Pensioenkaart van Nederland Stand van zaken 1999 en vergelijking met de Pensioenkaart van Nederland van 1987 SAMENVATTING EN CONCLUSIES

Vergelijkbare documenten
Pensioenkaart NEDERLAND

3. Werknemers die niet deelnemen aan de pensioenregeling van de werkgever

4. Toegankelijkheid. 4.1 Inleiding

AANVULLENDE PENSIOENREGELING

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht

Toelichting op het pensioenoverzicht 2010 KPN Uitkeringsovereenkomst voor de middelloonregeling

3.4. Verplichtstelling en maximale hoogte van het pensioen

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht

Rapport. AWVN Pensioenbenchmark 2015

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht

Marktanalyse. Algemene benchmark Pensioen, 2014 AWVN

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht

AANVULLEND PENSIOENREGLEMENT EINDLOON

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht

Informatiebijeenkomsten maart Werknemers geboren vóór 1950

Vergelijking op hoofdlijnen van de pensioenregelingen van SPMS en PFZW

De beschikbare premieregeling: de feiten op een rij

Uw pensioen in de Groothandel in Aardappelen

Deelnemerspresentatie november 2018

Grondslagen StiPP verklaring financiële en actuariële gelijkwaardigheid 2016

Vragen & Antwoorden over BudgetControle

Overzicht en kerncijfers pensioenregelingen Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Baksteenindustrie

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht Uitkeringsovereenkomst

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht Wat heeft u aan het Uniform Pensioenoverzicht? Welke gebeurtenissen beïnvloeden uw pensioen?

Pensioenwijzigingen Resultaten enquête

N.B. De werknemers in de Horeca en de Contractcatering (Bedrijf) vallen onder de bedrijfstakpensioenfondsregeling van Pensioenfonds Horeca & Catering.

STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE AGRARISCHE EN VOEDSELVOORZIENINGSHANDEL. Postbus GC Rijswijk.

Research voor Beleid Schipholweg AZ Leiden telefoon fax

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht

Stichting Pensioenfonds Ford Nederland Pensioenreglement

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht einde deelneming

Pensioenbijeenkomst voor werknemers en werkgevers. 29 juni 2016

Uw pensioen in de Groothandel in Eieren en ei-producten

Uw pensioen in de Groothandel in Eieren

Enquête premie & indexatie

5. Kostenbeheersing. 5.1 Inleiding

STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS ZORGVERZEKERAARS

Afscheid van uw oude baan. Uw pensioen bij uitdiensttreding

PRINCIPE-AKKOORD PENSIOEN VOOR DE TECHNIEK

PENSIOEN: WELKE WIJZIGINGEN KOMEN ER AAN? Oktober 2013

Voorbeeld Toelichting Uniform Pensioenoverzicht Model 1A <Uitkeringsovereenkomst> <Premieovereenkomst>

Uw pensioen bij Avebe Over wat er voor u belangrijk is als het om uw pensioen gaat. Pensioenfonds Avebe

Een nieuwe pensioenregeling

Samenvatting DEPF reglementen Per 1 januari 2015

BEWAAR UW PENSIOENOVERZICHT ZORGVULDIG. LEES OOK DE TOELICHTING. DEZE IS ONDERDEEL VAN HET UNIFORM PENSIOENOVERZICHT.

Pensioenregeling 2015 en nieuw FTK

Webinar 12 juni 2013 Nieuwe pensioenregeling per

Uw pensioen in de Groothandel in Groenten en Fruit

Aanvullend reglement Pensioenopbouw boven Salarisgrens (hoog)

Uw pensioen in de Groothandel in Groenten en Fruit

Voorbeeld adviesrapport collectieve pensioenregeling

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht

Samenvatting DEPF reglementen Per 1 januari 2016

Reglement. Compensatieregeling pensioen RTL Nederland

Uw pensioen in het Particulier Kaaspakhuisbedrijf

Zicht op de indexatiekwaliteit van pensioenregelingen

Toelichting bij uw Uniform Pensioenoverzicht 2018

Een nadere analyse van de ontwikkeling van de franchise in de periode

Risicoverdeling en ambitieniveau in bestaande pensioencontracten

Wat krijgt u in onze pensioenregeling?

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht

STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE AGRARISCHE EN VOEDSELVOORZIENINGSHANDEL. Postbus GC Rijswijk.

Einde dienstverband en uw pensioen

Grondslagen StiPP verklaring financiële en actuariële gelijkwaardigheid 2017

Brochure. Uw pensioen in de Groothandel in Eieren

Samenvatting DEPF reglementen

JE TIJD ANDERS INDELEN

Toelichting. Uniform Pensioenoverzicht Uitkeringsovereenkomst

Stichting Pensioenfonds Unisys Nederland

Voorbeeld Toelichting Uniform Pensioenoverzicht Model 1 <Uitkeringsovereenkomst> <Premieovereenkomst>

STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE AGRARISCHE EN VOEDSELVOORZIENINGSHANDEL. Uw pensioen in de Groothandel in Eieren

Kemira Rotterdam B.V.

Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bitumineuze- en Kunststof Dakbedekkingsbedrijven

Hoe hoog is de ANW-uitkering? Hoogte ANW-uitkering Verzekerd bedrag ANW Hiaat Kostendelersnorm ANW... 5

Aanvullend reglement Pensioenopbouw boven salarisgrens (laag)

NPR 2005 Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht gewezen deelnemer

Onderhandelingsresultaat SCO en VSO inzake toekomst ABP-pensioen en financiële

Inleiding. Keuzemogelijkheden

Verslag Mandema Update mei 2014

VRAGEN STEEDS STELLEN s.v.p.

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Aantal banen in Nederland daalt. Banenverlies bedrijfsleven loopt steeds sterker op

Uw pensioen in het Particulier Kaaspakhuisbedrijf

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht

Uw pensioen in de Groothandel in Groenten en Fruit

Heftige effecten van de versobering van het fiscale kader voor pensioenopbouw

Het overzicht dat u nu heeft ontvangen, laat uw pensioensituatie zien zoals deze was op 1 januari 2016.

PNO DC LIFE CYCLE INFORMATIE VOOR WERKGEVERS VOOR IEDEREEN IN DE CREATIEVE SECTOR

Datum 22 mei Behandeld door Dhr. A. Beheerder Onderdeel Leven Zakelijk Team Pensioenleeftijd 68 Ons kenmerk A001

Geen verandering voor u. U kunt de beleggingsmogelijkheden voor uw werknemers beperken.

PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950

Waardeoverdracht. bij indiensttreding. Wat is waardeoverdracht? Is waardeoverdracht. verstandig? Goed om te weten. Een nieuwe baan.

Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Agrarische en Voedselvoorzieningshandel. Uw Pensioen in de Groothandel in Eieren

Aanvullend reglement Extra Pensioenopbouw Boven de Salarisgrens 2015

Uw persoonlijke gegevens De heer X. Deelnemer Geboren op: 2 januari 1972 Deelnemersnummer: Uw partner Y. Partner Geboren op: 5 februari 1975

Uw pensioen in het Particulier Kaaspakhuisbedrijf

Inhoudsopgave. ABP Statistische informatie deelnemerspopulatie 2018

Pensioenfonds PNO Media. PNO pensioenregeling 1. MCO Sociaal plan en uw pensioen

Transcriptie:

Pensioenkaart van Nederland Stand van zaken 1999 en vergelijking met de Pensioenkaart van Nederland van 1987 SAMENVATTING EN CONCLUSIES

SAMENVATTING EN CONCLUSIES In opdracht van de Sociaal-Economische Raad (SER) heeft Research voor Beleid een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van pensioenregelingen in Nederland: de zogeheten Pensioenkaart van Nederland. Deze samenvatting bevat een overzicht van de belangrijkste resultaten van dat onderzoek. 1. Doel en opzet van het onderzoek Doel van dit onderzoek is de huidige stand van zaken ten aanzien van de inhoud van aanvullende pensioenregelingen voor werknemers in de particuliere en overheidssector te inventariseren. Daarnaast wordt in kaart gebracht welke ontwikkelingen zich hierin de afgelopen tien jaar hebben voorgedaan. Deze inventarisatie moet het mogelijk maken de kwaliteit te bepalen van bepaalde (typen) pensioenregelingen. Die kwaliteit hangt samen met de maximaal behaalbare pensioenresultaten en met de inhoud van de regelingen. Aan de hand van de onderzoeksresultaten kunnen de betrokken instanties zelf beoordelen wat ze voor verbetering vatbaar achten. Deze doelstelling is uitgewerkt in een aantal centrale vragen van het onderzoek. De basis voor het onderzoek is een enquête onder werkgevers in Nederland geweest. Via deze werkgevers is informatie verkregen over de bij hen werkzame werknemers. De verzamelde gegevens zijn vervolgens gekoppeld aan informatie over de pensioenregelingen en de verdiende lonen. Daarna zijn de onderzoeksgegevens statistisch gewogen zodat deze representatief zijn voor het totaal aantal werknemers in Nederland met een aanvullende pensioenregeling. 2. Typen aanvullende pensioenregelingen De Pensioenkaart gaat uit van een berekend aantal deelnemers aan aanvullende pensioenregelingen van ruim vijf miljoen (van de 6,9 miljoen in Nederland werkzame personen) 1. In vergelijking tot enkele jaren geleden is de witte vlek gelijk gebleven: voor 9% van de werknemers in Nederland is geen collectieve aanvullende pensioenregeling afgesloten 2. Ongeveer de helft van de deelnemers neemt deel aan een regeling die een toetredingsleeftijd kent. Deelnemers aan rechtstreeks verzekerde regelingen hebben het meest te maken met een toetredingsleeftijd (voor 76% van de deelnemers aan verzekerde regelingen geldt een toetredingsleeftijd van 25 jaar). Slechts een klein aantal deelnemers neemt deel aan een 1 Het verschil tussen ruim vijf miljoen deelnemers en een werkzame beroepsbevolking van 6,9 miljoen mensen hangt samen met het feit dat een aantal groepen werkenden geen collectieve pensioenregeling heeft. Naast de witte vlek van 9% gaat het om ruim 800.000 werkenden jonger dan 25 jaar waarvan een onbekend aantal is uitgesloten van deelname en om ruim 700.000 zelfstandigen die een strikt individuele pensioenregeling hebben. 2 Witte vlekken op pensioengebied. Stand van zaken 1996 en vergelijking met 1985. Sociaal-Economische Raad en Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag 1997.

pensioenregeling die een wachttijd en/of andere uitsluitingsgronden kent. Voor de overgrote meerderheid van de deelnemers geldt een pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar (90%). Van alle deelnemers heeft 51% een gemitigeerde eindloonregeling als basisregeling. Dit type pensioenregeling komt verhoudingsgewijs iets vaker voor bij vrouwen, deelnemers met een jaarloon van meer dan ƒ 35.000,-, deelnemers werkzaam bij de sector overheid en non-profit, deelnemers werkzaam bij bedrijven of instellingen met meer dan 100 werknemers en deelnemers aan bedrijfspensioenfondsen. Een middelloonregeling komt voor bij 25% van alle deelnemers. Dit type regeling wordt relatief vaak aangetroffen bij deelnemers jonger dan 25 jaar, deelnemers met een inkomen onder de ƒ 45.000,-, deelnemers die korter in dienst zijn van het bedrijf waarin ze momenteel werken, deelnemers in de dienstensector, deelnemers die werkzaam zijn in bedrijven met minder dan 25 werknemers, deelnemers die werken bij relatief jongere bedrijven en deelnemers aan bedrijfspensioenfondsen. Zuivere eindloonregelingen zijn aangetroffen bij 12% van de deelnemers. Dit type regeling komt iets vaker voor bij deelnemers met een inkomen boven ƒ 68.000,-, deelnemers die werkzaam zijn in de dienstensector, deelnemers die werkzaam zijn in bedrijven met meer dan 100 werknemers en deelnemers die deelnemen aan rechtstreeks verzekerde regelingen of aan ondernemingspensioenfondsen. De combinatieregeling (een pensioenregeling bestaande uit twee of meer vormen van de overige typen regelingen) komt voor bij 10% van de deelnemers. Combinatieregelingen worden iets vaker aangetroffen bij mannen, voltijders, deelnemers met een inkomen hoger dan ƒ 68.000,-, deelnemers die relatief lang in dienst zijn bij hun huidige werkgever, deelnemers in de sector industrie en LNV, deelnemers die werkzaam zijn in een bedrijf met meer dan 100 werknemers, deelnemers die werkzaam zijn in bedrijven die relatief lang bestaan en deelnemers aan ondernemingspensioenfondsen. Beschikbare premie regelingen en vastebedragenregelingen komen tot slot relatief weinig voor (beide bij 1% van het totaal aantal deelnemers). 3. Resultaten ouderdomspensioen Een van de belangrijkste aspecten van de kwaliteit van pensioenregelingen is het resultaat van het ouderdomspensioen. De pensioenresultaten die in dit rapport worden beschreven zijn uitdrukkelijk geen voorspelling van de feitelijke resultaten die de deelnemers aan de pensioenregelingen zullen behalen wanneer zij de 65-jarige leeftijd bereiken. Die daadwerkelijk behaalde pensioenresultaten zullen immers lager worden dan de hier gepresenteerde pensioenresultaten onder invloed van

individuele arbeids- en loopbaanpatronen. Zo zullen veel deelnemers de maximale deelnemerstijd niet halen door het werken in deeltijd, door het wisselen van banen of door loopbaanonderbrekingen. De in dit rapport gepresenteerde resultaten zijn bedoeld om de verschillende pensioenregelingen onderling te kunnen vergelijken. Bij de beoordeling van de resultaten dient verder te worden bedacht dat deze zijn berekend met de AOW-uitkeringen van 1 januari 1999. Er is dus geen rekening gehouden met veranderingen en aanpassingen van de AOW-uitkeringen in de loop van de tijd. Door de toegepaste procedure voor het weergeven van pensioenresultaten (als percentage van het laatste verdiende inkomen inclusief de AOW) is de invloed van de AOW op het totale pensioenresultaat groter bij een lager salaris en bij een lagere franchise dan bij een hoog salaris en bij een hogere franchise. Dit kan betekenen dat een deelnemer met een relatief hoog salaris in een regeling waarbij een lage franchise geldt een relatief lager pensioenresultaat behaalt dan de deelnemer met een laag salaris (en een deelnemer met een laag salaris dus een relatief hoog pensioenresultaat haalt). Over het algemeen geldt natuurlijk wel dat alle deelnemers aan een regeling met een lage franchise relatief hoge pensioenresultaten halen, dit effect is echter groter voor deelnemers met een laag salaris. De relatieve hoogte van het pensioenresultaat als percentage van het laatst verdiende inkomen is daarom niet de enige manier om de kwaliteit van pensioenregelingen te beoordelen. Vandaar dat in dit onderzoek ook gekeken is naar de inhoud van pensioenregelingen. Een samenvatting van de berekende pensioenresultaten is weergegeven in tabel 1. Hierbij zijn de pensioenresultaten weergegeven als percentage van het arbeidsinkomen vlak voor pensionering voor drie situaties: 1 x de gehuwde (geïndividualiseerde) AOW (per 1 januari 1999 14.743 gulden), 1 x de alleenstaande AOW (per 1 januari 1999 21.331 gulden) en 2 x de gehuwde AOW (per 1 januari 1999 29.487 gulden).

Tabel 1 Resultaten ouderdomspensioen bij drie uitkeringsniveaus AOW (bij maximale deelnemerstijd en verloop van het salaris zoals dat op basis van huidige gegevens gangbaar is), als percentage van de deelnemers voor wie de resultaten berekend zijn Brutopensioenresultaat Bruto-pensioenresultaten Inclusief 1x gehuwde AOW Inclusief AOW alleenstaande Inclusief 2 x gehuwde AOW < 50% 6 - - 50 tot 60% 36 2 * 60 tot 70% 52 29 1 70 tot 80% 7 54 19 80 tot 90% - 15 46 90 tot 100% - * 25 = 100% - - 9 Totaal 100 100 100 Ongewogen N 9.711 9.711 9.711 Berekende N 3 3.465.813 3.465.813 3.465.813 * Percentage is te klein. De pensioenresultaten zijn berekend voor 3,4 miljoen deelnemers, waarvan ongeveer tweederde man en eenderde vrouw is. Deelnemers aan een (gemitigeerde) eindloonregeling halen gemiddeld een hoger pensioenresultaat dan deelnemers aan een middelloonregeling. Deelnemers die een regeling hebben bij een ondernemingspensioenfonds halen gemiddeld hogere pensioenresultaten dan deelnemers met een verzekerde regeling of deelnemers met een regeling bij een bedrijfspensioenfonds. Een belangrijke verklaring hiervoor is dat deelnemers aan regelingen bij ondernemingspensioenfondsen vaker een eindloonregeling en minder vaak een middelloonregeling hebben. De te bereiken pensioenresultaten (pensioenresultaat uitgedrukt als percentage van het arbeidsinkomen vlak voor pensionering) van vrouwen en deeltijders zijn in het algemeen hoger dan die van mannen en voltijders. Een belangrijke reden hiervoor is dat het salaris van vrouwen en deeltijders relatief lager is dan dat van mannen en voltijders, waardoor hogere pensioenresultaten bereikt kunnen worden. Verder nemen vrouwen en deeltijders deel aan pensioenregelingen met gemiddeld een lagere franchise dan de pensioenregelingen waaraan veel mannen en voltijders deelnemen. Daarom is de conclusie dat vrouwen deelnemen aan een betere regeling dan mannen, omdat ze een relatief hoger pensioenresultaat halen dan mannen, op grond van dit onderzoek niet te 3 Het op basis van het onderzoek berekend aantal deelnemers aan een eindloon- of een middelloonregeling die een bepaald bruto pensioenresultaat kunnen behalen.

trekken. De uitkomsten duiden er wel op dat de pensioenregelingen waaraan veel vrouwen en deeltijders deelnemen ten aanzien van de pensioenresultaten beslist niet onderdoen voor regelingen waaraan veel mannen of voltijders deelnemen. Jongeren (onder de 25 jaar) halen gemiddeld een relatief hoger pensioenresultaat dan ouderen. Dit verschil ontstaat door de lagere inkomens en franchise van jongeren (hier treedt dus hetzelfde effect op als bij vrouwen en deeltijders). Opvallend is verder dat deelnemers die in een kleiner bedrijf of instelling werken een lager resultaat halen dan deelnemers die in een groter bedrijf of instelling werken. Deelnemers die werkzaam zijn in de sector overheid en non-profit halen gemiddeld een hoger pensioenresultaat; ook hier hebben deelnemers vaker een (gemitigeerde) eindloonregeling. Deelnemers in de sectoren industie/lnv en diensten halen gemiddeld een lager pensioenresultaat wat veroorzaakt wordt door het feit dat de meeste middelloonregelingen in deze sectoren voorkomen. 4. Resultaten nabestaandenpensioen Naast een regeling voor het ouderdomspensioen hebben pensioenvoorzieningen veelal ook een regeling voor het nabestaandenpensioen in geval van overlijden van de deelnemer. In dit onderzoek is, evenals in de oude Pensioenkaart, het weduwen- en weduwnaarspensioen onderzocht (tegenwoordig genoemd het nabestaandenpensioen); het wezenpensioen is buiten beschouwing gelaten. Alle deelnemers in het onderzoek nemen deel aan een basisregeling die naast een ouderdomspensioen ook op vrijwillige of verplichte basis voorziet in een nabestaandenpensioen. Regelingen waarbij de opbouw van het nabestaandenpensioen vrijwillig is kennen relatief meer vrouwelijke deelnemers. Het bruto-resultaat van het nabestaandenpensioen, uitgedrukt als percentage van het arbeidsinkomen op 45-jarige leeftijd van de deelnemer (conform de oude Pensioenkaart), bedraagt voor 81% van de deelnemers 60% van het inkomen of meer, wanneer ervan wordt uitgegaan dat de nabestaande recht heeft op een volledige Anw-uitkering. Wanneer de nabestaande geen recht heeft op een Anwuitkering haalt 70% van de deelnemers een resultaat van maximaal 30% van het inkomen. De invloed van de Anw-uitkering op het nabestaandenpensioen is daarmee groot te noemen. Wat de hoogte van het nabestaandenpensioen betreft zijn de verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke deelnemers gering.

Werknemers die geen aanspraak maken op een Anw-uitkering kunnen dit zogenaamde Anw-hiaat aanvullend verzekeren. Volgens de Verzekeringskamer heeft 92% van de actieve deelnemers aan de 100 grootste pensioenfondsen een Anw-hiaat dekking 4. Ruim eenderde van de deelnemers neemt deel aan een regeling die beperkende voorwaarden kent ten aanzien van het nabestaandenpensioen, wanneer sprake is van een groot leeftijdverschil tussen de deelnemer en zijn of haar partner. Dan gaat het veelal om een leeftijdsverschil van 10 jaar of meer tussen beide partners. 5. Aanpassing opgebouwde rechten Opgebouwde rechten zijn de pensioenaanspraken die deelnemers door de jaren hebben opgebouwd. Deze rechten bepalen het uiteindelijke pensioenresultaat. Om tot een pensioenresultaat te komen dat 70% van het laatst verdiende loon bedraagt (veelal het doelpercentage bij een pure eindloonregeling) moeten de rechten regelmatig worden aangepast voor inflatie en voor salarisverhogingen. Deze aanpassing is echter niet bij elk type regeling hetzelfde. Bij middelloon- en vastebedragenregelingen worden de pensioenaanspraken van actieve deelnemers niet automatisch aangepast aan loonstijgingen. Het is bij een middelloonregeling echter wel de bedoeling dat het pensioen uiteindelijk 70% van het gemiddeld verdiende loon bedraagt. Uit dit onderzoek blijkt dat een reglementaire verhoging van opgebouwde rechten van actieve deelnemers aan middelloonregelingen voornamelijk plaatsvindt op basis van een besluit van de werkgever of van het bestuur van het pensioenfonds (45%) of op basis van loonontwikkeling (41%). Bij 6% is een dergelijke verhoging niet vastgelegd in het reglement. De resterende 8% heeft een andere basis voor een verhoging van de opgebouwde rechten. Over het algemeen heeft er de laatste drie jaren ook daadwerkelijk een verhoging van de opgebouwde rechten bij pensioenfondsen en verzekeraars plaatsgevonden. Daarnaast heeft een klein percentage van de deelnemers de laatste drie jaren ook een bovenreglementaire aanvullende verhoging van de werkgever gekregen, al dan niet bovenop de verhoging in pensioenregelingen. Onafhankelijk van het type pensioenregeling is voor vrijwel alle gepensioneerden en slapers een gereglementeerde aanpassing van opgebouwde rechten in het reglement vastgelegd. Deze gereglementeerde verhoging vindt voornamelijk plaats door middel van aanpassing aan loonontwikkeling (56%). Het besluit van de werkgever of het bestuur van een pensioenfonds is voor 23% van de deelnemers de basis voor een verhoging van de opgebouwde rechten. De resterende 21% van de deelnemers heeft een andere basis voor een verhoging van de opgebouwde rechten. Ook hier geldt dat de laatste drie jaren over het algemeen daadwerkelijk een verhoging van opgebouwde rechten bij pensioenfondsen en verzekeraars heeft plaatsgevonden en dat een klein percentage een bovenreglementaire aanvullende verhoging heeft gekregen van de werkgever. 4 Brief Verzekeringskamer aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dd 18 oktober 1999 betreffende gegevens uit de Pensioenmonitor inzake het Anw-hiaat.

Wettelijk is vastgelegd dat de gereglementeerde verhogingen van ingegane ouderdomspensioenen en nabestaandenpensioenen dezelfde zijn. Uit dit onderzoek blijkt dat de gereglementeerde verhogingen van ingegane nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidpensioenen grotendeels op eenzelfde manier zijn vastgelegd. Ook de feitelijke aanpassing van arbeidsongeschiktheidpensioenen bij pensioenfondsen en verzekeraars of de bovenreglementaire aanvullende verhoging door werkgevers is grotendeels hetzelfde als bij ingegane ouderdomspensioenen. 6. Aanspraken bij bijzondere situaties Naast de aanpassing van de opgebouwde rechten zijn er nog andere aspecten die bij de kwaliteit van pensioenregelingen een rol spelen. Dit zijn: De mate waarin de pensioenaanspraken worden beïnvloed door het feit dat deelnemers op latere leeftijd aan een regeling zijn gaan deelnemen. De aanspraken bij volledige arbeidsongeschiktheid. De aanspraken bij werkloosheid. Verreweg de meeste deelnemers hebben een pensioenregeling zonder beperkende bepalingen ten aanzien van het nabestaandenpensioen van deelnemers die op latere leeftijd aan de pensioenregeling gaan deelnemen (93%). Voor de overige 7% gelden wel beperkende bepalingen, veelal vanaf een toetredingsleeftijd van 50 jaar of ouder. Het levensjarensysteem, waarbij verhogingen van pensioenaanspraken ten gevolge van salarisstijging voor de later toetredende deelnemers ook berekend worden over elders doorgebrachte jaren, komt nog maar nauwelijks voor (3% van de deelnemers heeft een levensjarensysteem). Driekwart van de deelnemers heeft een dienstjarensysteem. De overige 20% heeft een ander systeem; dat geldt nagenoeg alleen voor gemitigeerde eindloonregelingen. Wanneer een werknemer arbeidsongeschikt raakt is er vrijwel altijd voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen (99%) en de risicodekking van het nabestaandenpensioen (96%). Voor het merendeel zijn deze voortzettingen verplicht. Tevens heeft bijna tweederde van de deelnemers vrijstelling van betaling van de pensioenpremie tijdens volledige arbeidsongeschiktheid. Iets meer dan tweederde van de werknemers neemt deel aan een regeling met een voorziening voor verplichte risicodekking van zowel nabestaanden- als invaliditeitspensioen in geval van werkloosheid. Voor de overige deelnemers is deze risicodekking geregeld via de stichting Financiering Voortzetting Pensioenvoorziening (FVP). Tussen de afzonderlijke pensioenregelingen treden duidelijke verschillen op: vooral deelnemers aan een eindloon- en een beschikbare premieregeling hebben minder vaak dan gemiddeld verplichte risicodekking van nabestaanden- en invaliditeitspensioen. De meerderheid van de deelnemers aan een eindloonregeling heeft geen risicodekking, terwijl deelnemers aan een beschikbare premieregeling vaak geen risicodekking of vrijwillige risicodekking hebben.

7. Actuele thema s De mogelijkheden die deelnemers hebben op het gebied van individualisering en flexibilisering en pensioenopbouw tijdens onbetaald verlof worden hieronder besproken. Verder is er aandacht voor de hoogte van de franchise en de financiering van pensioenregelingen. Individualisering en flexibilisering Werknemers willen in toenemende mate een pensioen dat op hun eigen situatie is toegesneden. Dit onderzoek laat zien dat veel deelnemers de mogelijkheid hebben (of binnenkort krijgen) tot een flexibele pensioenleeftijd. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van artikel 2b van de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) bestaat voor ongeveer eenderde van de deelnemers de mogelijkheid tot het omzetten van nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen. In de nabije toekomst zal deze mogelijkheid naar verwachting voor nog eens eenderde gerealiseerd worden. De omzetting van tijdelijke ouderdoms- in nabestaandenpensioenen en omgekeerd komt met 10% nog maar weinig voor. Pensioenfondsen en verzekeraars lijken momenteel ook niet van plan om deze mogelijkheden op grotere schaal in te voeren. De inkoop van pensioen en dienstjaren is voor ongeveer een kwart van de deelnemers momenteel al mogelijk. Voor nog een kwart zal deze mogelijkheid binnenkort ingevoerd worden. Hoogte franchise Aangezien de AOW voor het eerste deel van het loon in een pensioen voorziet, wordt van het pensioengevend salaris vaak een franchise afgetrokken. Van oudsher is de franchise gekoppeld aan de hoogte van de AOW (meestal 10/7 van de AOW voor alleenstaanden, rond de ƒ 30.000,-). De hoogte van de franchise is voor een belangrijk deel bepalend voor de latere hoogte van het ouderdomspensioen. Deelnemers met een laag inkomen 5 ten opzichte van de franchise bouwen niet of nauwelijks aanvullend pensioen op. Daarom is in dit onderzoek de hoogte van de gehanteerde franchise geïnventariseerd. In tabel 2 is aangegeven voor hoeveel procent van de deelnemers een bepaalde hoogte van de franchise geldt. 5 Hiermee wordt een inkomen bedoeld dat nauwelijks hoger is dan de voor de deelnemer geldende franchise.

Tabel 2 Hoogte van de franchise op 1 januari 1999 (in procenten) Hoogte franchise per 1 januari 1999 Totaal Geen franchise 13 Franchise lager dan ƒ 23.000,- 11 ƒ 23.001,- tot en met ƒ 26.000,- 20 ƒ 26.001,- tot en met ƒ 29.000,- 8 ƒ 29.001,- tot en met ƒ 32.000,- 27 ƒ 32.001,- tot en met ƒ 35.000,- 11 ƒ 35.001,- tot en met ƒ 38.000,- 10 ƒ 38.001,- en hoger 1 Totaal 100 Rijtotaal 100 Ongewogen N 12.871 Berekende N 4.875.186 Ruim een kwart van de deelnemers (27%) heeft een franchise tussen de ƒ 29.001,- en ƒ 32.000,- (dit is ongeveer de hoogte van 10/7 x de na-oortse AOW voor alleenstaanden of ter hoogte van de AOW voor gehuwden). Zo n 22% van de deelnemers heeft een franchise die hoger is dan ƒ 32.001,-. Er is een groep van 28% met een franchise van tussen de ƒ 23.001,- en ƒ 29.000,-. Tot slot heeft 11% een franchise die lager is dan ƒ 23.000,- en heeft 13% van de deelnemers geen franchise 6. Vrouwen, deeltijders en deelnemers onder de 25 jaar nemen relatief vaker deel aan pensioenregelingen met een lage franchise (wat de relatief hoge pensioenresultaten voor deze groepen tot gevolg heeft). In de periode 1997-1998 en 1998-1999 is de franchise van de meeste deelnemers gelijk gebleven of gestegen. Bij pensioenregelingen waarbij geen franchise gehanteerd wordt, is de situatie de afgelopen twee jaar niet gewijzigd. Slechts bij 1% van de deelnemers is er tussen 1997 en 1998 een verlaging van de franchise geweest. Tussen 1998 en 1999 heeft bij 2% van de deelnemers een franchiseverlaging plaatsgevonden. Voor driekwart van de deelnemers zal de franchise in de toekomst naar verwachting niet structureel gewijzigd worden op grond van beleidsmatige overwegingen. Wanneer pensioenfondsen of verzekeraars wel een dergelijke wijziging verwachten, is dat eerder een verlaging dan een verhoging. Er is geen verband tussen de wijzigingen van de franchise in de periode tussen 1997 en 1999 en de verwachte structurele wijzigingen van de franchise om beleidsmatige redenen in de toekomst. 6 Deelnemers zonder franchise zijn voornamelijk werkzaam in de sector detailhandel (horeca, bakkers, glazenwassers en apothekers enz).

Pensioenopbouw tijdens verlof Om het combineren van arbeid en zorgtaken te vergemakkelijken en om werknemers tijd te geven om zich bij te scholen, zijn in het afgelopen decennium diverse vormen van verlof geïntroduceerd. Dit verlof sluit echter nog niet altijd even goed aan bij de systematiek van het invaliditeits- en nabestaandenpensioen. In dit onderzoek is nagegaan in hoeverre de deelnemers in perioden van onbetaald verlof (er is gekeken naar ouderschapsverlof, zorgverlof en sabbatical leave ) volgens het pensioenreglement risicodekking van arbeidsongeschiktheid en overlijden hebben en in welke mate de opbouw van het ouderdomspensioen kan worden voortgezet. Bedacht moet worden dat dergelijke bepalingen ook in de CAO geregeld kunnen zijn. Op basis van het onderzoek kan gesteld worden dat de risicodekking van nabestaandenpensioen voor de meerderheid van de deelnemers tijdens onbetaald ouderschapsverlof is geregeld. Iets minder dan de helft van de deelnemers (48%) heeft verplichte risicodekking en 19% heeft vrijwillige risicodekking van nabestaandenpensioen. Dit betekent dat eenderde van de deelnemers (33%) geen risicodekking van het nabestaandenpensioen tijdens onbetaald ouderschapsverlof heeft. De risicodekking van invaliditeitspensioen tijdens onbetaald ouderschapsverlof is voor 42% van deelnemers verplicht en voor 7% van de deelnemers vrijwillig. Voor zorgverlof en sabbatical leave is er minder geregeld dan voor ouderschapsverlof. De voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen is beter geregeld, maar dit komt vaker voor rekening van de deelnemer. Voor zorgverlof en met name sabbatical leave is er minder geregeld dan voor ouderschapsverlof. Desalniettemin kent 25% van de deelnemers een verplichte risicodekking van nabestaandenpensioen en invaliditeitspensioen tijdens zorgverlof. Financiering van pensioenregelingen De aanvullende pensioenen in dit onderzoek worden gefinancierd door middel van een kapitaaldekkingsstelsel. Binnen dat stelsel laten zich financieringsmethodieken onderscheiden, afhankelijk van de wijze waarop de totaal aan het fonds of verzekeraar af te dragen bijdrage wordt vastgesteld. De meest voorkomende bijdrageregelingen zijn de doorsneepremie (43% van de deelnemers) en de dynamische premie (36%). Indien bij de vaststelling van de premie ook prognoses meewegen (bijvoorbeeld loonontwikkeling, leeftijdsontwikkeling binnen het deelnemersbestand en rendementsontwikkeling) spreekt men van een dynamisch premiesysteem. De (65-x-)premie, die in de toekomst niet meer toegestaan is, geldt nog voor slechts 1% van de deelnemers. Bij de overheid wordt voor de meeste deelnemers de dynamische premie gehanteerd 7, terwijl de doorsneepremie het meest gehanteerd wordt in de bedrijfstakken industrie en LNV en de dienstensector. 7 In de sector overheid hebben alle deelnemers doorgaans een dynamische premie, maar omdat in dit onderzoek de sector overheid breder is getrokken dan alleen pure overheidsinstellingen (ABP deelnemers) hebben niet alle deelnemers een dynamische premie.

8. Verschillen tussen groepen werknemers Formeel mogen er voor verschillende deelnemerscategorieën (mannen en vrouwen, jongeren en ouderen, voltijdwerkers en deeltijdwerkers) geen verschillende bepalingen in de pensioenregelingen worden gehanteerd. Wel kan het voorkomen dat er in de praktijk verschillen optreden in regelingen waaraan bijvoorbeeld veel vrouwen of veel mannen deelnemen. De verschillen tussen groepen werknemers worden hierna belicht. Mannen en vrouwen Van de deelnemers aan collectieve pensioenregelingen is 36% vrouw en 64% man. De witte vlek bij vrouwen is relatief groter dan de witte vlek bij mannen. Vrouwen hebben overwegend een hoger ouderdomspensioen- en nabestaandenpensioenresultaat inclusief Anw-uitkering. Mannelijke deelnemers hebben echter relatief een hoger nabestaandenpensioenresultaat exclusief Anw-uitkering. De gemiddeld lagere franchise van vrouwen is een (deel)verklaring voor de hogere pensioenresultaten van vrouwen. Vrouwen hebben iets vaker de mogelijkheid om de opbouw van het ouderdomspensioen voort te zetten bij onbetaald verlof (de meest voorkomende vorm van verlof). Wanneer het echter gaat om de risicodekking van het nabestaandenpensioen en het invaliditeitspensioen nemen vrouwen minder vaak dan mannen deel aan regelingen waarbij deze mogelijkheden bestaan. Tot slot nemen vrouwen minder vaak deel aan pensioenregelingen waarbij een toetredingsleeftijd geldt, mannen nemen vaker deel aan pensioenregelingen waarbij de pensioengerechtigde leeftijd lager is dan 65 jaar. Oudere en jongere deelnemers Bijna de helft van de deelnemers is tussen de 25 en 39 jaar. Slechts een kleine groep is jonger dan 25 jaar. Dit hangt samen met de in veel pensioenregelingen geldende toetredingsdrempel van 25 jaar. Verschillen in pensioenresultaat tussen leeftijdscategorieën hangen samen met andere factoren, zoals de hoogte van het eindloon en de gehanteerde franchise. Wel nemen deelnemers onder de 25 jaar relatief vaak deel aan regelingen met een lage franchise. Structurele verlagingen om beleidsmatige redenen worden dan ook meer verwacht bij oudere deelnemers, die over het algemeen een hogere franchise hebben. Jongeren hebben iets vaker de mogelijkheid om de opbouw van het ouderdomspensioen voort te zetten bij onbetaald ouderschapsverlof. Wanneer het echter gaat om de risicodekking van het nabestaandenpensioen en het invaliditeitspensioen bij onbetaald ouderschapsverlof nemen jongeren minder vaak dan ouderen deel aan regelingen waarbij deze mogelijkheden bestaan. Voltijd- en deeltijdwerkers Het merendeel van de deelnemers aan pensioenregelingen heeft een voltijd dienstverband. De witte vlek is iets groter bij deeltijdwerkers dan bij voltijdwerkers. Deeltijders hebben over het algemeen een hoger relatief pensioenresultaat dan voltijders. Dit komt doordat deeltijders vaker een lager eindloon en een lagere franchise hebben. De resultaten van het nabestaandenpensioen exclusief de Anw-

uitkering van voltijders en deeltijders ontlopen elkaar niet veel. Voor de resultaten van het nabestaandenpensioen inclusief de Anw-uitkering geldt dat deeltijders gemiddeld een hoger resultaat behalen dan voltijders. Verder treden er verschillen op bij de risicodekking van het nabestaandenpensioen en het invaliditeitspensioen bij werkloosheid. Deeltijders hebben vaker de mogelijkheid om de risico s van arbeidsongeschiktheid en overlijden af te dekken tijdens werkloosheid. De mogelijkheid tot risicodekking van overlijden en arbeidsongeschiktheid bij onbetaald ouderschapsverlof bestaat vaker in regelingen waaraan relatief veel voltijders deelnemen. 9. Verschillen tussen bedrijfstakken De bedrijfstak of de onderneming heeft een belangrijke invloed op de inhoud van een pensioenregeling en daarmee ook op de kwaliteit van die pensioenregeling. Daarom worden hierna de belangrijkste verschillen tussen bedrijfstakken belicht. De meeste deelnemers hebben een (gemitigeerde) eindloonregeling. Met name in de bedrijfstakken overheid en non-profit en overige overheid komt dit type regeling vaak voor. Middelloonregelingen komen veel voor in de bedrijfstak handel, horeca en reparatiebedrijven, waar het percentage deelnemers aan een (gemitigeerde) eindloonregeling vrij laag is. Combinatieregelingen komen relatief veel voor in de industrie en de financiële dienstverlening. Zuivere eindloonregelingen komen relatief vaak voor in de financiële dienstverlening. Resultaten ouderdomspensioen Bij 1 x de gehuwde AOW scoren deelnemers in de bedrijfstakken financiële dienstverlening en nonprofit en overige overheid aanmerkelijk hogere resultaten dan gemiddeld. Gemiddelde resultaten behalen deelnemers die werkzaam zijn in de bedrijfstakken handel, horeca en reparatiebedrijven en overheid. Deelnemers in de bedrijfstakken landbouw, delfstoffenwinning en bouwnijverheid, industrie en overige zakelijke dienstverlening hebben lagere relatieve pensioenresultaten dan gemiddeld. Bij de AOW voor alleenstaanden hebben deelnemers in de bedrijfstakken financiële dienstverlening, overheid en non-profit en overige overheid betere resultaten dan gemiddeld. Deelnemers in de bedrijfstakken handel, horeca en reparatiebedrijven en overige zakelijke dienstverlening hebben een gemiddeld pensioenresultaat. Deelnemers in de bedrijfstakken landbouw, delfstoffenwinning en bouwnijverheid, en industrie hebben een lager relatief pensioenresultaat dan gemiddeld. Bij 2 x de gehuwde AOW hebben deelnemers in de bedrijfstakken financiële dienstverlening en nonprofit en overige overheid een beter pensioenresultaat dan gemiddeld. Deelnemers in de bedrijfstakken landbouw, delfstoffenwinning en industrie blijven relatief slechtere pensioenresultaten houden dan gemiddeld. Deelnemers in de bedrijfstakken handel, horeca en reparatiebedrijven, overige zakelijke dienstverlening en overheid halen pensioenresultaten die gemiddeld zijn.

Duidelijk blijkt hieruit de relatie tussen de franchise en de pensioenresultaten. Deelnemers met een lage franchise (de financiële dienstverlening en de non-profit en overige overheid) halen bij 1 x de gehuwde AOW een gunstig pensioenresultaat, in tegenstelling tot deelnemers aan regelingen in een andere bedrijfstak. Deelnemers uit de bedrijfstak overheid, met ook een relatief lage franchise, halen bij de AOW voor alleenstaanden evenals de deelnemers uit de bedrijfstakken financiële dienstverlening en de non-profit en overige overheid een gunstig pensioenresultaat. De laagste pensioenresultaten worden behaald door deelnemers met de hoogste franchise (landbouw, delfstoffenwinning en bouwnijverheid, de industrie en de overige zakelijke dienstverlening). De hoogte van de franchise heeft daarmee een duidelijk effect op de pensioenresultaten. Resultaten nabestaandenpensioen De deelnemers in de bedrijfstak financiële dienstverlening hebben een hoger resultaat van het nabestaandenpensioen dan gemiddeld. Dit geldt het sterkst voor het nabestaandenpensioenresultaat exclusief Anw-uitkering. Bij het nabestaandenpensioenresultaat inclusief Anw-uitkering scoren bijna alle bedrijfstakken rond het gemiddelde, de industrie blijft iets achter en de handel, horeca en reparatiebedrijven en financiële dienstverlening scoren iets beter dan gemiddeld. Bij het nabestaandenpensioen exclusief de Anw-uitkeringen vallen de pensioenresultaten van de deelnemers in de landbouw, delfstoffenwinning en bouwnijverheid, de overige zakelijke dienstverlening en de non-profit en overige overheid tegen. De resultaten van deelnemers in de bedrijfstakken industrie, handel, horeca en reparatiebedrijven, overheid en zoals gezegd de financiële dienstverlening, zijn hoger dan gemiddeld. Aanpassing opgebouwde rechten Over het algemeen gebeurt de aanpassing van opgebouwde rechten van actieve deelnemers, slapers, ingegane pensioenen, ingegane nabestaandenpensioenen en ingegane arbeidsongeschiktheidspensioenen in alle bedrijfstakken voor alle opgebouwde rechten. Hierop zijn echter twee uitzonderingen: de aanpassing van opgebouwde rechten van actieve deelnemers in de financiële dienstverlening en de aanpassing van ingegane arbeidsongeschiktheidspensioen in de industrie. Deze twee bedrijfstakken scoren op de desbetreffende punten minder goed dan de overige bedrijfstakken. Aanspraken bij bijzondere situaties Beperkende bepalingen voor het nabestaandenpensioen voor deelnemers die op latere leeftijd toetreden komen met name voor in de bedrijfstakken industrie en financiële dienstverlening (voor respectievelijk 24% en 21% van de deelnemers). Het levensjarensysteem komt slechts bij 3% van de deelnemers voor. In de bedrijfstak financiële dienstverlening heeft 19% van de deelnemers een levensjarensysteem.

De voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen en de risicodekking van het nabestaandenpensioen bij arbeidsongeschiktheid is voor de meeste deelnemers geregeld. Alleen deelnemers uit de financiële dienstverlening hebben minder dan gemiddeld de mogelijkheid om de risico s van overlijden tijdens arbeidsongeschiktheid af te dekken. De risicodekking van het nabestaandenpensioen en invaliditeitspensioen zijn in de bedrijfstakken overige zakelijke dienstverlening en overheid minder goed geregeld dan gemiddeld. In de bedrijfstak overheid is dit echter minder van belang gezien de daar geldende wachtgeldregeling. Individualisering en flexibilisering Er zijn aanzienlijke verschillen in de flexibiliteit die de pensioenregelingen in de verschillende bedrijfstakken bieden. Met name de bedrijfstakken landbouw, delfstoffenwinning en bouwnijverheid en de financiële dienstverlening bieden hun deelnemers momenteel meer flexibiliteit dan gemiddeld. De bedrijfstak industrie biedt ook redelijk veel mogelijkheden, en zit hiermee ongeveer rond het gemiddelde. De bedrijfstakken overige zakelijke dienstverlening, de overheid en de non-profit en overige overheid blijven achter bij het gemiddelde wanneer het gaat om de flexibilisering van de pensioenregeling. Deelnemers werkzaam in de handel, horeca en reparatiebedrijven nemen een soort middenpositie in. Hoogte franchise In de bedrijfstakken landbouw, delfstoffenwinning en bouwnijverheid en de industrie hebben deelnemers gemiddeld de hoogste franchise (meer dan ƒ 31.000,-). Een iets lagere franchise hebben deelnemers in de overige zakelijke dienstverlening en de overheid (tussen de ƒ 28.000,- en ƒ 31.000,- ). Deelnemers in de financiële dienstverlening en de non-profit en overige overheid hebben een relatief lage franchise van rond de ƒ 25.000,-. Voor 58% van de deelnemers in de bedrijfstak handel, horeca en reparatiebedrijven geldt geen franchise (in combinatie met een middelloonregeling en een vrij laag opbouwpercentage). De gemiddelde franchise in deze bedrijfstak is dan ook laag. In de sectoren met gemiddeld een hoge franchise overwegen de uitvoeringsorganisaties voor de toekomst een structurele verlaging van de franchise om beleidsmatige redenen. Pensioenopbouw tijdens onbetaald verlof De opbouw van het ouderdomspensioen tijdens onbetaald ouderschapsverlof is voor 87% van de deelnemers geregeld. De risicodekking van overlijden en arbeidsongeschiktheid is respectievelijk voor 67% en 48% van de deelnemers geregeld. Deelnemers in de bedrijfstakken overheid, industrie en financiële dienstverlening hebben vaker dan gemiddeld de mogelijkheid tot risicodekking van nabestaandenpensioen en invaliditeitspensioen tijdens onbetaald ouderschapsverlof. Voor deelnemers in de bedrijfstakken non-profit en overige overheid, landbouw, delfstoffenwinning en bouwnijverheid en handel, horeca en reparatiebedrijven geldt dat de risicodekking van arbeidsongeschiktheid en/of overlijden minder goed is geregeld dan gemiddeld. Hierbij dient echter

opgemerkt te worden dat ook in de CAO bepalingen over pensioenopbouw en risicodekking van nabestaandenpensioen en invaliditeitspensioen opgenomen kunnen zijn. 10. Ontwikkelingen in de periode 1987-1999 Algemene ontwikkelingen Sinds het verschijnen van de vorige Pensioenkaart hebben zich diverse veranderingen voorgedaan op het gebied van pensioenregelingen, zowel in de wet- en regelgeving als in de afspraken tussen werkgevers en werknemers. De overheid is verantwoordelijk voor (de hoogte van) de AOW en voert beleid op het gebied van pensioenen wat weer van invloed is op de aanvullende pensioenen in Nederland. Ook sociale partners zijn de afgelopen 10 jaar gekomen tot nieuwe afspraken op pensioengebied, zoals het Convenant inzake de arbeidspensioenen van 9 december 1997. Daarnaast zijn er ook maatschappelijke ontwikkelingen waar te nemen die een effect hebben op de aanvullende pensioenvoorzieningen in Nederland. Zo zijn er meer werknemers in deeltijd gaan werken en is de arbeidsparticipatie van vrouwen de laatste jaren sterk toegenomen. Dit vertaalt zich in de hogere deelname aan pensioenregelingen van deze groepen. Om zicht te krijgen op de effecten van de wettelijke en maatschappelijke veranderingen op de pensioenresultaten en de inhoud van pensioenregelingen, zijn de resultaten van dit onderzoek vergeleken met de oude Pensioenkaart. Een belangrijk verschil in de pensioenregelingen zelf is de daling van het percentage deelnemers aan (gemitigeerde) eindloonregelingen en het toegenomen percentage deelnemers aan middelloon- en combinatieregelingen. Het percentage deelnemers aan vastebedragenregelingen is vrij sterk gedaald. Beschikbare premie regelingen komen zowel in 1987 als in 1999 weinig voor. Ontwikkelingen in pensioenresultaten Wanneer de relatieve pensioenresultaten van 1987 en 1999 met elkaar vergeleken worden, valt op dat de resultaten in 1999 hoger zijn dan de resultaten in 1987. Dit heeft een aantal oorzaken: Wijzigingen in de franchisesystematiek tussen 1987 en 1999. De aanpassingen van de AOW tussen 1987 en 1999. De toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen en van deeltijders in 1999 in vergelijking met 1987. De verbetering van de pensioenresultaten wordt met name veroorzaakt door de franchiseverlaging 8. De lagere franchise die in 1999 door uitvoerders van pensioenregelingen wordt gehanteerd weerspiegelt de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in de maatschappij waar de situatie van alleenverdiener steeds minder voorkomt. De pensioenresultaten laten zien dat de huidige 8 Regressie analyse heeft laten zien dat in 1999 98% van de variantie in de pensioenresultaten wordt verklaard door de franchise en het laatstverdiende inkomen. Het pensioenresultaat wordt dus bijna in zijn geheel bepaald door de hoogte van de franchise en het laatstverdiende inkomen. Dit betekent dat op basis van de franchise en het laatstverdiende inkomen een zeer goede voorspelling van het relatieve pensioenresultaat gegeven kan worden.

pensioenregelingen steeds beter aansluiten bij de situatie van alleenstaanden. In tegenstelling tot 1987 is het voor een groter deel van de alleenstaanden in 1999 mogelijk om een pensioenresultaat van 70% te halen, uitgaande van een maximale deelnemerstijd. Hoewel de verlaging van de franchise ook tot een verbetering van het pensioenresultaat voor tweeverdieners heeft geleid, kan deze groep over het algemeen bij maximale deelnemerstijd geen pensioenresultaat van 70% van het laatstverdiende inkomen halen. Tussen de verschillende bedrijfstakken treden verschillen op in pensioenresultaten, die slechts ten dele overeenkomen met in de oude Pensioenkaart geconstateerde verschillen. Een vergelijking tussen de resultaten van het nabestaandenpensioenen in 1987 en in 1999 is om diverse redenen, waaronder de veranderde wetgeving, moeilijk te maken. Toetredings- en pensioengerechtigde leeftijd Het huidige onderzoek heeft laten zien dat 57% van de deelnemers deelneemt aan een pensioenregeling waarbij een toetredingsleeftijd gehanteerd wordt. In de oude Pensioenkaart is niet gerapporteerd over de toetredingsleeftijd. Omdat duidelijk is dat het aandeel werkzame jongeren op de totale werkzame beroepsbevolking is gedaald en het aandeel van deelnemende jongeren in pensioenregelingen ongeveer gelijk is gebleven, kan geconcludeerd worden dat de deelname van jongeren onder de 25 jaar aan pensioenregelingen is gestegen. In 1987 gold voor 95% van de deelnemers een pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar. In 1999 heeft nog steeds het overgrote deel een pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar, maar voor 10% geldt een lagere pensioengerechtigde leeftijd. Bovendien zijn de mogelijkheden tot prepensioen en een flexibele pensioengerechtigde leeftijd de laatste jaren toegenomen. Aanpassing opgebouwde rechten Ook in de mogelijkheden tot aanpassing van opgebouwde rechten hebben zich de afgelopen twaalf jaar de nodige wijzigingen voorgedaan. Zo is wetgeving ontstaan waardoor geen verschil meer bestaat in de indexatie van opgebouwde rechten van slapers en gepensioneerden. Er is nog wel een verschil in de vaste indexatie van actieve deelnemers enerzijds en slapers en gepensioneerden anderzijds; feitelijk echter worden de rechten van actieve deelnemers, slapers en gepensioneerden even vaak opgetrokken door de uitvoerders van de pensioenregeling, deze aanpassing geldt voor vrijwel alle deelnemers (98%). Ook op het punt van de vaste indexatie van ingegane nabestaandenpensioenen is verbetering waar te nemen. In 1987 was er voor 86% van de deelnemers vaste indexatie van ingegane nabestaandenpensioenen, in 1999 is dit er voor alle deelnemers. Ook heeft in 1999 95% van de deelnemers vaste indexatie van ingegane arbeidsongeschiktheidspensioenen. De gegevens over de vaste indexatie van ingegane arbeidsongeschiktheidspensioenen in 1987 zijn niet beschikbaar.

Aanspraken bij bijzondere situaties In 1987 had 86% van de deelnemers een regeling waarin de opbouw van het ouderdomspensioen bij volledige arbeidsongeschiktheid wordt voortgezet. Voor 13% gold dat de pensioengrondslag of het vaste opbouwbedrag wordt gefixeerd op het moment dat de deelnemer arbeidsongeschikt wordt. In 1999 blijkt 99% deel te nemen aan een pensioenregeling waarin de opbouw van het ouderdomspensioen bij volledige arbeidsongeschiktheid wordt voortgezet. De mate waarin is in 1999 echter niet bekend. Wel is bekend dat 64% van de deelnemers wanneer zij volledig arbeidsongeschikt raken een vrijstelling van de pensioenpremie heeft. Actuele thema s De afgelopen tien jaar zijn veel pensioenregelingen beter aangepast aan de eigen situatie van deelnemers. Zo zijn ontwikkelingen gaande op het gebied van individualisering en flexibilisering die er onder meer toe leiden dat ongeveer tweederde van de deelnemers de mogelijkheid heeft om zelf de leeftijd te bepalen waarop men met pensioen wil. In 1987 was hiervan niet of nauwelijks sprake. Ook andere actuele onderwerpen zoals de inkoop van vroegpensioen, de omzetting van nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen en omgekeerd en pensioenopbouw bij verlof zijn voor circa een kwart tot de helft van de deelnemers gerealiseerd. In de toekomst zullen die mogelijkheden naar verwachting van de uitvoerders van pensioenregelingen bovendien voor meer deelnemers gecreëerd worden.