Amsterdamse anatomische lessen ontleed
Frank IJpma & Thomas van Gulik Amsterdamse anatomische lessen ontleed Boom Amsterdam
Omslag voorzijde Detail van Adriaen Backer, De anatomische les van Frederik Ruysch, 1670 (zie hoofdstuk 6). Omslag achterzijde Detail van Rembrandt, De anatomische les van Nicolaes Tulp, 1632 (zie hoofdstuk 4). Schutblad links Detail van Jan van Neck, De anatomische les van Frederik Ruysch, 1683 (zie hoofdstuk 7). Schutblad rechts Detail van Thomas de Keyser, De osteologieles van Sebastiaen Egbertszn, 1619 (zie hoofdstuk 2). Frontispice Detail van Tibout Regters, De anatomische les van Petrus Camper, 1758 (zie hoofdstuk 9). Afbeelding titelpagina Wapen van het Amsterdamse chirurgijnsgilde, koepelgewelf van het Theatrum Anatomicum in de Waag, Nieuwmarkt Amsterdam (zie p. 18). 2013 Frank IJpma & Thomas van Gulik Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher. De uitgever heeft getracht alle rechthebbenden van de illustraties te achterhalen. Mocht u desondanks menen dat uw rechten niet zijn gehonoreerd, dan kunt u contact opnemen met Uitgeverij Boom. Tekstredactie Marlies Enklaar Omslagontwerp & boekverzorging René van der Vooren ISBN 978 90 8953 187 2 NUR 680 www.uitgeverijboom.nl
5 Inhoud Inleiding 7 1 Sebastiaen Egbertszn [ 1 ] 1601 1603 30 2 Sebastiaen Egbertszn [ 2 ] 1619 46 3 Johan Fonteijn 1625 1626 70 4 Nicolaes Tulp 1632 78 5 Jan Deijman 1656 106 6 Frederik Ruysch [ 1 ] 1670 122 7 Frederik Ruysch [ 2 ] 1683 148 8 Willem Röell 1728 172 9 Petrus Camper 1758 190 Overliedenportretten 214 Geraadpleegde literatuur 235 Illustratieverantwoording 246 Register 248 Dankwoord 252 Over de auteurs 254 Besluit 255
7 Inleiding De gezondheidszorg in Amsterdam in de 17de en 18de eeuw In de zeventiende eeuw werd de gezondheidszorg in Amsterdam bedreven door diverse instanties. Bij het Collegium Medicum waren de doctores medicinae en apothekers ingeschreven. De doctores medicinae waren academisch geschoolde artsen, die zich vooral richtten op de inwendige kwalen van patiënten. Zij schreven recepten voor, en als er een chirurgische ingreep nodig was, schakelden zij een chirurgijn in. De oorspronkelijke betekenis van het woord chirurgie is afgeleid van het Griekse χειρἐργον (cheirergon), dat handwerk betekent. Chirurgijns hielden zich dan ook veelal bezig met de uitwendige kwalen van het lichaam die met de hand, door operaties, behandeld konden worden. Hun werkzaamheden bestonden naast het haarknippen en baardsnijden uit aderlaten, het aanleggen van verbanden, genezen van wonden en zweren, draineren van abcessen, zetten van botbreuken en uitvoeren van enkele operaties, zoals het breuksnijden (behandeling van een beklemde liesbreuk) en steensnijden (verwijderen van stenen uit de blaas). Chirurgijns werden ambachtelijk opgeleid onder leiding van een meester-chirurgijn en waren, in tegenstelling tot de doctores medicinae, niet universitair geschoold. In Amsterdam waren in 1600 ongeveer dertig praktiserende chirurgijns op een populatie van 100.000 inwoners. Het inwonertal van de stad groeide naar 200.000 in 1670 en het aantal chirurgijns nam in de loop der tijd toe tot ongeveer 240 in 1688. > Het Amsterdamse chirurgijnsgilde Aanvankelijk waren de Amsterdamse chirurgijns verenigd in één gilde met de barbiers, stillegangmakers (dat zijn makers van houten sandalen), leestenmakers en schaatsenmakers. In 1551 richtten de drie laatstgenoemden hun eigen gilde op. Een jaar later scheidden de chirurgijns zich
8 af van de barbiers en werden de werkzaamheden van de verschillende beroepsgroepen duidelijk afgebakend. Als vakorganisatie was het Amsterdamse chirurgijnsgilde buitengewoon goed georganiseerd; het bewaakte de heelkundige zorg en regelde de chirurgijnsopleiding en examens. Het bestuur van het chirurgijnsgilde bestond uit zes overlieden. Ieder jaar in september werden door het stadsbestuur twee nieuwe overlieden gekozen uit vier genomineerden. Een overman bleef doorgaans drie jaar aan en vervulde nadien een jaar lang geen functie in het bestuur. De deken en proefmeester waren respectievelijk de voorzitter en vicevoorzitter van het gilde. De proefmeester van het gilde was verantwoordelijk voor het voor bereiden en afnemen van de chirurgische examens van aspirant chirurgijns, waarvoor de regels nauwkeurig waren vastgelegd in de gildereglementen. Het gildebestuur vergaderde over huishoudelijke en financiële kwesties en gaf tevens (lidmaatschaps) penningen uit ook wel presentiepenningen genoemd, waarmee de gildebroeders zich konden identificeren bij officiële gildebijeenkomsten. Ook werden penningen uitgegeven voor bijzondere gelegenheden. De activiteiten van het chirurgijnsgilde werden door het bestuur nauwkeurig beschreven in de notulenboeken, die tegenwoordig voor het merendeel worden bewaard in het stadsarchief van Amsterdam. Oudste bekende presentiepenning van het Amsterdamse chirurgijnsgilde uit 1620. Particuliere collectie. Inleiding
9 Het stadsbestuur stelde een praelector anatomiae (letterlijk : voorlezer in anatomie) aan, een academisch geschoolde arts (doctor medicinae) die tweemaal per week het theorieonderwijs voor het chirurgijnsgilde verzorgde. Het chirurgijnsgilde organiseerde daarnaast anatomische lessen aanvankelijk één keer per jaar. Lijken van ter dood gebrachte misdadigers werden bij deze lessen door de praelector ontleed om anatomie te onderwijzen. De praelector werd bij zijn anatomische ontledingen geassisteerd door een collegemeester, die onder meer de snijtafel draaide en chirurgische instrumenten aanreikte. > De chirurgijnswinkel De chirurgijns oefenden hun beroep uit in zogenaamde chirurgijnswinkels, die verspreid waren over Amsterdam. Een schilderij van Egbert van Heemskerck uit 1669 gunt ons een blik in de chirurgijnswinkel van Jacob Franszn, die destijds gevestigd was in Amsterdam. Jacob is geportretteerd terwijl hij een Egbert van Heemskerck, Jacob Franszn (ca. 1635 1708) en zijn familie in de chirurgijnswerkplaats, 1669. Detail. Collectie Amsterdam Museum.
10 aderlating uitvoert. Zijn zoon Thomas vangt het bloed op in een bekken. Rechts zit zijn vrouw met zijn andere zoon en dochtertje. Op de achtergrond is een knecht bezig een klant te scheren. Twee andere klanten, links op de achtergrond, wachten op hun beurt en een vierde klant staat leunend op krukken in de deuropening, rechts. De winkel is aangekleed met enkele opvallende voorwerpen die verwijzen naar het beroep van Jacob Franszn. Aan de wanden hangen kasten met chirurgische instrumenten en potten met medicamenten. Op de wandkast staat een schedel en aan het plafond hangt een opgezette zaagvis. Aan de wand rechts hangt een schilderij met daarop een miniatuurweergave van een anatomische ontleding van de buiken de borstholte. Het interieurstuk van Van Heemskerck biedt ons een unieke gelegenheid om ons te verplaatsen in de omstandigheden waarin een chirurgijn destijds zijn beroep uitoefende. > De chirurgijnsopleiding Chirurgijns werden van oudsher opgeleid in een meester-gezelverhouding. De leerknecht leerde het vak door een aantal jaren te werken in een chirurgijnswinkel onder leiding van een meesterchirurgijn, meestal zo n vijf jaar. De kwaliteit van de opleiding was sterk afhankelijk van de kennis, kunde en bereidwilligheid van de meester-chirurgijn. Leerknechten werden bij aanvang van hun opleiding ingeschreven in het gildeboek. Zij betaalden hiervoor twaalf tot twintig stuivers inschrijfgeld aan het chirurgijnsgilde. Na het succesvol volbrengen van deze leerjaren overhandigde de meester zijn leerknecht een zogenaamde leerbrief. De meester verklaarde hierin dat de leerling naar tevredenheid gedurende een aantal jaren met ijver en toewijding in zijn chirurgijnswinkel had gewerkt. Naast de opleiding in de chirurgijnswinkel waren leerknechten verplicht de lessen van de praelector anatomiae in het Theatrum Anatomicum te volgen. Bij aanvang van de opleiding kregen de leerknechten een zogenaamde lesbrief die hun toegang verleende tot deze lessen. Het verzuimen van deze lessen kon tot gevolg hebben dat het de leerknecht geweigerd werd deel te nemen aan de meesterproef. De meesterproef was de ultieme bekwaamheidsproef aan het einde van de chirurgijnsopleiding. Deze werd voorbereid en afgenomen door de proefmeester in het bijzijn van de praelector anatomiae en het gildebestuur. Bij aanvang van de proef moest de examinandus drie lancetten (messen) maken, die sonder geluid of kraken door Inleiding
11 Leerbrief van het Amsterdamse chirurgijnsgilde van meester-chirurgijn Bernardus Biezenbrink voor zijn leerling Frederik Reijne (1736). Stadsarchief Amsterdam. Lesbrief voor leerknecht C. F. Scheffel (1796). Stadsarchief Amsterdam.
12 een stuk leer konden snijden. Indien de lancetten waren goedgekeurd, werd de examinandus gevraagd naar de questien van der phlebotomieen, ofwel aderlaten. Aderlaten was destijds een frequent toegepaste behandeling om de vermeende disbalans tussen lichaamssappen te herstellen in geval van ziekte. Indien de examenkandidaat de vragen juist had beantwoord, dan werd zijn vaardigheid in het aderlaten getoetst en moest hij met zijn zelfgemaakte lancetten de mediaan-ader in den arm, de hooft-ader op de hand en de leverader laten. Tot het praktische gedeelte van het examen behoorden daarnaast het aanleggen van wondverbanden bij patiënten uit de gasthuizen en het uitvoeren van een trepaan op een doodts-hooft (openen van een schedel). Tijdens het theoretische gedeelte van de meesterproef werd de leerknecht getoetst op kennis van chirurgische instrumenten, onnatuurlijke gezwellen (tumoren), de leer der humores (lichaamssappen), wonden, breuken, uytledinge (luxaties) en medicamenten. In de loop der tijd werd het aantal examenvragen uitgebreid. Wanneer de leerknecht was geslaagd voor de meesterproef kreeg hij een examenbul en mocht hij als chirurgijn toetreden Examenbul van Frederik Reijne, uitgegeven door het Amsterdamse chirurgijnsgilde en mede ondertekend door Willem Röell, praelector anatomiae (1738). Stadsarchief Amsterdam. Inleiding
13 tot het gilde. Hij kreeg dan toestemming om een chirurgijnswinkel in de stad te openen, waar wellicht later weer aspirant-chirurgijns opgeleid konden worden. Deelname aan de meesterproef was overigens een betrekkelijk kostbare aangelegenheid voor de aspirant-chirurgijns. In 1676 werd 155 gulden (omgerekend 1500 euro heden ten dage) betaald voor het examen, in 1733 was het bedrag zelfs verhoogd tot 250 gulden (een equivalent van 2800 euro nu). Hiervan was tien gulden bestemd voor de praelector anatomiae, zestig gulden voor de overlieden, zes gulden voor gildeknechten, een gulden voor armen en 173 gulden voor het gildebuffet na afloop van het examen. > Het Theatrum Anatomicum in de Waag, de ontleedkamer van de Amsterdamse chirurgijns Het chirurgijnsgilde behartigde de belangen van de Amsterdamse chirurgijns, bakende hun beroep af en organiseerde hun scholing en nascholing. Het gildebestuur kwam bijeen in de gildekamer, waar vergaderingen werden belegd en chirurgische examens afgenomen. Daarnaast beschikten zij over een ruimte waar de ontledingen plaatsvonden. Vanaf het eind van de zeventiende eeuw was dit definitief het Theatrum Anatomicum in de Waag. De gildekamer en het ontleedplaats vormden aldus het kloppend hart van de Amsterdamse chirurgijns. De eerste anatomische ontledingen vonden plaats in het voormalige Sint-Ursulaklooster aan de Oudezijds Achterburgwal, het latere vrouwen tucht- en spinhuis. In 1578 werd de ontleedkamer verplaatst naar het voormalige Sint-Margarethaklooster boven de Kleine Vleeshal, aan de Nes. In 1619 verhuisden de chirurgijns naar de nieuwe Waag op de Nieuwmarkt. Zij hadden daar aanvankelijk hun gildekamer gevestigd en richtten hier enkele jaren later in 1624 ook een kleine ontleedkamer in. Toen deze ruimte te klein werd, keerden zij in 1639 terug naar de oude ontleedplaats op de bovenverdieping van het voormalige Sint-Margarethaklooster aan de Nes. De gildekamer bleef wel in de Waag gehuisvest. Na verloop van tijd was ook de bovenverdieping van het voormalige Sint-Margarethaklooster te klein geworden. Daarom, alsmede vanwege de bouwvallige staat van het gebouw, keken de chirurgijns uit naar een andere locatie en dienden zij een verzoek in bij het stadsbestuur voor een geschikte locatie. Uiteindelijk besloot men een heus anatomisch theater voor de chirurgijns te laten bouwen. Dit nieuwe Theatrum Anatomicum, zoals de ontleedkamer van het chirurgijns
14 Een prent uit 1611 met aan weerskanten de Grote en Kleine Vleeshallen (het voor malige Sint- Margarethaklooster) aan de Nes in Amsterdam. In het midden bevindt zich de drukbezochte boeren vismarkt. Op de bovenverdieping van het gebouw aan de rechterkant, waar de vlag uithangt, bevond zich de gilde kamer en ontleedkamer van het Amsterdamse chirurgijnsgilde. De chirurgijns deelden de bovenverdieping met de rederijkers (dichters en voordrachtkunstenaars). Stadsarchief Amsterdam. gilde werd genoemd, bevond zich in een speciaal voor dit doel gebouwde, achtkantige koepelruimte in het midden van de Waag. Toen de bouw en inrichting ervan in 1691 voltooid waren, vestigde het Amsterdamse chirurgijnsgilde zich definitief in de Waag. De Waag is al meer dan vijf eeuwen het beeldbepalend gebouw op de Nieuwmarkt in het oude stadscentrum van Amsterdam. Oorspronkelijk diende het als stadspoort (Sint-Anthonispoort) en maakte het deel uit van de middeleeuwse stadsmuur. Nadat de muur was afgebroken, kreeg het gebouw in het begin van de zeventiende eeuw de bestemming van waag. Op de begane grond werden allerlei koopmansgoederen, zoals ijzer, lood, hout, wol, touw en bier, gewogen en gereedgemaakt voor de verkoop. Het stadsbestuur stelde de bovenverdieping beschikbaar aan een aantal gilden, waaronder die van de smeden, schilders, metselaars en chirurgijns. Ieder gilde had een eigen ingang in een van de hoektorens van het gebouw. De toegang tot de gildekamer en de ontleedkamer van het chirurgijnsgilde bevond Inleiding
15 Isaac Ouwater, Gezicht op de Waag op de Nieuwmarkt in Amsterdam, ca. 1775. De poort in de rechter hoektoren verleent toegang tot de gildekamer en het Theatrum Anatomicum van het chirurgijnsgilde. De hoge centrale toren, waarin het anatomisch theater zich bevond, is aangeduid met een windvaantje waarop ANATOMIA staat. zich rechts van de oude voorpoort nu de ingang van café-restaurant In de Waag, in de zuidoostelijke toren van het waaggebouw. In de gevel erboven is nog steeds het opschrift Theatrum Anatomicum te lezen. In het voorportaal van de gildekamer stond een kabinet met daarin het chirurgisch instrumentarium. De gildearchieven en de medische boekencollectie werden bewaard in een speciaal daarvoor bestemde kist of wandkast. De zandstenen schoorsteenmantel was gedecoreerd met de uitgehouwen wapenschilden van de overlieden (bestuursleden) van het chirurgijnsgilde. Het bijzondere interieur bestond verder uit allerlei curiositeiten die door de chirurgijns verzameld waren. Aan de wanden hingen de schilderijen die in de zeventiende en achttiende eeuw voor het chirurgijnsgilde werden vervaardigd. Naast de gildekamer bevond zich het Theatrum Anatomicum destijds het grootste van het land, dat plaats bood aan een paar honderd toeschouwers. Een verguld windvaantje op de spits van de koepel
16 Toegangspoort in de zuidoostelijke toren van de Waag op de Nieuwmarkt, de voormalige entreepoort naar de gildekamer en het anatomisch theater van het Amsterdamse chirurgijnsgilde. Boven de deur valt de inscriptie Theatrum Anatomicum te lezen. Inleiding
17 Jonas Zeuner, Theatrum Anatomicum in de Waag, ca. 1775 1799. In het centrum stond de ontleedtafel met daaromheen ringvormige tribunes. De ruimte werd verlicht door een kroonluchter, die vanuit het koepelgewelf naar beneden hing. Collectie Amsterdam Museum. toren met het opschrift ANATOMIA gaf de plaats aan waar het Theatrum Anatomicum, de trots van het Amsterdamse chirurgijnsgilde, zich bevond. In het Theatrum Anatomicum vonden de ontledingen plaats ten behoeve van het anatomieonderwijs aan de chirurgijns en chirurgijnsleerlingen. De ontleedruimte was ontworpen naar het voorbeeld van het oudste Theatrum Anatomicum van Europa in Padua, in Noord-Italië. Het heeft de vorm van een amfitheater en een ontleedtafel in het midden. Via de vier vensters in de achtkantige koepel viel het licht op de ontleedtafel. De overlieden lieten hun familiewapens in het koepelgewelf schilderen. Centraal staat het wapenschild van Frederik Ruysch, die van 1666 tot zijn dood in 1731 als praelector anatomiae aan het chirurgijnsgilde was verbonden. Rondom het wapen van Ruysch zijn in drie concentrische rijen, 36 wapenschilden in de koepel geschilderd. Alle behoren toe aan chirurgijns die als overman in het gildebestuur dienst hebben gedaan, behalve een wapen in de derde rij, dat het Segel van t Chirurgijns Gilde toont. Het is duidelijk dat de overlieden het op prijs stelden dat hun wapens