Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB02-138 3 juli 2002 9.30 uur Verdere daling langdurige minima In 2000 hadden 229 duizend huishoudens al ten minste vier jaar achtereen een inkomen onder of rond het sociale minimum. Dit komt neer op 3,5 procent van alle huishoudens. Net als in de jaren daarvoor daalde het aandeel langdurige minima in 2000 in geringe mate. Langdurige minima komen relatief veel voor onder eenoudergezinnen en alleenstaande vrouwen van 65 jaar en ouder. Daarnaast wonen dergelijke huishoudens verhoudingsgewijs vaker in de drie grootste steden van Nederland. Dit blijkt uit gegevens van CBSonderzoek naar het inkomen van huishoudens en personen. Aandeel langdurige minima gedaald Van de 6,5 miljoen huishoudens in 2000 had 3,5 procent al ten minste vier jaar achtereen een inkomen onder of rond het sociale minimum. Het aandeel langdurige minima vertoonde in de voorafgaande jaren steeds een geringe daling. Dit was ook in 2000 het geval. In 1995 behoorde nog 4,1 procent van alle huishoudens tot de langdurige minima. In 2000 waren er 229 duizend huishoudens met langdurig een inkomen onder of rond het bijstandsniveau. Deze bestonden gemiddeld uit 1,6 personen. In totaal waren er in deze huishoudens dus 368 duizend mensen die langdurig van een minimuminkomen moesten rondkomen. Hiertoe behoorden 86 duizend minderjarige kinderen. www.cbs.nl Het CBS is een dienst van het Ministerie van Economische Zaken Ruim 1,1 miljoen mensen onder of rond minimum Naast de langdurige minima zijn er ook de huishoudens die korter dan vier jaar achtereen van een minimuminkomen afhankelijk zijn. In 2000 moesten in totaal 610 duizend huishoudens rondkomen van een minimuminkomen. Hierdoor waren ruim 1,1 miljoen mensen afhankelijk van een inkomen onder of rond het bijstandsniveau. Het aantal huishoudens met een minimuminkomen was in 2000 lager dan in het jaar ervoor. Het aandeel minima daalde van 9,7 procent tot 9,3 procent. Door de voortdurende toename van het totaal aantal huishoudens, is het percentage minima nu lager dan in het begin van de jaren negentig. Zo bedroeg dit percentage in 1991 nog 10,8. Ongunstige inkomenspositie eenoudergezinnen Minimuminkomens komen verhoudingsgewijs zeer veel voor bij Overige informatie kunt u verkrijgen bij de persdienst van het CBS. Tel. (070) 337 58 16 Fax (070) 337 59 71 E-mail: persdienst@cbs.nl CBS Persbericht PB02-138 pagina 1 van 6
eenoudergezinnen. In 2000 had bijna 40 procent van de eenoudergezinnen een dergelijk laag inkomen. Dit aandeel is ruim vier keer zo hoog als gemiddeld. Eenoudergezinnen behoren ook vaak tot de langdurige minima. Van alle eenoudergezinnen had 12 procent in 2000 al minstens vier jaar lang een minimuminkomen. Naast eenoudergezinnen maken ook alleenstaande vrouwen van 65 jaar en ouder relatief vaak deel uit van de langdurige minima. Aandeel langdurige minima in Rotterdam het hoogst Het percentage huishoudens met langdurig een minimuminkomen lag in 2000 in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag veel hoger dan in de rest van Nederland. Van deze grote steden had Rotterdam het hoogste percentage langdurige minima. Ruim 9 procent van de huishoudens in deze stad behoorde tot deze groep. Dit aandeel ligt anderhalve keer zo hoog als in Amsterdam en Den Haag. Technische toelichting De gegevens zijn afkomstig uit het Inkomenspanelonderzoek (IPO). Dit onderzoek levert informatie over het inkomen van huishoudens en personen. De resultaten zijn gebaseerd op een steekproef van 75 duizend huishoudens. De cijfers over 2000 in dit persbericht zijn voorlopig. Het IPO ontleent zijn gegevens voornamelijk aan de administratie van de Belastingdienst, de studiefinanciering en de huursubsidie. In dit persbericht staan huishoudens aan de onderkant van de inkomensverdeling centraal. Voor de afbakening van huishoudens met de laagste inkomens zijn twee typen inkomensgrenzen gehanteerd. De eerste grens is gelijkgesteld aan 105 procent van het voor het betreffende huishouden van toepassing zijnde sociale minimum (bijstandsuitkering dan wel AOW-pensioen). Met behulp van deze grens kan worden vastgesteld hoeveel inkomens zich onder of rond het sociale minimum bevinden. Omdat de koopkracht van het sociale minimum zich van jaar tot jaar wijzigt, is ook een tweede inkomensgrens gehanteerd. Deze vertegenwoordigt voor alle onderzoeksjaren een gelijke koopkracht. Het niveau van deze lageinkomensgrens is gelijkgesteld aan de koopkracht van het sociale minimum van 1979, het hoogste niveau in de periode 1977-2000. In 2000 waren er 800 duizend huishoudens met een koopkracht beneden het sociale minimum van het jaar 1979. Hiervan moesten 350 duizend huishoudens al minstens vier jaar lang van een dergelijk laag inkomen rondkomen. In de Armoedemonitor, die het Centraal Bureau voor de Statistiek in samenwerking met het Sociaal en Cultureel Planbureau publiceert, worden beide inkomensgrenzen gehanteerd voor het beschrijven en kwantificeren van armoede. De gegevens in dit persbericht hebben betrekking op huishoudens waarvan het hoofd (of de partner daarvan) gedurende het gehele jaar inkomen had. Studentenhuishoudens en de bevolking in instellingen, inrichtingen en tehuizen zijn buiten beschouwing gelaten. Noot voor de redactie In de Sociaal-economische maandstatistiek van juli verschijnt een artikel over huishoudens met een laag inkomen. Hierin wordt nader ingegaan op de ontwikkeling en achtergrondkenmerken van deze huishoudens. CBS Persbericht PB02-138 pagina 2 van 6
Tabel 1 Huishoudens met een inkomen onder of rond het sociale minimum 1) ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Huis- w.o. met inkomen onder of rond het sociale minimum houdens, --------------------------------------------------------------------------------- totaal 2) totaal w.o. langdurig 3) ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- x 1 000 x 1 000 % x 1 000 % 1990 5 712 606 10,6.. 1991 5 809 625 10,8.. 1992 5 886 632 10,7 236 4,0 1993 5 964 634 10,6 246 4,1 1994 6 034 639 10,6 248 4,1 1995 6 134 633 10,3 251 4,1 1996 6 209 649 10,5 240 3,9 1997 6 331 644 10,2 244 3,9 1998 6 414 632 9,8 243 3,8 1999 6 453 627 9,7 235 3,6 2000 (voorlopig) 6 527 610 9,3 229 3,5 ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 1) Inkomen tot maximaal vijf procent boven het sociale minimum (van het betreffende jaar). 2) Huishoudens waarvan het hoofd (of partner van het hoofd) het gehele jaar inkomen heeft en geen studiefinanciering ontvangt. 3) Huishoudens met ook in de drie voorafgaande jaren een inkomen onder of rond het sociale minimum. CBS Persbericht PB02-138 pagina 3 van 6
Tabel 2 Huishoudens met een inkomen onder of rond het sociale minimum 1), 2000 (voorlopig cijfer) -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Huis- w.o. met inkomen onder of rond het sociale minimum houdens, ------------------------------------------------------------------------ totaal 2) totaal w.o. langdurig 3) -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Sociaal-economische categorie x 1 000 x 1 000 % x 1 000 % Actief 4 104 160 3,9 18 0,4 Niet-actief 2 396 442 18,4 210 8,8 w.o. ontvanger van bijstands- en 353 212 60,1 92 26,0 werkloosheidsuitkering arbeidsongeschikte 283 51 18,0 18 6,4 pensioenontvanger 1 704 166 9,7 99 5,8 Totaal 4) 6 527 610 9,3 229 3,5 Samenstelling van het huishouden Alleenstaande man, tot 65 jaar 783 101 12,9 30 3,9 Alleenstaande vrouw, tot 65 jaar 562 98 17,4 39 6,9 Alleenstaande man, 65 jaar en ouder 168 19 11,4 9 5,2 Alleenstaande vrouw, 65 jaar en ouder 587 103 17,6 71 12,1 Eenoudergezin met minderjarige kindere 278 109 39,2 34 12,1 (Echt)paar met minderjarige kinderen 1 546 66 4,3 12 0,8 (Echt)paar zonder minderjarige kinderen 1 763 71 4,0 16 0,9 met hoofd jonger dan 65 jaar (Echt)paar zonder minderjarige kinderen 669 35 5,3 17 2,6 met hoofd van 65 jaar en ouder Overig huishouden 170 8 4,9 1 0,6 Totaal 6 527 610 9,3 229 3,5 Grote gemeenten Vier grote steden 949 151 15,9 65 6,8 w.v. Amsterdam 358 57 15,9 23 6,4 Rotterdam 274 53 19,1 26 9,3 Den Haag 202 30 15,0 13 6,2 Utrecht 115 11 10,0 4 3,1 Overige gemeenten 5 578 459 8,2 165 3,0 Totaal 6 527 610 9,3 229 3,5 -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 1) Inkomen tot maximaal vijf procent boven het sociale minimum. 2) Huishoudens waarvan het hoofd (of partner van het hoofd) het gehele jaar inkomen heeft en geen studiefinanciering ontvangt. 3) Huishoudens met ook in de drie voorafgaande jaren een inkomen onder of rond het sociale minimum. 4) Inclusief sociaal-economische categorie onbekend. CBS Persbericht PB02-138 pagina 4 van 6
Tabel 3 Huishoudens met een laag inkomen 1) ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Huis- waaronder met laag inkomen houdens, ------------------------------------------------------------------------------- totaal 2) totaal w.o. langdurig 3) ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- x 1 000 x 1 000 % x 1 000 % 1977 4 537 555 12,2.. 1981 4 782 639 13,0.. 1985 5 229 1 138 21,7.. 1989 5 601 925 16,5 1990 5 712 857 15,0.. 1991 5 809 882 15,2.. 1992 5 886 884 15,0 389 6,6 1993 5 964 913 15,3 397 6,7 1994 6 034 970 16,1 411 6,8 1995 6 134 953 15,5 421 6,9 1996 6 209 970 15,6 429 6,9 1997 6 331 953 15,1 435 6,9 1998 6 414 861 13,4 391 6,1 1999 6 453 835 12,9 370 5,7 2000 (voorlopig) 6 527 801 12,3 350 5,4 ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 1) Koopkracht onder het bijstandsniveau in 1979. 2) Huishoudens waarvan het hoofd (of partner van het hoofd) het gehele jaar inkomen heeft en geen studiefinanciering ontvangt. 3) Huishoudens met ook in de drie voorafgaande jaren een laag inkomen. CBS Persbericht PB02-138 pagina 5 van 6
Tabel 4 Besteedbaar inkomen van bijstandsontvangers 1) ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Alleenstaande Paar zonder kind(eren) Eenoudergezin 2) ----------------------------------- ----------------------------------- ----------------------------------- lopende prijzen lopende prijzen lopende prijzen prijzen van 1990 prijzen van 1990 prijzen van 1990 ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 1 000 euro 1977 4,6 6,9 6,6 9,7 6,2 9,2 1978 5,0 7,2 7,1 10,0 6,7 9,6 1979 5,2 7,2 7,4 10,1 7,1 9,7 1980 5,5 7,1 7,8 10,0 7,5 9,6 1981 5,7 7,0 8,2 9,8 7,9 9,4 1982 6,0 6,8 8,5 9,6 8,2 9,2 1983 6,0 6,6 8,6 9,4 8,3 9,0 1984 6,0 6,4 8,6 9,1 8,4 8,8 1985 6,1 6,4 8,7 9,0 8,5 8,8 1986 6,1 6,3 8,7 9,0 8,5 8,8 1987 6,1 6,3 8,7 9,0 8,4 8,8 1988 6,0 6,3 8,6 8,9 8,3 8,6 1989 6,1 6,3 8,7 8,9 8,5 8,7 1990 6,4 6,4 9,1 9,1 8,8 8,8 1991 6,5 6,3 9,3 9,0 9,1 8,8 1992 6,8 6,3 9,6 9,0 9,4 8,9 1993 6,9 6,3 9,8 9,0 9,6 8,8 1994 7,0 6,1 9,9 8,8 9,7 8,7 1995 7,1 6,1 10,1 8,8 9,9 8,7 1996 7,3 6,1 10,3 8,8 10,1 8,7 1997 7,4 6,1 10,5 8,9 10,3 8,7 1998 7,7 6,2 10,9 9,0 10,6 8,8 1999 7,9 6,2 11,2 9,0 10,9 8,8 2000 8,1 6,3 11,5 9,1 11,3 8,9 ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 1) Besteedbaar inkomen van 23-64 jarigen die uitsluitend van bijstand afhankelijk zijn. In deze bedragen zijn huursubsidie, incidentele bijstand en het koopkrachteffect als gevolg van (gedeeltelijke) kwijtschelding van lokale lasten dus niet verdisconteerd. 2) Inclusief kinderbijslag voor één kind in de leeftijd van 6 tot 12 jaar; in 2000 betrof dit een bedrag van 776 euro. CBS Persbericht PB02-138 pagina 6 van 6