0-meting. Onderzoek in opdracht van het Vlaams Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media

Vergelijkbare documenten
Evaluatie van de. De perceptie van de topsporters. in Vlaanderen

Onderzoek naar het topsportklimaat in Vlaanderen

Continu beleidsondersteunend onderzoek

VVG. GolfVlaanderen.be. slagkrachtig & doelgericht. VVG Junior Golf. Topsportschool

Topsporttakkenlijst

Vlaamse Taekwondo Bond v.z.w. H. Van Veldekesingel 150/73 B-3500 Hasselt [M] +32 (0) [F] +32 (0)

Topsportactieplan 2016 Hfdst. 8 Begeleiding en ondersteuning van de topsportfederaties

1. Analyse van snelheid en paskarakteristieken bij Vlaamse elitesprinters in verschillende leeftijdscategorieën 21

Vlaamse Taekwondo Bond v.z.w. H. Van Veldekesingel 150/73 B-3500 Hasselt [M] +32 (0) [F] +32 (0)

Waarom is Nederland succesvol in topsport en Vlaanderen niet?

TRENDS IN HET VLAAMS TOPSPORTKLIMAAT EVALUATIE VOLGENS TOPSPORTERS, TRAINERS EN TOPSPORTCOÖRDINATOREN: 2-METING ( )

Topsporter bij Defensie

RAPPORTERING TOPSPORTFEDERATIES

Tekst aangenomen door de plenaire vergadering. van het ontwerp van decreet

Ronde Tafel Vlaamse sportfederaties Verslagen thematafels

Onze prioriteiten voor een sterker (sportend) Vlaanderen

Topsport & studeren....aan de UGent te combineren. Jolien D Hoore

STATUS QUESTIONIS VLAAMS SPORTBELEID ANNO 2010 :

Ulla Werbrouck Lode Vereeck Bart Caron Filip Watteeuw Boudewijn Bouckaert Elisabeth Meuleman

5/18/2011. Inhoud. Nationale sportfederaties. Bepalen van prestatiebepalende beleidsfactoren op sporttakspecifiek niveau, met atletiek als case study

Actieplan voorbereiding Vlaamse topsporters op de Olympische Spelen Persconferentie woensdag 21 april 2004 Hotel Errera Brussel

4-meting Topsportklimaat Factsheet Investeringen, prestaties & waardering

4-meting Topsportklimaat Factsheet Methode

betreffende de Vlaamse topsportscholen, specifiek wat de topsportopleidingen handbal, judo en atletiek betreft

4-meting Topsportklimaat Factsheet Topsportfase

De opleiding tot topsporter en het waterpolo opleidingscentrum

VVG. GolfVlaanderen.be. slagkrachtig & doelgericht. VVG Junior Golf. Bijlage - Selectiecriteria Golf schooljaar

VVG. GolfVlaanderen.be. slagkrachtig & doelgericht. VVG Junior Golf. Carrièrebegeleiding

Intervisie Thema: evalueren van werking

DECREET BOVENLOKALE SPORTINFRASTRUCTUUR EN TOPSPORTINFRASTRUCTUUR

Selectiecriteria & Selectieprocedures. Vlaamse Volleybalschool. Schooljaar

Studeren en sporten Centrum voor Topsport en Onderwijs Eindhoven

Wat is Topsport Golf?

Het nieuwe topsportconvenant

Stedelijk Lyceum Topsport 22 maart 2019

Voorontwerp van decreet houdende de ondersteuning van bovenlokale sportinfrastructuur en topsportinfrastructuur

Dag van de VTS-medewerker - Workshop 4 12 december 2009

Koersplan. Highschool Eindhoven

Thema 4:Impulssubsidies: Het verbeteren van de kwaliteit van de jeugdsportbegeleider.

AFSTEMMINGSREGELING AZW-CLUBTRAININGEN, EXTERNE en EXTRA TRAININGEN Inhoudsoverzicht

Voorontwerp van decreet houdende de ondersteuning van bovenlokale sportinfrastructuur en topsportinfrastructuur

Visie TZ&PC Proteus TWELLOSE WATERKRACHT ZWEMPLEZIER EN -PRESTATIES VOOR IEDEREEN

Dag van de VTS-medewerker - Workshop 3 12 december 2009

SELECTIECRITERIA TOPSPORTSCHOOL JUDO

Studierichting ASO Topsport

PROVINCIAAL BLAD. Nr Nadere subsidieregels sport Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Verslag Topsportcommissie dd. 25/04/2019

HOOFDSTUK 5 : IMPULSSUBSUDIE

1. Kan de minister een overzicht bezorgen van het aantal uitgereikte diploma s door de Vlaamse Trainersschool, per jaar sinds 2003 tot op heden?

Infoavond Topsportondersteuning. Welkom

JEUGD BELEIDSPLAN Seizoen

Studierichting ASO Topsport

Getty Images. Topsportscholieren zijn soms al op hun achttiende opgebrand. Gella Vandecaveye, ex-topsportcoördinator judo

VVG. GolfVlaanderen.be. slagkrachtig & doelgericht. VVG Junior Golf. Regionale trainingen

Topsportlicentie Handbal - Semiproflicentie

Frits Avis Er bestaat geen raamwerk voor een sportcarrière

Uitgangspunt: Een goed leerklimaat stelt het resultaat niet voorop.

Samenwerking bedrijven en onderwijs in Limburg zit in de lift

Kwalificatielijst Topsporters HG en RUG, studiejaar 2016/2017 (versie maart 2016)

S t u u r g r o e p T o p s p o r t. Actieplan voorbereiding Vlaamse topsporters op O.S (Opdracht Keulen/Somers)

EFFECTEN VAN VERANDERING VAN ONDERWIJSVORM OP SCHOOLSE PRESTATIES & ACADEMISCH ZELFCONCEPT

Subsidiereglement voor sportverenigingen van fysiek actieve sporten en sportieve vrijetijdsbesteding

Informatie Facebook.com/erasmus.sport erasmussport erasmussport #eursport #makeithappen

UZSC 2025 Ambities en hoe we die willen bereiken

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20 en 87;

Stedelijk Lyceum Topsport. 17 maart 2017

Agendapunt 7 Structuur Talentencentra Inleiding School, Academy en University

SYNTHESERAPPORT EVALUATIE WETENSCHAPPELIJKE OLYMPIADES SAMENVATTING

G-sp rt. Sport voor personen met een handicap: gewoon doen!

VISIE, OPLEIDINGSSTRUCTUUR EN SELECTIEPROFIELEN. Visie afdeling wedstrijdzwemmen ZV WESTLAND

ANTWOORD. Vraag nr. 572 van 1 september 2011 van KATHLEEN DECKX

Bijlage 1.1 Evaluatie van werking en resultaten en doelstellingen

Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma

Evaluatie van Open Bedrijvendag

Agnes Elling Topsport kan leiden tot eenzijdige identiteit

Ontwikkelingen in het topsportklimaat in Vlaanderen

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Selectiecriteria & Selectieprocedures. Vlaamse Volleybalschool. Schooljaar

High School Breda Geeft talent een kans. By Graaf Engelbrecht

bloed, zweet en tranen

STEM monitor 2015 SITUERING DOELSTELLINGEN

Subsidiereglement voor ondersteuning van. Wereldkampioenschappen, Europese kampioenschappen en kwalificatietornooien voor EK, WK of Olympische Spelen

ONDERWIJSVORMEN EN WERKLOOSHEID. Dockx J. & De Fraine B.

1. ISF. Het programma-aanbod varieert tweejaarlijks. Meer info kan je terugvinden op de MOEV-website.

Stichting jeugdijshockey Tilburg Trappers

AANVULLEND HOOFDSTUK TER VERKRIJGING VAN DE IMPULSSUBSIDIES. SPORTBELEIDSPLAN WAARSCHOOT Beleidsnota Sport

Topsportactieplan Vlaanderen III ( ) Positief advies door de Stuurgroep Topsport op 23 november 2012

Informatie aan de pers

Met o.a. Evaluatie van de topsportscholen. Tijdschrift voor

Evaluatie van de opzet en de werking van de topsportscholen in Vlaanderen (onderzoeksproject 2000)

Topsportschool zwemmen. 14/03/2014 Koen Van Buggenhout topsportcoördinator VZF

NAAM/ LOGO ORGANISATIE

Subsidiereglement voor ondersteuning van. internationale topsportevenementen

Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen

Er zijn momenteel 19 ambitieuze projecten geselecteerd. Hieronder vindt u meer informatie betreffende het project van de Vlaamse Atletiekliga.

Om de school te helpen bij het voeren van een zorg- en gelijke onderwijskansenbeleid

vergadering C18 zittingsjaar Handelingen Commissievergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media

STEM monitor Juni 2016

Opleidingen Reanimeren en defibrilleren voor sportclubs. Vragenlijst

CRITERIALIJST VOOR SUBSIDIEAANVRAGEN VAN TOPSPORTEVENEMENTEN

Transcriptie:

Algemeen besluit De effectiviteit van de topsportscholen in Vlaanderen: een vergelijking van het loopbaantraject van topsporters al dan niet in een context van een topsportschool 0-meting Onderzoek in opdracht van het Vlaams Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media Veerle De Bosscher, Stephanie De Croock V r i j e U n i v e r s i t e i t B r u s s e l F a c u l t e i t L i c h a m e l i j k e O p v o e d i n g & K i n e s i t h e r a p i e ( L K ) V a k g r o e p S p o r t b e l e i d e n S p o r t m a n a g e m e n t ( S B M A ) P l e i n l a a n 2, 1 0 5 0 B r u s s e l O O 3 2 ( 2 ) 6 2 9. 2 7. 4 5

Algemene conclusie De Vlaamse topsportscholen zijn erop gericht de talenten (tussen 12 en 18 jaar) de kans te bieden zich in hun sport optimaal te ontwikkelen in combinatie met hun studies. Tijdens het schooljaar 2009-2010 gingen de topsportscholen hun 12 e schooljaar in. Het aantal deelnemende sportfederaties is gestegen van 12 in 1998-1999 naar 17 in het huidige schooljaar (2009-2010), gespreid over zes locaties die de erkenning als topsportschool in Vlaanderen hebben. Ook het aantal leerlingen ingeschreven in de topsportschool is sterk geëvolueerd. In 1998 schreven 201 leerlingen/topsporters zich in een topsportschool in. Voor het huidige schooljaar zijn dat er 683. Daarnaast is het aantal uitgereikte statuten geëvolueerd van 399 in 1998-1999 naar 814 voor het schooljaar 2008-2009. Hiermee gingen toegenomen subsidies gepaard, die stegen van 180.000 EURO in 1998 naar 2,25 miljoen EURO in 2009. Het Vlaams topsportbeleid hanteert een gecentraliseerd systeem waarbij elke sporttak voornamelijk één topsportschool heeft (met uitzondering van voetbal en atletiek) en waarbij topsporters worden aangemoedigd om het traject voor talentontwikkeling in de eerste plaats via de topsportschool te doorlopen. Het doel is om zo de talenten kansen te geven om zowel hun academische als sportieve carrière te ontwikkelen, de kwaliteit van de talentontwikkeling te verhogen en de beste talenten samen te brengen onder de coördinatie van de federatie. Momenteel zijn er elf sportfederaties die enkel nog topsportstatuten toekennen onder voorwaarde dat de leerling zich inschrijft in de topsportschool. In deze 12 jaar topsportschool is er ontzettend veel veranderd in de organisatie en aanpak van de topsportscholen in Vlaanderen. Deze worden intern door het beleid immers continu geëvalueerd. Bijgevolg dringt de noodzaak voor een evaluatie zich op, om te achterhalen welk traject de afgestudeerde topsporters ondertussen hebben afgelegd, zowel op sportief- als op studievlak. Het doel van dit onderzoek was de effectiviteit van de topsportscholen na te gaan, vanuit het perspectief van de topsporters. Er werden zowel topsporters bevraagd die sinds 1998 naar een topsportschool zijn geweest, als topsporters die niet gingen maar er wel voor in aanmerking kwamen. Daarbij wordt effectiviteit multidimensioneel benaderd. Dat betekent dat naast prestaties ook de processen die tot deze prestaties kunnen hebben bijgedragen door beide doelgroepen werden geëvalueerd. Topsportprestaties hangen immers af van veel factoren en de resultaten zijn pas op lange termijn merkbaar. De voorliggende studie is een zogenaamde 0-meting van de evaluatie van de topsportschool; met andere woorden, een eerste evaluatie waar toekomstige vorderingen zich kunnen aan spiegelen. Om deze processen bij te sturen, dient een regelmatige evaluatie plaats te hebben, bijvoorbeeld bij elke lichting topsporters die de topsportschool verlaat. Om de effectiviteit van de topsportscholen in kaart te brengen wordt het zogeheten SPLISS model als vertrekbasis genomen dat de prestatiebepalende factoren van topsport in kaart brengt en de effectiviteit van beleid evalueert op drie niveaus: de inputs (middelden) throughputs (processen) en outputs (resultaten) (De Bosscher et al., 2006;2007;2008). Voor de processen focust dit onderzoek zich slechts op één bepaalde fase van de topsportcarrière: de fase waarin topsporters investeren in twee loopbanen: hun sportieve- en hun schoolloopbaan. Dit betekent dat vooral pijler

vier (talentontwikkeling), vijf (atletische carrière), zes (topsportfaciliteiten) en zeven (trainers) aan bod kwamen om de graad van effectiviteit weer te geven. In totaal werden 408 topsporters (64%) bevraagd die sinds het bestaan in 1998 naar een topsportschool zijn geweest en 341 (69%) topsporters die hun topsportcarrière naast de topsportschool hebben doorlopen. Deze komen uit 16 verschillende sporttakken. 61% van de topsporters uit de TSS en 85% naast de TSS is nog momenteel actief als topsporter. Een belangrijke vaststelling binnen het profiel van deze populatie is dat de meerderheid jonger is dan 23 jaar: 77% van de afgestudeerde (top)sporters (n=187) en 60% (n=92) naast de topsportschool. Bovendien zijn de (top)sporters naast de topsportschool significant ouder: een grotere groep (40%, n=62) is tussen de 24 en 28 jaar oud tegenover 23% (n=22) bij de afgestudeerden. Ook is meer dan de helft van de topsporters student. Dit kan twee belangrijke consequenties hebben voor de onderzoeksresultaten. Ten eerste betekent dit dat deze topsporters nog in volle bloei zijn en nog niet op het topniveau van hun sportcarrière zitten. Ten tweede hebben studenten andere specifieke noden en zullen zij hun individuele leefsituatie als topsporter anders beoordelen dan voltijdse topsporters. Daar de resultaten zeer sportspecifiek zijn, krijgt elke sporttak een apart rapport van de belangrijkste zaken die betrekking hebben op hun sporttak. Het is heel moeilijk om voor elke sporttak te veralgemenen. Daarom hebben we bijwijze van overzicht een samenvatting toegevoegd van de resultaten per sporttak. 1. NIVEAU VAN DE TOPSPORTERS (OUTPUTS) 54% van alle atleten die ooit top acht behaalden in Vlaanderen is naar een topsportschool geweest. Op dit vlak draagt de topsportschool bij tot het behalen van sportieve doelstellingen van de overheid. Tegelijk is het potentieel in Vlaanderen zeer schaars: er werden 1.135 potentiële talenten voor dit onderzoek geregistreerd (waarvan er 154 gestopt zijn), sinds 1998. Anno 2008-2009 telt Vlaanderen 30 atleten in de top acht van Europa (3,0%). Bij alle topsporters uit de bevraagde en niet bevraagde populatie werd gekeken naar de geleverde prestaties op een EK, WK of OS. In totaal zijn er in Vlaanderen in 2008-2009 bij de individuele sporten 30 topsporters die als huidig niveau de top acht van Europa halen. Hiervan gingen er 19 (63%) naar een topsportschool: negen gymnasten (inclusief een teammedaille), twee snowboarders, twee zwemmers, twee atleten, twee tennissers, één judoka en één wielrenner. 11 van de top acht atleten van Europa gingen niet naar een topsportschool. Dit zijn vijf wielrenners, drie zwemmers, twee atleten en één gymnast. In laatspecialisatiesporten, zoals atletiek en wielrennen liggen de prestaties naast de topsportschool iets hoger. Opvallend is dat vooral het aantal medailleplaatsen van de afgestudeerden aan de topsportschool hoger ligt: tien afgestudeerden ten opzichte van twee naast de TSS behalen een podiumplaats op een wereld kampioenschap. Wanneer we terugblikken op het hoogste niveau dat de topsporters ooit hebben behaald op deze kampioenschappen (sinds 2005, individuele sporten), dan blijken 35 topsporters

ooit in de top acht van Europa gepresteerd te hebben: 19 hiervan gingen naar een topsportschool en 16 niet. Concluderend kunnen we met deze top down analyse stellen dat 54% van alle Vlaamse topsporters die ooit op Europees niveau (top acht) hebben gepresteerd naar een topsportschool is geweest. Hier maakt voornamelijk gymnastiek het verschil. Deze cijfers zijn hoger dan enkele jaren geleden, waar 33% van de topsporters naar een topsportschool was geweest (De Bosscher et al., 2008). Dit toont dat de topsportscholen in een groeifase zijn, wat overigens ook blijkt uit het stijgend aantal topsporters dat presteert tijdens belangrijke jeugdkampioenschappen. Vergelijken we dit met Nederland, dan zijn ongeveer 30% van de topsporters naar een LOOT-school geweest (Heerema, 2007). Kanttekening die hierbij gemaakt moet worden is dat de LOOT-scholen een gedecentraliseerd regionaal systeem zijn, waarbij NOC*NSF slechts 3.000 euro betaalt per LOOT-school, en 15.000 euro aan de Stichting Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport (LOOT) (Heerema, 2007). Sinds 2008 werden ook Centra voor Topsport en Onderwijs (CTO s) gestart met als doel wonen, trainen en studeren zoveel mogelijk rond één locatie te clusteren, analoog aan de Vlaamse situatie. In Duitsland bleek uit een analyse na Vancouver dat 35 van de 43 medaillewinnaars (81%) een topsportschool met succes gevolgd hebben. Van de 153 Duitse atleten die voor Vancouver werden genomineerd, had 54% een topsportschool gevolgd, terwijl dat vier jaar eerder in Turijn nog 48% was. Deze gegevens tonen dat het concept van topsportscholen zijn vruchten lijkt af te werpen. Tegelijk ligt dit ook internationaal ter discussie en wordt er gezocht naar de meest optimale organisatie en aanbod om een topsportschool te organiseren. Deze cijfers dienen ook bottom up bekeken te worden: van de 386 potentiële topsporters die we in dit onderzoek konden registreren die ooit naar een topsportschool zijn geweest, hebben er op dit ogenblik in totaal 19 (4,9%) de top acht van Europa bereikt. Naast de topsportschool zijn dit er 11 op 305 (3,6%). Het potentieel aan atleten in Vlaanderen ligt dus nog steeds laag en dit ondanks het bestaan van de topsportscholen. We dienen daarbij op te merken dat veel van deze topsporters gezien hun jonge leeftijd (meer dan de helft is immers jonger dan 23 jaar), nog groeipotentieel heeft. Zo geven ook 119 topsporters uit de topsportschool en 142 naast de topsportschool aan dat een top acht in Europa voor hen een realistische ambitie is. Op dat vlak dient dus een nieuwe evaluatie te gebeuren binnen een viertal jaren. Toch valt ook op in het onderzoek dat 49% van de afgestudeerde topsporters aangeeft dat ze de doelstellingen die door de federatie voor de derde graad worden voorop gesteld, niet behalen. Deze gegevens vragen verdere duiding in een internationale context. Vlaanderen heeft op dit moment 30 topsporters bij de individuele sporten die tot de top acht van Europa behoren. Ter vergelijking: Nederland (16 miljoen inwoners) heeft 484 topsporters met een A-statuut, dat betekent behorend tot de top 8 van de wereld. Hiervan zijn er 350 actief in een Olympische tak van sport, daarvan zijn er 46 paralympische sporters en 154 beoefenen een teamsport. Ondanks de positieve prestaties van de topsportscholen in de bovenstaande analyse, en rekeninghoudend met het groeipotentieel dat de topsporters nog hebben, moeten we het aantal atleten kritisch in vraag durven stellen:

(1) Worden/werden de 1135 potentiële topsporters voldoende goed opgeleid om op het hoogste niveau te presteren? (2) Welk aandeel heeft de topsportschool in een totale ontwikkeling van een topsporter en welk aandeel heeft de club in de totale topsportcarrière? (3) Waar gaat er talent verloren, na prestaties op jeugdkampioenschappen en waarom? (4) Wordt er misschien noodgedwongen, omwille van de strenge selectiecriteria die dienen behaald te worden, te vroeg te specifiek getraind waardoor er te weinig tijd voor is voor de ontwikkeling van het jonge talent? Hoewel dit onderzoek niet op elk van deze vragen antwoord kan bieden, werden alvast de processen onderzocht die dienen bij te dragen tot het succes van topsporters tijdens de fase van de topsportscholen alsook nadien, volgens het oordeel van de topsporters. Dezelfde processen werden onderzocht bij de topsporters die niet naar een topsportschool gingen maar er wel voor in aanmerking kwamen. 2. HET (SPORTIEVE) CARRIÈREVERLOOP VAN TOPSPORTERS UIT DE TOPSPORTSCHOOL Topsporters zitten gemiddeld slechts 2,8 jaar op een topsportschool en bovendien geven topsporters aan dat ze al gemiddeld 6 jaar zich specialiseren in hun sporttak vooraleer ze naar een topsportschool gaan. Naast de topsportscholen spelen de sportclubs bijgevolg eveneens een belangrijke rol in de talentontwikkeling van topsporters. Het is belangrijk het aandeel van de topsportschool in de totale sportieve carrière van een topsporter te bekijken. In de literatuur wordt gesteld dat gemiddeld 8 tot 10 jaar en 10.000 kwaliteitsvolle trainingsuren nodig zijn om een atleet tot topatleet te ontwikkelen (Ericsson, 2003; Ericsson & Charnes, 1994). In de bevraging stellen we vast dat (top)sporters al gemiddeld zes jaar hebben afgelegd waarin ze zich in hun huidige sport specialiseren voorafgaand aan de topsportschool. Dat is zeer sportspecifiek. Bij wielrennen ligt bijvoorbeeld de initiatiefase het laatst, op 11 jarige leeftijd. In de vroegspecialisatiesporten, zoals zwemmen, tennis en gymnastiek starten topsporters vroeger met hun sport, stappen ze ook vroeger in en ook uit de topsportschool. Het is ook voor deze drie sporten dat er sinds 2004 een middenschool werd opgericht. Na deze specialisatiefase zaten de (top)sporters uit de steekproef gemiddeld slechts 2,8 jaar op een topsportschool, variërend van 2 jaar in wielrennen tot 4,3 jaar in tafeltennis. Er waren geen significante verschillen tussen topsporters die vóór en na 2005 in een topsportschool hebben gezeten. Dat betekent dat de impact van de (top)sportschool op de topsporter en het succes niet onderschat maar ook niet overschat mag worden. De betekenis hiervan is evenwel belangrijk voor het Vlaams topsportbeleid. De kwaliteit van het traject van talentontwikkeling in de sportclubs voorafgaand aan de topsportschool- is minstens even prominent in de vorming van topsporters. Dit wordt bevestigd door eerdere gegevens uit het onderzoek naar het topsportklimaat (De Bosscher et al., 2008) waar werd vastgesteld dat 62 procent van de topsporters pas na de leeftijd van 16 jaar voor het eerst extra aandacht als aankomend talent kreeg vanwege de

federatie of een andere organisatie. Veel basiseigenschappen zijn echter het best trainbaar vóór deze leeftijd. In het gelijkaardige Nederlands onderzoek naar het topsportklimaat kwam men tot dezelfde vaststellingen (Van Bottenburg, 2009). Overigens toonde Van Bottenburg (2009) ook aan dat ten opzichte van 1998 (de Nederlandse nulmeting van het topsportklimaat) Nederlandse topsporters gemiddeld 4 jaar vroeger zijn begonnen met de sport waarin ze momenteel presteren en dat ze ten opzichte van tien jaar geleden gemiddeld 5 jaar langer hun sport hebben beoefend. Deze bevindingen zijn extra interessant in het licht van talentidentificatie- en ontwikkeling. Een topsportcarrière duurt steeds langer met als gevolg dat jongeren vaak vroeger gaan specialiseren. In onze steekproef beoefende gemiddeld 41 procent van de afgestudeerde (top)sporters aan de TSS en 50 procent ernaast, naast hun sport als (top)sporter nog gemiddeld 6 jaar een andere sport tijdens hun jeugdjaren. Het belang van hoogstaande kwalitatieve talentontwikkeling in de sportclubs is essentieel in de talentontwikkeling van jonge topsporters en druist veelal in tegen principes van centralisatie, waarbij de beste expertise wordt samengebracht meestal door de federatie - en de beste jongeren samen trainen. Echter, blijkens de vaststellingen in dit onderzoek is het des te belangrijk om met de sportclubs samen te werken en incentives aan te reiken zodat zowel de kwantiteit van als de kwaliteit van opkomend talent verbetert. Ter illustratie halen we een voorbeeld uit het Nederlands zwemmen aan. Hier wordt een gedecentraliseerd operationeel beleid gevoerd waar men er bewust voor kiest om de talenten twee jaar later te selecteren dan men in Vlaanderen doet (Meyers, 2009). De doorstroom gebeurt eerst naar de zogenaamde local talent clubs (10 in 2009, 15 in 2010 en 20 tegen 2012), die via het meerjaren opleidingsplan zwemmen (MOZ) worden ondersteund en van waaruit de meest getalenteerden verder evolueren naar de regionale trainingscentra (RTC). Deze laatste worden gesubsidieerd. In Vlaanderen wordt voor een gecentraliseerde aanpak geopteerd, omdat het rendement van de zwemclubs te laag is (Meyers, 2009). Wellicht is een combinatie van decentrale kwaliteitsverbetering in clubs en centralisatie van de beste zwemmers op het juiste moment noodzakelijk om meer en betere topsporters te vormen. Een andere opmerkelijke vaststelling binnen het onderzoek was dat veel afgestudeerde (top)sporters en (top)sporters die vroegtijdig de topsportschool hebben verlaten, reeds gestopt zijn met het beoefenen van (top)sport. Dat kan tevens verband houden met de steeds langer durende carrière (Van Bottenburg, 2009) en hiermee gepaard gaande dropouts. Het definitieve carrière-einde wordt veroorzaakt door een brede waaier aan factoren. Onder andere blessure en fysieke ongemakken, keuze voor een maatschappelijke carrière maar ook de studie- of werkkeuze, gebrek aan motivatie en ambitie de wens tot gezinsuitbreiding. Reeds ondernomen initiatieven zoals carrièrebegeleiding, blessurepreventie, medische expertencentra moeten ertoe leiden dat de drop outs naar de toekomst toe verminderen.

3. PROCESSEN VAN TALENTONTWIKKELING VAN TOPSPORTERS IN EN NAAST DE TOPSPORTSCHOOL (PIJLER 4) Topsporters zijn algemeen (66%) tevreden over het concept van de topsportscholen. 494 topsporters verkozen om niet naar een topsportschool te gaan. 341 hiervan werden bevraagd en geven als voornaamste belemmeringen organisatorische redenen (n=415), begeleiding (n=130) of sociale redenen (n=78). Selectie, opvolging en extra sportieve begeleiding: - Gemiddeld 22% van de (top)sporters geeft aan niet geselecteerd te zijn geweest voor een training, stage of wedstrijd alvorens in te stappen in de topsportschool. Dit cijfer is wel verbeterd ten opzichte van vóór 2005. - De afgestudeerde (top)sporters zijn algemeen tevreden over de ondersteuning binnen de TSS. Deelname aan internationale wedstrijden is voor verbetering vatbaar: slechts de helft is van mening hiervoor voldoende ondersteuning gekregen te hebben. Wat de extra sportieve begeleiding betreft, vindt 65% dat ze voldoende medische begeleiding kregen. Mentale-, voeding-, carrièrebegeleiding dient verbeterd te worden. Studiebegeleiding wordt algemeen door drie vierde positief beoordeeld. Enkel individuele studiebegeleiding is voor verbetering vatbaar, met 24% die deze slecht beoordeelt. Vanuit de sportclub kunnen de topsporters uit de topsportschool slechts beperkt op ondersteuning rekenen. Tot slot verloopt de relatie tussen de trainer en vakleerkrachten enerzijds, en topsportschooltrainers met persoonlijke trainers anderzijds voor meer dan één derde van de topsporters stroef, net als de samenwerking met het internaat. - Er is duidelijk een verschil in ondersteuning met topsporters die niet naar een topsportschool gingen. Hier blijkt gemiddeld 35% als aankomend talent geen ondersteuning te hebben gekregen vanuit de federatie, club of andere organisatie(s); indien ze dit kregen, beoordelen ze deze wel positief. Meer dan 75 procent heeft als aankomend talent geen studie-, carrière- en mentale begeleiding gekregen. Wie dit wel kreeg, is hier tevreden over (meer dan topsporters uit de topsportschool). Twee derden kreeg geen voedingsbegeleiding. Eén derde kreeg geen medische begeleiding. Opvallend is dat 50% mentale begeleiding en 38% carrièrebegeleiding niet nodig vindt. Dat de topsportschool een leerproces doormaakt komt niet alleen tot uiting in de prestaties op jeugdkampioenschappen maar ook binnen het concept van de topsportschool. Zowel het Bloso als de federaties trachten steeds de noden voor de (top)sporters te optimaliseren en de omkadering verder op punt te stellen. Anderzijds blijft de realiteit dat een aantal potentiële talenten er nog steeds voor kiezen om een topsportcarrière te ontwikkelen niet via een traject van de topsportschool. Het beleid stelt zich via het Vlaams topsportactieplan tot doel dat de statuten van topsporters naast de topsportschool worden uitgereikt op voorstel van de sportfederatie en niet worden gecontesteerd. Het programma wordt door de topsportfederatie bepaald en opgevolgd. Sommige federaties proberen topsporters die niet naar een topsportschool gaan zo optimaal mogelijk en binnen de financiële mogelijkheden- kansen te geven om met de federatie mee te trainen en van andere services gebruik te laten maken. Andere sporttakken focussen op de

centralisatie in de topsportschool en dwingen topsporters zoveel mogelijk naar een topsportschool te gaan indien ze van de steun van de federatie gebruik willen maken. Topsport vraagt immers een alles of niets aanpak, er is geen ruimte voor compromissen. Dit leidt veelal tot conflictsituaties tussen de federatie en de club, de trainers en de topsporter. Tevens leidt het ertoe dat veel topsporters er niet voor kiezen om verder te investeren in hun topsportcarrière. Ook blijkt uit de resultaten dat een aantal topsporters buiten de topsportschool het uiteindelijk wel hebben kunnen waarmaken als topsporter en dienen we te accepteren dat een aantal topsporters het misschien nog beter hadden gedaan indien ze vanuit de club of federatie meer ondersteuning kregen. De vraag dient gesteld of het Vlaams topsportbeleid hier de juiste keuzes maakt en of dit de weg is naar meer top acht atleten. Over de ideale aanpak bestaat weinig eensgezindheid. Deze is bovendien zeer sportspecifiek. In alle geval blijkt globaal gezien dat topsporters wel tevreden zijn over het traject dat ze in een topsportschool hebben doorlopen. 3.1 Concept van de topsportschool Algemeen genomen zijn topsporters zeer tevreden over de topsportscholen: 66 procent is zeer tevreden, 20 procent matig tevreden en slechts 14 procent ontevreden. In volleybal, gymnastiek, handbal, taekwondo, snowboard, schermen en triatlon is men het meest tevreden; in tennis en wielrennen minder. 66 procent van de topsporters vindt bovendien dat de topsportschool positief heeft bijgedragen tot hun sportieve prestaties. De sportieve begeleiding wordt door deze topsporters dan ook positief beoordeeld; slechts 11 procent is hierover minder tevreden. Amper 13 procent is van mening dat de topsportschool heeft bijgedragen tot de studieprestaties. Studiebegeleiding blijkt een pijnpunt te zijn in de topsportschool. Slechts 39 procent is hierover tevreden. Echter, dit knelpunt werd met het aanstellen van een topsportschoolcoördinator al aangepakt. We merken dan ook een positieve evolutie voor de topsporters die na 2005 in een topsportschool hebben gezeten. Aan de 341 topsporters die niet naar een topsportschool zijn gegaan werd gevraagd naar de redenen waarom (top)sporters niet instappen in een topsportschool. Deze blijken grotendeels van organisatorische aard te zijn. Voornamelijk de studierichting en studieniveau (24%), verplaatsingen en internaat zagen topsporters als mogelijke belemmering(en). Verder komt ook de studiebegeleiding, de samenwerking tussen de trainer van de topsportschool en de persoonlijke trainer, het missen van vrienden en familiale sfeer of het twijfelen aan de meerwaarde van de topsportschool meermaals aan bod. De meeste van deze knelpunten zijn gekend bij de Vlaamse overheid en worden in het Actieplan II (2009) grondig aangepakt. In het convenant topsportscholen van 2004 zijn de studierichtingen uitgebreid, binnen het ASO en TSO. Het oprichten van nog meer studierichtingen is financieel amper haalbaar in het huidige concept van de topsportscholen omdat elke nieuwe studierichting aparte klassen vereist. Desalniettemin is nog steeds, na 2005, 53 procent van de topsporters die naar een topsportschool gingen van mening dat het studiepakket mag uitgebreid worden. Tegelijk geeft 50 procent van de respondenten aan dat de studierichting niet bepalend is geweest voor de keuze van de topsportschool. Voor 36 procent was dit dan weer wel het geval.

3.2 Selectiecriteria en instapleeftijd in de topsportschool Wil men de instroom naar de topsportschool kwalitatief verhogen is er nood aan een goed talentidentificatiesysteem. Vlaanderen heeft gezien de kleinschaligheid niet de luxe om te gaan shoppen tussen de talenten. Er kan niet gewacht worden tot de talenten komen boven drijven, potentieel talent dient actief opgespoord te worden. Hiervoor dienen duidelijke selectiecriteria gehanteerd te worden (op basis van technische, medische, fysieke en psychosociale criteria en/of groeilijnen) gericht op het behalen van de finaliteit van het sportbeleid. Zo zal de topsportschool moeten kaderen in een volledig traject/programma van talentontwikkeling. In het traject van detectie van een topsporttalent tot het behalen van internationaal topsportsucces, dient een topsportschool een deel van het geheel te vormen. De selectiecriteria moeten gericht zijn op het behalen van internationaal niveau en dienen permanent afgestemd te worden op de finaliteit topsport (topsportactieplan II, 2009). Uit de resultaten blijkt dat 73 procent van de topsporters uit de topsportschool en 76 procent ernaast op de hoogte was van deze selectiecriteria van de federatie. Echter, ondanks een positieve evolutie na 2005, geeft nog steeds een groot deel (gemiddeld 22 procent) van de (top)sporters aan niet geselecteerd te zijn geweest voor een training, stage of wedstrijd alvorens in te stappen in de topsportschool. Ondanks dat het actieplan Vlaanderen II stelt dat de selectiecriteria voldoende streng dienen gesteld te worden, beschouwde slechts 14 procent (n=46) van de afgestudeerde (top)sporters van de topsportschool ze als moeilijk haalbaar. Ook de instapleeftijd in de topsportschool is een kritisch punt. Binnen de populatie is 60 procent van mening dat hun instapleeftijd net goed was, 24 procent oordeelt de instapleeftijd te laat en 16 procent te vroeg. In dat kader stelt het Vlaams topsportbeleid een positieve maatregel voor: men moet jonge talenten minstens twee jaar opvolgen alvorens hen te selecteren voor een topsportschool. In het licht van een betere selectie, is het belangrijk dat Vlaamse federaties dit als een actiepunt opnemen. 2.3 Ondersteuning en extra sportieve begeleiding in en naast topsportschool Binnen het onderzoek werd nagegaan op welke wijze de afgestudeerde (top)sporters tijdens en de (top)sporters naast de topsportschool de ondersteunings-, extra sportieve begeleidingsvormen, studiefaciliteiten en de relaties tussen de topsportactoren binnen de topsportschool beoordelen. Voor de topsporters in de topsportscholen, kan uit de resultaten geconcludeerd worden dat er op vlak van sportieve ondersteuningsvormen (vaker en intensiever trainen, privé trainen, krachttraining, trainingsschema s, trainingsfaciliteiten, internationale wedstrijden, vervoer, materiaal) geen noemenswaardige problemen vast te stellen zijn en dat de (top)sporters daar algemeen positief over gestemd zijn. Tevens zijn er ook geen grote verschillen vast te stellen in de beoordeling van de uitstappers voor en na 2005. Echter, een aandachtspunt blijft de deelname aan internationale wedstrijden, waar minder dan de helft tevreden over is. Dit is voor de meeste federaties vooral een financiële kwestie. Ook de wijze van beoordeling van de extra sportieve begeleiding (mentale-, voedings-, carrière-, studie- en medische begeleiding en opvolging) binnen de topsportschool werd nagegaan. Algemeen kunnen we stellen dat, ondanks de significante positieve evolutie na 2005, zowel de mentale-,

voedings- als carrièrebegeleiding voor verbetering vatbaar zijn waarbij minder dan 40 procent van de topsporters oordeelt dat ze deze begeleidingsvormen voldoende kregen. Uit de resultaten blijkt dat de afgestudeerde (top)sporters en de selectie-topsporters de extra sportieve begeleiding beter beoordelen in vergelijking met de drop outs en de niet-selectie-(top)sporters. Studiebegeleiding wordt algemeen door drie vierde positief beoordeeld. Enkel individuele studiebegeleiding is voor verbetering vatbaar, met 24 procent die deze slecht beoordeelt. Elk van deze punten werden grondig aangepakt binnen het actieplan topsport Vlaanderen II. Om te bevorderen dat talenten de aandacht krijgen die zij nodig hebben, zal talentontwikkeling één van de beleidsspeerpunten zijn van het Vlaams topsportbeleid. Zo dienen de sportfederaties voor de medisch/paramedische begeleiding van hun leerlingen/topsporters op structurele basis samen te werken met experts uit de verschillende domeinen. Dit komt bovendien de uitbouw tot een volwaardig trainingscentrum ten goede en kan mede ondersteund worden via projecten ten laste van Vlaamse werkingsmiddelen topsport. Op onderwijsvlak is men voor de studiebegeleiding en studiefaciliteiten vaak afhankelijk van individuele initiatieven van geëngageerde vakleerkrachten. Het profiel van de leerkracht is hierbij allesbepalend. Enerzijds zijn meer topsportschool en netoverschrijdende initiatieven inzake het ter beschikking stellen van geïnformatiseerde studiepakketten en het uitwerken van aangepaste leermethodes noodzakelijk. Anderzijds dient er een profiel van de leerkracht opgesteld te worden, aangepast aan de specifieke noden en behoeften van de leerling/topsporter, dat als leidraad kan aangeboden worden aan de verschillende topsportscholen. Bovendien blijkt extra individuele tutoring/mentoring tijdens (buitenlandse) stages en competities voor de leerlingen/topsporters die veelvuldig en lang in het buitenland verblijven gewenst (topsportactieplan, 2009-2012). Daar de meeste topsporters ook verbonden zijn en blijven aan hun club, werd de ondersteuning die ze hier krijgen eveneens geanalyseerd. Hieruit konden we vaststellen dat de extra ondersteuning en extra sportieve begeleiding op clubniveau eerder beperkt is. Slechts de helft (53 procent) van de topsporters vindt dat ze met hun club voldoende extra konden trainen en minder dan dertig procent kon rekenen op voldoende ondersteuning voor extra conditie- en krachttraining. Opvallend genoeg zijn de topsporters in twee sporttakken, met name wielrennen en tennis meer tevreden over de ondersteuning op clubniveau; het tegenovergestelde vinden we bij atletiek, handbal, badminton en tafeltennis. Met het oog op de doelstelling van deze studie is het evenzeer belangrijk om het loopbaantraject van topsporters naast de topsportschool in kaart te brengen. Aangezien 45 procent van alle topsporters (uit de top acht) niet naar een topsportschool ging, dienen zij beroep te doen op alternatieve ondersteuningsvormen, die in de eerste plaats vooral van de club afkomstig zijn. In het licht van deze studie stellen zich drie kritische vragen: - In welke mate werden topsporters in een traject naast de topsportschool voldoende ondersteund en wie zorgt voor deze ondersteuning? - Zou meer en betere ondersteuning tijdens de jeugdjaren bij deze topsporters hebben bijgedragen tot (nog) betere prestaties? - Hoeveel jonge talenten hebben de weg naar de top misschien niet gevonden omdat ze in de club onvoldoende ondersteuning kregen en ze zelf niet bereid waren om naar een topsportschool te gaan?

Voor de meeste (top)sporters lagen de studierichting (n=166), het internaat (n=56), de verplaatsing (n=71) en sociale redenen (familie en vrienden, n=78) aan de basis om niet in te stappen in een topsportschool. Om deze topsporters te behouden, is er behoefte aan een regionale ondersteuning onder meer opdat de jongeren dicht bij huis kunnen trainen en psychosociale problemen miniem blijven. Verscheidene federaties trachten deze topsporters op te vangen, door hen mee te laten trainen met selectiegroepen of deels met de topsportschool. Dit blijkt voor 25 procent van de topsporters het geval te zijn en 56 procent geeft aan door de federatie ondersteund te worden voor de deelname aan internationale competities. Echter, gemiddeld één op drie topsporters kreeg als aankomend talent geen extra ondersteuning op vlak van conditietraining, wedstrijdschema s, trainingsfaciliteiten noch vanuit de federatie, de club of een andere organisatie. Op vlak van extra sportieve begeleiding liggen de cijfers nog veel hoger. Hier heeft meer dan drie op vier topsporters als aankomend talent helemaal geen carrière- en mentale begeleiding gekregen. 65 procent kreeg geen voedingsbegeleiding. Opvallend is dat ook 77 procent geen studiebegeleiding kreeg. Vanuit de federatie was de steun zeer beperkt: slechts 11 procent kreeg voedingsbegeleiding, 13,2 procent medische begeleiding, 9 procent mentale begeleiding en 4 procent carrièrebegeleiding. Wel dient opgemerkt dat deze cijfers hoger liggen voor de selectie- topsporters, die uiteindelijk de top acht van de wereld bereikten. Ook dient de kanttekening gemaakt dat 50 procent van deze topsporters mentale begeleiding en 37 procent carrièrebegeleiding niet nodig acht. De topsporters die wel van extra ondersteuning konden gebruik maken zijn hier wel tevreden over, veelal zelfs meer tevreden dan topsporters in de topsportschool. Dit zijn wetenswaardige vaststellingen voor Vlaamse beleidsmakers en de federaties in het bijzonder. Blijkens onze bevraging komt er betrekkelijk weinig ondersteuning voor jonge talenten vanuit de clubs en deze voldoet bovendien niet aan de vereisten van de internationale topsportontwikkeling. Hoewel veel federaties ernaar streven een optimale topsportloopbaan aan te bieden binnen het traject van de topsportschool, stellen we vast dat nooit alle topsporters bereid zullen worden gevonden om in dit gecentraliseerd systeem in te stappen. Wanneer middelen in een land beperkt zijn, lijkt centralisatie de meest voor de hand liggende keuze. Echter, tegelijk investeren beleidsmakers dan in een zeer smalle piramide en gaat er heel veel talent verloren. Het verdient een aanbeveling om binnen elke sporttak samenwerkingsprojecten voor talentontwikkeling in sportclubs op te zetten (cfr. Het waaslandproject in Volleybal) of een selectie aan pilootclubs te ondersteunen (cfr. analoog aan het Nederlandse Local talent club programma). Op lange termijn leidt dit tot meer kwaliteitsvolle clubs die talenten aanleveren en een groei van het potentieel aan geschikte trainers. We verwijzen naar de Vlaamse gymnastiek, waar sinds het betrekken van sportclubs in regionale ondersteuningsprojecten, na een aantal jaren de expertise bij de trainers en in de sportclubs is toegenomen, waardoor een gezonde concurrentie ontstond. Clubs zijn immers in staat tot een latere leeftijd talenten op te leiden op een niveau dat aan de internationale normen voldoet (Ernst & Youg, 2007). Deze mening zijn ook de topsportcoördinatoren toegedaan. Het beleid kan hier een ondersteunende rol spelen door onder meer het aanbieden van kwaliteitsondersteunende projecten, invoering van kwaliteitslabels voor talentontwikkeling, adviserende rol naar het clubbestuur of samenwerkingsverbanden met andere clubs te stimuleren.

4.1 Relaties tussen de topsportactoren binnen de topsportschool Andere aandachtpunten binnen de topsportschool zijn terug te vinden op vlak van relaties tussen de verschillende topsportactoren. Zoals reeds werd vastgesteld in het topsportactieplan verloopt de samenwerking tussen de topsportschool en het internaat bij sommige sporten stroef (met Hasselt als voornaamste pijnpunt). Door de andere leefgewoontes en vereisten van leerling/topsporters dient er een andere aanpak gehanteerd te worden dan bij de gewone leerlingen. Een grote sportmindness bij de opvoeders is noodzakelijk. Verder wordt ook de relatie tussen de trainer van de topsportschool en de persoonlijke trainer minder positief beoordeeld. Bij judo, tennis, volleybal, wielrennen en tafeltennis beoordelen meer dan de helft van de respondenten dat deze relatie slecht was. Hoewel het geen evidentie is, en vanuit het standpunt van de persoonlijke trainers veelal begrijpelijk, is het belangrijk aan deze relatie aandacht te besteden. Wel dient opgemerkt dat de meeste van deze relaties licht positief evolueren na 2005. 3. DE ATLETISCHE CARRIÈRE VAN DE AFGESTUDEERDE (TOP)SPORTERS EN (TOP)SPORTERS NAAST DE TOPSPORTSCHOOL (PIJLER 5) 79% van de afgestudeerde en 74% van de (top)sporters naast de TSS studeert verder. Een hoger percentage van de afgestudeerde (top)sporters studeert verder aan een hoge school (62% t.o.v. 45%) dan aan een universiteit. Voor 30% van de respondenten heeft hun sportieve carrière nadelen ondervonden door hun studiekeuze. De ondersteuning en extra sportieve begeleiding na de topsportschool verloopt minder vlot. Gemiddeld 40% van de afgestudeerden geeft aan geen ondersteuning te krijgen. De ondersteuning stijgt wel naargelang het niveau. 41% van de respondenten is van mening dat hij/zij voldoende ondersteuning krijgt om te presteren op het hoogst mogelijke niveau. Op vlak van extra sportieve begeleiding krijgen de afgestudeerde (top)sporters nog minder steun waar meer dan 70% aangeeft geen voedings-, mentale, studie als carrièrebegeleiding te krijgen. Ook de ondersteuning en extra sportieve begeleiding van de topsporters naast de topsportschool is beperkt aanwezig. 45% van de respondenten krijgt geen ondersteuning op vlak van betere trainingsfaciliteiten. Op medische begeleiding na, krijgt ook meer dan de helft geen extra sportieve begeleiding. 43% van de respondenten is van mening dat hij/zij voldoende ondersteuning krijgt om te presteren op het hoogst mogelijke niveau.

3.1 Ondersteuning en extra sportieve begeleiding Daar er gemiddeld 8 tot 10 jaar nodig zijn om een atleet tot topatleet te ontwikkelen is ook de periode na de topsportschool van primordiaal belang. Het onderzoekt toont aan dat zowel de ondersteuning als extra sportieve begeleiding vanuit de club, federatie of andere organisatie tijdens de atletische fase beperkt aanwezig is. Gemiddeld 40 procent van de afgestudeerde (top)sporters geeft aan geen ondersteuning te krijgen vanuit de club, federatie of andere organisatie(s). Met ondersteuning wordt in dit onderzoek bedoeld zoals eerder aangegeven- de mogelijkheden om vaker en intensiever te trainen, privé trainen, krachttraining, trainings- en wedstrijdschema s, trainingsfaciliteiten, internationale wedstrijden, vervoer en materiaal. Het zijn de zwemmers, schermers en triatleten die aangeven de meeste ondersteuning te krijgen. Ondanks dat de ondersteuning stijgt naargelang het niveau van de topsporter, geeft 29 procent van de afgestudeerde selectie-topsporters aan dit niet te krijgen. De (top)sporters met ondersteuning zijn daar tevreden over. 41 procent van de respondenten geeft tevens aan onvoldoende ondersteund te worden om op het hoogste niveau te presteren. Op vlak van extra sportieve begeleiding geeft meer dan de helft van de afgestudeerde (top)sporters aan geen extra aandacht te krijgen. Voor voedings-, mentale-, studie- als carrièrebegeleiding is dit zelfs meer dan 70 procent. Ook de extra sportieve begeleiding stijgt naar gelang het niveau en geeft gemiddeld 48 procent van de afgestudeerde selectie-topsporters aan geen begeleiding te krijgen. Ook de ondersteuning en extra sportieve begeleiding van de (top)sporters naast de topsportschool is beperkt aanwezig tijdens de atletische carrière. Ongeveer 28 procent van de (top)sporters naast de topsportschool krijgt geen ondersteuning voor vaker en intensiever te trainen, trainings-, wedstrijd- en krachtschema s, 45 procent kreeg geen ondersteuning voor betere trainingsfaciliteiten. Het zijn de zwemmers en gymnasten die aangeven de meeste ondersteuning te krijgen. De (top)sporters met ondersteuning zijn daar tevreden over. 43 procent van de respondenten geeft tevens aan onvoldoende ondersteund te worden om op het hoogste niveau te presteren. Op vlak van extra sportieve begeleiding geeft op medische begeleiding na, meer dan de helft aan geen ondersteuning te krijgen. Dit percentage ligt ook hier hoger voor zowel de mentale-, voedings-, carrière- en studiebegeleiding. Ook geeft gemiddeld 48 procent van de selectie topsporters aan geen extra begeleiding te krijgen.

3.2 Hogere studie en tewerkstelling Een onderzoeksvraag binnen dit onderzoek was hoeveel (top)sporters hogere studie aanvatten. Hieruit blijkt dat ondanks het ongenoegen over het studieniveau binnen de topsportschool toch meer dan drie vierden van de afgestudeerden hogere studies aanvatten. Ook een groot aantal (top)sporters naast de topsportschool, 74 procent, vat hogere studies aan. Een hoger percentage van de topsporters aan de topsportschool studeert verder aan een hogeschool (62% tegenover 45%) eerder dan een universiteit. Zonder een oorzakelijk verband te leggen, kan dit betekenen dat deze topsporters zich meer op hun topsportcarrière wensen toe te leggen. 30 procent van de afgestudeerde (top)sporters geeft aan dat hun sportieve carrière nadelen ondervonden heeft door hun studiekeuze. Ook omgekeerd geeft 37 procent van de afgestudeerden aan dat hun studiekeuze nadelen heeft ondervonden door hun sportieve carrière. Om de overgang tussen topsportschool en hogere studies te optimaliseren dienen de leerlingen/topsport voldoende voorbereid te worden. Het recent opgestarte project carrièrebegeleiding komt hier alvast in tegemoet. 4. TRAININGSFACILITEITEN/ACCOMMODATIES IN, NA EN NAAST DE TOPSPORTSCHOOL (PIJLER 6) De infrastructuur (kwaliteit en beschikbaarheid) binnen de topsportschool wordt door de afgestudeerde (top)sporters algemeen als goed beoordeeld. Deze beoordeling is zeer sportspecifiek waarbij de (top)sporters bij ski en schermen minst tevreden zijn. Zowel de afgestudeerde (top)sporters als (top)sporters naast de topsportschool geven aan minder gebruik te kunnen maken van kwalitatieve en beschikbare trainingsfaciliteiten/accommodaties. In dit onderzoek werd tevens nagegaan of de trainer en (top)sporters tevreden zijn over zowel de kwaliteit als de beschikbaarheid van trainingsfaciliteiten/accommodaties in Vlaanderen (pijler 6). De uitbouw van de Vlaamse sportinfrastructuur is tevens ook een actiepunt binnen het topsportactieplan 2009-2010. Deze noden kwamen ook tot uiting in dit onderzoek waar zowel de bevraagde topsportcoördinatoren als de topsporters aangeven dat de kwaliteit evenals de beschikbaarheid voor verbetering vatbaar zijn. De afgestudeerde (top)sporters geven een algemeen een positief oordeel over de hele lijn. Deze beoordeling is zeer sportspecifiek waarbij de respondenten bij schermers en ski het minst tevreden zijn. Zowel topsportcoördinatoren als een actiepunt binnen het topsportbeleid benadrukken het centraliseren van een trainingscentrum, school en internaat aan één topsportschool, het zogenaamde één-campusmodel, als een ideaal concept. Dit concept geeft aanleiding tot een betere communicatie, meer rust door minder tijdsverlies omwille van de verplaatsingen en het creëren van een topsportcultuur waarbij de leerling/topsporters samen leven met beloftevolle jongeren en kunnen genieten van aangepast onderwijs, internaat en de experten in het trainingcentrum. Eveneens blijkt uit de resultaten dat een (top)sporter eens de topsportschool verlaten, minder gebruik kan maken van kwalitatieve en beschikbare infrastructuur. Dit was vooral opvallend bij

atletiek, basketbal, judo, zwemmen, ski en snowboard. Verder zijn ook de (top)sporters naast de topsportschool minder tevreden over de trainingsfaciliteiten/accommodaties waar de beoordeling bij bijna alle sporten lager is dan tijdens de topsportschool. Bij bijna alle sporten ligt de beoordeling van de trainingsfaciliteiten/accommodaties lager dan tijdens de topsportschool. Vooral de beschikbaarheid wordt minder positief beoordeeld. 5. PIJLER 7: DESKUNDIGHEID VAN DE TRAINER TIJDENS, NA EN NAAST DE TOPSPORTSCHOOL Topsporters zijn algemeen tevreden over het deskundigheidsniveau van hun trainer: - 62% oordeelt de globale evaluatie van de trainer in de TSS als goed - 66% oordeelt de globale evaluatie van de trainer na de TSS als goed - 65% van de topsporters naast de TSS oordeelt de globale evaluatie van de trainer tijdens de ontwikkelingsfase als goed - 77% van de topsporters naast de TSS oordeelt de globale evaluatie van de trainer tijdens de atletische carrière als goed Volgens de bevraagde topsportcoördinatoren en trainers is er meer nood aan gekwalificeerde opleidingen voor topcoaches, moet de vergoeding omhoog, en is er nood aan transparanter coachplatform In laatste instantie werd ook het deskundigheidsniveau van de trainers (kennis, professionalisme, relatie met topsporter, relatie clubtrainer, kwaliteit, globale evaluatie, aanwezigheid op training, stage en wedstrijd) tijdens, na en naast de topsportschool nagegaan. De afgestudeerden zijn algemeen tevreden over het deskundigheidsniveau van de trainer tijdens de topsportschool waarbij 62 procent de globale evaluatie van de trainer tijdens de topsportschool als goed tot zeer goed beoordeelt. Sportspecifiek zijn het de (top)sporters bij triatlon, taekwondo, gymnastiek, atletiek en zwemmen die het meest tevreden zijn, minder tevreden zijn de (top)sporters bij wielrennen en ski. Voor ski willen we wel meegeven dat deze federatie niet gesubsidieerd is waardoor er geen trainer kan worden aangesteld. Zoals eerder vermeld blijft de relatie tussen de trainer en persoonlijke trainer een hekelpunt. Ook de topsporters naast de topsportschool zijn tevreden over het deskundigheidsniveau van hun trainer tijdens de talentontwikkelingsfase waarbij 65 procent van de respondenten de globale evaluatie als goed beoordeelt. Met het oog op de opvolging na de topsportschool werd in het onderzoek ook de (top)sporters de vraag gesteld het deskundigheidsniveau van de trainer tijdens de atletische carrière te beoordelen. Er doen zich hier algemeen geen problemen voor; integendeel, het deskundigheidsniveau van de trainer na de topsportschool wordt bij dertien sporten beter beoordeeld. 66 procent van de afgestudeerde (top)sporters oordeelt de globale evaluatie, voor het trainen van (top)sporter op het hoogste niveau, van hun trainer als goed tot zeer goed. Ook 77 procent (top)sporters naast de topsportschool zijn tevreden over het deskundigheidsniveau van de trainers tijdens de atletische fase.

Naast de (top)sporters werden in dit onderzoek ook een aantal trainers bevraagd. Volgens hen is er nood aan meer gekwalificeerde opleidingen voor topcoaches, moet de vergoeding omhoog en is er nood aan een meer transparant coachplatform. Binnen het Vlaams topsportbeleid werden door onder andere de Pool van Toptrainers, Pool van Jeugdtrainers Topsport, verdere professionalisering van toptrainers en Vlaams coachplatform reeds een aantal maatregelen getroffen.

Aanbevelingen In totaal werden 408 (top)sporters (64% respons) bevraagd die sinds het bestaan in 1998 naar een topsportschool zijn geweest en 341 (69% respons) topsporters die hun topsportcarrière naast de topsportschool hebben doorlopen. We stellen vast dat topsporters uit een topsportschool een positieve evolutie hebben gemaakt en dat deze (top)sporters bovendien beter presteerden tijdens internationale kampioenschappen. Een belangrijk knelpunt in het Vlaams topsportbeleid is dat in totaal slechts 35 van al deze atleten ooit de top acht van Europa kon behalen. De vroegtijdige dropouts in acht genomen is dit een beperkt percentage van 3 procent potentiële talenten dat tot nog toe ooit kon presteren. De randbemerking dient echter gemaakt dat het aannemelijk is dat dit aantal nog zal stijgen gezien de nog vrij jonge leeftijd van de bevraagde populatie. Concluderend kan gesteld worden dat de topsportscholen een goed concept zijn om voor een selectie van atleten een optimaal topsportklimaat te creëren gedurende een korte periode, maar ze zijn een onvoldoende antwoord op de aanlevering van meer topatleten. De aanbeveling aan het beleid luidt dan ook om een kritische analyse te maken van de oorzaak waarom Vlaanderen zo weinig topatleten kan maken. Dit onderzoek geeft hier een beperkt antwoord op, namelijk op de mogelijke hiaten tijdens de periode van de topsportschool en nadien. Daar topsporters gemiddeld slechts 2,8 jaar op een topsportschool hebben gezeten en zich al gemiddeld zes jaar specialiseren in hun sport vooraleer in te stappen in een topsportschool, moeten de perspectieven van het Vlaams topsportbeleid in de fase van talentontwikkeling verruimd worden naar de periode vóór en nà de topsportschool. Hier schiet het Vlaams actieplan II enigszins tekort door enkel te focussen op de talentontwikkeling binnen de topsportscholen en de federatie. De mogelijke impact van de topsportscholen ten aanzien van de talentontwikkeling dient met voorzichtigheid omschreven te worden. Overigens blijkt uit het onderzoek dat de ondersteuning vanuit de clubs, zowel voor topsporters die wel of niet naar een topsportschool gingen, als aankomend talent veel te beperkt was. In het licht van deze vaststellingen, met name (1) het beperkt aantal topatleten in Vlaanderen (n=35) en (2) het relatief beperkt aandeel van de topsportschool in de totale carrière, en (3) de beperkte ondersteuning in sportclubs voor talentontwikkeling, suggereren we graag de volgende aanbevelingen op vlak van quality labels, fundings en commerciële:

Quality labels Uitbouwen van een doelgericht kwaliteitsbeleid in topsportclubs, namelijk: - Ontwikkelen van kwaliteitslabels voor talentontwikkeling in topsportclubs, analoog aan de reeds bestaande kwaliteitsincentives binnen het decreet, maar dan met structurele aandacht voor de uitbouw van talentontwikkeling; - Federaties stimuleren om de instroom van talenten vanuit de sportclubs te verbeteren en dus kwaliteitsvolle talentontwikkeling in sportclubs prioritair te stellen (door hiernavolgende initiatieven). Dit betekent deels een decentralisatie van het gevoerde beleid (of uitstellen van centralisatie ), teneinde aan meer talenten kwaliteitsvolle perspectieven te bieden. - coach de coach en coach de club : aanstellen van talentenbegeleiders binnen de federatie of sporttakoverstijgend, die tot taak hebben de kwaliteit van sportclubs voor talentontwikkeling mee uit te bouwen; kennisoverdracht naar sportclubs, om gespecialiseerde knowledge over topsport en talentontwikkeling in het bijzonder, over te brengen naar clubtrainers en jeugdsportcoördinatoren in clubs; - Verspreiden en verbeteren van knowhow: getalenteerde trainers binnen de clubs opleidingskansen bieden en incentives om zich bij te scholen. Investeren in talentvolle clubtrainers via talentdetectie bij trainers (cfr. VK). Oprichten van een label zoals local talent clubs : een selectie van goedwerkende topsportclubs die bijkomende assistentie en incentives kunnen krijgen om op basisniveau aan potentieel talent de nodige kansen te bieden. Deze pilootclubs dienen voldoende regionaal verspreid te zijn (minimaal één per provincie) Funding Oprichten van regionale samenwerkingsverbanden tussen sportclubs op het gebied van talentontwikkeling en federaties hiertoe stimuleren; Federaties stimuleren tot het uitbouwen van een jeugdfonds en financiële return aan sportclubs met een local talent label of met een kwaliteitslabel; Herbekijken van het ideale moment (leeftijd) van centralisatie en instap in een topsportschool, door te bepalen tot op welke leeftijd de goedwerkende clubs mits begeleiding- eveneens aan de vereisten van talentontwikkeling kunnen voldoen (en dus centralisatie nog niet nodig is, met het oog op de psychosociale ontwikkeling in een thuisomgeving van het jong talent). Dit kan enkel mits de federaties die ervoor zouden kiezen om het moment van instap in een topsportschool te verlaten, de financiële middelen kunnen behouden die ze kunnen investeren in betere talentclubs. Stimuleren dat federaties een opvangnet creëren voor topsporters die niet naar een topsportschool willen gaan, door enerzijds deze jongeren aan te sporen om in één van de local talent clubs te trainen, eventueel door trainingsmogelijkheden aan te bieden binnen de federatie en door topsportstatuten naast de topsportschool niet uit te sluiten (of tot op een bepaalde leeftijd niet). Clubs dienen gemotiveerd te worden om te willen blijven investeren in jong talent. Hoewel veel federaties ernaar streven een optimale topsportloopbaan aan te bieden binnen het traject van de topsportschool, stellen we vast dat nooit alle potentiële (top)sporters bereid zullen worden gevonden om in dit gecentraliseerd systeem te stappen. Dit