justitiële jeugdzorg gaat en ambulante en semi-residentiële hulp voor residentiële hulp. De hulpverlening moet ook voldoen aan de eis dat zij voor kinderen en jongeren de meest geschikte is te achten. Bureau Jeugdzorg mag een minderjarige pas uit huis plaatsen, als zij niet langer dan twee maanden tevoren heeft vastgesteld dat uithuisplaatsing de aangewezen vorm van hulpverlening is. Uitzonderingen worden gemaakt voor crisisgevallen en justitiële plaatsingen. Hoewel de wet eist dat minderjarigen op wie een kinderbeschermingsmaatregel van toepassing is, bij het bezetten van een plaats in een tehuis voorgaan boven vrijwillige plaatsingen, blijkt dit in de praktijk niet te werken. Om te beginnen is er een chronisch gebrek aan behandelplaatsen in inrichtingen, maar ook de persoon van de jongere en de aard van zijn problematiek bepalen in hoge mate of hij geschikt is om opgenomen te worden in een bestaande leefgroep. Nagenoeg alle jeugdzorgvoorzieningen moeten 24 uur per etmaal bereikbaar zijn. De bereikbaarheid mag gezamenlijk met verwante voorzieningen worden gerealiseerd. 7.6.1 bureau jeugdzorg Per jeugdzorgregio, dus in iedere provincie en in de drie grootstedelijke gebieden, is er één Bureau Jeugdzorg. Een Bureau Jeugdzorg heeft een breed takenpakket. Hiertoe behoren: het beoordelen van een verzoek om hulp; het maken van een indicatiebesluit voor passende zorg voor een kind of jongere; het organiseren van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling; het uitvoeren van jeugdbeschermingsmaatregelen; het uitvoeren van de jeugdreclassering; het ondersteunen van algemene voorzieningen en het bevorderen van vroege signalering van problemen, bijvoorbeeld op scholen. Na aanmelding van een minderjarige moet het Bureau Jeugdzorg op verzoek van een cliënt of uit eigen beweging onderzoeken wat er precies aan de hand is. De vraag die daarbij centraal staat, is of de minderjarige of zijn ouders zorg nodig hebben in verband met opgroei-, opvoedings- of psychiatrische problemen. Dit geldt ook voor problemen van ouders die het onbedreigd opgroeien van een minderjarige belemmeren. De activiteiten van Bureau Jeugdzorg moet in het belang zijn van een onbedreigde ontwikkeling van het kind of de jongere en zij moeten aansluiten bij de behoefte van de cliënt.

198 indicatiebesluit observatiediagnostiek Jeugd en recht In het indicatiebesluit aanspraken jeugdzorg geeft Bureau Jeugdzorg aan of een cliënt is aangewezen op jeugdhulp in de thuissituatie of in een accommodatie van een zorgaanbieder, individueel of in groepsverband. Het indicatiebesluit vermeldt tevens de omvang van de benodigde jeugdhulp in contacturen. Als een jongere is aangewezen op verblijf buitenshuis, staat in het indicatiebesluit of dat in een pleeggezin of in een residentiële voorziening plaatsvindt. Ook hier wordt de benodigde omvang vastgelegd; dit moet zowel in uren per etmaal als in dagen gebeuren. De vraag is natuurlijk of van tevoren kan worden vastgesteld hoelang een kind of jongere psychosociale of intrapsychische hulp nodig heeft. Als Bureau Jeugdzorg niet onmiddellijk kan vaststellen welke hulp geïndiceerd is, kan observatiediagnostiek geregeld worden, waarbij wordt aangegeven welke vragen daarmee beantwoord moeten worden. Observatiediagnostiek omvat het onderzoeken van een kind of jongere gericht op het verkrijgen van gegevens die nodig zijn voor het nemen van een indicatiebesluit. Bureau Jeugdzorg legt van tevoren de omvang van de benodigde observatiediagnostiek vast; die mag zes weken duren en mag met nog eens zes weken worden verlengd. Als Bureau Jeugdzorg vaststelt dat een kind of jongere hulp nodig heeft op het gebied van de jeugd-geestelijke gezondheidszorg (jeugd-ggz), moet precies aangegeven worden om welke vorm van zorg het gaat. Aangegeven moet worden of het gaat om: huishoudelijke verzorging; persoonlijke verzorging; verpleging; ondersteunende begeleiding; activerende begeleiding; behandeling en verblijf in verband met een psychiatrische aandoening of beperking; een gedragsprobleem; een psychisch of psychosociaal probleem. Het indicatiebesluit bevat ook de termijn ten hoogste dertien weken waarbinnen een aanspraak tot gelding moet worden gebracht en de termijn waarvoor de aanspraak op jeugdzorg geldt. Dit is in de meeste gevallen maximaal een jaar. Als een jongere al langer dan twee jaar in een pleeggezin verblijft, kan de maximale termijn worden overschreden; hetzelfde geldt voor kinderen en jongeren die langdurige zorg nodig hebben binnen de jeugd-ggz.

7 Jeugdzorg 199 Om het werk goed te kunnen doen beschikt het Bureau Jeugdzorg over een multidisciplinair intaketeam. Het team bestaat doorgaans uit een maatschappelijk werker, een (ortho)pedagoog, een (klinisch) psycholoog of een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige; een kinder- en jeugdpsychiater is op afroep beschikbaar. Verder werken bij Bureau Jeugdzorg voogdijwerkers, gezinsvoogdijwerkers, jeugdreclasseringswerkers en medewerkers die actief zijn in het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Zo nodig kan het intaketeam een gespecialiseerd diagnostisch onderzoek laten plaatsvinden. Dit levert een optimale indicatiestelling op die aangeeft welke hulp vervolgens nodig is. Een medewerker van Bureau Jeugdzorg regelt dat de jeugdige cliënt naar de toegewezen zorg gaat. De uitvoering van de nodige hulp verloopt volgens een hulpverleningsplan. De Bureaus Jeugdzorg moeten over deskundigen beschikken voor: de beoordeling en aanpak van psychosociale, psychische of gedragsproblemen, dan wel een psychiatrische aandoening van kinderen en jongeren; de beoordeling en aanpak van opvoedingssituaties die het onbedreigd opgroeien van kinderen en jongeren kunnen belemmeren; de herkenning van taal- en leerproblemen; de herkenning van somatische aandoeningen; de herkenning van lichamelijke en verstandelijke handicaps; de beoordeling en aanpak van kindermishandeling; de aanpak van jeugdige delinquenten; de juridische aspecten van de hun opgedragen taken. multidisciplinair intaketeam Naast de hierboven vermelde taken van de Bureaus Jeugdzorg houden sommige instellingen een eigen ingang. Dit betreft de kinderen jeugdpsychiatrie voor minderjarigen met ernstige psychiatrische problematiek en de Raad voor de Kinderbescherming voor zeer urgente gevallen, waarvoor direct ingrijpen noodzakelijk is. 7.6.2 kwaliteitsregels Over de kwaliteit van de jeugdzorg is veel te doen (geweest). Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Wjz hieraan ruimschoots aandacht schenkt. Daarom moet de wijze van werken schriftelijk zijn vastgelegd en dient de bescherming van persoonsgegevens van cliënten te zijn gewaarborgd. Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders moeten hun taken doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht uitvoeren. Daarvoor is een plan nodig dat is afgestemd op de behoeften van de (jeugdige) cliënt. De opstelling van dat plan moet geschieden in overleg met de cliënt. Voor de werkzaamheden van het bureau

200 Jeugd en recht praktijkbegeleiding, supervisie en intervisie zijn voldoende geschoolde en ervaren medewerkers nodig, alsmede adequate middelen die het personeel nodig heeft om kwalitatief optimaal werk te kunnen leveren. Bij het garanderen van voldoende kwaliteit bij de jeugdhulpverleners is het van het grootste belang dat wordt voorzien in passende praktijkbegeleiding, supervisie en intervisie. De caseload van medewerkers moet niet groter zijn dan verantwoord is om alle jeugdige cliënten en hun cliëntsysteem de hulp en begeleiding te kunnen geven die nodig is. Bij het garanderen van kwaliteit hoort ook het systematisch verzamelen en registreren van gegevens over de kwaliteit van de uitvoering van de taken. Hieraan kan getoetst worden of de taken verantwoord worden uitgevoerd. Iedere cliënt moet een eigen contactpersoon hebben die gedurende het hele traject van jeugdzorg diens aanspreekpunt is. Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders moeten jaarlijks (openbaar) verantwoording afleggen van werkzaamheden; cliëntenvertrouwenspersoon, klachtrecht en toezicht spelen hierbij eveneens een belangrijke rol. Een buitengewoon ernstig probleem is wel dat alle regels die de kwaliteit van de jeugdzorg moeten bevorderen tegelijkertijd voor een bureaucratie zorgen die maakt dat hulpverleners onvoldoende aan hun primaire taken toekomen. 7.6.3 werkplan Elke jeugdzorgvoorziening moet jaarlijks een werkplan maken. Het doel van het werkplan is het geven van een goede aanzet tot de beleidsontwikkeling van de jeugdzorginstellingen. Het is ook een hulp voor de evaluatie en mogelijke aanpassing van het beleid. Dit kan kwaliteitsverbetering opleveren. Het werkplan houdt in elk geval in: de beleidsuitgangspunten voor de problemen en stoornissen van de jeugdige personen; de personeelsformatie, zowel beroepskrachten als vrijwillige medewerkers; de omvang en de inrichting van de accommodatie; de wijze van behandeling van klachten; de invulling van het recht op inzage; afschrift van de rapportage en andere dossierstukken; de dossiervorming; de samenwerking met andere instanties; de beschikbaarheid en bereikbaarheid.

7 Jeugdzorg 201 Het werkplan moet aan de ministers en aan de Inspectie jeugdzorg worden gezonden. De gezamenlijke werkplannen geven op regionaal en landelijk niveau een inzichtelijk beeld van de verschillende vormen van hulpverlening. Daarmee kunnen de beleidsmakers hun voordeel doen en de overheid kan op deze wijze makkelijk toezicht houden op de jeugdzorg. 7.6.4 hulpverleningsplan Naast werkplannen die de gehele voorziening betreffen, eist de wet ook individuele hulpverleningsplannen. Bij de opstelling en de wijziging daarvan moeten de minderjarige en zijn ouders betrokken zijn. Voor kinderen onder de twaalf jaar geldt dit alleen indien zij over voldoende beoordelingsvermogen beschikken. Ook de ouders moeten bij de opstelling of wijziging van het plan betrokken worden; dit hoeft niet in crisissituaties en als de betrokkenheid nadelig kan zijn voor de minderjarige. Voo rzover van toepassing moeten ook de kinderrechter en de pleegouders bij de totstandkoming van het hulpverleningsplan betrokken worden. Voor bijna iedere minderjarige aan wie hulp wordt verleend, moet een dergelijk plan worden opgesteld. Alleen de kindertelefoons, de AMK s en spel- en opvoedingsvoorlichting zijn vrijgesteld van deze verplichting. Het hulpverleningsplan is een middel voor toetsing van de kwaliteit van de hulp. Het geeft ook aan de minderjarige en zijn ouders inzicht in de te verwachten hulpverlening. Als de hulp langer duurt dan zes weken, moeten minimaal de volgende onderwerpen in het plan zijn opgenomen: Een op diagnostisch onderzoek gebaseerde beschrijving van het voorgenomen hulpverleningsproces. Hierbij moet de hulpverlener aandacht geven aan korte- en langetermijndoelen. Hij moet vermelden welke deskundigen ingeschakeld worden en de evaluatiemomenten aangeven. Een vermelding van de voornemens ten aanzien van overleg gedurende de hulpverlening (voor zover van toepassing) met de minderjarige, zijn ouders, de kinderrechter, de pleegouders en de zorgaanbieder. Een vermelding van de wijze waarop daarvoor in aanmerking komende leden van het gezin waaruit de minderjarige afkomstig is, zullen worden betrokken bij de hulpverlening, dan wel een vermelding van de redenen waarom dit niet zal gebeuren. Een vermelding van de hulpverlener die namens de voorziening de contactpersoon is voor het gehele hulpverleningsproces. toetsing van de kwaliteit van de hulp

202 Jeugd en recht Een omschrijving van de rol van de pleegouders in het hulpverleningsproces en van de wijze waarop de pleegouders begeleid worden (uiteraard alleen indien sprake is van pleegzorg). Bij de afronding van zijn taak zal de uitvoerder in een rapport verantwoording moeten afleggen voor de wijze waarop hij die taak heeft verricht. Dit rapport wordt gevoegd bij het hulpverleningsplan dat hij vervolgens in afschrift toezendt aan de betrokken personen en aan instanties. 7.6.5 inzagerecht en recht op afschrift De Wjz geeft personen van twaalf jaar en ouder inzagerecht en recht op afschrift van de dossiers die persoonlijke gegevens bevatten. Deze rechten hebben betrekking op alle bescheiden over jeugdige personen die in het bezit zijn van de instanties van jeugdzorg. In beginsel mogen anderen geen inlichtingen over de jongere krijgen dan met zijn toestemming. Dit geldt niet voor de betrokken hulpverleners en ook niet voor de ouders of voogd van een jongere onder de zestien jaar of van een jongere boven die leeftijd die niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake. Het recht op inzage en afschrift van de jongere is niet ongeclausuleerd. Inzage en afschrift kunnen worden geweigerd, indien de jongere niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake of wanneer de informatie de persoonlijke levenssfeer (privacy) van anderen kan schaden. De jeugdzorginstellingen zijn verplicht een schriftelijke regeling dienaangaande te treffen en die aan belanghebbenden beschikbaar te stellen. De voorziening mag weldekostprijsvandegevraagdestukkeninrekeningbrengen. gemeenschappelijke belangen 7.6.6 cliëntenraden Jeugdzorginstellingen moeten een cliëntenraad instellen met als taak het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de cliënt. Dit geldt niet voor de justitiële jeugdinrichtingen. De samenstelling van de raad moet representatief zijn voor de cliënten van de desbetreffende instelling en tevens zodanig dat hij feitelijk in staat is om de gemeenschappelijke belangen te behartigen. Ten minste twee minderjarigen maken deel uit van de raad, tenzij de instelling gemotiveerd aantoont dat dit niet in het belang van de instelling is. Naast de minderjarigen worden onder het begrip cliënt ook ouders, voogden, stiefouders en pleegouders verstaan. De instelling moet de raad in de gelegenheid stellen om advies uit te brengen over:

7 Jeugdzorg 203 een wijziging van de doelstelling of de grondslag van de instelling; het overdragen van de zeggenschap, fusie of het aangaan of verbreken van een duurzame samenwerking met een andere voorziening of instelling; een gehele of gedeeltelijke opheffing, verhuizing of ingrijpende verbouwing van de voorziening of instelling; een belangrijke wijziging in de organisatie; een belangrijke inkrimping, uitbreiding of andere wijziging van de werkzaamheden; het benoemen van personen die rechtstreeks de hoogste zeggenschap zullen uitoefenen bij de leiding van arbeid in de voorziening of de instelling; de begroting en de jaarrekening; het algemeen beleid inzake de toelating van cliënten en de beëindiging van de hulpverlening aan cliënten; voedingsaangelegenheden van algemene aard en het algemeen beleid op het gebied van de veiligheid, de gezondheid of de hygiëne en de geestelijke verzorging van en maatschappelijke bijstand aan cliënten; de systematische bewaking, beheersing of verbetering van de kwaliteit wat betreft:. hulpverleningsmethodieken,. organisatie,. professionaliteit,. materiële voorzieningen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten van cliënten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van de desbetreffende klachten; de vaststelling of wijziging van voor cliënten geldende regelingen; recreatiemogelijkheden en ontspanningsactiviteiten voor jeugdige cliënten; wijziging van vastgestelde werkplannen; het belasten van personen met de leiding van een onderdeel van het zorgaanbod, waarin gedurende het etmaal zorg wordt verleend aan minderjarigen die in de regel langdurig in de zorgeenheid blijven. De raad krijgt hiervoor steeds voldoende tijd opdat zijn advies van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit. Tevens worden schriftelijk alle inlichtingen en gegevens die nodig zijn voor een

204 Jeugd en recht passende behandeling en beoordeling van het betreffende onderwerp gegeven. Ook krijgt de raad jaarlijks een overzicht van het gevoerde en het in de nabije toekomst te voeren beleid van de instelling. De cliëntenraad kan ook ongevraagd adviseren over bovenvermelde en andere onderwerpen die van belang zijn voor de cliënten. Als de jeugdzorginstelling het niet eens is met het advies van de cliëntenraad, neemt zij pas een besluit, nadat zij hierover met de raad heeft overlegd. In een aantal gevallen heeft de raad het recht dat ten minste één lid van het bestuur of van de raad van toezicht van de zorginstelling wordt benoemd op diens bindende voordracht. Indien er een geschil bestaat tussen raad en instelling over de beklagregeling of over een andere voor de cliënten geldende regeling, wordt een commissie van vertrouwenslieden ingesteld. Twee punten zijn hierbij van belang: het moet een regeling betreffen waarover de cliëntenraad schriftelijk heeft geadviseerd én de instelling wenst een van dat advies afwijkend besluit te nemen. Instelling en raad benoemen beiden een lid, beide leden benoemen samen een derde lid. De commissie heeft tot taak te bemiddelen en zonodig een bindende uitspraak te doen op verzoek van de cliëntenraad. De kosten van de cliëntenraad komen voor rekening van de instelling. sterke rechtspositie 7.6.7 cliëntenvertrouwenspersoon De jeugdzorg kent ook een eigen cliëntenvertrouwenspersoon, zoals bijvoorbeeld de psychiatrie een soortgelijke functionaris heeft in de patiëntenvertrouwenspersoon. Hoewel minderjarigen tal van rechten hebben, kennen zij die dikwijls niet en evenmin weten zij hoe zij daarvan gebruik kunnen maken. Dat is niet verwonderlijk; veel meerderjarigen weten ook niet welke rechten zij hebben en/of hoe zij die kunnen effectueren. Zij hebben daarom een advocaat of vertrouwenspersoon nodig. Minderjarigen die ambulante of residentiële hulp ontvangen, zijn afhankelijk van hun hulpverleners. De hulpverlener is per definitie de meermachtige en de jongere de mindermachtige. Om een balans in deze verhouding te brengen heeft de minderjarige een sterke rechtspositie nodig. Naast de cliëntenraad en het klachtrecht speelt ook de cliëntenvertrouwenspersoon daarin een belangrijke rol. Volgens de Wjz is de vertrouwenspersoon iemand die bij een Bureau Jeugdzorg of een zorgaanbieder werkt om onafhankelijk van het bestuur en de medewerkers van de betreffende instelling aan

7 Jeugdzorg 205 kinderen en jongeren en hun ouders advies en bijstand te verlenen in aangelegenheden die samenhangen met de hun geboden hulpverlening. Advies en bijstand zijn vooral gericht op de uitoefening van de rechten van de minderjarige. Onder het verstrekken van advies valt het geven van informatie en als het nodig is het verwijzen van de jongere naar een andere instantie die beter is toegerust om zijn vraag te behandelen. Onder het geven van bijstand valt de ondersteuning bij klachten; dit betekent niet dat de vertrouwenspersoon de jongere vertegenwoordigt. De jongere dient zelf de klacht in, maar de vertrouwenspersoon kan hem daarbij wel helpen. De vertrouwenspersoon is altijd gelieerd aan een of meer jeugdzorginstellingen en kan alleen jongeren in die instellingen steunen. Vanwege zijn onafhankelijkheid kan hij geen lid zijn van een cliëntenraad of van een interne klachtencommissie. Om zijn taak goed te kunnen vervullen moet de vertrouwenspersoon het vertrouwen kunnen winnen van zijn jeugdige cliënten, zodat die als het ware hun hart bij hem kunnen luchten. Hij heeft vrije toegang tot de gebouwen, terreinen en ruimten van de voorziening waar de jongeren verblijven; hij heeft ook geen toestemming van derden nodig om met de minderjarige te kunnen praten. Hij krijgt op zijn verzoek alle inlichtingen en stukken die hij denkt nodig te hebben. Daarvoor heeft hij wel de toestemming van de jongere of diens ouders of voogd(en) nodig. In de justitiële jeugdinrichtingen treedt de maandcommissaris (zie hierna onder het kopje Justitiële jeugdinrichtingen) op als cliëntenvertrouwenspersoon. 7.6.8 klachtrecht Met het oog op de rechtspositie van jeugdige cliënten en hun ouders moeten alle jeugdzorginstellingen over een regeling voor de behandeling van klachten beschikken. De minderjarigen en hun ouders kunnen bij een klachtencommissie hun eventuele klachten over bijvoorbeeld de bejegening door de hulpverlener indienen. Er zijn klachtencommissies bij de justitiële jeugdinrichtingen, de Raad voor de Kinderbescherming, de Bureaus Jeugdzorg en de zorgaanbieders. De klachtenregelingen voor de Bureaus Jeugdzorg en de zorgaanbieders zijn te vinden in de Wjz. De beklagregeling bij de Raad voor de Kinderbescherming is op grond van artikel 1:239 lid 5 in het Burgerlijk Wetboek in het Besluit klachtbehandeling Raad voor de Kinderbescherming opgenomen. Het klachtrecht voor de justitiële jeugdinrichtingen is opgenomen in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. In alle gevallen moet de beklagregeling aan de direct betrokkenen

206 Jeugd en recht bekendgemaakt worden. Meestal wordt daartoe een folder met alle relevante gegevens uitgereikt. Raad voor de Kinderbescherming Iedereen die als belanghebbende of als informant betrokken is bij een zaak die in behandeling is bij de Raad voor de Kinderbescherming kan zich in eerste instantie bij de ressortsdirecteur (zie hoofdstuk 8 onder Taak en bevoegdheden) of algemeen directeur mondeling of schriftelijk beklagen over gedragingen van raadsmedewerkers jegens hem. Een klacht tegen de (landelijke) algemeen directeur moet worden ingediend bij de minister van Justitie. Dit wordt de interne fase van de klachtregeling genoemd. Een gedraging is in dit verband een handelen of nalaten of het nemen van een beslissing. Bij het laatste kan gedacht worden aan feitelijke beslissingen die bij de uitvoering van de taak van de raad(smedewerker) worden genomen. Men kan niet over de inhoud van een raadsadvies klagen, wel over de totstandkoming daarvan. Meningsverschillen over de inhoud van het advies van de raad kunnen bij de behandeling van de zaak bij de (kinder)rechter aan bod komen. De klager moet dit in beginsel doen binnen twee maanden na de dag waarop hij van de gedraging op de hoogte kwam. De directeur, of een medewerker die benoemd is om voor hem de klacht te behandelen, is verplicht de klager te horen. Zowel de klager als degene over wie wordt geklaagd, heeft het recht zich door een raadsman of vertrouwenspersoon te laten bijstaan. De directeur moet binnen acht weken nadat hij de klager een bevestiging van de ontvangst van de klacht heeft gezonden, een gemotiveerde schriftelijke beslissing geven. Als de directeur de klacht gegrond acht, deelt hij de klager tevens mee of en zo ja, welke gevolgen hij binnen de raad daaraan verbindt. Als de klager geen genoegen neemt met de oplossing van de directeur, kan hij zich binnen zes weken wenden tot een klachtencommissie. Dit wordt de externe fase van de klachtregeling genoemd. Er zijn vijf van zulke klachtencommissies, één per hofressort (datishet gebied van een gerechtshof). Een klacht over een medewerker van het landelijk bureau moet bij de algemeen directeur worden ingediend. Teneinde de onafhankelijkheid van de klachtencommissies te waarborgen wordt het voorzitterschap bekleed door een rechter. De overige leden zijn eveneens onafhankelijk van de raad. Eenvoudige klachten kunnen door de voorzitter worden behandeld, ernstiger klachten moeten door een uit drie leden bestaande commissie worden behandeld. Binnen zes weken na ontvangst van de klacht moet de commissie gemotiveerd beslissen of de klacht gemeningsverschillen

7 Jeugdzorg 207 grond of ongegrond is. Heeft de commissie meer tijd nodig bijvoorbeeld omdat zij nadere informatie nodig heeft dan kan de termijn met vier weken verlengd worden. Behalve de klager en degene over wie geklaagd wordt, krijgen ook de directeur en de minister van Justitie een afschrift van de beslissing. Indien een klager niet tevreden is met de beslissing van de klachtencommissie, kan hij zich ten slotte met zijn klacht tot de Nationale Ombudsman wenden. Hoewel wet en besluit dat niet met zoveel woorden zeggen, kunnen ook minderjarigen een klacht indienen; tenslotte zijn zij de meest belanghebbenden bij de activiteiten van de Raad voor de Kinderbescherming. Justitiële jeugdinrichtingen Voor zowel de particuliere als de rijksinrichtingen voor justitiële jeugdbescherming samen justitiële jeugdinrichtingen genoemd bestaat dezelfde klachtenregeling. Deze regeling is te vinden in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Deze inrichtingen zijn landelijke voorzieningen. De particuliere inrichtingen worden door de minister van Justitie gesubsidieerd en de rijksinrichtingen worden door hem instandgehouden. Er verblijven jongeren van twaalf jaar en ouder die er een vrijheidsbenemende straf of maatregel ondergaan én jongeren die er in het kader van de ondertoezichtstelling met een machtiging uithuisplaatsing van de (kinder)rechter in een gesloten inrichting of door de voogdij-afdeling van een Bureau Jeugdzorg zijn geplaatst. Een in deze inrichtingen opgenomen jongere kan schriftelijk klagen over een door of vanwege de directie gegeven beslissing. Het moet gaan om een beslissing die zich tot de jongere persoonlijk richt, of waarbij wordt afgeweken van de rechten die hij aan in de inrichting geldende voorschriften kan ontlenen. Vanwege de directie gegeven betekent dat een beslissing van een personeelslid wordt geacht te zijn genomen door de directeur, tenzij anders blijkt. De jongere moet zich met zijn klacht wenden tot de commissie van toezicht van de desbetreffende inrichting. Hij heeft hiervoor in beginsel een week de tijd na de dag waarop hij op de hoogte kwam van de beslissing. De klacht wordt door de voorzitter of door één commissielid behandeld als het een eenvoudige zaak betreft en anders door een uit de leden van de commissie van toezicht samengestelde beklagcommissie van drie personen. De beklagcommissie moet binnen vier weken na ontvangst van de klacht een gemotiveerde beslissing nemen. In bijzondere omstandigheden kan de commissie deze terjustitiële jeugdinrichtingen

208 Jeugd en recht Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming mijn met ten hoogste vier weken verlengen. Het is gebruikelijk dat de beklagcommissie zowel de jongere als de directeur hoort, bij voorkeur in elkaars aanwezigheid. De commissie kan ook anderen horen of schriftelijke informatie opvragen. De jongere kan zich laten bijstaan door een rechtsbijstandverlener (bijvoorbeeld een advocaat) of een andere vertrouwenspersoon die daartoe van de beklagcommissie toestemming heeft gekregen. Als hij niet goed Nederlands spreekt, zorgt de voorzitter van de beklagcommissie voor een tolk. Tijdens de loop van dit geding kan de voorzitter van de beroepscommissie (uit de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming) de uitvoering van de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk schorsen. De beslissing van de commissie komt doorgaans neer op het gegrond of ongegrond verklaren van de klacht. Als de klacht gegrond wordt verklaard, kan de commissie de beslissing waarover is geklaagd geheel of gedeeltelijk vernietigen. Als dat niet meer mogelijk is, kan de beklagcommissie de jeugdige klager compensatie verlenen, bijvoorbeeld door hem extra tijd te geven om te telefoneren. De tegemoetkoming kan ook geldelijk van aard zijn. Tegen door de commissie behandelde beklagzaken kan zowel de jongere als de directeur binnen een week na ontvangst van de uitspraak in beroep gaan bij de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. De in de klachtenregeling genoemde termijnen worden in de praktijk niet altijd gehaald. Dit komt vooral doordat de leden van de commissievantoezichtditwerkinhunvrijetijdmoetendoenenhet dus van hun agenda afhangt wanneer zij een hoorzitting kunnen houden. Naast deze klachtenregeling is bovendien een rechtspositiereglement vastgesteld door de minister van Justitie voor de jongeren die in justitiële jeugdinrichtingen zijn opgenomen. In het rechtspositiereglement zijn onder andere nadere bepalingen te vinden over de gang van zaken in de inrichting, zoals: opneming, informatie, kamer, persoonlijke bezittingen, verzorging, bezoek, dagprogramma, geldmiddelen. Slechts in bijzondere gevallen, onder meer bij onregelmatigheden binnen de inrichting of indien de orde en veiligheid in gevaar zijn,

7 Jeugdzorg 209 kan de directeur in beperkte zin afwijken van dit reglement. Hiernaast beschikt iedere inrichting nog over een huisreglement, dat door de directeur wordt vastgesteld. Los van deze regeling treden leden van de commissie van toezicht op als maandcommissaris en houden in die rol ten minste tweemaal per maand spreekuur, waar de jongeren voor hen belangrijke zaken kunnen bespreken. De maandcommissaris in de justitiële jeugdinrichtingen vervult tevens de rol van cliëntenvertrouwenspersoon. Particuliere zorgaanbieders Ook voor Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders is er een passende regeling voor de behandeling van klachten van (jeugdige) cliënten en hun (stief- of pleeg)ouders. Er kan een klacht ingediend worden over een gedraging, dat wil zeggen: een handelen of nalaten, alsmede het nemen van een besluit dat gevolgen heeft voor een kind of jongere, diens ouders, voogd, stiefouders of pleegouders. Deze personen kunnen in ieder geval een klacht indienen. De klachten worden behandeld door een commissie van ten minste drie leden. Die personen mogen niet werken voor of bij de betreffende instelling. Op grond van het beginsel van hoor en wederhoor krijgen de klager en degene over wie wordt geklaagd evenveel gelegenheid om mondeling of schriftelijk een toelichting te geven op de klacht. Beiden kunnen zich laten bijstaan door een advocaat of vertrouwenspersoon. In beginsel moet de commissie binnen zes weken na ontvangst van de klacht deze gemotiveerd gegrond of ongegrond verklaren en eventueel aanbevelingen doen. Indien de commissie meer tijd nodig heeft voor de behandeling van de klacht, moet zij dat aan de klager, degene over wie wordt geklaagd en Bureau Jeugdzorg of de zorgaanbieder laten weten. Als de klacht gesloten jeugdzorg betreft, moet de klachtencommissie in elk geval bestaan uit een jurist en een gedragswetenschapper en in bepaalde gevallen tevens uit een arts of psychiater. Bureau Jeugdzorg of de zorgaanbieder deelt de klager en de klachtencommissie binnen vier weken na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie mee of hij de gegrondheid van de klacht deelt. Tevens vermeldt hij of er naar aanleiding van het oordeel van de commissie maatregelen worden genomen en zo ja, welke. Lukt dit niet binnen vier weken, dan kan deze termijn met ten hoogste nog eens vier weken verlengd worden. De instellingen brengen jaarlijks een openbaar verslag uit, waarin onder andere het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten worden aangegeven. Zij moeten dit maandcommissaris klachtencommissie

210 Jeugd en recht verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan Gedeputeerde Staten, de Inspectie Jeugdzorg en aan de betrokken cliëntenorganisaties zenden. 7.6.9 inspectie jeugdzorg Er bestaat een onafhankelijke Inspectie Jeugdzorg, die ressorteert onder de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Zij heeft haar vestiging in Utrecht en heeft de volgende taken: Onderzoeken van de kwaliteit in algemene zin van de Bureaus Jeugdzorg en van de jeugdzorg waarop de Wjz aanspraak geeft, de justitiële jeugdinrichtingen en van de Raad voor de Kinderbescherming. De inspectie kan aangeven en bevorderen dat de kwaliteit beter moet. Toezicht houden op de naleving van de Wjz door de Bureaus Jeugdzorg en de zorgaanbieders. Toezicht houden op de naleving van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) door de justitiële jeugdinrichtingen. Toezicht houden op de voogdijpupillen van Stichting Nidos; dus op jeugdige vreemdelingen. Samengevat houdt de Inspectie Jeugdzorg dus toezicht op de kwaliteit van de jeugdzorg en kan zij aanbevelingen doen om de kwaliteit te verbeteren. Onder toezicht verstaat de inspectie: Het verzamelen van informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. Het toezicht betreft de Bureaus Jeugdzorg, de zorgaanbieders, de Raad voor de Kinderbescherming, de justitiële jeugdinrichtingen, de vergunninghouders voor interlandelijke adoptie en de opvangvoorzieningen voor alleenstaande minderjarige asielzoekers. De inspectie kan aanwijzingen krijgen van de ministers voor Jeugd en Gezin en van VWS, van Justitie en Vreemdelingenzaken en Integratie, alsmede van Gedeputeerde Staten. De inspectie kan zowel op eigen initiatief als op verzoek van de minister(s) of van Gedeputeerde Staten een onderzoek verrichten. Van haar bevindingen brengt de Inspectie Jeugdzorg schriftelijk verslag uit aan degene bij wie het onderzoek is uitgevoerd. Zij kan tegelijkertijd voorstellen doen tot verbetering van de kwaliteit. Ook het betrokken over-