De aansprekers
Maarten t Hart De aansprekers Roman groteletter Uitgeverij De Arbeiderspers Amsterdam Antwerpen
Copyright 1979 Maarten t Hart Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en /of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, with out written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. Oorspronkelijke omslag: Barbara van Dongen Torman Omslagontwerp grote letter editie: Kelvin Covalo isbn 978 90 295 7949 0 / nur 301 www.arbeiderspers.nl
Soms kun je eenzaam wandelen op straat en naar de lucht zien en de stille daken, het lijkt of je de wolken aan kunt raken en even is het of je echt bestaat en of er nooit een ogenblik zal komen waarop je stiller zijn zult dan in slaap. Maar vogels strijken op de daken neer en om de hoek verschijnt een oude man.
De havenkade Tijdens de feestdagen in december begon ik plotseling te dromen van schepen die geluidloos weken van de kade voordat ik aan boord had kunnen gaan. Als ik wakker werd, wist ik dat er iets met mij aan de hand was maar ik kon niet vaststellen wat. Elke avond werd ik kort na acht uur onrustig en dreven die schepen mij de straat op, waarover ik dan minstens een uur lang rondzwierf. Dat zwerven bracht noch klaarheid over wat mij bezighield, noch enig idee over wat eraan schortte. Ik had het absurde gevoel dat ik er alleen maar achter zou kunnen komen als ik, met de geur van meel en teerolie in mijn neusgaten, weer over een havenkade zou wandelen. Eén dag na de jaarwisseling begaf ik mij naar mijn moeder om haar een voorspoedig nieuwjaar te wensen. Ik arriveerde aan het eind van de middag, ik at bij haar en verbaasde mij over het knagende geluksgevoel. Niets leek veranderd, dat maakte mij gelukkig, de klok tikte met dezelfde nadrukkelijkheid als vroeger en ieder ogenblik kon de deur opengaan om toegang te verschaffen aan mijn vader. Als hij zou binnentreden, zou hij zeggen: Overmits wij in deze toestand leven... Hij had die zin nooit afgemaakt en ik had ook nooit naar het slot gevraagd, niet omdat ik er niet nieuwsgierig naar was maar omdat ik meende dat ik het wel kon voorspellen: overmits wij in deze toestand leven dienen wij ons te schikken in het onvermijdelijke. Het woord leven had hij gebruikt, ik kon er maar niet aan wennen dat hij dood was. Ik wil nog even naar buiten, zei ik na de maaltijd.
Met dit weer? vroeg mijn moeder. Het is droog, zei ik. Ja, maar het is bar koud. Maar ze hield de deur al voor mij open, ze wuifde me zelfs na hoewel ik diezelfde avond nog terug zou komen en ik wandelde moederziel alleen op straat, op zondagavond. Die dag na nieuwjaarsdag werd door velen blijkbaar nog als een feestdag gezien want in allerlei huizen zag ik grote groepen mensen om feestelijk gedekte tafels zitten waarop het kaarslicht door zilver bestek weerkaatst werd. Al nadat ik een drietal van zulke huizen gepasseerd was, voelde ik hoe mijn stemming verbeterde. Als ik 365 huizen zou voorbijgaan waarin zo feest werd gevierd, was er kans op dat ik een heel jaar lang verschoond zou blijven van dromen over zonder mij vertrekkende schepen, zeker als ik boven die huizen de toren van de Groote Kerk kon zien. De torenklok sloeg, toen ik op de Dijk wandelde, met kalme slagen en het kwam mij voor of ik elke afzonderlijke slag kon ruiken. Dat kwam misschien alleen maar omdat ik bij elke slag diep ademhaalde. Hier was de geur van meel en teerolie al aanwezig, op de havenkade zou ik hem zo dadelijk bijna kunnen voelen. Een van de huizen op de dijk was versierd met lampjes langs de raamkozijnen; tussen de lichtjes door keek ik in een kamer waarin alleen een jongen en een meisje te zien waren, hoewel de tafel gedekt was voor velen. Het meisje droeg een rode jurk die tot op haar voeten reikte. Ze stond op afstand van armslengte van de jongen, haar handen rustten op zijn schouders en ze keken op die handen na, alleen maar naar elkaar, beiden zo opgetogen dat ik er haast verdrietig van werd. 7
Het leek of zij, dankzij die rode jurk, langer was dan hij en toch torende hij boven haar uit. Alsof ze uit de hemel was neergedaald, mompelde ik toen ik verder liep en de rillingen gingen mij over de rug omdat ik nog altijd die tedere, warme blikken voor mij zag. Zo moeten ze nu altijd blijven staan, zei ik zacht, misschien dat ze het dan kunnen volhouden om gelukkig te blijven. Zei ik dat omdat ik langs het huis van Thijs Loosjes liep? Daar dacht ik toch helemaal niet aan; ik werd me er pas van bewust dat ik bezig was zijn huis te passeren toen hij in de deuropening ervan verscheen en mij dadelijk herkende. Feliciteer me, zei hij. Vandaag is het vijftig jaar geleden dat ik haar de ring aan haar vinger schoof. Ik ben op weg naar haar toe. Groot feest vanavond, dat begrijp je, met z n tweeën. Ik schudde hem de hand, vroeg: Waarom met z n tweeën? Komt er geen familie? Allemaal dood, we zijn de enigen nog van onze familie omdat... Ja, ja, viel ik hem in de rede, ik begrijp het, want ik wilde niet horen wat hij van plan was te gaan zeggen en ik liep verder terwijl hij de deur van zijn huisje sloot. Ik verhaastte mijn pas. Wat reeds de gehele dag gedreigd had, gebeurde, merkwaardig genoeg, toen ik de Haven bereikte. Het begon zacht te regenen. Maar ik liep rustig voort, mij niet bewust van enig gevaar. Ik begaf mij naar het midden van de havenkade, die, omdat het water bij vloed een enkele keer de kade opkroop, enigszins hellend was aangelegd zodat het water vanzelf terugliep als de maan elders vloed veroorzaakte. 8