Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten

Vergelijkbare documenten
Leidraad en Uitvoeringsvoorschriften bij herstel en restauratiewerkzaamheden aan monumenten. Gemeente Weesp. Juli 2005

Leidraad en Uitvoeringsvoorschriften bij herstel en restauratiewerkzaamheden aan monumenten. Gemeente Hollands Kroon Maart 2014

Richtlijnen voor onderhoud en restauratie van monumenten en panden binnen het beschermd stadsgezicht van Naarden. juli 2014

Behoud en Herstel Monumentaal Drimmelen

Richtlijnen voor onderhoud en restauratie van monumenten en panden binnen het beschermd stadsgezicht van Naarden

TECHNISCHE CRITERIA PLANBEOORDELING MONUMENTEN

Richtlijnen voor onderhoud en restauratie van monumenten en panden binnen het beschermd stadsgezicht van Naarden

Monumenten in de gemeente Schagen

Technische richtlijnen voor behoud van monumenten 2012

Technische criteria Planbeoordeling

RICHTLIJNEN voor RESTAURATIE EN ONDERHOUD

RICHTLIJNEN voor het verbouwen, restaureren en onderhouden van monumenten en beeldbepalende panden in de gemeente Hoorn

BEGLAZING IN BRIELLE november 2007 monumentencommissie Brielle

LEIDRAAD MONUMENTEN OPKNAPPEN & INSTANDHOUDEN GEMEENTE EDE

BEGLAZING IN BRIELLE november 2007 monumentencommissie Brielle

LEIDRAAD MONUMENTEN. Bronckhorst, januari 2017

RICHTLIJNEN voor RESTAURATIE EN ONDERHOUD

UITVOERINGSRICHTLIJN Vergunningvrije onderhoudswerkzaamheden gemeentelijke monumenten Gemeente Lingewaal. 01 Metselwerk

Uitvoeringsrichtlijnen Monumentenzorg Leeuwarden (UML)

Kuyperschool Ridderkerk Bouwkundige opname 15 augustus Bouwkundige opname. Voormalige Kuyperschool te Ridderkerk

UMD Uitvoeringsrichtlijnen Monumentenzorg Delft

Richtlijnen voor monumenteigenaren

Trappen. De trap naar de 1 e en 2 e verdieping is in goede staat.

Beleidskader voor het toetsen van ingrepen of herstel van monumenten

Uitvoeringsrichtlijnen Monumentenzorg Harlingen

DAKKAPELLEN. Beschrijving en uitgangspunten welstandsbeleid

basis college bouwkunde bok5

Dakkapellen Door H. Koelemij (TNO Bouw)

Gemeente Den Haag. Gevelonderhoud en -reiniging

OPNAMERAPPORT objectnummer INSPECTIERAPPORT 2016 Objectnummer Voormalig Raadhuis (kosterij)

RESTAURATIE en VERBOUWING VESTESTRAAT 146, LEIDEN

Uitvoeringsvoorschriften restauratie en onderhoud monumenten. Elburg, september 2010

Richtlijnen voor het verbouwen, wijzigen en restaureren van monumenten, beeldbepalende panden en zaken

Vaststellen het Beleidskader toetsing ingrepen en/of herstel van Monumenten

Bank KvK BTW B01

Opdrachtomschrijving: dakrenovatie oude woning, bestaande uit meerdere klussen.

Bouwtechnisch Rapport 1e Brandenburgerweg 17 Bilthoven

Omschrijving en uitgangspunten

Rapportage opname ten behoeve MJOP

Duurzaam erfgoed. Energiebesparing bij Monumenten en panden in Beschermde stadsgezichten

INSPECTIERAPPORT 2015 Objectnummer 2781 Mausoleum Achter Ljouwerterdyk GC Akkrum

MONUMENTEN OPKNAPPEN & INSTANDHOUDEN GEMEENTE EDE

Instructie onderhoud balkons

Bouwkundig Opname Rapport. VvE van der Marckstraat 2-4 van Sevenbergestraat 49 VOORBURG. Interactief Gebouw Beheer Systeem, versie 6.01 Copyright.

Het Total Wall Concept (scheur)herstel systeem

SUBSIDIEVERORDENING MONUMENTEN CULEMBORG 2011 BIJLAGE 1 LEIDRAAD VASTSTELLING SUBSIDIABELE KOSTEN 2007

Artikel naar aanleiding van 3 e bijeenkomst Kennisnetwerk Baksteenmetselwerk GEVELREINIGING VAN BAKSTEENMETSELWERK

DE SNELTOETS- CRITERIA 2. DAKOPBOUWEN EN AFSCHEIDIN- GEN ROND DAKTERRASSEN

GRONINGEN, EEN PRONKJUWEEL MET WELSTAND

- in aanvulling op en ter nadere uitwerking van de Algemene Subsidieverordening Leeuwarden (ASV);

Bezoekverslag. 18 Foto's 1 Situatietekening (bijlage 1). El Video 2 Tekeningen (bijlage 2 en 3) Algemene gegevens

RICHTLIJNEN voor het restaureren en verduurzamen van monumenten, panden met cultuurhistorische waarden en beeldbepalende panden in de gemeente Hoorn

Middenbeemster, Korenmolen De Nachtegaal

Subsidieregeling voor de restauratie van gemeentelijke monumenten 1997

Richtlijnen voor het Onroerend Erfgoed Groningen 2016 (ROEG 2016)

criteria 2 dakkapellen Vereniging tot bevordering, ondersteuning en instandhouding van landschappelijk en stedelijk schoon

Aan Van Belangstellenden Bureau Aanbestedingen

DE SNELTOETS- CRITERIA

Toelichting aanvraag schetsplan Restauratie, verbouwing en uitbreiding Rijnsburgerweg 152 Leiden. Programma

Rapportage t.b.v. uitleg werkzaamheden voorgevel van het pand aan de Dorpsstraat te Lage Vuursche

Van Oostveen Architectuur

Ontwerp Berekening. Landhuis met bijgebouw fam. Mensink aan de Schaarsdijk 2 te Aalten. Varsseveld,

Wout van Vliet Bouwkundige

Meerjaren Onderhoud Plan VVE Velserbeek Sparrestraat IJmuiden

DIERBAAR IS DUURZAAM 5/6/2013 INHOUD ENERGIEBESPARING IN HOF VAN DELFT BIJ VOOROORLOGSE WONINGEN. Ilse Rijneveld

RAPPORTAGE BOUWTECHNISCH ONDERZOEK TBV DE PANNENDAKEN, PLATTE DAKEN AMSTERDAMSESTRAATWEG 500 T/M EM TE UTRECHT

Uitvoeringsvoorschriften instandhouding provinciale monumenten in Drenthe, leidraad te financieren instandhoudingskosten laagrentende lening

11 oktober 2012 W2.4: Constructieve aspecten van transformatie. Imagine the result

ALGEMENE OMSCHRIJVING AANPAK:

RICHTLIJNEN MONUMENTEN EN ISOLERENDE BEGLAZING

Onderhoud en vergunningplicht

ROEG Richtlijnen voor het Onroerend Erfgoed Groningen 2016

Nadere regels voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten gemeente Noordoostpolder

Dongecentrale te Geertruidenberg

U bent op het juiste adres

Rubriek Kwalificatie* Toelichting objectnummer 0419

Bouwkundige Inspectie en Werkzaamheden

PIETERSKERK c maart architektenburo Veldman + Rietbroek, Leiden (071)

Adviescommissie Omgevings Kwaliteit

1 Algemene gegevens bouwkundig keuringsrapport

Adviescommissie Omgevings Kwaliteit

INSPECTIERAPPORT 2010 Objectnummer 2781 Mausoleum Achter Ljouwerterdyk GC Akkrum

BOUWKUNDIG RAPPORT. 3. Daken, schoorsteen. Rapportnummer: maart Pagina 11 van 48. Planken delen / overige hout

Zonnecollectoren en zonnepanelen bij monumenten en in beschermde stads- en dorpsgezichten

beschermde monument?

Funderingsherstelmethoden. Datum 1 juli 2006 Wijziging A. Aangevuld 16 april 2007

Monumenten en beschermde gezichten Vergunningvrije werkzaamheden. Informatieblad

DE SNELTOETS- CRITERIA

Adviescommissie Omgevings Kwaliteit

onderhoudswijzer Herstel van Herstellen, vernieuwen en afwerken van

Annahoeve Science Park 205

gevelelementen op de bouw; hoe te stellen en in te metselen

Dakkapel. Voldoet uw bouwplan aan de vergunningvrije criteria op grond van de Woningwet? Zie ook folder van VROM

Deelgebied 4, Vorchten. 1. Beschrijving bestaande situatie

z Bouwhistorisch onderzoek Boerderij aan de Graafdijkwest 10/11 te Molenaarsgraaf

PROGRAMMA VAN EISEN HANDHAVING WONINGWET GEMEENTE ROTTERDAM

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Richtlijnen voor het onroerend erfgoed Groningen Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen

Bouwkundig Inspectierapport

Transcriptie:

definitief Versie 1 31 maart 2009 Sector Bouwen Wonen Afdeling Ruimtelijk Beleid Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten 2009

Concept 2009

Voorwoord 2 Voorwoord Het Programma van Eisen kwaliteit Monumenten 2009 (PvEM 2009) bevat restauratieve richtlijnen voor het behoud van de technische en monumentale kwaliteiten van beschermde objecten en vervangt het PvEM van 2002 en 2003. De richtlijnen zijn bedoeld als leidraad voor planontwikkeling, planbeoordeling en de uitvoering van de verbouwings- of restauratiewerkzaamheden. Het onderstaande is geen complete restauratieve handleiding maar een beknopte leidraad voor veel voorkomende praktijkgevallen. Het PvEM 2009 is een aanvulling op het door stadsdeel Centrum opgestelde Programma van Eisen Bouwkundige Kwaliteit (PvE, versie 2.0, 2009). Het doorvoeren van de in het PvE omschreven middelen tot kwaliteitsverbetering kan voor monumenten echter een kwaliteitsverlies betekenen. Verlies in de directe zin door het aanpassen of verwijderen van monumentale onderdelen of indirect doordat een aanpassing technische, fysische en/of chemische effecten hebben die schade tot gevolg hebben. De restauratieve richtlijnen in het PvEM zijn opgesteld vanuit een behoudtechnische optiek. Uitspraken over nieuwe toevoegingen of aanpassingen worden niet gedaan, zolang er geen historische onderdelen in het geding zijn en de wijzigingen technisch, fysisch en chemisch verenigbaar zijn met het monument. De richtlijnen geven globaal aan wanneer de vrijstellingsregeling volgens artikel 1.12 van het Bouwbesluit 2003, van toepassing is. Het PvEM bewaakt de bouwkundige en monumentale kwaliteit van monumenten. Het is nagenoeg onmogelijk hiervoor algemene, toetsbare criteria op te stellen. Veel is afhankelijk van de ouderdom, het materiaalgebruik, de fysische condities en de monumentaliteit. Met name dit laatste begrip is niet absoluut te definiëren. Per project zal het gemeentelijke bureau Monumenten en Archeologie een omschrijving maken waarin de monumentale waarden zijn vastgesteld. Wetgeving Iedere wijziging aan een beschermd monument moet worden beoordeeld door het bureau Monumenten en Archeologie (bma) en de Commissie van Welstand en Monumenten (CWM). Veel aspecten die in het PvEM 2009 worden aangehaald zijn vergunningsplichtig ex artikel 11 van de Monumentenwet 1988 voor Rijksmonumenten of ex artikel 10 van de Monumentenverordening stadsdeel Amsterdam-Centrum 2005 voor gemeentelijke monumenten. Het volgen van de richtlijnen laat niet onverlet dat bij wijziging van een monument altijd een monumentenvergunning nodig is. Voorts geldt te allen tijde: Artikel 11 van de Monumentenwet 1988: 1. Het is verboden een beschermd monument te beschadigen of te vernielen. 2. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning:

Voorwoord 3 a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen; b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Indien iemand zonder vergunning en/of in afwijking van deze vergunning werkzaamheden in of aan een monument uitvoert is dit een overtreding. Artikel 56 van de Monumentenwet 1988: 1. Hij die opzettelijk handelt in strijd met artikel 11, met artikel 37, eerste lid, of met een maatregel getroffen op grond van artikel 49, eerste lid, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een jaar of een geldboete van de vijfde categorie. 2. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een der artikelen 39, eerste lid, en 47, eerste lid, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een jaar of een geldboete van de vijfde categorie 3. De feiten zijn misdrijven. Gebruik Het PvEM wordt gebruikt in samenhang met het PvE. In het PvE worden wettelijke eisen, beleidsrichtlijnen en de praktijk van de beoordeling door Bouw-en Woningtoezicht met elkaar verenigd. De hoofdonderwerpen van het PvE zijn verdeeld over een aantal hoofdstukken waarin het gebouw van de grond af, van fundering tot dak en vervolgens het interieur, wordt opgebouwd, De indeling van het PvEM volgt deze indeling ook. Het PvEM 2009 is gebaseerd op twee beginselen van de monumentenzorg te weten behoud gaat voor vernieuwen en de bouwgeschiedenis eerbiedigen. De diverse onderdelen van de richtlijnen liggen in het verlengde van deze uitgangspunten. Het PvEM 2009 bestaat uit uitgangspunten gevolgd door uitvoeringseisen, eventueel een functionele toets of aanwijzing en indien nodig een aanvullende toelichting. Afwijken van de richtlijnen BMA kan in gevallen waarbij de aard of het kwaliteitsniveau van de monumentale waarden niet in deze richtlijnen algemeen geregeld worden, nadere eisen stellen. Van de vrijstellingsregel, art. 1.12 van het Bouwbesluit 2003, kan gebruik worden gemaakt als er monumentale waarden in het geding zijn of als de aanpassing zou leiden tot gevolgschade door fysische of chemische reacties. Indien Bouw- en Woningtoezicht expliciet eist dat aan een veiligheidseis voldaan moet worden, terwijl er monumentale waarden in het geding zijn, moet er gezocht worden naar een alternatieve oplossing waarbij aan de eis tot een aanvaardbaar niveau tegemoet wordt gekomen en de aantasting van het monument tot een minimum beperkt blijft.

Algemeen 4 1 Algemeen Behoud gaat voor vernieuwen. De historische bouwmaterialen, structuren en constructiewijzen vertegenwoordigen een belangrijke monumentale en historische waarde. Deze waarde dient zoveel mogelijk te worden gerespecteerd, opdat de geschiedenis en ontwikkeling van het ambachtelijke bouwen alsmede het dagelijks gebruik van een monument afleesbaar zijn. Door vervanging gaat deze afleesbaarheid voorgoed verloren. Bouwhistorie eerbiedigen. Het transformatieproces, door verandering van het gebruik of functie, dat een gebouw door de tijd heen ondergaat, heeft een grote historische waarde. Een monument ontleent veelal zijn waarde aan de bouwgeschiedenis. Latere wijzigingen of toevoegingen kunnen van groot belang zijn omdat de bouwgeschiedenis van een gebouw daaraan afleesbaar is. Door reconstructie wordt deze afleesbaarheid verstoord. In een reconstructie wordt weliswaar getracht een historisch beeld op te roepen, maar daarvoor moeten vaak historisch waardevolle onderdelen uit een latere tijdsperiode wijken. Toevoegingen en veranderingen aan monumenten moeten reversibel zijn. De verandering moet in beginsel een toevoeging zijn die weer ongedaan kan worden gemaakt, zonder de monumentale waarden aan te tasten. Nieuw toe te passen materialen moeten compatibel zijn. Historische materiaaltoepassingen en/of constructiewijzen zijn niet altijd verenigbaar met de hedendaagse bouwmaterialen of constructiewijzen. Zij kunnen fysische en/of chemische reacties veroorzaken die schade toebrengen aan het monument. De toe te passen technieken mogen geen mechanische, fysische of chemische schade toebrengen aan een monument. Vernieuwen met oude materialen blijft vernieuwen. Hergebruik van historische bouwmaterialen verdient echter wel de voorkeur. Toelichting Onderdelen of elementen mogen niet worden vervangen als herstel mogelijk is. Indien een onderdeel of element, ondanks kwaliteitsverlies, zijn functie nog vervult is vervanging geen optie. Indien een toevoeging nodig is om een onderdeel of element naar behoren te laten functioneren is dit te prevaleren boven een volledig nieuw onderdeel of element. De bestaande situatie is dwingend ten opzichte van een eventuele wijziging of aanpassing. Indien de bestaande situatie niet de oorspronkelijke situatie is, kan in overleg met bma de oorspronkelijke situatie worden hersteld mits er geen historisch relevante onderdelen ten behoeve van dit herstel worden verwijderd.

Algemeen 5 Noviteiten mogen niet zonder meer toegepast worden in of bij een monument. Materialen of technieken moeten hun toepasbaarheid door attest of ervaring aantonen. In geval van twijfel kan een materiaal of techniek geweigerd worden.

Fundering 6 2 Fundering Een bouwwerk mag slechts worden voorzien van een nieuwe fundering als de oorspronkelijke fundering aantoonbaar slecht en/of overbelast is. De oude fundering wordt niet verwijderd. Functionele toets Een funderingsrapport moet uitsluitsel bieden over de technische staat en de mate van aantasting van de fundering. De kwaliteitsniveaus van het casco-funderingsonderzoek zijn hierbij het uitgangspunt. Bij een aanschrijvingsniveau, het kwaliteitsniveau voldoet niet aan het Bouwbesluit, is een nieuwe fundering noodzakelijk. Bij een kwaliteitsniveau beperkte bruikbaarheidsduur, de betrouwbaarheid van de constructie moet gegarandeerd zijn voor een periode van 15 jaar, is een nieuwe fundering mogelijk indien er geen monumentale waarden in het geding zijn. Bij splitsingsniveau, de betrouwbaarheid van de constructie moet gegarandeerd zijn voor een periode van 25 jaar, en nieuwbouwniveau is een nieuwe fundering niet toegestaan. In het PvE 2009 zijn bruikbaarheidscriteria voor het vaststellen van het kwaliteitsniveau opgenomen. Indien een object een gemeenschappelijke bouwmuur heeft moet er een afstemming met de funderingssituatie van het belendende pand komen. Voor de beoordeling van mogelijke schade door trillingen bij het plaatsen van nieuwe palen wordt de strengste grenswaarde uit het SBR-rapport, Meet en beoordelingsrichtlijn, schade aan gebouwen ten gevolge van trillingen, deel 1, 1993 gehanteerd. Trillingsvrije systemen genieten de voorkeur. Sondeer buispalen zijn in beginsel niet toegestaan. De aantasting van het historische metselwerk als gevolg van inkassingssleuven is dermate groot, dat voor een minder ingrijpende reguliere funderingstechniek moet worden gekozen. Wanneer een souterrain of kelder monumentale waarden vertegenwoordigen die bij funderingsherstel met een betonplaat met inkassingen verloren gaan en waarbij het verlies aan monumentale waarden groter is dan de aantasting van het historisch metselwerk, zijn sondeer buispalen wel een optie. Toelichting Onvoldoende draagvermogen van een fundering moet rekentechnisch worden aangetoond. De nuttige diameter van een paal bepaalt het draagvermogen, niet de mate van aantasting. Indien een aangetaste paal nog voldoende draagvermogen heeft en de fundering aan minimaal kwaliteitsniveau beperkte bruikbaarheidsduur voldoet is een nieuwe

Fundering 7 fundering niet nodig. Voor het uitdiepen van kelders en souterrains zie hoofdstuk 7 Structuur, 7.1 Kelders en souterrains. Indien een nieuwe fundering wordt aangebracht, mag de oude fundering niet worden aangetast of verwijderd.

Constructieve onderdelen 8 3 Constructieve onderdelen Aanpassingen in een monument mogen in geen geval een wijziging of aantasting van de hoofddraagconstructie tot gevolg hebben. Herstel van de bestaande constructie is het uitgangspunt. Indien de bestaande constructie niet toereikend is, dienen noodzakelijke versterkingen of stabiliteitsvoorzieningen in beginsel een reversibele toevoeging te zijn. Overbodig geraakte constructieve onderdelen moeten gehandhaafd blijven. Functionele toets Rekentechnisch moet worden aangetoond dat een constructie niet toereikend is. Indien herstellen geen optie is kan het constructieve element of onderdeel vervangen worden door een bij de constructie van het object passend element of onderdeel. Bij demontage van een constructie moet de stabiliteit van het geheel gewaarborgd zijn. Wanneer een stabiliteitsportaal is vereist moet dit zodanig worden geplaatst dat er geen monumentale onderdelen worden aangetast of verwijderd. Wanneer een pand een historisch waardevolle pui en/of een historisch waardevolle puibalk bevat mag een stabiliteitsportaal niet op de plek van de pui of puibalk komen. Wanneer de pui geen monumentale waarden vertegenwoordigt is deze plek juist het meest geschikt voor het aanbrengen van een stabiliteitsportaal. Aanwijzing Wanneer bij een pand met een monumentale pui een portaal niet alleen vereist is omwille van de stabiliteit, maar dat ook de gevel constructief moet worden ondervangen zal in overleg met bma per geval gekeken moeten worden hoe de draagvoorziening wordt aangebracht.

Constructieve onderdelen 9 3.1 Houten kappen en balklagen Onderdelen die zijn aangetast door insecten en/of schimmels mogen pas vervangen worden als de onderdelen onvoldoende draagvermogen hebben en/of bestrijding niet mogelijk is. Slechte onderdelen moeten niet in hun geheel worden vervangen, maar afgezaagd tot voorbij het niet aangetaste gezonde hout en aangelast (schuine lip- of haaklas; Llas = 2-2,5 hoogte balk) in beginsel met dezelfde houtsoort van hetzelfde formaat. Indien meer dan 40% van een onderdeel is aangetast is volledig vervangen toegestaan. Het gebruik van epoxyharsen ter vervanging van balkkoppen en dergelijke is toegestaan tot maximaal 1/5e van de overspanning tot een maximum van 1,20 meter. Rekentechnisch moet worden aangetoond of de gerepareerde balk voldoende draagvermogen heeft. Staalconstructies of stalen hulpconstructies mogen niet worden toegepast. Staal heeft een andere uitzettingscoëfficient dan hout waardoor spanningen kunnen ontstaan. Daarnaast is de toepassing daarvan een aantasting van de oorspronkelijke constructiemethode. Indien nodig, zijn verstijvingen in overleg met bma en een constructeur toegestaan. Aanwijzingen De aanwezigheid van insecten of schimmels maakt niet altijd dat het aangetaste hout moet worden vervangen. In voorkomende gevallen kan bij een beperkte aantasting met het verlagen van het vochtgehalte in het hout en/of het toepassen van een bestrijdingsmiddel worden volstaan.

Constructieve onderdelen 10 3.2 Dragend metselwerk Zettingscheuren moet men niet dichtsmeren maar inboeten zodat de muur een constructief geheel blijft vormen. De te gebruiken stenen en mortel moeten zijn aangepast aan de fysische en chemische eigenschappen (hardheid, samenstelling) van de bestaande wand. Indien het inboetwerk niet is aangepast aan het bestaande metselwerk kunnen reacties optreden die schade veroorzaken. Voorts bestaat het risico dat het inboetwerk onvoldoende aan het bestaande werk hecht. Geroeste ankers mogen niet worden vervangen maar moeten ontroest en behandeld worden, tenzij herstel niet mogelijk is. Een controleberekening moet aantonen of een anker in die mate is gecorrodeerd dat hij niet sterk genoeg meer is. Indien er sprake is van een kalkmortel alleen kalk toepassen en geen cement toevoegen. Schelpkalk moet voldoen aan NEN 9031. Hulpstoffen zijn niet toegestaan. Mengverhoudingen, afhankelijk van de milieuklasse en de samenstelling van het bestaande metselwerk volgens NEN 3835.

Constructieve onderdelen 11 3.3 Beton Betonreparaties dienen te worden uitgevoerd zoals gesteld in RVblad 01-1, UDC 691.32 en de relevante CUR-aanbevelingen. De reparatiemortel moet aangepast zijn aan de betonkwaliteit, mortelsamenstelling en elasticiteitsmodule van de bestaande constructie. De bestaande oppervlakte structuur, textuur en oppervlakte behandeling kunnen een wezenlijk onderdeel zijn van de architectonische expressie. Het is van belang reparaties een zelfde afwerking en uiterlijk krijgt als de te herstellen betonconstructie. Ongeschilderde betonconstructies moeten ongeschilderd blijven tenzij de schone betonconstructie geen wezenlijk onderdeel is van de karakteristiek van het monument. Wanneer het noodzakelijk is een schoon betonconstructie te beschermen tegen vochtindringing en reguliere bouwkundige maatregelen geen oplossing bieden, kan de beton behandeld worden met een kleurloze minerale verf. De oppervlakte behandeling moet in overleg met en ten genoegen van bma plaats vinden. Aanwijzingen Door het toepassen van bijvoorbeeld geprefabriceerde koolstofwapening of kunststof lagen met weefselmatten kunnen historische betonconstructie die volgens de huidige normen een te gering draagvermogen hebben worden versterkt. In een vroeg stadium wanneer de wapening en beton nog niet te zeer zijn aangetast kan het kathodisch beschermen van het wapeningsstaal een verder verval voorkomen. Zie NEN-EN 12696:2000.

Constructieve onderdelen 12 3.4 IJzer, staal Constructieve ijzeren of stalen onderdelen dienen te worden gehandhaafd en indien nodig hersteld, tenzij aantoonbaar is dat herstel niet mogelijk is. Rekentechnisch moet worden aangetoond dat een onderdeel of element niet meer voldoet. In geval van vervanging of toevoeging van nieuwe stalen constructieve onderdelen moet men rekening houden met de mogelijke legeringsverschillen tussen de oude en nieuwe onderdelen in verband met contactcorrosie. Aan een historische ijzer- of staalconstructie mag niet gelast worden. Lassen is niet reversibel en historische ijzer- of staalconstructies bevatten overwegend een te hoog koolstofgehalte. Lassen is alleen mogelijk, indien door onderzoek blijkt dat er geen monumentale waarden in het geding zijn en de ijzer- of staalconstructie een koolstofgehalte bevat lager dan 5%.

Gevels 13 4 Gevels De uiterlijke kwaliteiten en technische staat van een gevel zijn van groot belang voor de historische waarde en de beleving van een monument. Een zorgvuldige en terughoudende omgang met de gevel is derhalve een voorwaarde. Onzorgvuldig omgaan met de gevel leidt tot onherstelbare beschadiging. Materiaaltoepassing, metselverband, patina, textuur, vorm en uiterlijk van het voegwerk, vormen een wezenlijk bestanddeel van de historische waarde van een gevel. Conservering van de bestaande gevel dient derhalve het uitgangspunt te zijn. Indien een monument niet voorzien is van een spouwmuur mag geen spouw aangebracht worden, ook niet bij vervanging van een gevel. Aanwijzingen In geval van schade of calamiteiten bij gevels moet eerst de oorzaak van de schade worden vastgesteld en verholpen alvorens tot reparatie wordt overgegaan. Vaak wordt te snel een oorzaak aangewezen die achteraf niet juist blijkt te zijn, waardoor onnodige wijzigingen aan de gevel zijn aangebracht.

Gevels 14 4.1 Reiniging Reinigen van gevels is niet toegestaan tenzij de verontreiniging (organisch of chemisch) schade kan veroorzaken aan de gevel (metselwerk en/of natuursteen) of een gevel dermate vuil is dat de architectonische expressie volledig verloren is gegaan. Antigraffitilagen zijn toegestaan indien zij kleurloos (niet glanzend), dampdoorlatend en zelfopofferend zijn. Indien er sprake is van massief metselwerk mag een antigraffitilaag alleen toegepast worden indien het gebouw geen aantoonbare fysische schade van de beschermlaag ondervindt. Permanente en semi-permanente antigraffiti-systemen zijn niet toegestaan. Bij de reiniging wordt een gevel in fysieke en esthetische zin gewijzigd. Bij beschermde monumenten is daarom een monumentenvergunning vereist. Indien een monumentale gevel met graffiti is beklad, moet eerst worden vastgesteld welk type verf is gebruikt. Vervolgens kan de reinigingstechniek worden bepaald, waarbij in ogenschouw moet worden genomen welke schade de reinigingsmethode kan aanrichten. Het verwijderen van graffiti door middel van stralen is niet toegestaan. Een antigraffitilaag mag alleen worden aangebracht met de toestemming en volgens de voorwaarden van bma. Aan de onderzijde dient een strook onbehandeld te blijven om zakwater de mogelijkheid van uittreding te geven. Aanwijzingen Voor graffitiverwijdering kan bma adviseren voor zowel verwijderingsals beschermingssystemen. De minste beschadiging ondervindt een monument als van een gevel, welke niet van een beschermlaag is voorzien, de graffiti binnen 24 uur wordt verwijderd met de voor de verfsoort en ondergrond juiste reinigingsmethode. Toelichting Gevelreiniging brengt in alle gevallen een zeker schaderisico met zich mee. Reiniging kan de gevel mechanisch of chemisch beschadigen wat kan leiden tot afzanden, verpoederen, schilferen en afbrokkelen. Metselwerk en vele soorten natuursteen zijn na reiniging door het verwijderen of aantasten van de bakhuid veelal meer poreus wat leidt tot grotere wateropname van de gevel, meer kans op vorstschade en een

Gevels 15 snellere en diepere vervuiling van de gevel. Wat voor de ene gevel en/of materiaal een geschikte reinigingsmethode is, kan bij een andere gevel en/of materiaal ernstige schade opleveren. Het is derhalve onmogelijk om een uniforme reinigingsmethode aan te geven. De methode van reinigen wordt bepaald in overleg met bma. De technische noodzaak van reinigen is meestal niet aanwezig. Een reiniging enkel om esthetische redenen is niet toegestaan.

Gevels 16 4.2 Voegwerk Alleen die delen van het voegwerk die slecht zijn dienen te worden vervangen. Een licht beschadigde voeg die zijn functie nog vervult is te prevaleren boven een nieuwe voeg. Een voeg is slecht als hij zijn waterwerende functie niet meer vervult. Hardheid is geen criterium voor het vervangen van een voeg. Indien meer dan 70 % van het voegwerk slecht is, mag het voegwerk integraal worden vervangen. Indien het metselwerk een oppervlakte van minder dan 35 vierkante meter beslaat, mag het voegwerk integraal worden vervangen als 50% van het voegwerk in een slechte staat verkeert. In het geval dat de aantasting onder het bovengenoemde percentage blijft maar zeer over de gevel is verspreid, kan het voegwerk in overleg met bma integraal vervangen worden. De voeg moet worden verwijderd met gereedschap dat geen schade toebrengt aan het historisch metselwerk. Een lintvoeg dient, alvorens hij met een naaldbeitel wordt uitgehakt, eerst langs een rei met een op lage toeren draaiende diamantzaag tot de gewenste uithakdiepte te worden ingezaagd. Vervolgens kan de stootvoeg handmatig worden verwijderd. Bij metselwerk met een lintvoeg die smaller is dan 7 mm is alleen inzagen van de lintvoeg toegestaan. Een stootvoeg smaller dan 1,5 mm mag niet worden verwijderd. Het gebruik van een slijptol voor het verwijderen van voegwerk is niet toegestaan. De voegmortel moet qua samenstelling aangepast zijn aan de samenstelling en hardheid van het bestaande metselwerk. De voegafwerking moet identiek zijn aan de bestaande situatie. Indien er sprake is van een kalkmortel moet de toe te passen schelpkalk voldoen aan NEN 9031. Hulpstoffen zijn niet toegestaan. De mengverhoudingen moeten, afhankelijk van de milieuklasse en de samenstelling van het bestaande metsel- of voegwerk, volgens NEN 3835 zijn. Aanwijzigen Het metselwerk moet dusdanig bevochtigd zijn dat er geen wateronttrekking aan de voegspecie optreedt. Het uitdrogen van vers voegwerk dient te worden voorkomen. Het is niet mogelijk kalk en trasvoegen aan te brengen in een periode waarin vorst kan optreden.

Gevels 17 4.3 Reparatie, inboeting Bestaand metselwerk dient geconserveerd te worden. Metselwerk mag pas vervangen worden als de onderlinge samenhang en scheurvorming herstel verhinderen. De in te boeten stenen moeten qua hardheid, formaat, kleur en textuur aansluiten op het bestaande metselwerk. Hierbij zijn de fysische eigenschappen van de inboeting belangrijker dan de kleur. De in te boeten stenen moeten in hetzelfde verband worden verwerkt als in de bestaande situatie. De metselmortel moet aangepast zijn aan de samenstelling en hardheid van de bestaande mortel. In het geval dat bestaande beschadigde stenen verdere schade tot gevolg kunnen hebben is ook een reparatiemortel toegestaan mits uitgevoerd volgens de richtlijnen in de brochure RDMZ info restauratie en beheer nr. 5, 1996. IJzeren elementen in de gevel dient men te ontroesten en ijzeren restanten zonder functie (of decoratieve waarde) te verwijderen. Indien er sprake is van een kalkmortel moet de toe te passen schelpkalk voldoen aan NEN 9031. Hulpstoffen zijn niet toegestaan. Mengverhoudingen moeten, afhankelijk van de milieuklasse en de samenstelling van het bestaande metsel- en voegwerk, volgens NEN 3835 zijn. Aanwijzingen Het bestaande metselwerk en de in te brengen stenen moeten dusdanig vochtig zijn dat er geen vochtuitwisseling plaats vindt.

Gevels 18 4.4 Natuursteen Indien schade aan natuursteen verdere schade aan het monument tot gevolg kan hebben, dient de steen met een daartoe geëigende reparatiemortel gerepareerd te worden. Hierbij mag de reparatieplek geen grotere omvang hebben dan 10 cm³. In geval van ernstige schade dan wel verwering (meer dan 10 cm³) is inboeting van een nieuw stuk natuursteen van dezelfde soort, kleur en afwerking toegestaan. Natuursteen mag pas vervangen worden als herstel niet mogelijk is. Ernstig aangetaste natuurstenen elementen waarvan het materiaalverlies door verwering meer dan 10% is ten opzichte van het oorspronkelijke element, mogen vervangen worden door een kopie van dezelfde steensoort. Voor ornamenten kan, indien de expressie volledig verloren is gegaan, in overleg met bma, het element vervangen worden door een kopie in dezelfde steensoort. Indien een natuursteensoort niet meer voorradig is kan in overleg met bma een alternatieve steensoort of reparatiemethode worden gezocht. Consolidatie van natuurstenen onderdelen met een acrylhars is alleen toegestaan als reguliere reparatiemethoden geen oplossing bieden en de dampdichtheid van de behandelde onderdelen geen schade bij het monument kunnen veroorzaken. De methode is alleen toe te passen met toestemming van bma. Nieuw aan te brengen natuursteen dient eenzelfde afwerking te krijgen als in de bestaande situatie. Epoxyharslijmen zijn alleen voor kleine verticale scheuren (max. 1,2 mm) toegestaan. Indien het bij horizontale scheuren toegepast zou worden vormt de reparatie een waterwerende laag wat kan leiden tot vorstschade of verwering. Het toepassen van steenverstevigers is niet toegestaan. De laag is niet te verwijderen zonder schade en dient in verband met verwering na circa acht jaar opnieuw aangebracht te worden waardoor de textuur van het natuursteen volledig verloren gaat. Indien de laag gaat verweren en er vocht achter de verstevigingslaag komt, kan door vorst of afschilfering ernstige schade ontstaan. Aanwijzing De aard van de schade geeft de reparatiemethode aan.

Gevels 19 4.5 Stoepen Historische stoepen mogen alleen vervangen worden met de toestemming van bma. Indien een stoep slecht is moeten de natuurstenen elementen hergebruikt worden. Onderdelen mogen pas worden vervangen indien zij aantoonbaar slecht zijn en herstel niet mogelijk is. Bij een enkelvoudige breuk dienen de treden gelijmd te worden. Nieuw te vervaardigen onderdelen dienen eenzelfde afwerking en detaillering te krijgen als in de oorspronkelijke situatie. De bevestiging van balusters van trapleuningen moet in lood gebeuren. Aan historische gietijzeren traphekken mag niet gelast worden.

Gevels 20 4.6 Afwerking Het hydrofoberen van gevels is niet toegestaan, tenzij bouwkundige maatregelen geen oplossing bieden om vochtdoorslag in gevels te voorkomen. Op gevels mogen alleen pleisterlagen worden aangebracht als deze al aanwezig zijn of als dit historisch verantwoord is. Hoekbeschermers zijn niet toegestaan. Alleen gevels die geolied zijn mogen opnieuw geolied worden. Gevels mogen niet geschilderd of geteerd worden tenzij dit historisch verantwoord is. Natuursteen mag alleen geschilderd worden als dit historisch verantwoord is. Tegeltableaus moeten gehandhaafd blijven en mogen niet worden overgeschilderd of anderzijds weggewerkt worden op een wijze die schade aan het tableau veroorzaakt. Het polychromeren van gevelstenen en reliëfs is alleen toegestaan, indien ze dateren uit een tijd dat polychromeren gebruikelijk was. Bij polychromering dient men zich te laten leiden door de voorstelling of het onderschrift. Het aanbrengen van extra ornamenten of kleur, zonder dat daar -bijvoorbeeld in het reliëf of het onderschrift- aanwijzing voor is, is niet toegestaan, tenzij historisch onderzoek kan aantonen dat daarvan wel sprake was. Waar geen reliëf aanwezig is, moet gekozen worden voor een natuursteenkleur. De toe te passen pleisters moeten damp-open zijn (Sd totale constructie 30cm). Er moet met een damp-open product worden geschilderd, bij voorkeur een minerale verf, olieverf of eventueel met een zuivere siliconenharsemulsieverf. Het schilderen van gevelstenen met olie- of siliconenemulsieverf is aan te raden, omdat verf de stenen beschermt. Het verfsysteem moet damp open zijn en moet zonder schade aan de steen te verwijderen zijn. Het gebruik van mineralogische verven op gevelstenen is niet toegestaan, omdat deze verven een reactie aangaan met de ondergrond. Er dient met een blanke half rauwe/half gekookte lijnolie te worden gewerkt, zonder siccatieven. Pigment mag alleen toegevoegd worden in overleg met bma. Geoliede gevels mogen niet geschilderd worden. Het toepassen van een gevelafwerking die niet aanwezig is in de bestaande situatie mag alleen aangebracht worden met de toestemming

Gevels 21 en volgens de voorwaarden van bma. Het hydrofoberen van een gevel is alleen toegestaan met de toestemming en volgens de voorwaarden van bma. De kleur en verfsoort moeten in overleg met bma worden bepaald. Indien er sprake is van voegwerkherstel of inboeting dient minimaal 8 weken te worden gewacht met oliën. Als een voeg niet volledig is uitgehard zal verzeping van de voeg optreden. Toelichting Het is van groot belang dat historische constructies damp-open worden gehouden. Vocht uit het gebouw migreert in dampvorm door de niet geventileerde constructie. Aangezien de gebouwen dampdiffusietechnisch en thermisch, overwegend onoplosbaar, lek zijn heeft het afsluiten van een constructie ernstige gevolgen. Het vochtgehalte in de constructie zal door de remming toenemen waardoor houten elementen zoals balken of kozijnen veelal een te hoge vochtconcentratie krijgen waardoor rot kan ontstaan. Met name als bijvoorbeeld de kozijnen zelf met een dampdichte verf geschilderd zijn. IJzeren ankers in de gevel gaan ook sneller corroderen wat weer tot scheurvorming in het metselwerk zal leiden. Water dat bijvoorbeeld door inwendige condensatie in de constructie komt kan er door de waterwerende laag niet uit wat het verval versnelt. Een tweede probleem is dat bijvoorbeeld hydrofobeermiddelen verweren. Na een aantal jaren moet opnieuw gehydrofobeerd worden anders kan de gevel plaatselijk inwateren. Verder moet een gevel homogeen van aard zijn en niet te veel zouten bevatten anders is de hydrofobeerlaag op den duur niet waterdicht. Verder kan door zoutdruk schade aan het mestelwerk ontstaan. Tot slot is het hydrofoberen niet reversibel. Zie ook: TNO Bouw 94-BT-RO721, Schade aan monumenten na hydrofoberen, Delft, 1994.

Gevels 22 4.7 Nieuwe voorzieningen Voorzieningen die een niet reversibele toevoeging zijn en waarvoor in de gevel een sparing of gat moet worden aangebracht, zoals brievenkasten, bel en intercomvoorzieningen, gevelstenen, etc. zijn in beginsel niet toegestaan. Muurventilatieroosters of muursuskasten zijn niet toegestaan. Voorzieningen die een reversibele toevoeging zijn, zoals lampen, camera s, losse brievenkasten, reclame-uitingen, etc. mogen niet in natuurstenen onderdelen worden bevestigd. De voorzieningen moeten voldoen aan de geldende Welstandsrichtlijnen en zijn vergunningsplichtig. Buitenzonwering en rolluiken zijn in beginsel niet toegestaan.

Gevels 23 5 Gevelsparingen Indien in het verleden vensters en deurpartijen zijn vervangen in een materiaal dat historisch gezien niet toegepast had mogen worden, dienen deze bij een vernieuwing te worden vervangen door een historisch verantwoord materiaal. Uitvoeringseis Kozijnen van kunststof en aluminium zijn niet toegestaan. Toelichting De oorspronkelijke vensters en deurpartijen zijn mede bepalend voor de verschijningsvorm van het monument. Bestaande historische vensters en deurpartijen dienen daarom gehandhaafd te worden.

Gevels 24 5.1 Houten vensters en deurpartijen Bestaande houten vensters en deurpartijen dienen zo veel mogelijk te worden gehandhaafd. Het volledig vervangen van vensters of deurpartijen die nog hersteld kunnen worden of nog in goede staat verkeren, is niet toegestaan. Zijn onderdelen van een historisch venster of deurpartij slecht, dan wordt niet het gehele element maar alleen de slechte onderdelen vervangen. Een onderdeel is slecht als meer dan 40% is aangetast. De detaillering en de afmetingen van de nieuwe onderdelen van historische vensters of deurpartijen moet worden aangepast aan de bestaande detaillering en afmetingen en in principe uitgevoerd in dezelfde houtsoort. Voor de reparatie van historische vensters en deurpartijen moeten oude, beproefde verbindingstechnieken worden toegepast. Het verlijmen van verbindingen is niet toegestaan. Het handhaven van een demontabele constructie heeft het voordeel dat de constructie voor reparatie altijd weer uit elkaar kan worden genomen. Reparaties van gedeelten van een historisch venster- of deurpartij moet gebeuren door uitstukken of aanlassen door middel van een liplas (L-las 2-2,5 x houtzwaarte) met dezelfde houtsoort als het bestaande venster of de deurpartij. Reparatiemortels op kunststofbasis kunnen alleen voor gaten kleiner dan 10 cm³ worden toegepast. Het is niet toegestaan om openingen tussen kozijn en muur met kit af te dichten. De naden tussen kozijn en gevel moeten met een damp-open voeg van kalkspecie worden afgedicht. Door kit als materiaal te gebruiken op oude houten constructies kan de mogelijkheid tot uittreding van vocht worden geblokkeerd. Voor schilderwerk moet men damp-open verfsystemen gebruiken, waarvan de S d -waarde kleiner is dan 30 cm (een S d -waarde van 15 cm voor het verfsysteem wordt als damp-open beschouwd). Omdat oudere houtconstructies vanwege de aard van omliggende constructie vaak meer vochtbelast zijn dan de tegenwoordige constructies is het beter een dampopen verfsysteem toe te passen. Het aanbrengen van een doorvalbeveiliging is een wijziging van het monument en als zodanig vergunningplichtig. Toelichting Historische venster- en deurpartijen horen tot de monumentale waarden

Gevels 25 van een pand. Het streven om deze onderdelen zoveel mogelijk aan de huidige normen te laten voldoen, mag nooit leiden tot aantasting van de monumentale waarden of integraal vervangen van de onderdelen. Indien een kozijn vanuit monumentaal oogpunt niet is aan te passen moet naar andere oplossingen gezocht worden. De normen van de KeuringsVoorschriften voor Timmerwerk (KVT 95) gelden niet voor historische vensters en deurpartijen. Indien de technische staat van het venster (kozijnen, ramen, deuren en luiken) zo slecht is dat het volledig vervangen moet worden, geldt als regel dat het nieuwe onderdeel overeenkomstig het oorspronkelijke wordt gemaakt. Aan het vernieuwen van vensters en deurpartijen in oude vorm kleven in sommige situaties bezwaren. Niet alle oude constructies voldoen zonder meer aan de eisen die onder meer de KeuringsVoorschrifen voor Timmerwerken (KVT 95) stelt. Er zijn gecertificeerde timmerfabrikanten die oude vensters kunnen kopiëren die tevens voldoen aan de kwaliteitseisen. Wanneer op een enkel detail na, niet aan die eisen kan worden voldaan, hoeft dat geen probleem te zijn. Indien wordt afgeweken van de huidige kwaliteitsnorm kan de fabrikant een verklaring ondertekenen op welke details is afgeweken. Bij vervanging in de oude vorm kan men via artikel 1.12 van het Bouwbesluit 2003 ontheffing krijgen van de eisen waaraan een nieuw aan te brengen venster- of een deurpartij moet voldoen.

Gevels 26 5.2 Stalen vensters en deurpartijen Stalen vensters en deurpartijen mogen alleen worden vervangen indien herstel niet mogelijk is. Aanwijzingen In geval van herstel of vervanging zijn bouwtechnische verbeteringen toegestaan mits het oorspronkelijke uiterlijk gehandhaafd blijft. Detaillering en uitvoering moeten in overleg met bma geschieden.

Gevels 27 5.3 Kleuren Het kleurgebruik vormt een wezenlijk onderdeel van de uitstraling van een monument en moet derhalve aansluiten bij de historie en karakteristiek van het pand of object. Het toe te passen palet moet aansluiten bij de historie en ontwikkeling van een pand of object. Wijzigingen van de kleuren van een gebouw zijn vergunningsplichtig. Aanwijzing Wanneer een façade in latere tijden een wezenlijke verandering heeft ondergaan is een palet dat aansluit bij de oorsprong van het pand historisch gezien onjuist. Bijvoorbeeld zijn kleuren die in de 17 e eeuw gebruikelijk waren wezensvreemd op een van origine 17 e eeuws pand wat in de 19 e eeuw in beeld is gewijzigd. Oude verflagen moeten niet volledig worden verwijderd maar overgeschilderd in verband met toekomstig kleuronderzoek, tenzij de diverse aanwezige verflagen gezamenlijk dermate dampdicht zijn dat in de aanwezige condities vochtproblemen te verwachten zijn.

Gevels 28 5.4 Beglazing Historisch glas dient zoveel mogelijk gehandhaafd te blijven. Bij het aanbrengen van beschermende beglazing bij glas-in-lood vensters moet de ventilatie tussen het glas gewaarborgd zijn, waarbij de minimale afstand tussen het glas 45 mm bedraagt. Gebrandschilderd glas-in-lood mag in overleg met bma in een zogenaamde museale opstelling geplaatst worden. De beschermende beglazing dient te zijn ontspiegeld. Het gebruik van siliconenkit bij glas-in-lood is niet toegestaan. Bij gebrandschilderd glas mogen alkalische of ionogene reinigingsmiddelen niet worden gebruikt. Uitbuikend glas-in-lood mag niet in situ vlak worden geduwd. Aanwijzingen Voor voorwaarden met betrekking tot de toepassingsmogelijkheden van isolerende beglazing zie hoofdstuk 9 Energie besparende maatregelen, 9.1 Ramen. Getrokken glas heeft de voorkeur ten opzichte van floatglas. Bij het aanbrengen van de door de Wet Geluidshinder vereiste voorzieningen tegen geluidsoverlast gelden dezelfde voorwaarden als bij het nemen van thermisch isolerende maatregelen. Zie hoofdstuk 9.1 Energie besparende maatregelen, 9.1 Ramen.

Interieurs 29 6 Daken De bestaande historische dakbedekking dient te worden gehandhaafd. Toelichting De oorspronkelijke dakbedekking is vaak in samenhang met de architectonische uitdrukkingsvorm gekozen. Bestaande historische dakbedekkingen dienen daarom gehandhaafd te worden en daar waar de dakbedekking in het verleden is vervangen door een product dat historisch gezien niet toegepast had mogen worden dient deze bij een restauratie te worden vervangen door een historisch verantwoord product.

Interieurs 30 6.1 Dakbeschot Het bestaande dakbeschot handhaven. Onbeschoten kappen mogen worden beschoten. Indien het bestaande dakbeschot aantoonbaar slecht is en vervangen moet worden, dienen de herstellingen in hout van dezelfde soort en afmetingen als in de bestaande toestand te worden uitgevoerd, tenzij het bestaande beschot geen monumentale waarden vertegenwoordigt. Voor isolatie van de kap zie hoofdstuk 9 Energie besparende maatregelen, 9..3 Daken. Afdichtingsmiddelen als kit en PUR-schuim zijn niet toegestaan. Historische kappen dienen voldoende te worden geventileerd.

Interieurs 31 6.2 Pannen Bij het afnemen van de pannen dienen deze gesorteerd te worden en de bruikbare exemplaren, dat wil zeggen pannen waarvan levensverwachting 15 jaar of langer is, te worden hergebruikt. Mocht er een technische noodzaak zijn om tot gedeeltelijke of gehele vervanging over te gaan, dan wordt eenzelfde type pan toegepast. Bij toepassing van een nokvorst op een dak met oud-hollandse pannen moet een platte nokvorst worden toegepast. Voor een loden nokafdekking zie 6.4 Zink, koper en lood. Aanwijzingen Het aansmeren van pannen mag alleen in geval van noodherstel of reparatie van incidentele lekkages. Voor het aansmeren van de nok en hoekkepervorsten mag alleen kalkspecie worden toegepast. Het gebruik van portlandcement is niet toegestaan. Op een preïndustrieel pannendak hoort bij voorkeur een met de hand vervaardigde, holle pan te liggen. Het verdient de aanbeveling zowel de bestaande pannen als de nieuwe pannen bij elkaar te leggen. Bij veel materiaalverlies is het raadzaam met de overgebleven goede pannen één dakvlak te dekken. Het is aanbevelenswaardig onder oud-hollandse pannen een dampdoorlatende folie aan te brengen. Indien een dak gedekt is met een niet meer verkrijgbare pan, wordt in overleg met bma een oplossing gezocht. Toelichting Het historisch pannendak vormt een wezenlijk onderdeel van het monument en is mede daardoor van belang voor het stadsbeeld. De tendens om holle pannen tijdens de restauratie te vervangen door opnieuw verbeterde Hollandse of door nieuwe oude pannen is een ongelukkige ontwikkeling. Het eenvormige strakke uiterlijk van die pannen is wezensvreemd aan het historische dak.

Interieurs 32 6.3 Leien Het keuren van leien op fysische, chemische en petrografische kenmerken van duurzaamheid en kwaliteit is van belang voor de instandhouding van daken. Bij vernieuwing is een keuring van elke voor één specifiek object bestemde partij leien verplicht. Deze keuring moet door een onafhankelijk onderzoeksinstituut worden verricht. De op basis van deze keuring te verwachten levensduur van een natuurlei dient ten minste 80 jaar te zijn. Keuring moet geschieden volgens de richtlijnen van de RACM, zoals beschreven in de brochure Restauratie en Beheer nr. 13 (oktober 1998) De oorspronkelijke wijze van dekken dient te worden gehandhaafd. Kunstleien of andere producten ter vervanging van natuurleien zijn niet toegestaan. Aanwijzingen Indien er twijfel bestaat over de kwaliteit van bestaande leien, kan ook voor oude leien een keuring uitsluitsel bieden over de te verwachten levensduur.

Interieurs 33 6.4 Zink, koper en lood Koper, lood en zink moeten bij restauraties op dezelfde wijze worden toegepast als in de bestaande situatie met gebruikmaking van traditionele bevestigingsmethoden. Het toe te passen zink is minimaal Zink 16 (1,1 mm) en koper minimaal 0,8 mm. Lood moet volgens de richtlijnen van de SIBL worden aangebracht; op loden nokken moet minimaal 25 ponds lood worden toegepast. Een platte kraal mag niet worden vervangen door een ronde kraal. Zink mag niet worden gefelst maar moet worden gezet. Metaalwerk mag niet worden gelijmd. Bij het solderen van koper moet van koper of zilverhoudend tinsoldeer gebruik worden gemaakt Bij vervanging van goten en hemelwaterafvoeren moet hetzelfde materiaal worden toegepast als aangetroffen is, met uitzondering van kunststof dat bij vervanging niet is toegestaan. Het dilateren van goten gebeurt bij voorkeur door middel van een broekstuk. Indien een broekstuk niet mogelijk is of wanneer een goot geen enkele monumentale waarde vertegenwoordigt, kan in overleg met bma een expansiestuk toegepast worden. Aanwijzingen Bij panden van vóór 1860 moeten bij vervanging vergaarbakken van het Amsterdamse of Haarlemse model worden toegepast, ook indien in de bestaande situatie een ander model wordt aangetroffen. Alleen als de aangetroffen vergaarbak aantoonbaar ouder dan 50 jaar is, mag een soortgelijk model worden toegepast. Bij panden van vóór 1900 moeten regenpijpen door middel van een stripbeugel worden bevestigd, waarbij de lengte van de oren gelijk moet zijn aan de diameter van de buis. In overleg met bma kan zink eventueel door lood of koper worden vervangen. Ondanks het beschermende patina kunnen er zink-, koper- of loodionen in het regenwater te recht komen. Een oplossing is het coaten van het metaal, dit is echter van invloed op de uiterlijke verschijningsvorm en is daarmee voor onderdelen die in het zicht liggen een onwenselijke oplossing. Voor lood kan traditionele loodpatineerolie worden toegepast. Een andere oplossing is het aanbrengen van filters in het hemel water

Interieurs 34 afvoersysteem. Overigens bevat de Nederlandse wetgeving geen bepalingen die het gebruik van zink, koper of lood verbieden. Het stadsdeel kan op grond van de Wet milieubeheer nadere eisen stellen, dit geldt echter niet voor woonhuizen.

Interieurs 35 6.5 Voorzieningen in en op het dak Nieuwe dakkapellen, daklichten en doorbraken zijn alleen toegestaan indien er geen monumentale onderdelen van de kap worden aangetast. Bestaande schoorstenen moeten worden gehandhaafd. Voorzieningen in het dak mogen maximaal een derde van de lengterichting van het dakvlak beslaan, waarbij de som van voorzieningen in en op het dakvlak (dakkapellen, dakvensters etc.) niet meer dan een derde van de lengterichting van het dak beslaat. De voorzieningen moeten tussen de spanten worden aangebracht. Voorzieningen in het dak mogen niet boven vlieringniveau worden aangebracht. Indien een kap geen vliering heeft moet de voorziening, bij kappen tot 10 rijen pannen tussen de goot en de nok, minimaal 3 pannen uit de nok worden aangebracht. Bij kappen met 10 en 11 rijen pannen tussen de goot en nok, moet de voorziening minimaal 4 pannen uit de nok blijven. Bij kappen met 12 rijen pannen of meer, moet de voorziening minimaal 5 pannen uit de nok blijven. Bij daken tot 11 rijen pannen tussen de nok en de goot moet de voorziening minimaal één pan uit de goot blijven, bij 11 rijen pannen of meer moet de voorziening minimaal 2 pannen uit de goot blijven. De voorzieningen dienen bij voorkeur in de lengterichting midden in het dakvlak te worden aangebracht, waarbij de voorziening een kwart van de lengterichting uit de voor en achtergevel moet blijven. In of op wolfeinden zijn voorzieningen niet toegestaan. Loggia s in daken zijn niet toegestaan. Dakterrassen op het hoofdvolume zijn niet toegestaan. Daarnaast mag een dakterras niet zichtbaar zijn vanaf openbaar gebied. Installaties mogen niet zichtbaar zijn vanaf openbaar gebied worden aangebracht. GSM/UMTS-installaties zijn op monumenten niet toegestaan. Aanwijzingen Bestaande rookkanalen en schoorstenen kunnen vaak gebruikt worden voor het wegwerken van moderne rookgasafvoeren, beluchtingskanalen etc. Een gemetselde schoorsteen verdient de voorkeur boven een andere schoorsteen. Afhankelijk van de situatie behoort bij een kap evenwijdig aan de straat een dakkapel in de goot wel tot de mogelijkheden.

Interieurs 36 Toelichting Het dak en het historische dakenlandschap zijn een onlosmakelijk onderdeel van het monument en het historische stadsbeeld. Dakopbouwen en andere voorzieningen in en op het dak kunnen het silhouet van het pand en het dakenlandschap verstoren. Het is daarom van belang dat de oorspronkelijke kapvorm wordt gehandhaafd en niet wordt verstoord door allerlei voorzieningen. Al is een voorziening niet zichtbaar vanaf openbaar gebied, kan deze wegens verstoring van de dakvorm en opzet van het gebouw, toch onwenselijk zijn.

Interieurs 37 7 Structuur De bestaande hoofdstructuur dient te worden gerespecteerd. De ruimtelijkheid van een monumentaal vertrek kan een wezenlijk onderdeel zijn van de monumentaliteit. De open structuur van een monumentale ruimte dient te worden gerespecteerd en ervaarbaar gehouden. Lichthoven dienen als buitenruimtes te worden gehandhaafd en mogen niet worden overkapt en/of bij het pand worden geïntegreerd. Lichthoven die in het verleden overkapt zijn moeten het karakter van buitenruimte behouden, tenzij dit karakter volledig verloren is gegaan. Toelichting De oorspronkelijke opzet van een pand is een wezenlijk onderdeel van de monumentale waarden. Uit de structuur valt het historische opzet en gebruik van een pand af te lezen.

Interieurs 38 7.1 Kelders en souterrains De kelder of het souterrain moet een ondergeschikte verdieping blijven ten opzichte van de rest van het pand. Het uitdiepen van kelders of souterrains is uitsluitend toegestaan wanneer het uitdiepen geen gevolgen heeft voor de aanwezige monumentale waarden. Het aanbrengen of uitbreiden van een kelder is alleen mogelijk waneer de kelder aansluit bij de typologie van het pand en de morfologie van de omgeving. De kelder moet een toevoeging zijn zonder aantasting van de aanwezige monumentale waarden. De nieuwe, uit te bereiden of uit te diepen kelder of het souterrain moet minimaal een 80 cm lagere vrije stahoogte hebben dan de hoofdverdieping met een minimum van 210 cm en een maximum van 240 cm. Wanneer de stahoogte van een uit te bereiden bestaande kelder of souterrain hoger is mag deze stahoogte aangehouden worden. Met het aanbrengen of uitdiepen van de kelder mogen geen monumentale onderdelen verloren gaan, aangetast of ontmanteld worden. De werkzaamheden ten behoeve van de kelder of souterrain moeten aantoonbaar geen schaderisico voor het pand met zich meebrengen. Samengestelde kelders op verschillende niveaus mogen niet zonder meer op één niveau gebracht worden. Waneer de niveauverschillen een wezenlijk onderdeel van de structuur van de afzonderlijke bouwdelen uitmaken zullen de niveauverschillen gehandhaafd moeten blijven. Bij ontgraving moet de mogelijkheid voor archeologisch onderzoek geboden worden. Aanwijzingen Indien een monumentale vloer, of daarop geplaatste monumentale wanden, waterkelders etc. verwijderd, aangetast of ontmanteld moeten worden, moet van het aanbrengen van een nieuwe kelder worden afgezien. Wanneer de werkzaamheden voor een noodzakelijk funderingsherstel desondanks moeten plaats vinden, biedt dit alsnog de mogelijkheid voor het aanbrengen of uitbreiden van een kelder of souterrain.

Interieurs 39 Toelichting De kelder of het souterrain moet een ondergeschikte verdieping blijven ten opzichte van de rest van het pand. Dit geldt niet alleen ten opzichte van de hoofdverdieping maar ook ten opzichte van de overige verdiepingen. Omwille van deze ondergeschiktheid en mede gezien de aanlegdiepte van de gemiddelde bestaande fundering is als maximale vrije stahoogte 240 cm aangehouden en niet 260 cm zoals aangegeven in artikel 4.28 van het Bouwbesluit 2003.

Interieurs 40 7.2 Plattegrond De structuur van het pand moet afleesbaar blijven waarbij structurerende elementen moeten worden gehandhaafd. Rookkanalen zijn belangrijke structureerde elementen waaruit de oorspronkelijke indeling kan worden afgeleid en moeten daarom worden gehandhaafd. En-suite scheidingen dienen te worden gehandhaafd. Hoofdverkeersstructuren zoals gangen moeten blijven bestaan en mogen niet bij gebruiksruimtes worden gevoegd. Vides in verdiepingscheidende vloeren zijn niet toegestaan. Aanwijzingen Incidenteel zijn bescheiden doorbraken in wanden die een onderdeel zijn van de monumentale hoofdstructuur mogelijk. Afhankelijk van de aard en situering van de doorbraak moet hierbij gedacht worden aan een enkele deur tot maximaal de omvang van een dubbele deur.