INHOUDSOPGAVE BIJLAGEN

Vergelijkbare documenten
Vis en Kaderrichtlijn Water in Zeeland

Visstand Haringvliet en Voordelta - heden -

De visstand in vaarten en kanalen

NATUURATLAS ZAANSTAD VISSEN

Soortenlijst zoete wateren en FAME-indeling voor gilden

Visstandonderzoek in vier waterlichamen in het beheergebied van waterschap Zuiderzeeland 2013

KRW visstandmonitoring Lauwersmeer 2014

RWS Waterdienst. Monitoring van de visstand in 4 afgeschermde en 4 open kribvakken in de Lek bij Everdingen in Projectnummer:

Visstandbemonstering Vollenhover- en Kadoelermeer Rapportnummer: /rapp001 Status rapport: Definitief Datum rapport: juli 2010

KRW visstandmonitoring Woldmeer 2016

Onderzoek naar het visbestand in enkele stilstaande viswateren in het Vlaamse Gewest. Leiemeanders Oost-Vlaanderen

KRW-visstandmonitoring Hondshalstermeer 2009

Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Hazewinkel, De Bocht en Den Aerd, 2012

Rapportnummer: /rap02 Status rapport: Definitief Datum rapport:

Onderzoek naar het visbestand in enkele stilstaande viswateren in het Vlaamse Gewest. Openbare Scheldemeanders West-Vlaanderen

KRW-visstandmonitoring Kanaal Fiemel 2011

RWS Waterdienst. Visstandonderzoek Volkerak-Zoomeer november-december Projectnummer:

KRW-visstandmonitoring Noord-Willemskanaal 2013

edna en monitoring van trek- en estuariene vissen in het NZK Bas van den Boogaard & Martijn Dorenbosch

KRW visstandonderzoek in dertig waterlichamen in het beheergebied van Waterschap Rivierenland in 2018

Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Schoendalebocht, Oude Leiearm te St-Baafsvijve en het Waggelwater, 2012

Onderwerp: Voorlopige resultaten doortrekmetingen vislift H&Z polder Datum: Kenmerk: /not02 Status: Definitief Opsteller: J.

Onderzoek naar het visbestand in enkele stilstaande viswateren in het Vlaamse Gewest

KRW-visstandmonitoring Eemskanaal / Winschoterdiep 2014

Steeknet & Hengelvangstregistratie

Onderzoek naar het visbestand in oude kanaaldelen, Oud Kanaal Bocholt, Oud Kanaal Bree-beek, Oud Kanaal Lanklaar en Oud Kanaal Dilsen 2018.

KRW visstandmonitoring Oldambtmeer 2016

KRW visstandmonitoring Kanalen Oldambt 2016

Visserij Service Nederland sterk in viswerk Visinventarisatie 2014

Onderzoek naar het visbestand in stilstaande viswateren, Scheldemeander Nederename, Eine de Ster-Noord & Zuid, Heurne den Heuvel en Spettekraai 2018.

Aanpassing vismaatlatten voor M-typen. Inleiding. Inleiding. 1 - Deelmaatlat Aantal soorten. 1 - Deelmaatlat Aantal soorten

KRW visstandbemonstering Waterschap Rivierenland 2014

Langlopend onderzoek naar het visbestand in de Boven-Schelde

Vertroebeling en (verarming van) de visstand in het Julianakanaal. Jasper Arntz 6 juni 2013

Onderzoek naar het visbestand in de stilstaande wateren De Volharding en Mellevijver 2014

Onderzoek naar het visbestand in enkele stilstaande viswateren in het Vlaamse Gewest. Rivierenhof en Blaasveld Broek

Berekenen van ecologische kwaliteit van de Nieuwe Waterweg en Haringvliet met Belgische visindices

RWS Waterdienst. Visstandbemonstering Volkerak-Zoommeer. Projectnummer:

Visstandbemonstering Randmeren- Oost In opdracht van Rijkswaterstaat Directie IJsselmeergebied

Visstandonderzoek Grevelingenmeer, november Rapportnummer: /rap01 Status rapport: Definitief Datum rapport:

Ministerie van Infrastructuur en Milieu RWS Waterdienst. De aanpassing van de KRW vismaatlatten. Eddy Lammens, RWS WD

EINDRAPPORT TESTFASE PROJECT VISVRIENDELIJK SLUISBEHEER AFSLUITDIJK EN HOUTRIBDIJK

KRW visstandmonitoring Drentsche Aa 2016

Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Paalse Plas, Meynekomplas en Heerenlaak, 2014

Visstandmonitoring Zuidlaardermeer (KRW) en Foxholstermeer 2009

Onderzoek naar de visdichtheid in de Twentekanalen m.b.v. sonar

De aanpassing van de maatlatten. Eddy Lammens, RWS WVL Roelf Pot. De evaluatie van de maatlatten in 2010

KRW-visstandmonitoring Schildmeer 2009

Onderzoek naar het visbestand in de grote prioritaire viswateren Kanaal naar Beverlo, Schelde- Rijnkanaal en Leopoldkanaal, 2014

Waterschap Hunze en Aa's

Werkprotocol visbemonsteringen KRW

Uitwerking maatlatten voor vissen. Marcel Klinge

EU-Intercalibratie maatlatten M-typen. Meten = Weten?

SAMENVATTING In het Friese Waterbeheerplan is een pilot beheervisserij aangekondigd. Daarvoor is de Leijen is geselecteerd.

Rode Lijst Zoetwatervissen 2010: veranderingen ten opzichte van Frank Spikmans 42 ste bijeenkomst vissennetwerk Zwolle, 5 juni 2014

Errata Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water (STOWA )

KRW-visstandmonitoring Oldambtmeer 2010

Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren E3-Put Oostakker en Oude Leie Astene, 2014

KRW-visstandmonitoring boezemkanalen Oldambt 2010

Onderzoek naar het visbestand in enkele stilstaande viswateren in het Vlaamse Gewest

Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Meer van Rotselaar, Demermeander Schoonhoven en de Vallei van de drie beken, 2014

Visstandonderzoek Oostvaardersplassen Rapportnummer: /01 Status rapport: Concept Datum rapport: Januari 2011

Waterschap Hunze en Aa's

Werkprotocol visbemonsteringen FF-wet

Inventarisatie vissen in de Harderhoek en de Stille Kern, Flevoland

KRW-visstandmonitoring Westerwoldse Aa Zuid, 2014

Onderzoek naar het visbestand in de prioritaire viswateren Kanaal Brussel-Charleroi, Kanaal Roeselare-Leie en Kanaal Moervaart Durme, 2017

Onderzoek naar de visstand in Tochten H en J

Nationaal natuurbeleid voor vissen: signalering, stimulerend beleid en wettelijke bescherming

KRW-visstandmonitoring Hunze, 2015

Onderzoek naar het visbestand in de Scheldemeanders Kriephoek, Nedername en de Mesureput, najaar 2013.

VISSTANDSONDERZOEK OP DE LEIEMEANDER TE WEVELGEM, West-Vlaanderen Burg 2B B-8000 Brugge. Duboislaan 14 B-1560 Hoeilaart-Groenendaal

Provincie Antwerpen. Rapportnummer: /rap02 Status rapport: Definitief Datum rapport:

NVO's en vis. Wat is het effect van NVO s op de visstand? 32 tigste bijeenkomst Vissennetwerk: KRW, Vis & Maatregelen

Waterschap Hunze en Aa's

Provincie Vlaams Brabant. Rapportnummer: /VBR_rap02 Status rapport: Definitief Datum rapport: Diestsepoort 6 bus Leuven

Wetenschappelijk onderzoek naar het visbestand en de vismigratie in de Grensmaasregio in het Vlaamse Gewest

Waterleidingbedrijf Amsterdam

KRW visstandbemonstering Waterschap Rivierenland 2012

Vissen met een potje water edna metabarcoding

Visstandonderzoek in enkele prioritaire viswateren in het Vlaams Gewest, 2015.

Onderzoek naar het visbestand in de Leiemeanders Wevelgem, Bavikhove en de oude Leiearm Ooigem- Desselgem, najaar 2013.

BIJLAGENRAPPORT 3. GEmALEN Of vermalen worden fase 3 VIJZELS & FAUNAPOMP. w03 RAPPORT

Onderzoek naar het visbestand in enkele meervormige viswateren in provincie Antwerpen, najaar 2013.

KRW-visstandmonitoring Westerwoldse Aa Noord 2011

Biomassaschatting van de pelagische visstand in een haven van de Antwerpse Linkerscheldeoever

Bijlagenrapport 3 Vijzels; faunapomp

Europese meerval (Silurus glanis) in de Westeinderplassen

Vismonitoring Grote Kreek Ouwerkerk. Terugvangproef bot en tarbot 2018

Inventarisatie beschermde vissoorten Vreeland

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van de monding van de Terkleppebeek te Geraardsbergen

Visonderzoek uiterwaardwateren Rijntakken

1.2. Doel 2. MATERIAAL EN METHODE Onderzoeksgebied

BIJLAGENRAPPORT 9. GEmALEN Of vermalen worden fase 3 OPEN SCHROEFPOMPEN. w09 RAPPORT

Waterschap Rijn & IJssel

Visbestandopnames op de Noordede en de Blankenbergsevaart (2009)

Het visperspectief. Een blije blik? Veel vragen, weinig antwoorden! Peter Heuts Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Bijlagenrapport 7 Gesloten schroefpompen (compact)

Onderzoek naar het visbestand in de prioritaire viswateren Kanaal Dessel-Turnhout-Schoten, Kanaal Bossuit-Kortrijk en Kanaal Leuven-Dijle, 2017

Provinciale Visserijcommissie West-Vlaanderen Technische vergadering 15 februari 2019 Ambtswoning van de gouverneur

Transcriptie:

SAMENVATTING Ten behoeve van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het project kwaliteitsimpuls Oostvoornse Meer (KIOVM) diende er in 2010 een visstandonderzoek uitgevoerd te worden op het Oostvoornse Meer. Het Oostvoornse meer is een diep meer dat ontstaan is door zandwinning voor de Maasvlakte. Het meer heeft een brak karakter, maar was langzaam aan het verzoeten. Omdat dit verzoetingsproces een negatieve invloed had op de waterkwaliteit en recreatieve waarden van het meer is in 2008 gestart met het inlaten van zout water vanuit de Rotterdamse haven. Het doel van het onderzoek is inzicht te verschaffen in de huidige visstand van het Oostvoornse Meer en dient daarnaast als invulling aan de monitoringsverplichting van de KRW. De bemonstering is eind oktober 2010 uitgevoerd, waarbij gevist is met de stortkuil en atoomkuil (diepe delen van meer) en met de zegen en boomkor (ondiepe delen, achter dammetjes). De uitvoering van de bemonstering met de stortkuil werd beperkt doordat slechts een klein deel van het meer bevist kon worden (door aanwezigheid van duikobjecten en archeologische bodemvondsten). Het visbestand in het Oostvoornse Meer is geschat op 11,3 kg/ha en 7.595 stuks/ha (na forel uitzettingen in november 2010 is het visbestand met ruim 6 kg/ha gestegen). Dit bestand bestaat uit acht verschillende soorten, waarvan twee behorend tot het eurytope gilde, één limnofiel, vier mariene soorten en één exoot. Op basis van biomassa wordt het visbestand grotendeels gevormd door de soorten haring (42%), brakwatergrondel (25%), driedoornige stekelbaars en paling (beide 13%). Op aantalbasis zijn de soorten brakwatergrondel en driedoornige stekelbaars veruit dominant, 98% van de vissen behoort tot deze soorten. Tussen de twee onderscheiden deelgebieden (diep en ondiep) zijn duidelijke verschillen waargenomen. Het diepe deel (het open water) wordt gekenmerkt door een visbestand wat kleiner is dan in de ondiepere oeverzone (achter de dammetjes). Zowel op basis van biomassa als op aantalbasis wordt het visbestand in het diepe deel vooral gevormd door de pelagische soorten haring en driedoornige stekelbaars. In het ondiepe deel hebben vooral de soorten brakwatergrondel en driedoornige stekelbaars een aanzienlijk aandeel in het visbestand. De regenboogforel is enkel in het ondiepe deelgebied aangetroffen. De visstand is getoetst aan de KRW-maatlat voor natuurlijke wateren van het type M31. Op basis van deze maatlat en is de visstand in het Oostvoornse Meer met een score van iets meer dan 0,5 als matig beoordeeld. Indien de fuikvangsten worden meegerekend (omdat geen elektrovisserij kon worden uitgevoerd), leidt dit tot een zeer kleine stijging van de score (extra soort is tarbot), wat voor de beoordeling geen verschil maakt (blijft matig). Vooral de afwezigheid van zoetwatersoorten resulteert in deze matige beoordeling. Doordat het Oostvoornse Meer als kunstmatig is aangeduid is de beoordeling volgens de natuurlijke maatlat niet realistisch, omdat deze maatlat geen rekening houdt met menselijke drukken op het systeem, zoals ontgravingen, indamming etc. De afgeleide maatlat die door het waterschap is opgesteld verschilt niet van de natuurlijke maatlat. Feitelijk is er dus geen maatlat aanwezig die rekening houdt met de verschillende menselijke beïnvloedingen. Voor een juiste beoordeling zou er een afgeleide maatlat ontwikkeld moeten worden waarbij rekening wordt gehouden met de mate van beïnvloeding.

INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING 1. INLEIDING 9 1.1. Aanleiding 9 1.2. Doel 9 1.3. Leeswijzer 9 2. MATERIAAL EN METHODE 10 2.1. Onderzoeksgebied 10 2.2. Bemonsteringsperiode 10 2.3. Vangtuigen en wijze van bemonsteren 10 2.4. Verwerking van vangsten 12 2.4.1. Berekening omvang visbestand 12 2.4.2. Presentatie gegevens 12 2.4.3. Beoordeling met KRW-maatlatten 13 3. RESULTATEN 14 3.1. Algemeen 14 3.2. Bestandschatting 14 3.3. Verspreiding 15 3.4. Lengtesamenstelling 16 3.5. Fuikvangsten 16 3.6. KRW-maatlatbeoordeling 17 3.7. Beschermde soorten en exoten 17 4. DISCUSSIE 18 4.1. Uitvoering bemonstering 18 4.2. Omvang en samenstelling visbestand 18 4.3. KRW-maatlatbeoordeling 20 5. Conclusies en aanbevelingen 22 5.1. Conclusies 22 5.2. Aanbevelingen 22 LITERATUUR 23 BIJLAGEN Bijlage 1. Coördinaten bemonsterde trajecten Bijlage 2. GIS kaarten Bijlage 3. Bestandschattingen deelgebieden Bijlage 4. Lengtefrequentieverdelingen Bijlage 5. KRW-maatlatbeoordeling Bijlage 6. Vangstgegevens

1. INLEIDING 1.1. Aanleiding Ten behoeve van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) diende er in 2010 een visstandonderzoek uitgevoerd te worden op het Oostvoornse Meer. Het Oostvoornse meer is een diep meer dat ontstaan is door zandwinning voor de Maasvlakte. Het meer heeft een brak karakter, maar was langzaam aan het verzoeten. Omdat dit verzoetingsproces een negatieve invloed had op de waterkwaliteit is in 2008 gestart met het inlaten van zout water vanuit de Rotterdamse haven. Om deze reden dient het huidige visstandonderzoek tevens als tussenmeting om de gevolgen van de zoutwater inlaat inzichtelijk te krijgen. Tenslotte kunnen de resultaten van het onderzoek dienen als input voor een toekomstig visplan/vbc. 1.2. Doel Het doel van het onderzoek is inzicht te verschaffen in de huidige visstand van het Oostvoornse Meer en dient daarnaast als invulling aan de monitoringsverplichting van de KRW. Voor de KRW dienen drie indicatoren van de visstand te worden vastgesteld, namelijk de soortsamenstelling, abundantie en leeftijdsopbouw. De leeftijdsopbouw is in de meeste KRW-maatlatten echter weggelaten. Om het beoogde doel te realiseren dient het visstandonderzoek antwoord te geven op de volgende vragen: - Wat is de soortsamenstelling van de visstand? - Wat is de omvang (abundantie) van de visstand, zowel in aantallen als in biomassa? - Wat is de lengtesamenstelling (leeftijdsopbouw) van de visstand? - Wat is de beoordeling van de visstand op de KRW-maatlatten? - Hoe heeft de visstand zich ontwikkeld na de inlaat van zout water, waarbij de bestandschatting uit 2005 als referentie geldt. 1.3. Leeswijzer Na deze inleiding volgt in hoofdstuk 2 de toegepaste materialen en methode. Hoofdstuk 3 behandelt de resultaten, welke in hoofdstuk 4 bediscussieerd worden. In hoofdstuk 5 volgen de conclusies en aanbevelingen. Visstandonderzoek Oostvoornse Meer 2010 ATKB Geldermalsen. Rapport: 20100406/rapp. 003, december 2010 Blz. 9

2. MATERIAAL EN METHODE 2.1. Onderzoeksgebied Het Oostvoornse Meer is gelegen op Voorne-Putten, nabij de Maasvlakte. Het meer is in de jaren 60 van de vorige eeuw ontstaan door zandwinning ten behoeve van de aanleg van deze Maasvlakte. Het meer wordt tegenwoordig door vele recreanten bezocht. Er wordt onder andere gezwommen, gedoken, gesurft en gevist. Sinds 1997 wordt er door de hengelsportfederatie jaarlijks forel uitgezet. Het Oostvoornse Meer heeft een oppervlakte van circa 320 hectare. De gemiddelde diepte bedraagt circa 20 meter, maar er zijn plaatsen waar de diepte meer dan 40 meter is. Nabij de oevers zijn stenen dammen aangelegd, waarachter zich de ondiepe delen van het meer bevinden. Hierdoor is er grofweg een tweedeling te maken in een ondiepe zone achter deze dammen en een diep deel buiten deze dammen. Het ondiepe deel heeft een oppervlakte van circa 55 hectare, het diepe deel bestrijkt ongeveer 265 hectare. Vanwege het brakke karakter is het meer voor de KRW getypeerd als een klein brak tot zout water (type M31). Tot 2008 was het meer langzaam aan het verzoeten, wat een negatieve invloed had op de waterkwaliteit en de aanwezige fauna. Om de verzoeting tegen te gaan werd besloten zout water in te laten vanuit het nabijgelegen Beerkanaal in de Rotterdamse haven. Een hoger zoutgehalte in het Oostvoornse Meer dient te leiden tot een verbetering van de waterkwaliteit, waardoor specifieke braken zoutwater soorten er weer een geschikt habitat vinden. 2.2. Bemonsteringsperiode De bemonstering is eind oktober 2010 uitgevoerd. Om te voldoen aan de STOWA richtlijnen, dient een bemonstering in de zomermaanden uitgevoerd te worden, wanneer de vis homogeen over het water verspreidt is (ref. 1). Het huidige onderzoek is buiten de voorgeschreven periode uitgevoerd. Hiertoe is besloten om zoveel mogelijk overeen te komen met de nulmeting uit 2005 (uitgevoerd tweede helft november) en om tijdens de visserij minder hinder te ondervinden van submerse vegetatie in de ondiepe delen van het meer. De bemonstering is s nachts uitgevoerd. In diepe heldere meren heeft dit als voordeel dat het vangstrendement van de toegepaste vangtuigen hoger is, doordat vissen deze minder snel opmerken. Daarnaast leidt een nachtelijke bemonstering tot minder hinder voor recreanten (o.a. duikers). 2.3. Vangtuigen en wijze van bemonsteren De uitvoering van de bemonstering is gebaseerd op de Bevist-Oppervlak-Methode (BOM), zoals die beschreven is in het STOWA-handboek (ref. 1). Deze methode houdt in dat een bepaald oppervlak op gestandaardiseerde wijze wordt bevist met een vangtuig waarvan het vangstrendement bekend is. Aan de hand van de vangst, het beviste oppervlak en het vangstrendement wordt een schatting gemaakt van de omvang en de samenstelling van de visstand. De volgende vangtuigen en wijze van bemonsteren zijn tijdens het huidige visstandonderzoek toegepast: Diepe deel In grote (> 100 hectare) diepe meren wordt de stortkuil als standaard vangtuig ingezet (ref. 1). Dit vangtuig wordt door twee boten over de bodem van het meer voortgetrokken (± 4,5 km/h), waarbij trajecten van circa 1000 meter worden bevist. De stortkuil heeft een vissende breedte van 10 meter en een vissende hoogte van 1,5 meter, waardoor vooral vissen nabij de bodem gevangen worden (normaliter bevindt zich daar de meeste vis). Door de verbinding met het zoute Beerkanaal is het goed mogelijk dat de laatste jaren diverse braken zoutwatersoorten (opnieuw) in het Oostvoornse Meer voorkomen. Om de omvang van het bestand aan pelagische soorten (als haring) beter in beeld te krijgen is in het diepe deel aanvullend een Visstandonderzoek Oostvoornse Meer 2010 ATKB Geldermalsen. Rapport: 20100406/rapp. 003, december 2010 Blz. 10

atoomkuil ingezet. Dit vangtuig wordt net als de stortkuil door twee boten voortgetrokken (traject van 1000 meter), alleen niet over de bodem, maar door de waterkolom. De toegepaste atoomkuil had een vissende breedte en hoogte van 5 meter. Door middel van een sonar is de diepte bepaald waar de pelagische vis zich bevond, alwaar gevist is. De diepte waarop dit vangtuig wordt ingezet kan aangepast worden door de touwen tussen de drijvers en de kuil op te lengen of in te korten. Ondiepe deel Het ondiepere deel van het meer, achter de dammen, is bemonsterd door middel van zegenvisserij (het voorgeschreven vangtuig in wateren met dergelijke karakteristieken, ref. 1). De toegepaste zegen had een lengte van 225 meter en een hoogte van 4 meter. Om in het ondiepe deel een beter beeld van de kleinere benthische soorten (platvis/grondels) te krijgen, is ter aanvulling met een boomkor gevist (trajecten van 100 tot 250 meter). Dit vangtuig wordt evenals de stortkuil over de bodem gevist, maar heeft slechts een vissende breedte van 2 meter. Door middel van kettingen die aan de onderpees zijn bevestigd worden de bodemvissen het net ingejaagd. Door het relatief hoge zoutgehalte van het Oostvoornse Meer is het niet mogelijk te vissen met het elektrovisapparaat. Om toch een duidelijk beeld te krijgen van de soortenrijkdom op het meer is besloten de fuikvangsten van beroepsvisser W. Den Boer over een langere periode te volgen. Afbeelding 2.1. Het naar de oever toetrekken van de zegen. Inspanning Overeenkomend met de richtlijnen (ref. 1) dient in meervormige wateren groter dan 100 hectare, 1 tot 2% van het oppervlak met de stortkuil bemonsterd te worden (diepe deel). Met de zegen dient een groter oppervlak van 2 tot 10% bemonsterd te worden (ondiepe deel), dit vanwege het lokale karakter waarmee dit vangtuig vist. Voor het Oostvoornse Meer betekent dit dat er zes trajecten met de stortkuil uitgevoerd moeten worden en vier tot vijf met de zegen. Vanwege bodemobstakels (duikobjecten) en archeologische bodemvondsten was het slechts mogelijk twee trajecten met de stortkuil te bemonsteren in plaats van de voorgeschreven zes. Met de zegen zijn vijf locaties bemonsterd, met de atoomkuil en boomkor respectievelijk vijf en zes trajecten. Visstandonderzoek Oostvoornse Meer 2010 ATKB Geldermalsen. Rapport: 20100406/rapp. 003, december 2010 Blz. 11

2.4. Verwerking van vangsten De gevangen vissen zijn gesorteerd in soort- en lengtegroepen, gemeten en geteld. Bij grote vangsten zijn (na sortering in functionele lengtegroepen) op gewichtbasis monsters genomen. De bemonsterde vissen zijn vervolgens gesorteerd, gemeten en geteld. De lengtemetingen zijn uitgedrukt in centimeter totaallengte met een nauwkeurigheid van ± 0,5 cm. Tijdens het sorteren en bemonsteren van de vangst is specifiek gelet op bijzondere of zeldzame vissen. Na verwerking zijn de gevangen vissen zo snel mogelijk teruggezet op de vangstlocatie. 2.4.1. Berekening omvang visbestand De vangstgegevens zijn per bevist traject ingevoerd in het programma Piscaria. Dit programma is in opdracht van de STOWA (Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer) ontwikkeld voor het beheer en de opslag van gegevens van visstandbemonsteringen. Piscaria bevat standaard lengte-gewicht relaties van de meeste vissoorten voor het omrekenen van aantallen vissen naar biomassa. De bestanden zijn zowel voor het diepe deelgebied als voor het ondiepe deelgebied op de volgende wijze berekend; 1. per vangtuig is de vangst van de afzonderlijke trajecten gedeeld door het rendement van het vangtuig en de toegepaste methode; 2. de voor het rendement 1 gecorrigeerde vangst van alle trajecten per vangtuig is gesommeerd; 3. deze som is gedeeld door het beviste oppervlak, resulterend in een bestandschatting per vangtuig voor het specifieke deelgebied. Op deze wijze zijn er twee bestandschattingen verkregen voor het diepe deelgebied (van stortkuil en atoomkuil) en voor het ondiepe deelgebied (van zegen en boomkor). Voor het diepe deelgebied geldt dat de uiteindelijke bestandschatting is verkregen door de pelagische soorten in de bestandschatting van de atoomkuil bij de bestandschatting van de stortkuil op te tellen. Met de sonar was te zien dat de meeste pelagische soorten zich in de nabijheid van de bodem bevonden, waardoor de aanname is dat de verkregen bestandschatting (van de atoomkuil) geldt voor de gehele waterkolom. Voor het ondiepe deelgebied geldt dat de uiteindelijke bestandschatting is verkregen door voor de kleinere benthische soorten de bestandschatting van de boomkor toe te passen en voor de overige soorten de bestandschatting van de zegen. De bestandschatting van het gehele Oostvoornse Meer is verkregen door een naar oppervlakte gewogen gemiddelde van de deelgebieden (diep en ondiep). Naast de bestandschattingen zijn er met behulp van Piscaria tevens lengtefrequentieverdelingen van de gevangen vissen gegenereerd. 2.4.2. Presentatie gegevens Voor de presentatie van de bestandschattingen zijn de gevangen vissoorten ingedeeld in verschillende stromingsgilden. Deze indeling is afgeleid van het Fish-based Assessment Method for the Ecological status of European rivers (FAME) concept. Voor een uitgebreide toelichting op deze indeling wordt verwezen naar ref. 2. 1 Het rendement van de atoomkuil en boomkor is gelijkgesteld aan die van de stortkuil Visstandonderzoek Oostvoornse Meer 2010 ATKB Geldermalsen. Rapport: 20100406/rapp. 003, december 2010 Blz. 12

2.4.3. Beoordeling met KRW-maatlatten De visstand in het Oostvoornse Meer is beoordeeld door middel van de maatlat voor natuurlijke wateren van het type M31 (kleine brakke tot zoute wateren). De score op de maatlat geeft een waarde tussen de 0 en 1, die weergeeft in hoeverre het geschatte visbestand overeenkomt met het streefbeeld. Voor de beoordeling met de maatlat is gebruik gemaakt van het programma QBWat versie 4.31 (ref. 4). In navolgende figuur wordt de opbouw van de toegepaste maatlat besproken. Opbouw maatlat Voor een uitgebreide beschrijving van de maatlat en een indeling in gilden voor de vissoorten wordt verwezen naar ref. 3 en 7. Onderstaand worden de deelmaatlatten van de maatlat M31(kleine brakke tot zoute wateren) weergegeven. Deelmaatlat Soortsamenstelling - Kenmerkende diadrome soorten (CA) - Kenmerkende estuarien residente soorten (ER) - Kenmerkende mariene juvenielen (MJ) en mariene seizoengasten (MS) - Kenmerkende zoetwatersoorten (Z1 en Z2) Abundantie (biomassa aandeel) Figuur 2.1. Opbouw maatlat M31 - Diadrome soorten (CA) - Estuarien residente soorten (ER) 0,2 - Mariene juvenielen (MJ) en mariene seizoengasten (MS) - Zoetwatersoorten (Z1 en Z2) 0 1 0,8 0,6 0,4 zeer goede ecologische toestand goede ecologische toestand matig ontoereikend slecht Visstandonderzoek Oostvoornse Meer 2010 ATKB Geldermalsen. Rapport: 20100406/rapp. 003, december 2010 Blz. 13

3. RESULTATEN 3.1. Algemeen De bemonstering met stortkuil, atoomkuil, zegen en boomkor is op 25 tot en met 27 oktober 2010 uitgevoerd. Door de aanwezigheid van bodemobstakels (duikobjecten) en archeologische bodemvondsten werd vooral de visserij met de stortkuil sterk beperkt. Slechts twee trajecten konden bemonsterd worden met dit vangtuig. De fuikvangsten dateren van de periode van halverwege juli tot eind augustus en zijn bijgehouden door beroepsvisser W. Den Boer. 3.2. Bestandschatting In tabel 3.1 en 3.2 worden de bestandschattingen van het Oostvoornse Meer weergegeven in kg en aantal per hectare. Tabel 3.1. Bestandschatting Oostvoornse Meer, najaar 2010 (kg/ha) Eurytoop Aal/Paling 1,4 - - - - 1,4 Driedoornige stekelbaars 1,4 0,2 1,3 - - - Limnofiel Bot 0,3 - - 0,1 0,2 - Marien Brakwatergrondel 2,9 1,9 0,9 - - - Haring 4,8 0,1 0,1 4,6 - - Puitaal 0,0-0,0 0,0 0,0 - Zwarte grondel 0,0 0,0 - - - - Exoot Regenboogforel 0,5 - - - - 0,5 Totaal 11,3 2,2 2,3 4,7 0,2 1,9 0,0 = <0,05 kg/ha; - = niet aangetroffen Tabel 3.2. Bestandschatting Oostvoornse Meer, najaar 2010 (aantal/ha) Eurytoop Aal/Paling 4 - - - - 4 Driedoornige stekelbaars 2.786 678 2.108 - - - Limnofiel Bot 2 - - 1 1 - Marien Brakwatergrondel 4.678 4.162 516 - - - Haring 121 9 2 111 - - Puitaal 2-1 0 0 - Zwarte grondel 2 2 - - - - Exoot Regenboogforel 0 - - - - 0 Totaal 7.595 4.850 2.627 112 1 5 0 = <0,5 stuks/ha; - = niet aangetroffen Het visbestand in het Oostvoornse Meer is geschat op 11,3 kg/ha en 7.595 stuks/ha. Op basis van biomassa is het bestand gering, maar gezien de brakke tot zilte omstandigheden is dit niet abnormaal. Dit bestand bestaat uit acht verschillende soorten, waarvan twee behorend tot het eurytope gilde, één limnofiel, vier mariene soorten en één exoot. Op basis van biomassa wordt het visbestand grotendeels gevormd door de soorten haring (42%), brakwatergrondel (25%), driedoornige stekelbaars en paling (beide 13%). Op aantalbasis zijn de soorten brakwatergrondel en driedoornige stekelbaars veruit dominant, 98% van de vissen behoort tot deze soorten. In figuur 3.1 worden de aandelen van de meest voorkomende vissoorten in de bestandschattingen weergegeven. Visstandonderzoek Oostvoornse Meer 2010 ATKB Geldermalsen. Rapport: 20100406/rapp. 003, december 2010 Blz. 14

Regenboogforel 4% Biomassa Bot 3% Aantallen Haring 2% Aal/Paling 13% Haring 42% Driedoornige stekelbaars 37% Driedoornige stekelbaars 13% Brakwatergrondel 61% Brakwatergrondel 25% Figuur 3.1. Aandelen van de meest voorkomende vissoorten in de bestandschattingen. 3.3. Verspreiding In tabel 3.3 worden de bestandschattingen van de verschillende deelgebieden van het Oostvoornse Meer weergegeven. In bijlage 3 worden de bestandschattingen per lengteklasse weergegeven. Tussen de twee onderscheiden deelgebieden zijn duidelijke verschillen waarneembaar. Het diepe deel (het open water) wordt gekenmerkt door een visbestand wat lager is dan in de ondiepere oeverzone (achter de dammetjes). Zowel op basis van biomassa als op aantalbasis wordt het visbestand in dit deelgebied vooral gevormd door de pelagische soorten haring en driedoornige stekelbaars. Zoals vermeld is het visbestand in het ondiepe deel van het Oostvoornse Meer (achter de dammetjes) duidelijk groter van omvang. Vooral de soorten brakwatergrondel en driedoornige stekelbaars hebben een aanzienlijk aandeel in dit visbestand. De regenboogforel is enkel in het ondiepe deelgebied aangetroffen. Tabel 3.3. Bestandschattingen deelgebieden Oostvoornse Meer, najaar 2010 (kg en aantal/ha) Diep deelgebied Ondiep deelgebied Gilde Vissoort kg/ha aantal/ha kg/ha aantal/ha Eurytoop Aal/Paling 0,7 3 4,9 11 Driedoornige stekelbaars 1,2 2.233 2,5 5.450 Limnofiel Bot 0,3 2 0,3 1 Marien Brakwatergrondel 0,0 17 16,7 27.137 Haring 5,7 145 0,5 8 Puitaal 0,0 1 0,1 4 Zwarte grondel 0,0 2 - - Exoot Regenboogforel - - 2,7 1 Totaal 7,9 2.403 27,7 32.612 0 = <0,5 stuks/ha; - = niet aangetroffen Visstandonderzoek Oostvoornse Meer 2010 ATKB Geldermalsen. Rapport: 20100406/rapp. 003, december 2010 Blz. 15

3.4. Lengtesamenstelling In bijlage 4 worden de lengtefrequentieverdelingen van de vangst weergegeven. De relatief klein blijvende soorten brakwatergrondel, driedoornige stekelbaars en zwarte grondel zijn over vrijwel de gehele lengterange aangetroffen. Voor de regenboogforel en de paling geldt dat enkel grote exemplaren zijn gevangen. De regenboogforellen hadden een lengte van 55 tot 65 cm, de palingen 45 tot 70 cm. Van de soort bot zijn slechts enkele exemplaren aangetroffen. Deze varieerden in lengte tussen de 20 en 30 cm. Juvenielen exemplaren zijn niet gevangen. De aangetroffen haringen hadden een lengte van 10 tot 25 cm, waarbij het merendeel in de lengterange van 16 tot 19 cm viel. De laatste van de gevangen soorten is de puitaal. Deze waren veelal tussen de 12 en 17 cm, het grootste exemplaar had een lengte van 32 cm. 3.5. Fuikvangsten In bijlage 5 zijn de resultaten van de fuikvangsten weergegeven. Onderstaande figuur laat hierbij de aandelen van de meest voorkomende soorten op basis van biomassa en aantallen zien. Met de fuiken zijn vooral de soorten bot, paling en puitaal relatief veel gevangen. Een soort welke enkel met de fuiken is gevangen en niet met de andere vangtuigen is de tarbot. Het betrof hierbij slechts één exemplaar. Naast vis zijn tevens veel strandkrabben gevangen met de fuiken. Regenboogforel 3% Biomassa Haring 1% Driedoornige stekelbaars 5% Aantallen Haring 5% Puitaal 18% Puitaal 16% Aal/paling 52% Bot 49% Bot 26% Aal/paling 24% Figuur 3.2. Aandelen van de meest voorkomende vissoorten in de fuikvangsten. Visstandonderzoek Oostvoornse Meer 2010 ATKB Geldermalsen. Rapport: 20100406/rapp. 003, december 2010 Blz. 16

Afbeelding 3.1. Puitaal 3.6. KRW-maatlatbeoordeling In figuur 3.3 zijn de resultaten van de KRW-maatlatbeoordeling weergegeven (zie ook bijlage 5). Hierbij is de beoordeling weergegeven inclusief en exclusief de extra soort uit de fuikvangsten (tarbot). Voor uitleg over de opbouw van de maatlat wordt verwezen naar figuur 2.1 op bladzijde 13. In matig brakke wateren bestaat het visbestand normaliter nog voor een groot deel uit zoetwatersoorten (ref. 3). Bij het zouter worden van het water verdwijnen deze zoetwatersoorten. Een kenmerkende soort voor brakke wateren is de brakwatergrondel (de meest dominante soort in het Oostvoornse Meer). Kenmerkend voor een verbinding met de zee zijn (migrerende vormen van) paling, driedoornige stekelbaars, spiering en bot (ref. 3). Oostvoornse Meer Oostvoornse Meer incl fuikvangst type M31 M31 Score 0,53 0,54 Beoordeling matig matig Deelmaatlatten Soortensamenstelling catadrome soorten CA 0,4 0,4 estuariene soorten ER 0,7 0,7 mariene soorten MJ+MS 0,1 0,2 zoetwater-soorten Z1+Z2 0 0 Abundantie (biomassa aandeel) catadrome soorten CA 1 1 estuariene soorten ER 1 1 mariene soorten MJ+MS 1 1 zoetwater-soorten Z1+Z2 0 0 plantenminnende soorten Z3 - - 1 0,8 0,6 0,4 0,2 0 Referentie Oostvoornse Meer CA (SS) ER (SS) MJ+MS (SS) Z1+Z2 (SS) CA (AB) ER (AB) MJ+MS (AB) Z1+Z2 (AB) Oostvoornse Meer incl. fuikvangst Figuur 3.3. KRW-maatlatbeoordeling Oostvoornse Meer Met een score van 0,53 is de visstand van het Oostvoornse Meer als matig beoordeeld op basis van de maatlat voor kleine brakke tot zoute meren (M31). De deelmaatlatten voor soortsamenstelling variëren van een nulscore tot een score van 0,7. Vooral mariene soorten en zoetwater soorten ontbreken. Dit zijn bijvoorbeeld soorten als schar, schol, zeebaars, diklipharder (mariene soorten) en baars, snoekbaars, kolblei (zoetwatersoorten). Op de deelmaatlatten voor abundantie wordt maximaal gescoord op de maatlatten van catadrome, estuariene en mariene soorten. Door het ontbreken van zoetwatersoorten wordt op deze deelmaatlat geen score behaald. 3.7. Beschermde soorten en exoten Geen van de aangetroffen soorten heeft een beschermde status. Tot de exoten wordt de regenboogforel gerekend. Van de regenboogforel worden jaarlijks exemplaren van circa 25 cm uitgezet ten behoeve van de hengelsport. In korte tijd groeien deze vissen uit tot exemplaren van meer dan 50 cm. Visstandonderzoek Oostvoornse Meer 2010 ATKB Geldermalsen. Rapport: 20100406/rapp. 003, december 2010 Blz. 17

4. DISCUSSIE 4.1. Uitvoering bemonstering De bemonstering van het Oostvoornse Meer is uitgevoerd met vijf verschillende vangtuigen; stortkuil, atoomkuil, zegen, boomkor en fuiken. Door het toepassen van een verscheidenheid aan vangtuigen is getracht een zo representatief mogelijk beeld te verkrijgen van de omvang en samenstelling van het visbestand. De uitvoering van de bemonstering werd beperkt door verschillende factoren. De belangrijkste hierbij is de aanwezigheid van duikobjecten en archeologische bodemvondsten. Door deze objecten kon en mocht er slechts in een klein gebied met de stortkuil gevist worden, waardoor het bemonsteren van twee trajecten mogelijk was. Met de overige vangtuigen zijn per vangtuig vijf tot zes trajecten bevist (zie bijlage 1), waarbij geen beperkingen aanwezig waren. Een andere belangrijke factor met betrekking tot de uitvoering van de visserij is het relatief hoge zoutgehalte van het Oostvoornse Meer. Elektrovisserij in de oeverzone was hierdoor niet mogelijk. Deze visserij wordt normaal onder andere uitgevoerd om een duidelijker beeld te krijgen van de aanwezige soorten in het waterlichaam. Om toch een duidelijk beeld te krijgen van de soortsamenstelling op het Oostvoornse Meer is besloten de fuikvangsten van beroepsvisser W. den Boer te integreren in de bemonstering. 4.2. Omvang en samenstelling visbestand Met 11,3 kg/ha en 7.595 stuks/ha is een visbestand aangetroffen wat op basis van biomassa zeer klein van omvang is, maar op basis van aantallen fors genoemd mag worden. Een lage biomassa van vis is kenmerkend voor brakke wateren (ref. 3), wat eveneens geldt voor het soortenaantal. Het aantal aangetroffen soorten is met een totaal van acht relatief laag. Indien de fuikvangsten worden meegerekend zijn dit negen soorten. Het aantal soorten wat in brakke wateren voorkomt is sterk afhankelijk van het chloridegehalte van het water. Het visbestand is net na de bemonsteringen door uitzet van 2.000 kg forel (ref. 6) met ruim 6 kg/ha toegenomen. Het visbestand komt daarmee na de uitzetting uit op 17,6 kg/ha. Tussen de verschillende deelgebieden (diep en oeverzone) zijn duidelijk verschillen te zien in omvang en samenstelling van de visstand. In het diepe deelgebied bestaat de visstand vooral uit pelagische vis (haring en driedoornige stekelbaars). Hoewel bodemgebonden soorten als paling, bot, brakwatergrondel en puitaal wel zijn aangetroffen in dit deelgebied, is de abundantie relatief laag. In de oeverzone is het bestand van deze bodemgebonden soorten hoger. Vooral van de brakwatergrondel is een aanzienlijk bestand aangetroffen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de brakwatergrondel met de boomkor beter wordt gevangen dan met de stortkuil. Het verschil in de omvang van het bestand van brakwatergrondels in de oeverzone en het open water is echter zeer groot. Dit grote verschil duidt op een daadwerkelijk hoger bestand van brakwatergrondels in de oeverzone. De pelagische soort haring is slechts spaarzaam aangetroffen in de oeverzone. De invloed van verschillende vangtuigen in het diepe en ondiepe deelgebied zijn zo beperkt mogelijk gehouden door in beide deelgebieden zowel een vangtuig in te zetten wat de bodemgebonden soorten in beeld brengt (stortkuil en boomkor), als de meer pelagische soorten (atoomkuil en zegen). Hoewel deze vangtuigen onderling niet identiek zijn, zijn de verschillen in visstand tussen de beide deelgebieden zo groot, dat deze niet alleen door een ander gebruik van vangtuig veroorzaakt kunnen zijn. De laatst gemeten bestandschatting (2005, ref. 5) laat wat betreft de deelgebieden een overeenkomend beeld zien, waarbij in de oeverzone het grootste visbestand wordt aangetroffen. In tabel 4.1 worden de aangetroffen bestanden van beide bemonsteringen weergegeven. De vergelijking heeft hierbij enige beperkingen, doordat in 2005 met wonderkuil, zegen en fuiken is gevist, terwijl in 2010 met stortkuil, atoomkuil, boomkor, zegen en fuiken is gevist. In het diepe deelgebied is dit jaar een beter beeld van de pelagische soorten verkregen, en in het ondiepe deelgebied een beter beeld Visstandonderzoek Oostvoornse Meer 2010 ATKB Geldermalsen. Rapport: 20100406/rapp. 003, december 2010 Blz. 18

van de benthische soorten is verkregen. In het algemeen geldt dat de bestandschattingen van 2010 (vooral op basis van aantallen) beduidend hoger zijn uitgevallen dan die van 2005. De hogere bestanden zijn waarschijnlijk vooral het resultaat van de veranderde bemonsteringsstrategie, waarbij de vangtuigen zijn toegespitst op de lokale omstandigheden en visbestanden. Tabel 4.1. Bestandschatting 2005-2010, beide deelgebieden (aantal/ha) Diep Ondiep Gilde Vissoort 2005 2010 2005 2010 Eurytoop Aal/Paling - 3-11 Driedoornige stekelbaars 82 2.233 229 5.450 Limnofiel Bot - 2-1 Marien Brakwatergrondel 41 17 38 27.137 Haring - 145-8 Puitaal 0 1-4 Zeeforel - - 1 - Zwarte grondel - 2 - - Rheofiel Beekforel - - 1 - Exoot Regenboogforel - - 19 1 Totaal 123 2.403 288 32.612 0 = <0,5 stuks/ha; - = niet aangetroffen In het diepe deelgebied zijn in 2005 drie soorten aangetroffen, tegenover zeven in 2010. De stijging van het bestand aan driedoornige stekelbaars wordt vermoedelijk voornamelijk veroorzaakt door de inzet van de atoomkuil dit jaar. Bij de haring is dit niet het geval, deze soort werd vooral met de stortkuil gevangen. Waarschijnlijk is er sprake van een stijging van het haringbestand, wat goed te verklaren is uit het inlaten van zout water. Ook de introductie van de zwarte grondel kan verklaard worden door het inlaten van gebiedsvreemd water, deze soort komt in de haven van Rotterdam veel voor. In het ondiepe deelgebied zijn in 2005 vijf soorten aangetroffen, tegenover zeven in 2010. Vooral bij de brakwatergrondel is een sterke stijging te zien, wat eveneens geldt voor de driedoornige stekelbaars. In 2005 is het ondiepe deelgebied enkel met de zegen bemonsterd, terwijl dit jaar tevens de boomkor is ingezet. Vooral het bestand aan brakwatergrondels is dit jaar beter in beeld gebracht door de inzet van de boomkor. Net als in het diepe deelgebied is een stijging van het haringbestand waargenomen. Ook voor de soorten puitaal en paling geldt dat deze vaker zijn aangetroffen. Een opmerkelijk verschil ten opzichte van 2005 is de afname van het forellenbestand. In 2005 zijn zowel de zeeforel, beekforel als regenboogforel aangetroffen, waarbij het bestand geschat werd op 21 stuks/ha. Tijdens de huidige bemonstering is alleen de regenboogforel gevangen, waarbij het bestand is geschat op slechts één exemplaar per hectare. De forellen in het Oostvoornse Meer worden uitgezet door de Sportvisserij Federatie Zuidwest Nederland. In november 2009 is voor het laatst forel uitgezet voortijdig aan de bemonstering (900 kg, bron Sportvisserij Zuidwest Nederland). Dit jaar (2010) is wederom forel uitgezet in de maand november, ditmaal bijna 2000 kg regenboogforel en circa 160 kg beekridder (bron: www.sportvisserijnederland.nl). De forel is een snelle vissoort welke niet eenvoudig te vangen is. Op basis van de bestandschatting bestaat echter wel de indruk dat het bestand van forel lager is dan in 2005. Ook door de plaatselijke beroepsvisser worden de laatste jaren veel minder forellen aangetroffen dan een aantal jaar geleden. De precieze oorzaak voor de afname in de forelvangsten is niet bekend. Wanneer de fuikvangsten vergeleken worden met de resultaten van de bemonstering, dan blijkt het aandeel van paling, bot en puitaal duidelijk hoger in de fuikvangsten. Enerzijds kan dit komen door een lagere vangstefficiëntie met de fuiken, voor de soorten driedoornige stekelbaars en brakwatergrondel (te klein voor fuiken). Anderzijds kan het bestand van bot bij de bemonstering met de boomkor en stortkuil onderschat zijn, doordat deze zich ingraaft in de bodem. Ook het bestand van Visstandonderzoek Oostvoornse Meer 2010 ATKB Geldermalsen. Rapport: 20100406/rapp. 003, december 2010 Blz. 19

paling is lastig te bepalen, waarschijnlijk is het aangetroffen bestand een onderschatting van het werkelijke bestand. Jaarlijks wordt er ca 400 á 500 kg paling in het meer uitgezet in de lengte klasse van 25 tot 35 cm. In 2010 zijn tevens 25.000 glasalen uitgezet ( mond med. beroepsvisser). 4.3. KRW-maatlatbeoordeling Op basis van de maatlat voor natuurlijke wateren van het type M31 is de visstand in het Oostvoornse Meer met een score van iets meer dan 0,5 als matig beoordeeld. Indien de fuikvangsten worden meegerekend leidt dit tot een zeer kleine stijging van de score (extra aangetroffen soort is de tarbot), wat voor de beoordeling geen verschil maakt (matig). Het toevoegen van de soorten van de fuikvangsten dient ter compensatie voor het niet kunnen vissen met het elektrovisapparaat in de oeverzone. Bij de maatlat voor natuurlijke wateren van het type M31 is uitgegaan van een permanent water met ruime variatie in diepte en verbinding met zoet en zout water. Door het inlaten van zout water is de verbinding met het zoute water tot stand gekomen. Naast het toenemen van het zoutgehalte kunnen tevens mariene soorten op deze wijze het meer bereiken, waardoor de soortendiversiteit toeneemt. Op dit moment geldt dat op de deelmaatlatten voor soortsamenstelling een lage score wordt behaald voor mariene soorten (MJ+MS). In bijlage 5 is te zien welke soorten in de maatlat zijn opgenomen als marien. Zowel voor de deelmaatlatten van soortsamenstelling als voor de deelmaatlatten van abundantie geldt dat een nulscore wordt behaald voor zoetwatersoorten. Voor het Oostvoornse Meer geldt dat een verbinding met zoet water ontbreekt. Daarnaast geldt dat het Oostvoornse Meer een relatief hoog zoutgehalte heeft (5.000-5.400 mg Cl/l), waardoor het voor echte zoetwatersoorten geen geschikt habitat vormt. Bij de bemonstering van 2005 (ref. 5) is geen beoordeling van de visstand uitgevoerd. Wanneer het bestand wat destijds is aangetroffen wordt beoordeeld op de natuurlijke maatlat, dan wordt de visstand als slecht beoordeeld. Deze beoordeling is vooral het resultaat van de relatief (zeer) lage relatieve biomassa van catadrome, estuariene en mariene soorten, veroorzaakt door de dominantie (op basis van biomassa) van de regenboogforel. Afbeelding 4.1. Regenboogforel Het Oostvoornse Meer is een oud estuarium dat is afgedamd vanaf de zee- en rivierkant. Het oorspronkelijke watertype is een zoute afgesloten zeearm. Gezien de huidige situatie is het Visstandonderzoek Oostvoornse Meer 2010 ATKB Geldermalsen. Rapport: 20100406/rapp. 003, december 2010 Blz. 20

onwaarschijnlijk dat de status van zeearm ooit gerestaureerd kan worden. De huidige situatie wijkt sterk af van de natuurlijke situatie. Naast de indamming is door zandwinning een diep meer ontstaan met een maximale diepte van 40 meter. Mede door deze ingrijpende veranderingen kan dit waterlichaam als kunstmatig worden aangeduid. Door het kunstmatige karakter van het meer is de beoordeling op basis van de maatlatten van natuurlijke wateren niet ideaal. De maatlat houdt geen rekening met menselijke drukken op het systeem, zoals ontgravingen, indamming etc. Indien er door het waterschap een afgeleide maatlat wordt opgesteld zal de score naar verwachting hoger uitvallen omdat alle menselijke drukken in deze beoordeling worden meegewogen. Visstandonderzoek Oostvoornse Meer 2010 ATKB Geldermalsen. Rapport: 20100406/rapp. 003, december 2010 Blz. 21

5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 5.1. Conclusies Het visbestand in het Oostvoornse Meer is geschat op 11,3 kg/ha en 7.595 stuks/ha (na forel uitzettingen in november 2010 is het visbestand met ruim 6 kg/ha gestegen). Op basis van biomassa is dit een gering bestand hetgeen kenmerkend is voor brakke tot zilte wateren. Het bestand bestaat uit acht verschillende soorten, waarvan twee behorend tot het eurytope gilde, één limnofiel, vier mariene soorten en één exoot. Op basis van biomassa wordt het visbestand grotendeels gevormd door de soorten haring (42%), brakwatergrondel (25%), driedoornige stekelbaars (13%) en paling (13%). Op aantalbasis zijn de soorten brakwatergrondel en driedoornige stekelbaars veruit dominant, 98% van de aangetroffen vissen behoort tot deze soorten. Met de fuikmonitoring is als aanvulling de soort tarbot aangetroffen. Tussen de twee onderscheiden deelgebieden (diep en ondiep) zijn duidelijke verschillen waarneembaar. Het diepe deel (het open water) wordt gekenmerkt door een visbestand wat kleiner is dan in de ondiepere oeverzone (achter de dammetjes). Zowel op basis van biomassa als op aantalbasis wordt het visbestand in het diepe deel vooral gevormd door de pelagische soorten haring en driedoornige stekelbaars. In het ondiepe deel hebben met name de soorten brakwatergrondel en driedoornige stekelbaars een aanzienlijk aandeel in het totale visbestand. De regenboogforel is alleen in het ondiepe deelgebied aangetroffen. Geen van de aangetroffen soorten heeft een beschermde status. De regenboogforel wordt tot de exoten gerekend. Op basis van de maatlat voor natuurlijke wateren van het type M31 is de visstand in het Oostvoornse Meer met een score van iets meer dan 0,5 als matig beoordeeld. Indien de fuikvangsten worden meegerekend leidt dit tot een zeer kleine stijging van de score (extra soort is tarbot), wat voor de beoordeling geen verschil maakt (blijft matig). Vooral de afwezigheid van zoetwatersoorten leidt tot de matige beoordeling van de visstand. In vergelijking met het onderzoek in 2005 is het geraamde visbestand op basis van aantallen zeer sterk toegenomen van 151 N/ha (2005) tot 7.595 N/ha (2010). Op basis van biomassa is het geraamde bestand toegenomen van ca. 4 kg/ha (2005) tot 11,3 kg/ha (2010). De toename van het geschatte bestand (aantal/ha) is vooral het gevolg van de inzet van andere vangtuigen. Daarnaast is de leefsituatie voor veel zoutwatersoorten door de verzilting verbeterd. De beoordeling van de visstand, met behulp van de maatlatten, is gestegen van slecht (2005) tot matig (2010). De verbeterde score in 2010 wordt veroorzaakt door een toename van het aantal soorten en een toename van de abundantie van catadrome, eustariene en mariene soorten. 5.2. Aanbevelingen Aanbevolen wordt om bij een toekomstige bemonstering wederom aanvullend op de stortkuil en zegen de atoomkuil en boomkor in te zetten. Deze aanvullende vangtuigen hebben een meerwaarde voor het in kaart brengen van de visstand. De visstand in het Oostvoornse Meer is getoetst aan de natuurlijke maatlat. Omdat dit meer als kunstmatig is aangeduid dient een afgeleide maatlat te worden opgesteld, welke rekening houdt met de menselijke drukken op het systeem (zoals het ontbreken van een verbinding met het zoete water). Er is momenteel een afgeleide maatlat, maar deze houdt nog geen rekening met de menselijke beïnvloeding. Visstandonderzoek Oostvoornse Meer 2010 ATKB Geldermalsen. Rapport: 20100406/rapp. 003, december 2010 Blz. 22

LITERATUUR 1. Klinge, M., G. Hensens, A. Brenninkmeijer & L. Nagelkerke, 2003. Handboek Visstandbemonstering. Voorbereiding, bemonstering, beoordeling. STOWA, Utrecht. 2. Noble, R. & Cowx, I., 2002. FAME Work Package 1 Development of a river-type classification system (D1) & Compilation and harmonisation of fish species classification (D2). Final report. University of Hull, United Kingdom. 3. Molen, D.T. van der & Pot, R., (red.), 2007. Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water, 2007. STOWA, Utrecht. 4. www.roelfpot.nl 5. Bonhof, G.H., Spier, J.L., Broeckx, P.B., 2007. Visstandonderzoek Oostvoornse meer, najaar 2005. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. I.o.v. Waterschap Hollandse Delta. 6. www.sportvisserijnederland.nl Visstandonderzoek Oostvoornse Meer 2010 ATKB Geldermalsen. Rapport: 20100406/rapp. 003, december 2010 Blz. 23

BIJLAGE 1. COORDINATEN BEMONSTERDE TRAJECTEN Traject Vistuig X begin Y begin X eind Y eind Treklengte (m) Trekoppervlak (ha)* Waterdiepte (m) Opmerkingen BK1 Boomkor 64806 439012 64559 438970 250 0,05 1 Veel draadwier BK2 Boomkor 64425 438911 64519 438950 100 0,02 0,8 - BK3 Boomkor 64145 438885 64245 438894 100 0,02 0,8 - BK4 Boomkor 63093 438019 62999 438054 100 0,02 0,5 Draadwier (bedekking circa 10%) BK5 Boomkor 63173 438588 63271 438614 100 0,02 0,5 - BK6 Boomkor 63439 438690 63535 438720 100 0,02 0,5 - AK1 Atoomkuil 64909 438792 63904 438701 1000 0,50 5-25 - AK2 Atoomkuil 64051 438583 65050 438671 1000 0,50 20-30 - AK3 Atoomkuil 63977 437749 64613 438524 1000 0,50 2-25 - AK4 Atoomkuil 65863 438458 648893 438736 1000 0,50 25 - AK5 Atoomkuil 64878 438821 64273 438020 1000 0,50 10-25 - SK1 Stortkuil 63388 438325 64339 438262 950 0,95 28-39 Veel variatie in waterdiepte, snelheid 4,2-4,7 km/h. SK2 Stortkuil 66083 438563 65280 438904 950 0,95 < 20 Snelheid 4,5 km/h. ZE1 Zegen 65477 438983 - - - 0,65 < 0,8 - ZE2 Zegen 64475 438965 - - - 1,92 0,4 Strandoever ZE3 Zegen 62847 438193 - - - 0,73 < 0,8 Oevers bedekt met riet (100%), submers 1% draadwier ZE4 Zegen 63252 437872 - - - 0,74 < 0,8 Oevers bedekt met riet (100%) ZE5 Zegen 64246 437481 - - - 0,31 < 1,2 Strandoever, beetje draadwier (5%) BK = boomkor; AK = atoomkuil; SK = stortkuil; ZE = zegen

BIJLAGE 2. GIS-KAARTEN

BIJLAGE 3. BESTANDSCHATTINGEN DEELGEBIEDEN Open water Stortkuil Biomassa in kg/ha Eurytoop Aal/Paling 0,7 - - - - 0,7 Driedoornige stekelbaars 0,0-0,0 - - - Limnofiel Bot 0,3 - - 0,1 0,2 - Marien Brakwatergrondel 0,0 0,0 0,0 - - - Haring 5,7 0,1 0,1 5,5 - - Puitaal 0,0-0,0 - - - Zwarte grondel 0,0 0,0 - - - - Totaal 6,7 0,1 0,1 5,6 0,2 0,7 0,0 = <0,05 kg/ha; - = niet aangetroffen Aantal/ha Eurytoop Aal/Paling 3 - - - - 3 Driedoornige stekelbaars 1-1 - - - Limnofiel Bot 2 - - 1 1 - Marien Brakwatergrondel 18 16 1 - - - Haring 144 11 2 132 - - Puitaal 1-1 - - - Zwarte grondel 2 2 - - - - Totaal 171 29 5 133 1 3 0 = <0,5 stuks/ha; - = niet aangetroffen Atoomkuil Biomassa in kg/ha Eurytoop Aal/Paling 0,3 - - - - 0,3 Driedoornige stekelbaars 1,2 0,1 1,1 - - - Marien Brakwatergrondel 0,0 0,0 - - - - Haring 0,0-0,0 - - - Puitaal 0,0-0,0 - - - Zwarte grondel 0,0 0,0 0,0 - - - Totaal 1,5 0,1 1,1 - - 0,3 0,0 = <0,05 kg/ha; - = niet aangetroffen Aantal/ha Eurytoop Aal/Paling 1 - - - - 1 Driedoornige stekelbaars 2.232 444 1.788 - - - Marien Brakwatergrondel 20 20 - - - - Haring 0-0 - - - Puitaal 0-0 - - - Zwarte grondel 7 4 3 - - - Totaal 2.260 468 1.791 - - 1 0 = <0,5 stuks/ha; - = niet aangetroffen

Oeverzone (achter dammetjes) Zegen Biomassa in kg/ha Eurytoop Aal/Paling 0,4 - - - - 0,4 Driedoornige stekelbaars 1,3 0,1 1,2 - - - Limnofiel Bot 0,3 - - - 0,3 - Marien Brakwatergrondel 0,0 0,0 0,0 - - - Haring 0,5 - - 0,5 - - Puitaal 0,1-0,0 0,0 0,1 - Exoot Regenboogforel 2,7 - - - - 2,7 Totaal 5,3 0,1 1,2 0,5 0,4 3,1 0,0 = <0,05 kg/ha; - = niet aangetroffen Aantal/ha Eurytoop Aal/Paling 1 - - - - 1 Driedoornige stekelbaars 1.395 265 1.130 - - - Limnofiel Bot 1 - - - 1 - Marien Brakwatergrondel 98 97 1 - - - Haring 8 - - 8 - - Puitaal 4-2 1 1 - Exoot Regenboogforel 1 - - - - 1 Totaal 1.508 362 1.133 9 2 2 0 = <0,5 stuks/ha; - = niet aangetroffen Boomkor Biomassa in kg/ha Eurytoop Aal/Paling 4,9 - - - - 4,9 Driedoornige stekelbaars 2,5 0,4 2,1 - - - Marien Brakwatergrondel 16,7 11,2 5,5 - - - Totaal 24,1 11,6 7,6 - - 4,9 0,0 = <0,05 kg/ha; - = niet aangetroffen Aantal/ha Eurytoop Aal/Paling 11 - - - - 11 Driedoornige stekelbaars 5.449 1.804 3.646 - - - Marien Brakwatergrondel 27.137 24.138 2.999 - - - Totaal 32.597 25.942 6.645 - - 11 0 = <0,5 stuks/ha; - = niet aangetroffen

Bestandschatting Open water (stortkuil en atoomkuil) Biomassa in kg/ha Eurytoop Aal/Paling 0,7 - - - - 0,7 Driedoornige stekelbaars 1,2 0,1 1,1 - - - Limnofiel Bot 0,3 - - 0,1 0,2 - Marien Brakwatergrondel 0,0 0,0 0,0 - - - Haring 5,7 0,1 0,1 5,5 - - Puitaal 0,0-0,0 - - - Zwarte grondel 0,0 0,0 - - - - Totaal 7,9 0,2 1,2 5,6 0,2 0,7 0,0 = <0,05 kg/ha; - = niet aangetroffen Aantal/ha Eurytoop Aal/Paling 3 - - - - 3 Driedoornige stekelbaars 2.233 444 1.789 - - - Limnofiel Bot 2 - - 1 1 - Marien Brakwatergrondel 17 16 1 - - - Haring 145 11 2 132 - - Puitaal 1-1 - - - Zwarte grondel 2 2 - - - - Totaal 2.403 473 1.793 133 1 3 0 = <0,5 stuks/ha; - = niet aangetroffen Bestandschatting Oeverzone (boomkor en zegen) Biomassa in kg/ha Eurytoop Aal/Paling 4,9 - - - - 4,9 Driedoornige stekelbaars 2,5 0,4 2,1 - - - Limnofiel Bot 0,3 - - - 0,3 - Marien Brakwatergrondel 16,7 11,2 5,5 - - - Haring 0,5 - - 0,5 - - Puitaal 0,1-0,0 0,0 0,1 - Exoot Regenboogforel 2,7 - - - - 2,7 Totaal 27,7 11,6 7,6 0,5 0,4 7,6 0,0 = <0,05 kg/ha; - = niet aangetroffen Aantal/ha Eurytoop Aal/Paling 11 - - - - 11 Driedoornige stekelbaars 5.450 1.804 3.646 - - - Limnofiel Bot 1 - - - 1 - Marien Brakwatergrondel 27.137 24.138 2.999 - - - Haring 8 - - 8 - - Puitaal 4-2 1 1 - Exoot Regenboogforel 1 - - - - 1 Totaal 32.612 25.942 6.647 9 2 12 0 = <0,5 stuks/ha; - = niet aangetroffen

Fuikvangsten Totale fuikvangsten (kg) Eurytoop Aal/paling 29,4 - - - 0,8 28,6 Limnofiel Driedoornige stekelbaars 0,0-0,0 - - - Bot 14,5-0,0 12,0 2,5 - Rheofiel Regenboogforel 1,9 - - - 0,6 1,3 Marien Puitaal 10,3-0,3 7,4 2,6 - Haring 0,5 - - 0,5 - - Tarbot 0,2 - - 0,2 - - Totaal 56,7-0,4 20,0 6,3 29,9 Totale fuikvangsten (aantal) Eurytoop Aal/paling 67 - - 9 58 Limnofiel Driedoornige stekelbaars 15-15 - - - Bot 137-1 125 11 - Rheofiel Regenboogforel 2 - - - 1 1 Marien Puitaal 46-8 32 6 - Haring 15 - - 15 - - Tarbot 1 - - 1 - - Totaal 283-24 173 27 59

BIJLAGE 4. LENGTEFREQUENTIEVERDELINGEN Brakwatergrondel Zwarte grondel 1500 5 Aantallen 1250 1000 750 500 250 Aantallen 4 3 2 1 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Lengte (cm) 0 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 Lengte (cm) 5 4 Bot 6000 5000 Driedoornige stekelbaars Aantallen 3 2 1 0 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 Lengte (cm) Aantallen 4000 3000 2000 1000 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Lengte (cm) 125 Haring 5 Aal/paling 100 4 Aantallen 75 50 Aantallen 3 2 25 1 0 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 Lengte (cm) 0 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Lengte (cm) Puitaal Regenboogforel 5 5 4 4 Aantallen 3 2 Aantallen 3 2 1 1 0 0 5 10 15 20 25 30 35 Lengte (cm) 0 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 120 Lengte (cm)

BIJLAGE 5. KRW-MAATLATBEOORDELING Gildeindeling brakke en zoute meren en overgangswateren Onderstaande tabel geeft een overzicht van de indeling in gilden voor typen M30, M31, M32 en O2 Indeling van vissoorten in groepen of ecologische gilden in de brakke en zoute wateren CA ER MJ MS Z1-MBRAK ** Z2-LBRAK ** Z3-ZOET *** Driedoornige Bot Griet Ansjovis Baars Alver Bittervoorn stekelbaars Botervis Haring Diklipharder Kolblei Blankvoorn Grote modderkruiper Dunlipharder * Brakwatergrondel Kabeljauw Geep Snoekbaars Brasem Kleine modderkruiper Elft Dikkopje Koornaarsvis ** Pijlstaartrog * Tiendoornige Giebel Kroeskarper Fint Glasgrondel Rode poon Snotolf stekelbaars Karper Kwabaal Paling Grote zeenaald Schar Sprot Pos Meerval Rivierprik Harnasman Schol Vijfdradige meun Vetje Rivierdonderpad Spiering Houting Steenbolk Riviergrondel Steur Kleine zeenaald Tarbot Ruisvoorn Zalm Puitaal Tong Snoek Zeeforel Slakdolf Wijting Winde Zeeprik Trompetterzeenaald * Zeebaars Zeelt Vorskwab * Zandspiering Zeedonderpad Zeestekelbaars * Zwarte grondel ** * wordt alleen beoordeeld bij type O2 ** wordt niet beoordeeld bij type O2 *** wordt alleen beoordeeld bij M31 Klassengrenzen van de deelmaatlatten voor wateren van het type M31 Deelmaatlat Slecht Ontoereikend Matig Goed Zeer goed Referentiewaarde Soortensamenstelling (aantal soorten) CA 0-1 1-2 2-3 3-4 4-10 5 ER 0-1 1-2 2-3 3-5 5-14 7 MJ+MS 0-2 2-4 4-6 6-8 8-18 10 Z1+Z2 0-1 1-2 2-3 3-4 4-11 5 Abundantie (biomassa %) CA 0-2 2-4 4-6 6-8 8-100 10 ER 0-2 2-4 4-6 6-8 8-100 10 MJ+MS 0-2 2-5 5-10 10-15 15-100 20 Z1+Z2 0-2 2-4 4-6 6-8 8-100 10 Beoordeling (EKR) 0-0,2 0,2-0,4 0-4-0,6 0,6-0,8 0,8-1 1

Beoordeling maatlat natuurlijke wateren M31 Berekeningen waterkwaliteit - QBWat versie 4.31 sample Oostvoornse Meer Oostvoornse Meer incl fuikvangst type M31 M31 Vissen eqr 0,525 0,538 Beoordeling klasse 3 3 Beoordeling matig matig Berekeningselementen uit deelmaatlatten: 4 Vissen: 4.1 eqr soortensamenstelling: 4.1.1 catadrome soorten CA 0,4 0,4 4.1.2 estuariene soorten ER 0,7 0,7 4.1.3 mariene soorten MJ+MS 0,1 0,2 4.1.4 zoetwater-soorten Z1+Z2 0 0 4.1.5 plantenminnende soorten Z3 - - 4.2 eqr abundantie: 4.2.1 catadrome soorten CA 1 1 4.2.2 estuariene soorten ER 1 1 4.2.3 mariene soorten MJ+MS 1 1 4.2.4 zoetwater-soorten Z1+Z2 0 0 4.2.5 plantenminnende soorten Z3 - - Relevante soorten: * Vissen (percentage voorkomen) - catadrome soorten CA: Aal/Paling 12,39 12,39 Driedoornige stekelbaars 12,39 12,39 - estuariene soorten ER: Bot 2,65 2,65 Brakwatergrondel 25,66 25,66 Puitaal 0,01 0,01 Zwarte grondel 0,01 0,01 - mariene soorten MJ+MS: Haring 42,48 42,48 Tarbot 0,01 - zoetwater-soorten Z1+Z2: - plantenminnende soorten Z3: Niet-indicerende soorten: * Vissen (met percentage voorkomen): Regenboogforel 4,42 4,42 Niet herkende soorten (met oorspronkelijke invoerwaarden):