Muziek op straat: het draaiorgel 1



Vergelijkbare documenten
SPREEKBEURT Museum Speelklok

B1 Hoofddorp pagina 1

14 God ging steeds voor hen uit, overdag in een wolk, s nachts in licht en vuur.

Naam: De Romeinen. Vraag 1. De Romeinen hebben veel gebouwd. Noem vijf verschillende toepassingen. pagina 1 van 6

Tijdvak I. 31 oktober : 30-10:00.

Welke wapens worden voor het eerst gebruikt in de Eerste Wereldoorlog? 1. Geweren en gifgas. 2. Machinegeweren en gifgas. 3. Gifgas en pistolen.

Hitler op weg naar de macht Wie was Adolf Hitler?

De steen die verhalen vertelt.

Naam: NEDERLAND IN OORLOG Begin WO2 (1932 tot 1940)

landelijk, licht EN eclectisch interieur

Klassieke Muziekgeschiedenis De Middeleeuwen ( )

Dierbaren lezer. den Muzenmeester. Ik, den Muzenmeester, voel mijn einde naderen en schrijf daarom mijn testament.

De exodus. Foto s van het materiaal

Beeldverslag van een Haagse wijk

100 jaar geleden. t Is Oorlog! Een lesmap voor het vierde, vijfde en zesde leerjaar, door juffrouw Anita en de papa van Anna.

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2

Lei en griffel: Kinderen schreven met een griffel op een lei. Soms leerden ze lezen met een ABC-boekje.

Klee. en Cobra. Opnieuw beginnen

Canonvensters Michiel de Ruyter

Geniet van een stijlvol kunststuk in uw woonkamer!

Kunstlessen over Hundertwasser

Naam: DE GOUDEN EEUW en Rembrandt

Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme

Verloren grond. Murat Isik. in makkelijke taal

RESEARCH CONTENT. Loïs Vehof GAR1D

Wijnimport Nederland naar regio

Allis-Chalmers. KR Allis Chalmers 2013 Pagina 1. Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Janusz Korczak. door Renée van Eeken

Werkstuk Dordtologie november 2014

Beste lezers van De Geldfabriek,

germaans volk), een sterke Franse groepering. Ze verkochten haar aan de Engelsen die haar beschuldigden van ketterij (het niet-geloven van de kerk).

Bronnen Noem een bron uit de tijd van de wereldoorlogen. Moet op het kaartje staan. Ooggetuigen Voedselbon Monument Museum Oorlogsgraven Filmbeelden


Cultuurhistorische verkenning Zandwijksingel Woerden. Datum 2 mei 2011

De pianomannen We waren naar de Tiliander in Oisterwijk geweest. We hadden daar een voorstelling gezien van 2 pianomannen. We moesten best lang

werkboekje voorbereiding op het HaFa-schoolconcert 2019 in CKB Theaterzaal dit boekje is van

Wie Nijmegen zegt, zegt Vierdaagse. Hoewel Nijmegen

Tour Denemarken 2016

Stichting Helderse Draaiorgelvrienden

Lesbrief MAASVLAKTE 2 OPDRACHT 1 - TOPOGRAFIE EN AARDRIJKSKUNDE

De Romeinen. Wie waren de Romeinen?

De tijd die ik nooit meer

Les 1: Kinderarbeid. Bedelende jongen

Overal in ons land is water. Het water

Leerlijn erfgoededucatie Hengelo. Lesbladen groep 8

Dick Bruna en de post

Vandaag is rood. Pinksteren Rood is al lang het rood niet meer Het rood van rode rozen De kleur van liefde van weleer Lijkt door de haat gekozen

Dagboek Sebastiaan Matte

Korte geschiedenis van de weergave van geluid

Ik besloot te verder te gaan en de zeven stappen naar het geluk eerst helemaal af te maken. We hadden al:

Bert staat op een ladder. En trekt aan de planten die groeien in de dakgoot. Hij verstopt de luidspreker en het stopcontact achter de planten.

Lesbrief MAASVLAKTE 2 OPDRACHT 1 - TOPOGRAFIE EN AARDRIJKSKUNDE

Leuke dingen in de zomervakantie

SO 1. Tijdvak II AVONDMAVO Historisch Overzicht

2

Nederland. Op welke dag is deze foto gemaakt?.. Welke bekende persoon is er altijd bij?

Is Christus dan verdeeld?

NIEUWSBRIEF STICHTING KERMIS-CULTUUR NEDERLAND. 8 Juli 2012

Daar komt de boegieman!

Toespraak commissaris van de Koning Max van den Berg, Viering Bevrijdingsdag, 5 mei 2013, Ter Apel, gemeente Vlagtwedde.

Schoolbestuur baha i-school Bofokule

deeultûrele grens de natuurlijke grens onafhankelijk de open grens de $~aatkundi "" ~...de 't-aalg(ens Kijkles Hoofdstuk 8 Les 1

Een muziekles over Haydns Schöpfung (voorbeeldles basisschool)

Geschiedenisproefwerk groep 7 Hoofdstuk 5 Een nieuwe wereld: Amerika

Kennis over Kinderarbeid

D R A A I O R G E L S. s-h E R T O G E N B O S C H.

Geschied- en Heemkundige Kring vzw

M Vrouwen aan de start. Een vergelijking tussen vrouwelijke en mannelijke starters en hun bedrijven. drs. A. Bruins drs. D.

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 5 De Romeinen

Nieuw in Tilburg! [Geef tekst op]

Naam: DE BEELDENSTORM Ketters Luther en Calvijn

Bezoekers kunnen kennis maken met de rijke geschiedenis van de boerderij en de omgeving.

Naam: JODENVERVOLGING Kristallnacht en Februaristaking

Leerlingen hand-out stadswandeling Amsterdam

Thema. Speelgoed en Sinterklaas. Naam :...

IK OVERLEEFDE AUSCHWITZ

De week van Springmuis.

HONDERD JAAR GELEDEN. Nieuws uit de krant van 10 tot 15 maart 1913

Het verhaal van Europa

35 oefenvragen over de Tweede Wereldoorlog 1

DIE VIJF DAGEN IN MEI

De roze toren van Montessori is al bijna een eeuw de bestseller

ca. 1992, Overwheerse Polderdijk Winterstandplaats van Henk Vallentgoed en Albert Lamor. De oude pakwagen is van Vallentgoed t.b.v. de opslag.

Luisteren: muziek (B2 nr. 2)

NIEUWSBRIEF. 3 Juni 2012

Eerste druk, september Tiny Rutten

6 Stefanus gevangengenomen

Voor ondernemers, bewoners en bezoekers. Geschiedenis van de Zeedijk. Welkom op de Zeedijk Buurtverbetering door sociaal beheer

Naam: FLORIS DE VIJFDE

Drukte bij de molen groep 5/6

WEBQUEST L6-02 oorlog & vrede

Ontdekking. Dorestad teruggevonden

Machinestempels als verzamelgebied (4) Jos M.A.G. Stroom.

Wonen op historische grond

D.A.C NATIONAAL AUTO MUSEUM. December Driebergse Automobiel Club. Er is al druk gekapt langs de A12. Zo moet het over enige tijd gaan worden!

Strategieles Verbanden (Relaties en verwijswoorden) niveau A

Naam: KASTELEN. Vraag 1a. Waarvoor moeten we onze huizen tegenwoordig beschermen? ... pagina 1 van 6

GESCHIEDENIS LES 2 STAP VOOR STAP VOORUIT

Kerstviering groep 4. Welkom. Als de kerstklokken luiden Dan zingen wij een lied Voor God die met veel liefde Naar alle mensen ziet.

GESCHIEDENIS VOOR VMBO BOVENBOUW 3 VMBO KGT-EDITIE WERKBOEK

Transcriptie:

Tom Meijer Muziek op straat: het draaiorgel 1 In veel steden en dorpen in Nederland is het draaiorgel een bekend verschijnsel. De orgelman heeft zijn instrument op een geschikte plaats neergezet en presenteert zijn geldbakje aan het passerende publiek. De muziek klinkt al van verre, het repertoire varieert van evergreens en musicals tot licht-klassiek. De mensen weten wat er gaat komen, sommigen pakken alvast hun portemonnee. Kinderen krijgen van vader of moeder een muntje, dat vervolgens in het bakje wordt gestopt. De cultuur rond het straatdraaiorgel is een typisch Nederlandse traditie. Toch liggen de wortels van het draaiorgel niet in ons land. Het is ontstaan in Italië en ontwikkeld in Duitsland, Frankrijk en België. Maar alleen in Nederland kwam het 'pierement' tot grote bloei en is men - vooral na 1945 - dit instrument als een belangrijk onderdeel van de Nederlandse folklore gaan beschouwen. De geschiedenis van het straatdraaiorgel gaat terug tot de 18e eeuw. Rond 1720 waren de zogenaamde kanarieorgeltjes of serinettes populair. Dit waren kleine, automatisch spelende orgeltjes die voorzien waren van een tiental tinnen pijpjes. Door aan een klein slingertje te draaien kon men simpele eenstemmige melodietjes laten klinken. Het serinette diende om kooivogels liedjes te leren zingen, door ze steeds hetzelfde wijsje op het orgeltje te laten horen. Al gauw gingen straatzangers deze kanarieorgeltjes gebruiken om zichzelf te begeleiden. Het eerst gebeurde dit in Italië. De oudst bekende afbeelding en beschrijving van een straatorgeldraaier is te vinden in het te Rome verschenen boek Cabinetto Armonicovan F. Bonanni uit 1722. Vele Italiaanse straatmuzikanten trokken met hun draaiorgeltje naar andere landen en zorgden zo voor een snelle verbreiding van deze vorm van straatmuziek. In Duitsland en Frankrijk werd hun voorbeeld al snel gevolgd. Het was voor velen een voordeel dat men zelf geen muziekinstrument - zoals een citer, fluit of lier - hoefde te bespelen, maar kon volstaan met het simpele draaien aan een klein en gemakkelijk draagbaar orgeltje. Het geluid van de orgelmuziek was hoog en ijl en stond in scherp contrast met de diepe basstem van de zanger. Men had dus de behoefte aan sterker en voller klinkende muziek en hiertoe moest men meer en grotere pijpen in de orgels bouwen. In het Duitse Schwarzwald en in Parijs ontstonden tussen 1800 en 1840 de eerste echte draaiorgelfabrieken. De kleine, draagbare orgels groeiden uit tot de zogenaamde 'buikorgels', die zo zwaar waren dat ze met een riem om de hals moesten worden gedragen en voor de buik van de muzikant kwamen te hangen. Toen de orgels nog groter en te zwaar werden om te dragen, ging men ertoe over om ze tijdens het spelen op een ondersteuning te plaatsen. Men spreekt hier wel van zogenaamde 'pootorgels'. In een volgend stadium werden de instrumenten op een driewielige wagen geplaatst en zo ontstond het rijdende straatdraaiorgel. Reizende muzikanten trokken met hun instrument van de ene plaats naar de andere. Op kermissen en jaarmarkten waren zij van de partij om het publiek met muziek op te vrolijken. De orgels waren zo welluidend geworden dat men er niet eens meer bij hoefde te zingen. 1 Voor dit artikel is gebruik gemaakt van: Gerdy Bijleveld, 'Waar is de orgelman', Volkskundig bulletin 22 (1996) 69-91; J.J.I.. Haspels, Daar zit muziek in (Baarn 1981); Romke de Waard, Van speeldoos tot pierement (Haarlem z.j.) en Het draaiorgel (Garrelsweer 1987); F. Wieffering, Glorieuze orgeldagen (Utrecht 1965); Het pierement, kwartaalblad van de Kring van Draaiorgelvrienden, vanaf 1954. 295

Afb. 1. Frans boekorgel in 's-graveland-ankeveen, circa 1910. Orgelverhuur Kleinere straatdraaiorgels kende men omstreeks het einde van de 19e eeuw in verschillende West-Europese landen. De muzikanten speelden moeizaam hun kostje bijeen en vaak was er geen geld om ook nog hun orgeltjes te onderhouden. De kwaliteit van de muziek liet daarom nogal eens te wensen over en het beroep van orgelman stond niet hoog in aanzien. In Nederland ging het niveau van de draaiorgels omhoog toen in 1875 de uit België afkomstige Leon Warnies in Amsterdam een draaiorgelverhuurbedrijf begon. Mogelijk is het afschaffen van de Amsterdamse kermis in datzelfde jaar voor Warnies aanleiding geweest een dergelijk bedrijf te starten. Hij kocht goede orgels in Frankrijk en Duitsland, eerst alleen kleine buikorgels, later ook rijdende cilinderorgels. De mensen die bij Warnies een orgel huurden, waren niet langer straatmuzikanten die door het land zwierven. Zij woonden in Amsterdam en kregen van de gemeente een vaste vergunning om in een bepaald deel van te stad te mogen spelen. Deze orgeldraaiers konden voor een redelijk bedrag een goed spelend orgel huren bij Warnies, die op zijn beurt zorgde voor regelmatig onderhoud en stemming van de instrumenten. Werd het orgel met zorg en liefde behandeld, dan kon de huurder het jaar daarop in aanmerking komen voor een nog mooier orgel. Op deze wijze hoefde men zich niet te schamen om met een orgel te spelen en groeide in Nederland het animo om straatmuzikant te worden. Tot het einde van de vorige eeuw was de muziek van het draaiorgel geprogrammeerd door middel van metalen stiftjes die in een bepaald patroon op een houten cilinder waren gestoken. Het repertoire van de cilinderorgels in Nederland bestond in die tijd hoofdzakelijk uit Duitse muziek, doorgaans bekende operettemelodieën, afgewisseld door een mars of een wals. Ieder orgel had meestal één succesnummer of straatliedje, zoals dat toen heette. Als zo'n nummer eenmaal op de cilinder was gezet, bleef het er tot in lengte van jaren op staan. In

1892 paste de firma Gavioli te Parijs voor het eerst het boeksysteem bij draaiorgels toe. Deze uitvinding betekende een belangrijke omwenteling in de wereld van de draaiorgelbouw. In plaats van grote, kostbare, zware en bovendien uiterst kwetsbare muziekcilinders werd de muziek nu geprogrammeerd in een zigzag opgevouwen kartonnen orgelboek. Door dit systeem konden de orgels groter en mooier worden en was het voor de exploitanten gemakkelijker en goedkoper om aan nieuwe muziek te komen. De nieuwe boekorgels werden vooral gebouwd voor kermisexploitanten en eigenaars van danszalen in Frankrijk en België. In 1903 bestelde Warnies de eerste boekorgels voor zijn huurders in Amsterdam en spoedig verdrong het nieuwe systeem de oude cilinderorgels. Ook in Rotterdam en Den Haag vestigden zich orgelverhuurders en werd het boekorgel op straat geïntroduceerd. Zo kon het gebeuren dat in dezelfde periode waarin in andere landen de straatdraaiorgels langzamerhand verdwenen, omdat de fabrikanten zich concentreerden op de productie van steeds grotere boekorgels - die voor arme, rondtrekkende orgelmensen veel te duur waren - juist in Nederland een bloeiende draaiorgelcultuur ontstond en het draaiorgel of 'pierement' uitgroeide tot een typisch Nederlands verschijnsel. 2 Bloeitijd van het pierement In de periode 1900-1920 speelden in de straten van iedere stad draaiorgels op driewielige karren en kwamen de mensen naar buiten om te luisteren en soms bij de muziek te dansen. Het 2 Waar het woord 'pierement' vandaan komt is niet bekend. Het wordt voor het eerst genoemd in het epos De. Jordaan van I. Querido (1912). Waarschijnlijk is het afgeleid van het Bargoens pieren = muziek maken. 297

Afb. 3. Limonaire-orgel uit 1912. orgel hoorde bij het dagelijks leven. De grammofoon was nog niet in iedere huiskamer doorgedrongen en veelal nog van slechte geluidskwaliteit. Voor 'de gewone man' was het straatorgel vaak de enige kennismaking met nieuwe muziek. In die tijd droegen draaiorgels bij aan het bekendmaken van allerlei muzieksoorten: van schlagers en filmmuziek tot opera-aria's. Nieuwe liedjes uit revues of films werden pas echt populair als de draaiorgels ze speelden. Van deze draaiorgelmuziek werden dan weer opnamen op 78-toeren-platen uitgebracht, waaruit wel blijkt hoe geliefd deze instrumenten toen waren. Hoewel het pierement thans geldt als een typisch Nederlands muziekinstrument, werden alle boekdraaiorgels - althans tot 1920 - in Frankrijk en België gemaakt. Daar bevonden zich de grote draaiorgelfabrieken, die monumentale orgels produceerden voor kermissen en danszalen. 3 Voor de orgelverhuurders in Nederland bouwden zij iets kleinere modellen, die geschikt waren voor het vervoer op straat. In de periode 1903-1910 was het merendeel van de in Nederland geïmporteerde straatdraaiorgels afkomstig van de Franse bouwers Gasparini en Limonaire. Na 1910 kwamen de Belgische fabrieken van Bursens, Steenput, Koenigsberg, De Vreese, Verbeeck en De Cap aan bod. Het merendeel van de thans nog bestaande historische orgels is door hen vervaardigd. Overigens waren het niet altijd nieuw gebouwde orgels. Het kwam voor dat oude cilinderorgels en uit de mode geraakte Franse boekorgels in België tot straatdraaiorgels van een voor die tijd modern type werden omgebouwd. Het klankkarakter werd in de loop der jaren aanzienlijk verfijnd. Naast fraai klinkende registers als viool en klarinet bezaten veel Limonaire-orgels als soloregister een zogenaamde vox humana of menselijke stem. Dit register klonk vibrerend, alsof hier een geschoolde zanger of 3 Ook in Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten bevonden zich rond 1900 grote kermisorgelfabrieken, maar deze hebben nooit boekorgels voor de Nederlandse straat gebouwd. L>9,3

Afb. 4. Draaiorgel van de Gebr. Warnies, circa 1914. zangeres zong. Het menselijke karakter dat de draaiorgelmuziek hierdoor kreeg, droeg er toe bij dat men aan ieder orgel een eigen persoonlijkheid ging toekennen. Dit blijkt ook uit het feit dat draaiorgels namen kregen. Dikwijls noemde men de orgels naar de grootte en de kleuren waarin ze waren geschilderd: het Blauwtje, de Witte, de Grote Blauwe; soms naar de vorm en het uiterlijk: de Grote Buik, de Kolommenkast, de Puntkap. Dan weer dankte een orgel zijn naam aan op het orgel geplaatste beelden, zoals de Turk of de Vijf Beelden, of aan de op de voorkant geschilderde figuren, bijvoorbeeld de Arabier of de Spaanse Dame. Ook kwam het voor dat men de naam ontleende aan het merk van het orgel of aan het aantal toetsen van het mechaniek: de Blauwe Gasparini, de Zeventiger, de 54 Bursens. Vele orgeldraaiers hadden eveneens een bijnaam. In het begin van deze eeuw kende men in Amsterdam onder meer Lange Jan, Sleepbeen, Magere Bertus, Lange Hein, De Boomaap, Mossenessie en diens vrouw Tante Heintje. 4 De sfeer rondom het pierement werd vooral bepaald door de exploitanten van het orgel. Als huurder trad doorgaans de 'vergunninghouder' op, dat wil zeggen degene aan wie door het gemeentebestuur vergunning was verleend 'tot het maken van muziek op de openbare weg door middel van een draaiorgel'. 8 Meestal had de huurder twee mannen in dienst die het geld moesten ophalen, de 'mansers' genaamd en een derde man die het orgel moest draaien, de 'draaier'. Het beroep van orgelman ging meestal van vader op zoon over. In de grote steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag vormden zich rond de orgels regelmatig groepjes liefhebbers, die met elkaar van gedachten wisselden over de verschillende kwaliteiten van deze muziekinstrumenten. Voor hen was deze 4 Anekdotes die de sfeer van die tijd goed weergeven, zijn te vinden in Wieffering, Glorieuze orgeldagen en in oudere jaargangen van Hel pierement. 5 De Waard, Vanspeeldoostolpiereme.nl, 177. 299

Afb. 5. Het Bursens-orgel De Zeventiger uit 1920. Het bevindt zich thans in het nationaal museum Van Speelklok tot Pierement in Utrecht. tijd vol verrassingen, telkens verscheen er een nieuw orgel op straat en geen twee orgels waren eender. De uit Frankrijk en België afkomstige boekorgels hadden met hun gevoelige muziek vele harten veroverd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog ging het leven in Nederland zo gewoon mogelijk door. De aanvankelijke bezorgdheid maakte na korte tijd plaats voor optimisme. De orgels speelden U's a long way to Tipperary en andere liedjes die uit Engeland overwaaiden en hier van harte werden meegezongen. Er kwamen echter geen nieuwe orgels meer bij, want de grenzen waren dicht en een Nederlandse orgelfabriek bestond toen nog niet. De jaren twintig In de jaren na de Eerste Wereldoorlog heerste in Nederland een grote bedrijvigheid. Ons land was vrijwel ongeschonden uit de oorlog te voorschijn gekomen, hoewel een groot deel van de bevolking was verarmd. Gelukkig was er werk in overvloed en de lonen gingen omhoog. Na de sombere oorlogsjaren was er weer vertrouwen in de toekomst en een ware honger naar amusement. Er kwamen nieuwe dansen in de mode, zoals de foxtrot en de shimmy en in de grote steden floreerden de dansgelegenheden en café-chantants als nooit tevoren. Van nieuwe orgels zou de eerste jaren na de oorlog nog geen sprake zijn. De Franse fabrieken bestonden niet meer. De vaklieden die nog in leven waren, hadden hun oude beroep vaarwel gezegd of hadden werk gevonden bij Belgische orgelfabrieken, voor zover die in bedrijf waren. Men moest het voorlopig doen met de orgels die in Nederland aanwezig waren en dat waren er gelukkig vele. Nog altijd waren zij in trek, bijvoorbeeld bij de viering van Ko- :;oo

ninginnedag. In de talrijke straten, die versierd en verlicht waren, mocht de hele dag muziek worden gemaakt en worden gedanst. Reeds maanden tevoren boden buurtverenigingen flinke bedragen om voor de 31e augustus een orgel te kunnen bemachtigen. Ook bij andere gebeurtenissen werd graag van de orgels gebruik gemaakt. Wanneer ergens een staking uitbrak en de vakbonden niet genoeg geld in de weerstandskassen hadden, werd soms een aantal orgels gehuurd en voor de stakers gecollecteerd. Bij een grote geldinzameling voor Rusland werden eveneens orgels ingeschakeld. Rond 1925 raakte de jazzmuziek in opmars en deze ontwikkeling had ook invloed op de draaiorgelmuziek. De grote Belgische fabriek van dansorgels Gebr. De Cap ontwikkelde een nieuw type straatorgel. Het waren grote instrumenten die er prachtig uitzagen, geschilderd in zachte kleuren. Vooral in Rotterdam gingen veel huurders hun geluk met zo'n 'kasteel' beproeven. Het repertoire van nieuwe dansmuziek was vooral voor de jongere generatie aantrekkelijk. Overal klonken songs als Bye bye blackbird, Moonlight and roses en Constantinopel De boekenvoorraad werd daarnaast regelmatig aangevuld met destijds populaire marsen van Willy Schootemeyer en successen van Louis Davids en Willy Derby. Om toch vooral de jazzliefhebbers te trekken, werden de orgels voorzien van opschriften als Jazzband-orgel of Jazzbandophone. Nederland had tot 1920 geen eigen fabriek waar draaiorgels werden gebouwd. In dat jaar vestigde de uit Duitsland afkomstige orgelbouwer Carl Frei zich in Breda. Frei was in 1884 in het Schwarzwald geboren en had bij verschillende orgelbouwers in Duitsland, Frankrijk en België gewerkt en daar de nodige vakkennis opgedaan. Toen na de Eerste Wereldoorlog in andere landen de belangstelling voor grote automatisch spelende orgels begon af te nemen - mede door de snelle opkomst van radio, film en grammofoon - bleef in Nederland het straatorgel populair. Frei begon in Breda een orgelbedrijf. Hij ontwierp in de daarop volgende jaren draaiorgels met een geheel nieuwe klankstructuur. In tegenstelling tot de Franse en Belgische orgelbouwers, die hun instrumenten steeds presenteerden als orkestimitaties, bouwde Frei orgels die uitgingen van het barokke Duitse kermisorgel. Hij paste orgelregisters toe die in de praktijk op straat beter voldeden. Vooral bij de liefhebbers uit de jaren '20 en '30 werden deze orgels zeer populair. Verschillende Amsterdamse en Rotterdamse verhuurders van straatdraaiorgels lieten tussen 1920 en 1940 bij Frei hun oude Franse en Belgische orgels verbouwen. Niet alleen drukte Carl Frei zijn stempel op de ontwikkeling van de draaiorgelbouw, hij had ook invloed op het componeren, arrangeren en noteren van de muziekboeken. Zijn arrangementen klonken voller en rijker dan men tot 1920 gewend was. Vaak bleef de muziek van de Franse en Belgische orgels beperkt tot een eenvoudige melodie tegen een achtergrond van bassen en begeleiding, met hier en daar een versiering. Frei, die een geschoold en talentvol musicus was, wist door het juiste gebruik van tegenmelodie en muzikale contrasten een groot effect te bereiken. Tussen 1920 en 1940 maakte hij vele honderden arrangementen van in die tijd bekende (Duitse) schlagers, ouvertures en operetteselecties. Daarnaast schreef hij bijna tweehonderd composities, voornamelijk marsen, walsen en serenades, waarin hij de mogelijkheden van het nieuwe type draaiorgel ten volle benutte. De orgels en muziekboeken van Carl Frei vormden zo het hoogtepunt maar tevens het eindpunt in de ontwikkeling van het Nederlandse pierement. 301

Afb. 6. Klein straatorgel, jaren '20. Crisis en oorlogsjaren Na 1930 trad een kentering in. Een belangrijke oorzaak was de snelle verbreiding van radio en grammofoon. Het was nu immers niet meer het straatorgel dat het eerst de nieuwe schlagers en tophits in de volksbuurten ten gehore bracht. De mensen hadden de melodieën vaak al geruime tijd uit hun luidsprekers horen klinken voordat het orgel deze op het repertoire had. De belangstelling voor de orgels daalde en slechts de echte liefhebbers bleven het instrument trouw. Daarbij sloeg de crisis hard toe. Veel orgelfabrieken moesten hun deuren sluiten. Alleen uit België werden nog enkele nieuwe orgels geïmporteerd. Belangrijke orgelverhuurders uit de jaren '20 moesten uit geldgebrek het ene orgel na het andere verkopen. Door de grote werkloosheid liepen de inkomsten op straat sterk terug. Veel oude bekende orgelexploitanten legden het bijltje erbij neer. Een populair lied in die dagen was Das ist die Liebe der Matrosen, waar het publiek al spoedig van maakte: 'Dat is het lied der werkelozen, neem je vrouw en kinderen mee, naar het crisiscomité'. Juist in deze crisisjaren werd de Bredase orgelfabriek van Carl Frei steeds belangrijker voor Nederland. Frei kon door zijn vakmanschap met weinig middelen een goed spelend orgel leveren, waarbij hij vaak gebruik kon maken van onderdelen van 'afgedankte' instrumenten uit Belgische danszalen. Flij bouwde en verbouwde straatorgels, met name voor de orgelverhuurbedrijven in Amsterdam en Rotterdam. Tussen deze steden bestond op het gebied van draaiorgels een gezonde concurrentie. Men probeerde elkaar te overtroeven door als eerste een nieuw type Frei-orgel op straat te brengen. In de jaren '30 kwam zo een hele serie instrumenten op straat, die bij de nog resterende verhuurders en de liefhebbers zeer in de smaak vielen. M)2

In Amsterdam ging het na 1935 bergafwaarts met de orgelcultuur. Dit lag niet aan de kwaliteit van de orgels en de belangstelling ervoor, maar aan de gemeentelijke overheid. Amsterdam moest een wereldstad worden en men vond het straatorgel uit de tijd. De gemeente besloot een 'uitstervingsbeleid' te voeren. Nieuwe vergunningen werden niet meer uitgegeven, waardoor het aantal pierementen in de hoofdstad terugliep van dertig in 1935 tot vijftien in 1940. In 1937 werd zelfs de gehele binnenstad voor draaiorgels verboden. De bloeitijd van het pierement was voor Amsterdam voorbij. Een bekend lied uit deze tijd, Als van d'amslerdamse grachten het pierement verdwijnt, herinnert hier nog aan. Toen in 1940 de oorlog uitbrak liet de bezetter de draaiorgels aanvankelijk ongemoeid. De Duitsers luisterden er niet eens naar. Er werd in die dagen ook wel Engelse en Amerikaanse muziek gedraaid, een enkel orgel speelde het Grebbelied of Wien Neerlands bloed, maar tot verdere provocatie is het voor zover bekend nooit gekomen. 6 Toen het regime in 1942 strenger werd, moest ook het draaiorgel het ontgelden: op 11 september van dat jaar verboden de Duitsers alle muziek op straat. Men vond dat mensen nuttig werk moesten doen en het spelen met een orgel werd als bedelarij beschouwd. Voor een aantal orgelverhuurders was het speelverbod aanleiding om al hun orgels te verkopen. Draaiorgelvrienden Na de bevrijding bleek dat de meeste draaiorgels de oorlog hadden overleefd. Maar de glorietijd was definitief voorbij. Van de grote Belgische orgelfabrieken waren er slechts twee over, maar deze bouwden alleen nog moderne instrumenten voor gebruik in cafés. Carl Frei had Breda moeten verlaten toen het zuiden van Nederland in het najaar van 1944 werd bevrijd. Hoewel Frei geen oorlogshandelingen had gepleegd, was hij nu eenmaal uit Duitsland afkomstig en dus persona non grata. De gehele inventaris van de orgelfabriek werd door de bevrijders vernield, waarbij een schat aan instrumenten, onderdelen en arrangementen verloren ging. Van alle vooroorlogse orgelverhuurders bleven na 1945 nog slechts enkelen hun bedrijf uitoefenen, onder anderen twee kleinzoons van de grondlegger Leon Warnies, beiden gevestigd in Amsterdam. Maar veel animo was er niet meer. Slechts weinigen hadden nog zin om met een geldbakje langs de huizen te gaan. Er was voldoende ander werk, beter betaald en met goede sociale voorzieningen. De weinige orgelexploitanten die hun oude beroep weer oppakten, kregen te maken met van jaar tot jaar moeilijker wordende omstandigheden: toename van het autoverkeer, het ontstaan van nieuwbouwwijken waar overdag niemand meer thuis was en afnemende inkomsten. De straatexploitatie liep sterk terug in deze periode en veel orgels stonden ongebruikt bij de verhuurders. Wel kreeg men in het buitenland belangstelling voor de draaiorgels, in die zin dat men graag 'een echt stukje Holland' wilde importeren. Op die manier verdwenen vele historische instrumenten uit Nederland, vaak om in verre landen door gebrek aan onderhoud ten onder te gaan. Het draaiorgel was na de oorlog nostalgie geworden en de overgebleven groep liefhebbers besloot actie te ondernemen. Om de dreigende ondergang van de draaiorgelcultuur tegen te gaan en de nog resterende orgels in Nederland te behouden, richtten zij in 1954 de Kring van 6 Het Grebbelied, op een Duitse melodie met Hollandse tekst van Jacqucs van Tol, ging over de strijd op de Grebbeberg in 1940. Het werd al snel door de Duitsers verboden. :;(>:,

Afb. 7. Straatorgel op de Leidsestraat in Amsterdam tijdens het geboortefeest van prinses Juliana, 1909. Draaiorgelvrienden (KDV) op. Een centrale plaats binnen deze vereniging werd ingenomen door de voorzitter mr. Romke de Waard. Hij maakte met het houden van lezingen en het schrijven van artikelen veel propaganda voor het draaiorgel. Tevens arrangeerde hij in de jaren '50 en '60, toen er bijna geen beroepsnoteurs waren, veel goede muziekboeken voor de orgels. Overigens deden ook andere (bestuurs-) leden het nodige voor de herwaardering van het instrument. Door de inspanningen van de KDV en een groeiend aantal liefhebbers verdween het draaiorgel niet uit het stadsbeeld. Reeds in de jaren '50 organiseerde men tientallen concoursen en manifestaties om het orgel weer onder de aandacht van het grote publiek te brengen. Door middel van het kwartaalblad Het pierement werden de leden van de KDV op de hoogte gehouden van wat er in de orgelwereld gebeurde. In onbruik geraakte dans- en kermisorgels werden ondergebracht in stichtingen, om zo een nieuw leven als concertorgel te beginnen. Dankzij de samenwerking van de KDV en de Stichting Stadsontspanning Utrecht werd in 1956 de tentoonstelling Van speeldoos tot pierement georganiseerd. Hieruit kwam in 1958 het gelijknamige Utrechtse museum voort. 7 In de jaren '60 kregen de mensen meer vrije tijd en ontstond een nieuw type orgeldraaier. Naast de beroepsexploitanten kwamen er hobbyisten, die op hun vrije dag met een orgel de straat op gingen. Juist in de kleinere plaatsen, waar vroeger geen orgel speelde omdat er voor een beroepsdraaier niet voldoende geld viel te verdienen, kwamen nu 's zaterdags orgels op straat. Het weinige geld dat zo werd opgehaald was voor de hobbydraaier toereikend om de kosten van stalling, onderhoud en nieuwe muziekboeken te dekken. Deze nieuwe vorm van 7 De oorspronkelijke naam van het museum is in 1977 gewijzigd in: Van Speelklok tot Pierement. De speelklok was er namelijk eerder dan de speeldoos. :«) ï

Afb. 8. 'Een typisch Amsterdamsen straattooneeltje: muziek in de Jordaan', vóór het Amsterdamse verbod op dansen bij het draaiorgel in 1916. exploitatie bracht de interesse voor het draaiorgel terug. De liefhebbers wilden meer weten over de historie van het draaiorgel en hoe het technisch in elkaar zat. Er kwamen jonge noteurs van draaiorgelboeken, die aan de behoefte aan nieuwe muziek konden voldoen. Nieuwe orgels De ontwikkelingen van de jaren '50 en '60 hebben zich na 1970 voortgezet. Anno 1997 spelen in Nederland nog zo'n 150 draaiorgels op straat. De orgelman komt echter niet meer langs de huizen zoals vroeger. Hij staat op strategische plaatsen in dorp of stad, zoals een markt of een winkelcentrum. Daar, bij het winkelende publiek, krijgt hij zijn bakje het snelste vol. Ook zijn orgels te vinden bij feesten jubilea, openingen en congressen, waarvoor de orgelman wordt ingehuurd. Deze activiteiten zijn noodzakelijk, omdat de inkomsten uit het bakje op straat vaak ontoereikend zijn om er iets aan over te houden. De exploitatie van een draaiorgel is er door het toegenomen verkeer en strengere regelgeving van de gemeentelijke overheden niet gemakkelijker op geworden. Ook ondervindt de orgelman concurrentie van muziekgroepjes en geluidsinstallaties bij winkels. De mensen op straat beoordelen het draaiorgel verschillend: voor sommigen hoort het orgel erbij, anderen geven er niet om en winkeliers vinden het draaiorgel met zijn harde muziek soms storend. Men is altijd afhankelijk van het weer; regen en wind zijn de ergste vijanden van de orgelman. Hij kan wel doorgaan met spelen, met zijn orgel half afgedekt met een zeil, maar er zijn dan weinig mensen op straat die iets willen geven. Bij mooi weer daarentegen kan men het draaiorgel in volle glorie aantreffen en ziet men de beelden en de fraai geschilderde kap bovenop het instrument. In de loop der jaren zijn vele originele straatorgels aan het buitenland verkocht. De Kring van Draaiorgelvrienden heeft altijd benadrukt dat het draaiorgel niet alleen 'gezellige folklore' was, maar ook een in historisch en cultureel opzicht belangrijk verschijnsel dat bescherming door de overheid verdiende. In 1984 nam de regering de Wet tot behoud van cultuurbezit aan, met als doel 'te voorzien in maatregelen teneinde te kunnen voorkomen dat voorwerpen van bijzondere cultuur-historische of wetenschappelijke betekenis teloor gaan :ÏO5

Afb. 9. Straatorgel gebouwd door de Gebr. De Cap, Rotterdam circa 1925. voor het Nederlands cultuurbezit'. 8 In 1992 werd na intensief overleg tussen de KDV en het toenmalige ministerie van WVC een vijftal bijzondere straatorgels, waaronder de Arabier, tot beschermd Nederlands cultuurbezit verklaard. Deze orgels zijn hiermee beschermd tegen export of verbouwing. Van de historische orgels uit de jaren 1900-1940 zijn er nog enkele tientallen op straat te vinden. Vrijwel altijd zijn zij ingrijpend verbouwd, hoewel men de laatste jaren probeert de instrumenten zo veel mogelijk in originele staat terug te brengen. In het museum Van Speelklok tot Pierement te Utrecht zijn nog enkele orgels te vinden die - na grondige restauratie - klinken zoals ze vroeger ontworpen zijn. Veel van de tegenwoordige straatorgels zijn na de oorlog gebouwd. Vanaf 1970 neemt de vraag naar nieuwe orgels zo toe, dat enkele bouwers er een broodwinning in zien. Het zijn meestal eenmansbedrijven, soms met een of twee man personeel. Vrijwel altijd nemen zij het door Carl Frei ontworpen concept als voorbeeld. Niet alleen bouwt men voor de eigen markt, maar ook ten behoeve van de export naar landen als de Verenigde Staten, Japan en Australië. Wie de verschillende typen straatorgels wil vergelijken, kan terecht op de evenementen die de Kring van Draaiorgelvrienden in diverse plaatsen in Nederland organiseert. In de jaren '50 en '60 waren dit nog echte concoursen, waarbij een jury de aanwezige orgels beoordeelde op muziek en uiterlijk en daarvoor punten gaf. Vanaf 1970 is er meer sprake van orgelmanifestaties, waarbij een aantal orgels op verschillende plaatsen in het stadscentrum of een park concerteert en het publiek op zijn gemak kan luisteren. Meestal wordt zo'n manifestatie op verzoek van een gemeente gehouden. Uitzondering is de landelijke contactdag in het 8 Bijleveld, 'Waar is de orgelman', 87. :;<)<;

Afb. 10. Concours georganiseerd door de Kring van Draaiorgelvrienden, eind jaren '50. Openluchtmuseum te Arnhem, die jaarlijks op een zondag in mei plaatsvindt op initiatief van de KDV. Veertien tot achttien toporgels uit binnen- en buitenland trekken op zo'n dag vaak meer dan vijfduizend bezoekers. Het systeem van huren en verhuren, waarmee in Nederland alles is begonnen, is in de jaren '80 steeds meer in onbruik geraakt. Veel orgelexploitanten zijn eigenaar van het instrument. Onder het motto 'kopen is goedkoper dan huren' schaft men zich liever een eigen orgel aan, al dan niet via een lening bij de bank, dan wekelijks een flinke huurprijs te moeten betalen. Het lijkt of hiermee de situatie van vóór 1875 is teruggekeerd, zij het dat de tegenwoordige orgelbezitters wel goed voor hun instrument zorgen. De meeste exploitanten zijn immers liefhebbers, die met hun instrument zo goed mogelijk voor de dag proberen te komen. De nog bestaande orgelverhuurders leggen zich thans toe op onderhoud, restauratie en nieuwbouw. Ook is de vroegere tendens naar steeds grotere orgels doorbroken. Door de problemen met volle winkelstraten en winkeliers die klagen over geluidsoverlast, zijn kleinere en zachter klinkende instrumenten tegenwoordig meer in de mode. Sommige exploitanten houden het grote orgel, waarmee ze vroeger op pad gingen, voor eigen liefhebberij en nemen er een kleiner instrument bij om mee te musiceren in het winkelcentrum. Er worden nog wel 'kastelen' van orgels gebouwd, maar deze dienen voornamelijk om ermee te kunnen pronken op orgelmanifestaties. Het straatorgel is in de loop der jaren gemoderniseerd. Vanaf de jaren '60 is het motortje aan het draaiwiel een bekend verschijnsel geworden, hoewel dit door het publiek niet altijd :;o7

werd gewaardeerd. Het motortje was echter een bittere noodzaak, want er waren geen mensen meer te vinden die de hele dag voor een schamel loon aan een zwaar orgel wilden draaien. Slechts een handvol hobbyisten draait nog met de hand. Een meer recente ontwikkeling is het orgel dat niet meer speelt met de bekende kartonnen orgelboeken, maar computergestuurd via diskettes. Voor de ten gehore gebrachte muziek maakt het geen verschil, maar velen vinden deze techniek niet passen bij het traditionele en nostalgische instrument. Het draaiorgel bestaat nog steeds, al is de functie van het instrument in de loop der jaren veranderd. Gerdy Bijleveld toont aan hoe het straatorgel een proces van folklorisering heeft doorgemaakt: Het dreigde te verdwijnen in de jaren zestig; tegen de verwachting in bleef het bestaan en nam de exploitatie toe, vooral dankzij de activiteiten van liefhebbers, verenigd in de KDV. De presentatie, die al een hoge aantrekkelijkheid had, werd nog verbeterd door goed onderhoud van de orgels en goed gedrag van de draaiers. (..) Van orkest-en-radio voor het 'gewone volk' is het straatorgel geworden tot toeristische attractie, tot symbool van Amsterdam en Nederland, en in een aantal gevallen zelfs beschermd cultuurbezit. 9 De geschiedenis van het straatdraaiorgel laat een geleidelijke geografische verschuiving zien van Italië (de eerste straatzangers met orgel) via Duitsland (de eerste cilinderorgels), Frankrijk (beginperiode van de boekorgels) en België (hoogtepunt van de boekorgelindustrie) naar Nederland. Aanvankelijk is het Nederlandse straatorgel een spin-offvan de internationale dans- en kermisorgelindustrie, maar met de orgels van Carl Frei krijgt het Nederlandse pierement een eigen gezicht. Vanaf 1945 is het straatorgelvak geheel in Nederland geconcentreerd. Het draaiorgel heeft zijn oorspronkelijke functie als promotor van nieuwe muziek eigenlijk al in de jaren '20 verloren. In de jaren '30 en vooral na 1945 wordt het instrument in stand gehouden door een relatief kleine groep liefhebbers. Het gaat dan meer om het bewaren van een traditie. Voor het gemiddelde publiek hoort het pierement bij Nederland als de doedelzak bij Schotland en de balalaika bij Rusland. Liefhebbers waarderen het instrument vooral om de muziek, de techniek, de historie of de sociaal-culturele aspecten. 9 Bijleveld, 'Waar is de orgelman', 90. :;o,s