Experimentele criminologie en criminologische experimenten

Vergelijkbare documenten
Samenvatting, conclusies en discussie

Toespraak DGPJS tgv installatie Erkenningscommissie Gedragsinterventies op , Sociëteit De Witte, te Den Haag

Erkenningscommissies voor justitiële gedragsinterventies

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Over straffen, effectiviteit en erkenning

Onderzoeksdesigns. Ellen Tromp, epidemioloog St Antonius ziekenhuis

De inzet van familienetwerkberaden in de jeugdzorg:

De effectiviteit van multisysteemtherapie (MST)

Effectieve zorg bestaat uit effectieve methodieken, maar hoe effectief is effectief? Jan Willem Veerman Ede, 28 september 2005

Mythen van criminaliteitsbeleid {Jaap de Waard, Ministerie van Veiligheid en Justitie, DGRR}

StudiedagCentrum voorpolitiestudies-8 december2010 Bornem. Ontstaan en terminologie

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers

Criterium 10 van de beoordelingscriteria effectiviteit gedragsinterventies. Advies 11 januari 2011

Werkt MST? Een reactie op het onderzoek van Boonstra e.a.

Systematische review als middel tot synthese van bestaande kennis

Formulier voor het beoordelen van de kwaliteit van een artikel over een interventieonderzoek (bij voorkeur een RCT)

Samenvatting. factoren betreft), en scoren zij anders waar het gaat om het soort en de

WERKT DE WEBCARE INTERVENTIE?

SAMENVATTING. Inleiding

Literatuuronderzoek. Systematische Review Meta-Analyse. KEMTA Andrea Peeters

Evidence based richtlijnontwikkeling (EBRO) training voor patiënten. Ton Kuijpers, Epidemioloog

Samenvatting. Inleiding en onderzoeksvragen

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Arib (PvdA) over het nut van de griepprik (2011Z20885).

in hoofdstuk 1 wordt een algemene inleiding voor die proefschrift gepresenteerd. De gebruikte termen worden beschreven en sleutelbegrippen worden

Kindermishandeling: Prevalentie. Psychopathologie

Bij gebrek aan bewijs

Het doel van deze studie is (Enige Jaren Communities That Care. Leren van een sociaal experiment)

Marleen Weulen Kranenbarg Cyber-offenders versus traditional offenders

Leidraad beoordelingen behandelingen tot verzekerde pakket door Kenniscentrum GGZ van Zorgverzekeraars Nederland

Wetenschappelijk onderzoek bij lage rugpijn: wat en hoe moeten we meten?

Samenvatting. Adviesaanvraag

Voorwoord 1 0. Inleiding 1 1

Samenvatting Samenvatting

Inleiding Methodologie Master MBRT Hogeschool INHOLLAND 27 november Prof.dr. Rob A.B. Oostendorp

Evidence Based Practice in de alledaagse praktijk. Definitie EBP

Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit

but no statistically significant differences

Principes bij de behandeling in de forensische psychiatrie

Thuiswerktoets Filosofie, Wetenschap en Ethiek Opdracht 1: DenkTank De betekenis van Evidence Based Practice voor de verpleegkunde

Gepubliceerd in Staatscourant 17 september 2007, nr. 179 / pag. 11

Een evidence based jeugddelinquentierecht What s in a name?

Formulier voor het beoordelen van de kwaliteit van een artikel over een diagnostische test of screeningsinstrument.

Achtergrond transities als natuurlijk experiment voor de publieke gezondheid

Ontwikkeling gedragsexperimenten voor effectief beleid Voorzitter: Eva van den Broek Spreker: Annemieke Tuinstra Spreker: Jetske Bouma

HOOFDSTUK 1: INLEIDING

Observationeel onderzoek Patiënt-controleonderzoek Cohortonderzoek Cross-sectioneel Systematisch review

Erkenningscommissie Interventies Beoordelingsformulier. Eindoordeel van de erkenningscommissie over de interventie

Datum 12 maart 2012 Onderwerp antwoorden op de vragen van lid Kooiman (SP) over de financiering van Multi Systeem Therapie

Samenvatting. Vraagstelling. Welke ontwikkelingen zijn er in de omvang, aard en afdoening van jeugdcriminaliteit in de periode ?

Erkenning van interventies. Criteria voor gezamenlijke kwaliteitsbeoordeling

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank

Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het

Keeping Youth in Play: the Effects of Sports-Based Interventions in the Prevention of Juvenile Delinquency A. Spruit

Chapter 11. Nederlandse samenvatting

Evidence based: theorie en praktijk. Wim Groot Top Institute Evidence Based Education Research (TIER) Teachers Academy

Advies van de Wetenschappelijke Commissie Wijkaanpak

Nederlandse samenvatting

Interventies die werken

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Het managen van weerstand van consumenten tegen innovaties

Werkt wat werkt? Jan Adriaan Nijboer

Wat werkt in Nederland en wat niet?

Samenvatting. Inleiding

Comparison: Kinderen zonder deze risicofactor.

MCDA methodiek in SELFIE: meten en wegen

Peer review EBM. Ontwikkeld door WVVK in opdracht van Pro-Q-Kine

Eindexamen maatschappijwetenschappen vwo I

Aandeel van de meest frequent vervolgde daders in de strafzaken van

DOORDRINKEN DOORDRINGEN. Effectevaluatie Halt-straf Alcohol Samenvatting. Jos Kuppens Henk Ferwerda

Inleiding Deel I. Ontwikkelingsfase

Evaluatie Onderwijstijdverlenging. Drs. Erik Meyer Dr. Chris van Klaveren Prof. dr. Wim Groot Prof. dr. Henriëtte Maassen van den Brink

Position Paper #Not4Sissies

Hoe meet je kwaliteitsverbetering? En hoe kan je dat in je eigen regio doen?

1. Afbakening van en aanvulling op GRECO rapport

Het juiste gereedschap is het halve werk

Ontwikkelen van een Cochrane Systematic Review over interventies

Evalueren van beleid. Research voor Beleid (Panteia Groep) Auteur: Christel Scholten

Tijd voor écht onderzoek!!!

DUURZAME IMPLEMENTATIE: DAT WERKT! Leonieke Boendermaker Lectoraat Implementatie in de Jeugdzorg

Waar moet het heen? Wat is het doel? What works? (Andrews & Bonta, 2010) What works? Hoe kunnen we het risico per individu bepalen?

Systematische review naar effectieve interventies ter preventie van kindermishandeling.

Voorwoord. Voorwoord

Therapeutisch versus niet-therapeutisch onderzoek bij minderjarige en wilsonbekwame proefpersonen

IS PREVENTIE MEER KOSTEN-EFFECTIEF DAN CURATIE? Prof. Steven Simoens

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Sex Offender Risk Assessment in the Netherlands: Towards a Risk Need Responsivity Oriented Approach W.J. Smid

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

The Effectiveness of Community Schools: Evidence from the Netherlands

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Opgave 3 De burger als rechter

Sturen op kwaliteit. Theorie en praktijk. Dr. Wim Gorissen, Directeur Effectiviteit & Vakmanschap

College 4 Experimenteel Onderzoek en Experimentele Controle

Child Safety Now. Towards Effective Case Management for Families in Child Protection and Youth Parole Services I. Busschers

Proeftuinplan: Meten is weten!

Fout van CPB bij berekening remgeldeffect eigen risico

15/04/15. Wat Werkt Echt tegen Pesten? Vandaag. Wat Werkt Echt tegen Pesten? Overzicht Uitwerking & Verkenning Discussiepunten Eerste afspraken

Figuur overgenomen uit Value Based Healthcare prijsinschrijvingsdocumentatie van The Decision institute die hier ook opleidingen voor aanbieden.

Prof. dr. M.W. van Tulder Prof. dr. B.W. Koes. Evidence-based handelen bij lage rugpijn

Organisaties. Onderzoeksvraag Wat werkt? 3 aandachtsgebieden. Wat werkt? 3 aandachtsgebieden. Wat werkt? 3 aandachtsgebieden

Evidence piramide. Gecontroleerde studies. Welk studie type? 19/02/ me ta.eu. Niet dezelfde piramide voor elke vraag. me ta.eu. me ta.

Samenvatting. Inleiding

Transcriptie:

Experimentele criminologie en criminologische experimenten Peter van der Laan, Jan van Busschbach en Catrien Bijleveld Dit themanummer van het Tijdschrift voor Criminologie (TvC) is gewijd aan experimentele criminologie, een vorm van criminologiebeoefening die gekenmerkt wordt door experimentele designs. Basiskenmerk van experimenteel onderzoek is de vergelijking van enerzijds een experimentele groep, die bewust een stimulus toegediend heeft gekregen of waarbij de een bijzondere eigenschap als vanzelf aanwezig is, met anderzijds een controle- of vergelijkingsgroep, waarbij die stimulus niet is toegediend of die niet gekenmerkt wordt door die eigenschap. Hoewel de hoofdmoot van de experimentele criminologie bestaat uit evaluatieonderzoek naar de uitkomsten van preventie- en interventieprogramma s op justitieel terrein, is het zeker niet daartoe beperkt. Ook onderzoek naar opvattingen en attitudes ten aanzien van criminaliteit en de aanpak daarvan kan bogen op een zekere experimentele traditie. En zelfs etiologisch en prevalentieonderzoek ter verklaring van criminaliteit kent in toenemende mate (naturalistische) experimentele kenmerken. Met name in longitudinaal cohortonderzoek, waarbij een of meer cohorten langdurig worden gevolgd, gaan zich gedurende de looptijd steeds meer subcohorten vormen, die zich kenmerken door eigenschappen die zich als vanzelf hebben ontwikkeld of van buitenaf zijn gemanipuleerd. Dat maakt vergelijkingen zinvol, omdat het weer nieuw licht werpt op etiologie, causaliteit en verklaring. Effectiviteit van interventies Als er iets is, dat de afgelopen jaren het justitieel interventiebeleid typeert en misschien wel domineert, dan is het wel de toenemende nadruk op toetsbare effectiviteit, met name in termen van afnemende recidive. Sommigen zullen deze ontwikkeling wellicht betreuren, omdat door de nadruk op gedragsverandering andere strafdoelen als genoegdoening, leedtoevoeging, vergelding en aandacht voor het slachtoffer op de achtergrond raken. Het betekent echter ook, dat niet langer genoegen wordt genomen met het feitelijk opleggen en uitvoeren van een sanctie, maar dat er meer oog is gekomen voor het uiteindelijke resultaat. De sanctie moet iets opleveren, met name minder recidive. Er zijn twee belangrijke ontwikkelingen te onderscheiden, die hebben bijgedragen tot een grotere rol van de effectiviteitsgedachte: de veelplegersproblematiek en de introductie van alternatieve afdoeningen. De ontdekking van de veelpleger (zie het themanummer van TvC in 2003, nr 45/2) voedde het idee, dat veel strafrechtelijke reacties hun doel missen. Veelplegers kunnen worden beschouwd als het levende bewijs van een gebrek aan effectiviteit van allerlei strafrechtelijke interventies en begeleidingsmethoden. Eerder al, nog voordat gesproken werd Tijdschrift voor Criminologie 2007 (49) 1 3 TVC_1_2007_9.indd Sec1:3 30-1-2007 15:15:15

Peter van der Laan, Jan van Busschbach en Catrien Bijleveld over veelplegers en stelselmatige daders, waren de verwachtingen ten aanzien van effectiviteit flink opgeschroefd door toedoen van interventies in de alternatieve en vernieuwende sfeer. In de jaren tachtig en negentig werden deze nadrukkelijk gepresenteerd en geprofileerd als methodes, die betere resultaten zouden laten zien dan de reguliere, traditionele sancties. Behalve dat vele van deze alternatieve sancties beschouwd werden als humaner dan bijvoorbeeld de vrijheidsstraf, zouden er ook minder negatieve bijeffecten aan verbonden zijn en zouden de resultaten navenant beter zijn. Van Nothing Works! tot What Works? Voor een deel waren de alternatieve en naar verwachting ook effectieve interventies een reactie op de Nothing Works-doctrine, die in de jaren zeventig en tachtig opgeld deed. Die geschiedenis is bij velen bekend, maar we stippen hem nog even aan. Begin jaren zeventig publiceerde de Amerikaan Martinson een overzichtsstudie waaruit bleek dat allerlei ongetwijfeld goed bedoelde therapieën en behandelingen bij veroordeelden niet tot minder recidive leidden (Martinson, 1974). Hij zei het niet met zoveel woorden, maar algauw stond zijn bijdrage bekend als Nothing Works. Met het geloof in de helende werking van behandeling van delinquenten was het snel gedaan en de strafrechtspraktijk in de Verenigde Staten en later ook elders werd harder en repressiever. Dit alles overigens tot spijt van Martinson. Spoedig kwam er ook een tegenbeweging op gang. Amerikaanse en Canadese onderzoekers als Andrews, Bonta, Cullen, Gendreau, Palmer en Ross lieten aan de hand van meta-analyses zien dat bepaalde interventies, bij bepaalde categorieën daders en onder bepaalde omstandigheden, wel degelijk tot positieve resultaten konden leiden. In combinatie met studies naar psychologische kenmerken van daders (Andrews & Bonta, 2003) en later ook risicofactoren in omgevingsdomeinen zoals gezin, school/werk en buurt/samenleving (Farrington, 2003a), die inzicht boden in zogeheten criminogene en voor een deel beïnvloedbare factoren, leidde dit tot de vaststelling van een serie kenmerken die effectieve interventies onderscheiden van minder of in het geheel niet effectieve interventies. Het zijn deze kenmerken die op een gegeven moment ook wel de What Worksbeginselen werden genoemd en tegenwoordig steeds vaker Algemeen Werkzame Factoren van effectieve interventies (Andrews e.a., 1990; Gendreau e.a., 1994; Andrews, 1995; McGuire & Priestley, 1995). Kort gezegd komen deze factoren erop neer, dat duidelijk is voor wie het programma of de interventie is bedoeld en welke (criminogene) factoren hebben bijgedragen aan het ontstaan en de ontwikkeling van het delinquente gedrag. Op grond daarvan is vast te stellen wat de noodzakelijke duur en intensiteit van de interventie is, afgestemd op de mate van risico dat iemand in herhaling vervalt. Ook volgen daaruit de in te zetten methodieken, de competenties en professionaliteit van de uitvoerende werkers en van de uitvoerende organisaties, de feitelijke gang van zaken tijdens en na de interventie, en voorzieningen dat alle voorgenomen plannen en activiteiten worden uitgevoerd. Deze door onderzoek verkregen What Works-beginselen of algemeen werkzame factoren kunnen op twee manieren worden gehanteerd: als handvatten of richtlijnen voor de ontwikkeling van nieuwe interventies en als 4 Tijdschrift voor Criminologie 2007 (49) 1 TVC_1_2007_9.indd Sec1:4 30-1-2007 15:15:15

Experimentele criminologie en criminologische experimenten beoordelingscriteria voor interventies die in de praktijk (al) worden toegepast. Met name in de tweede toepassing heeft zich de afgelopen jaren een bijzondere, sterke ontwikkeling voorgedaan. In landen als Canada, Engeland en Wales, Schotland, Ierland, Australië en enkele Scandinavische landen zijn erkenningsof accreditatiecommissies geformeerd, die justitiële interventies beoordelen op hun (potentiële) bijdrage aan het terugdringen van recidive (Van der Laan e.a., 2006). Ook Nederland kent sinds augustus 2005 de Erkenningscommisie Gedragsinterventies Justitie. Aan de hand van tien zogenoemde kwaliteitscriteria, die net als in andere landen sterke overeenkomst vertonen met de What Works-beginselen, worden programma s beoordeeld, uitmondend in (voorlopige) erkenning of nieterkenning. Nieuw in het beleid is dat de beoordeling door de Erkenningscommissie geen vrijblijvende aangelegenheid is. Bij de installatie liet de toenmalige minister van Justitie weten dat op termijn alleen erkende gedragsinterventies door het Ministerie zullen worden gefinancierd. De rol van onderzoek: meta-analyses en systematic reviews In de gang van zaken rond effectiviteit van de afgelopen tien tot vijftien jaar, die we ook wel kunnen aanduiden als de What Works-benadering, speelt onderzoek een belangrijke rol. Dat begon al met de overzichtsstudie van Martinson. Hij zette al het beschikbare onderzoek naar uitkomsten van behandeling van delinquenten (gedetineerden) op een rij en vergeleek die globaal met elkaar. Het was wat we nu een narrative review zouden noemen. Aan de in de overzichtsstudie opgenomen onderzoeken werden nauwelijks methodologische eisen gesteld, zolang zij maar betrekking hadden op de behandeling van daders en er iets werd gemeld over uitkomsten. In de daarna in zwang geraakte en verder ontwikkelde methode van meta-analyse ligt dat anders (Lipsey & Wilson, 2001). Er worden veel striktere eisen aan de bijeen te brengen studies gesteld. Zo moet er informatie zijn over delictgedrag in de vorm van politie- of justitieregistraties of bijvoorbeeld zelfrapportage. Voor een meta-analyse moeten bovendien gegevens uit verschillende onderzoeken tot één uitkomstmaat gehercodeerd kunnen worden. Op die manier kan van een groot aantal verschillende studies één groot, nieuw databestand geformeerd worden, dat zich vervolgens leent voor diverse mediator- en moderatoranalyses. Het zijn dergelijke meta-analyses, die inzichtelijk maken in welke mate bepaalde interventies, al dan niet bij bepaalde groepen personen en/of onder specifieke omstandigheden, tot minder (of meer) recidive leiden. Een andere vorm van meta-analyse is de systematische overzichtsstudie of systematic review. Bij een dergelijk review worden de ruwe data niet bij elkaar gebracht, maar wordt op basis van een kwaliteitsweging van de afzonderlijke studie een oordeel gegeven over het beschikbare bewijs (Sherman, 2003). Anders dan bij metaanalyses, die betrekking kunnen hebben op concepten en fenomenen van welke aard dan ook, gaan systematic reviews doorgaans over preventiestrategieën en interventies. Het biedt aanknopingspunten voor een evidence-based criminaliteitspreventie (Welsh & Farrington, 2006). Tijdschrift voor Criminologie 2007 (49) 1 5 TVC_1_2007_9.indd Sec1:5 30-1-2007 15:15:15

Peter van der Laan, Jan van Busschbach en Catrien Bijleveld In navolging van de Cochrane Collaboration, die overzichtsstudies publiceert over de werking van preventie- en interventieactiviteiten in de gezondheidszorg, stelt de Campbell Collaboration zich ten doel inzicht te bieden in de uitkomsten van interventies op de terreinen onderwijs, welzijn en criminaliteit en justitieel beleid. De Campbell Crime and Justice Group wil dat onderzoekers, beleidsmakers en praktijkwerkers op toegankelijke wijze kennis kunnen nemen van de effectiviteit van interventies bij criminaliteit, zonder dat zij het spoor bijster raken in de soms tegenstrijdige uitkomsten van verschillende studies. Degenen die systematische overzichtsstudies raadplegen, kunnen er zeker van zijn dat alle relevante studies zijn geraadpleegd, of ze nu in tijdschriften zijn verschenen of in de grijze literatuur, en dat de kwaliteit van de data, analyses en conclusies valide en betrouwbaar zijn. Daartoe is een uitvoerige en strenge peer-review procedure ontwikkeld, vergelijkbaar met de review procedures van wetenschappelijke tijdschriften zoals TvC. Experimenteel onderzoek In systematic reviews worden hoge eisen gesteld aan een onderzoek. Het onderzoeksdesign moet zodanig zijn dat betrouwbare en valide uitspraken kunnen worden gedaan over de effecten van deze of gene interventie. Er moet zo min mogelijk twijfel bestaan over de vraag of de uitkomst (bijvoorbeeld het uitblijven van criminaliteit, of meer of minder recidive) toegeschreven kan worden aan (veroorzaakt wordt door) de onderzochte interventie. Daarvoor is het van belang, dat de interventiegroep vergeleken wordt met een groep, die de interventie niet heeft ondergaan. De groep mensen met wie vergeleken wordt, komt bij voorkeur op cruciale kenmerken zoveel mogelijk overeen met de mensen die de onderzochte interventie hebben ondergaan. Teneinde allerlei vormen van selection bias te voorkomen, wordt idealiter op grond van toeval (at random) bepaald wie deel uitmaakt van welke groep en onderworpen wordt aan de experimentele of andere, eventueel gebruikelijke interventie. Het spreekt vanzelf, dat onderzoeksdesigns door allerlei interne en externe factoren en invloeden op deze punten van elkaar verschillen en dat de zeggingskracht van de uitkomsten groter of kleiner is. Al naar gelang inbreuk wordt gemaakt op een of meer van de designvereisten, kan aan onderzoek een waardering worden gegeven. Hoe hoger de waardering, des te sterker het bewijs dat de uitkomsten ergens voor staan of, in de criminologische context, dat iets effectief is. In de grote studie van Sherman en collega s (1997) naar de uitkomsten van criminaliteitspreventie werd deze werkwijze voor het eerst gevolgd om de methodologische kwaliteit van onderzoek in kaart te brengen. In opdracht van de Amerikaanse overheid gingen zij na wat de inspanningen op allerlei terreinen in de loop der jaren had opgeleverd. De vele onderzoeken die zij aantroffen, werden geïnspireerd door Cook & Campbell (1979), geordend aan de hand van de Maryland Scientific Methods Scale, een schaal met vijf designniveaus (zie ook Farrington 2003b). Alleen onderzoek van niveau 3 (voor- en nameting in experimentele en controlesituatie), niveau 4 (voor- en nameting in meerdere experimentele en controlesituaties, veelal aangeduid als quasi-experimenteel onderzoek) en niveau 5 (voor- en nameting in experimentele en controlesituatie met random toewijzing aan experimentele of controlesituatie, vooral bekend als de randomized clinical trial of ran- 6 Tijdschrift voor Criminologie 2007 (49) 1 TVC_1_2007_9.indd Sec1:6 30-1-2007 15:15:15

Experimentele criminologie en criminologische experimenten domized controlled trial (RCT)) werd acceptabel geacht om iets over uitkomsten te kunnen zeggen. Onderzoek van niveau 1 (eenmalige, correlationele meting) en van niveau 2 (wel voor- en nameting, maar geen vergelijking met controlegroep) werd niet in de studie meegenomen. In de systematic reviews onder auspiciën van de Campbell Crime and Justice Group worden eveneens uitsluitend studies van niveau 3 of hoger geaccepteerd. In de praktijk zijn het meestal alleen niveaus 4 en 5, of zelfs uitsluitend niveau 5, die in de analyse worden meegenomen. In navolging van medisch onderzoek worden RCT s wel opgevat als de gouden standaard. Er is een discussie gaande of het in de criminologie wel redelijk is om aan de eis van randomisatie te voldoen, omdat verondersteld wordt dat randomisatie in de criminologie moeilijker is dan in de geneeskunde. Het is niet zo moeilijk te bedenken dat sommige aspecten van de criminologie randomisatie lastig maken, maar omgekeerd zijn ook factoren denkbaar die het juist gemakkelijker maken. Feit is dat in ieder geval in Nederland en België zulk onderzoek nauwelijks heeft plaatsgevonden. Wat niet klopt, is de vaak gehoorde veronderstelling dat ook elders geen gerandomiseerd onderzoek heeft plaatsgevonden. Uit een recente studie van Farrington & Welsh (2006) komt naar voren dat in de afgelopen vijftig jaar zeker honderd gerandomiseerde experimenten zijn uitgevoerd op het terrein van de criminologie. Zij stellen bovendien vast dat het aantal experimenten in de periode 1982-2004 twee keer zo groot is als in de periode 1957-1981. Het overgrote deel van deze experimenten blijkt te zijn uitgevoerd in de Verenigde Staten. De uitkomsten van al deze experimenten zijn niet eenduidig. Weliswaar concluderen Farrington en Welsh, dat in veel gevallen de uitkomsten inderdaad kunnen worden toegeschreven aan de (experimentele) interventie en niet aan kenmerken van betrokkenen of andere externe eigenschappen en stimuli, maar tegelijkertijd blijkt in veel gevallen de traditionele interventie (treatment as usual) of niets doen het even goed of zelfs beter te doen dan de nieuwe of experimentele aanpak. Kosteneffectiviteitsonderzoek Naast de introductie van experimenteel onderzoek valt te verwachten, dat ook kosteneffectiviteitsonderzoek zijn intrede zal gaan doen in het criminologische onderzoeksveld. Bij dergelijk onderzoek worden de resultaten van interventies afgewogen tegen de kosten van die interventies. Vaak wordt gedacht dat dit altijd moet betekenen dat een interventie goedkoop moet zijn. Dit is evenwel een misverstand. Een kostbare interventie is geen probleem, zolang de effecten maar substantieel zijn. De omstandigheden voor interventies in de criminologie zijn gunstig wat betreft de mogelijkheden om kosteneffectief te zijn. Ten eerste worden de effecten van dergelijke interventies, bijvoorbeeld een verlaagde recidive, hoog gewaardeerd. Indien de effecten hoog gewaardeerd worden, mogen ook de investeringen substantieel zijn. Ten tweede zijn de kosten van care as usual hoog, indien deze controleconditie detentie betreft. Aangezien de kosten van de controleconditie mogen worden opgevat als besparingen, nemen de kosten van de experimentele interventie al snel af. Tijdschrift voor Criminologie 2007 (49) 1 7 TVC_1_2007_9.indd Sec1:7 30-1-2007 15:15:15

Peter van der Laan, Jan van Busschbach en Catrien Bijleveld Een voorbeeld van dergelijk onderzoek zijn de onderzoeken door het Washington State Institute for Public Policy. Swaray e.a.(2005) maken melding van tien publicaties waarin op valide wijze verwezen wordt naar de kosten van interventies op het gebied van de criminologie. De kosten en baten van interventies worden uitdrukt in tegenwaarden in dollars. Doordat zij de effecten ook in dollars uitdrukken (een moord staat bijvoorbeeld voor twee miljoen dollar), is hier sprake van een kosten-batenanalyse, in plaats van een kosteneffectiviteitsanalyse. De effecten worden intact gelaten, zoals bijvoorbeeld de kosten per vermeden recidive. In overeenstemming met de hierboven uitgesproken verwachting is de conclusie steeds, dat veel interventies in de criminologie kosteneffectief zijn. Op dit punt loopt Europa achter op de Verenigde Staten en zijn deze krachtige beleidsargumenten hier nog slechts rudimentair onderzocht. Dat is opvallend, want het Europees onderzoek naar medische kosteneffectiviteit, met name ook het Nederlandse onderzoek, behoort tot de top. Het is te hopen dat naast meer experimenteel onderzoek ook aandacht zal worden besteed aan de verhouding tussen kosten en baten, omdat krachtige beleidsargumenten beschikbaar komen om prioriteiten te stellen bij criminologische interventies. Onderzoek in Nederland In ons land is herhaaldelijk vastgesteld dat veel evaluatieonderzoeken niet aan de minimale eisen voldoen om met enige zekerheid iets te kunnen zeggen over de uitkomsten (Van der Laan, 2001). Er is niet altijd sprake van een voor- en nameting en ook niet altijd van een controle- of vergelijkingsgroep. En als er wel een controlegroep is, verschilt die soms op cruciale kenmerken van de experimentele of interventiegroep, waardoor opnieuw de zeggingskracht van de uitkomsten en vergelijkingen in het geding is. In België lijkt de situatie niet anders te zijn (Devroe in Ponsaers e.a., 2005). Toch is er beweging. 1 In het streven naar een evidence-based justitiepraktijk is er meer oog voor methodologische aspecten. Vereisten als voor- en nameting en vergelijking tussen groepen staan nauwelijks nog ter discussie. Quasi-experimenteel onderzoek wordt vanzelfsprekend geacht en zelfs een RCT-aanpak wordt niet bij voorbaat van de hand gewezen. Zo werd enkele jaren geleden in de aanloop naar het experiment met de strafrechtelijke opvang van verslaafden (SOV) overwogen om het Openbaar Ministerie at random een SOV-aanpak of een traditionele afhandeling te laten eisen in geval van vervolging van verslaafde veelplegers. De opzet van het evaluatieonderzoek werd hierop afgestemd. Over de uitkomsten is nog niet gerapporteerd, naar verluidt is het uiteindelijk niet gekomen van at random strafvordering, omdat justitie er nog niet rijp voor is. Maar inmiddels is in de jeugdsector al wel een begin gemaakt met experimenteel onderzoek naar de uitkomsten bepaalde interventies. Over twee van deze onderzoeken wordt in dit nummer gerapporteerd: onderzoek naar de uitkomsten van Halt door Ten Boom, Ferwerda en Van Leiden 2 en onderzoek naar de effecten van de Multisysteemtherapie (MST) door Asscher e.a. 1 Hiervan getuigt ook het feit dat de Journal of Experimental Criminology een themanummer over experimenteel criminologisch onderzoek in Nederland voorbereidt. 2 Vetgedrukte auteursnamen verwijzen naar andere artikelen in dit themanummer. 8 Tijdschrift voor Criminologie 2007 (49) 1 TVC_1_2007_9.indd Sec1:8 30-1-2007 15:15:15

Experimentele criminologie en criminologische experimenten Zonder problemen is het onderzoek niet. Zo deden zich bij het onderzoek naar Halt problemen voor rond de externe validiteit, omdat vanwege de wijze van selectie van kandidaten ook jongeren die geen Halt-afdoening kregen (waarbij ze in Halt-verband zouden moeten werken) wel een deel van de Halt-procedure meemaakten en in die zin toch een soort interventie ondergingen (zie ook Bijleveld, 2005). Het MST-onderzoek laat zien hoe ingewikkeld en tijdrovend het is om een experimenteel design geïmplementeerd te krijgen. Bij voortduring moeten zowel bezwaren van ethische aard bij betrokken autoriteiten en uitvoerenden als velerlei problemen van praktische aard overwonnen worden. Overigens kunnen in bepaalde situaties problemen, waarmee de evaluaties van Halt en MST te kampen hebben, worden omzeild. Een voorbeeld daarvan wordt gegeven in de analyse door Bijleveld van de aanpak van zwartrijden in de trein. Geëxperimenteerd is met verschillende manieren van aanpak en afhandeling, waarbij daadwerkelijk is gerandomiseerd zonder dat de directe uitvoeringspraktijk in de trein gemanipuleerd hoefde te worden. Ander experimenteel onderzoek Experimentele criminologie is meer dan alleen het volgens bepaalde criteria onderzoeken en evalueren van de uitkomsten van interventies. Experimenteel onderzoek kan ook andere criminologische domeinen betreffen, zoals het artikel van Haas, De Keijser en Vanderveen over opvattingen omtrent straffen. Hun aanpak door middel van het voorleggen van vignetten leent zich goed voor experimenteel variëren, waardoor beter inzicht wordt verkregen in de opvattingen van verschillende categorieën respondenten in verschillende situaties en kenmerken van de aan de respondenten voorgelegde casus. Overigens treedt hierbij vanzelfsprekend het probleem van de externe validiteit op, niet in de laatste plaats doordat bij dit onderzoek sprake is van een zeer specifieke categorie respondenten (studenten criminologie). Hun oordeel kan (sterk) afwijken van dat van de algemene bevolking of bijvoorbeeld leden van de rechterlijke macht, politici enzovoort. Juridische en ethische valkuilen Experimenteel onderzoek in de gezondheidszorg, met name in het onderzoek naar de werking van medicijnen en ander medisch handelen, is sinds jaar en dag gebruikelijk en in feite de norm. In de sociale wetenschappen, en al helemaal in de criminologie, is dat veel minder het geval. Met het argument dat de sociale werkelijkheid zich niet laat manipuleren of zich uit ethische overwegingen niet mag laten manipuleren, wordt een experimentele aanpak van de hand gewezen. Ook wordt experimenteel onderzoek wel afgedaan als een te simplistische weergave van de werkelijkheid, waarin onvoldoende recht wordt gedaan aan ingewikkelde sociale contexten en processen (Pawson & Tilley, 1998). Er wordt een al te mechanistische causaliteitsrelatie verondersteld met weinig of geen ruimte voor individuele verschillen. Farrington (2003b) wijst deze kritiek overigens van de hand. Contextuele factoren worden niet uitgesloten. Integendeel, zo stelt hij, zij moeten worden meegenomen in de analyses om te bezien of zij eventueel als mediatoren of als moderatoren invloed uitoefenen op de uitkomsten. Tijdschrift voor Criminologie 2007 (49) 1 9 TVC_1_2007_9.indd Sec1:9 30-1-2007 15:15:15

Peter van der Laan, Jan van Busschbach en Catrien Bijleveld Van andere aard is de kritiek dat als de lat bij evaluatieonderzoek zo hoog wordt gelegd, er in de Nederlandse (jeugdzorg)praktijk vermoedelijk geen enkele interventie overeind blijft en dat we in de jeugdzorg straks met lege handen zullen staan. Van Nijnatten (2006) spreekt in dat verband over de RCT als een Randomized Cynical Trial. Een dergelijke constatering impliceert echter ook dat in de jeugdzorg en naar we mogen aannemen geldt dat ook voor andere zorgsectoren kennelijk veel interventies en programma s worden toegepast, waarvan we in feite niet weten of zij effectief zijn. De vraag is of zoiets ethisch wél verantwoord is (Asscher e.a.). In het geval van criminologisch (en penologisch) onderzoek doet zich de bijzondere complicatie voor dat bij de toepassing van stimuli in de vorm van (strafrechtelijke) interventies, juridische basisprincipes als het gelijkheidsbeginsel of het proportionaliteitsbeginsel zich daartegen kunnen verzetten. Op deze aspecten gaat De Roos in. Als vanzelf komen we dan ook (weer) terecht bij de bezwaren van ethische aard, die met enige regelmaat naar voren worden gebracht. Asscher e.a. gaan daarop in. Hier volstaan we met de opmerking, dat ook in onze ogen zich steeds opnieuw bepaalde ethische dilemma s zullen voordoen. Het meest gehoorde bezwaar in de sfeer van criminologie en penologie luidt dat mensen, die niet in de experimentele groep terechtkomen, niet zouden kunnen profiteren van de nieuwe en veelbelovende aanpak en dat hen ook andere vormen van begeleiding of behandeling zouden worden onthouden. Helemaal niets doen of, nog erger, (kale) detentie zou hun lot zijn. Dat is echter bij ons weten tot nog toe niet het geval geweest en wij verwachten dat ook niet. Criminologische toetsingscommissie Bij experimenteel onderzoek zullen zich steeds opnieuw dilemma s aandienen. Sommige zullen in de praktijk meevallen, omdat in de opzet van het experiment zulke problemen eenvoudig ondervangen kunnen worden. Andere daarentegen zullen lastiger zijn. Maar dat zou geen reden moeten zijn af te zien van experimenteel onderzoek, omdat deze vorm van onderzoek uiteindelijk het enige betrouwbare en valide bewijs van causaliteit en van effectiviteit levert. Wellicht is het een goed idee om in navolging van het gezondheidsonderzoek ook voor experimenteel criminologisch onderzoek ethische commissies in het leven te roepen, waaraan voorstellen voor experimenteel (evaluatie)onderzoek ter toetsing moeten worden voorgelegd. De onderzoeksorganisatie ZonMw stelt een dergelijke toetsingsprocedure inmiddels ook verplicht voor het door haar gefinancierde niet-medische onderzoek. Ook stellen op steeds meer universiteiten nietmedische faculteiten hun eigen ethische toetsingscommissies in. Wellicht kan de Nederlandse Vereniging voor Kriminologie (NVK) haar toetsingscommissie, die begin jaren tachtig nog actief was, nieuw leven inblazen. Literatuur Andrews, D.A., Bonta, J., Gendreau, P. & Cullen, F.T. (1990). Does correctional treatment work? A clinically relevant and psychologically informed meta-analysis. Criminology, 28(3), 369-404. 10 Tijdschrift voor Criminologie 2007 (49) 1 TVC_1_2007_9.indd Sec1:10 30-1-2007 15:15:15

Experimentele criminologie en criminologische experimenten Andrews, D.A. (1995). The psychology of criminal conduct and effective treatment. In: J. McGuire (ed.) What works: reducing reoffending, guidelines from research and practice. Chichester: Wiley, 35-62. Andrews, D.A. & Bonta, J. (2003). The psychology of criminal conduct. Cincinnati OH: Anderson Publishing Co. Asscher, J., Dekovic, M., Laan P. van der & Prins, P. (2006). Zin en onzin van de randomized controlled trial. Perspectief, 14 (5), 14-16 Bijleveld, C.C.J.H. (2005). Methoden en technieken van onderzoek in de criminologie. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Cook, T.D. & Campbell, T.D. (1979). Quasi-experimentation: design and analysis issues for field settings. Chicago: Rand McNally. Farrington, D.P. (2003a). Developmental and life-course criminology: key theoretical and empirical issues the 2002 Sutherland Award Address. Criminology, 41(2), 221-256. Farrington, D.P. (2003b). Methodological quality standards for evaluation research. The Annals of the American Academy of Political and Social Science, 587, 49-68. Farrington, D.P. & Welsh, B.C. (2006). A half century of randomized experiments of crime and justice. Crime and Justice, 34, 55-132. Gendreau, P., Cullen, F.T. & Bonta, J. (1994). Intensive rehabilitation supervision: the next generation in community corrections? Federal probation, 58, 72-78. Laan, P.H. van der (2001). Politiële en justitiële interventies bij gewelddadige en ernstig delinquente jongeren. In: R. Loeber, N.W. Slot & J.A. Sergeant (red.) Ernstige en gewelddadige jeugddelinquentie. Houten / Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum, 319-344. Laan, P.H. van der, Krooi, H., Voort, P. van der & Wijkman, M. (2006). Toetsing en certificering van preventieve, curatieve en repressieve interventies in de jeugdzorg. Leiden: NSCR (2006-6). Lipsey, M.W. & Wilson, D.B. (2001). Practical meta-analysis. Thousand Oakes: Sage. Martinson, R. (1974). What Works? Questions and answers about prison reform. Public Interest, 35, 22-54. McGuire, J. & Priestley, P. (1995). Reviewing What works : past present and future. In: J. McGuire (ed.) What works: reducing reoffending, guidelines from research and practice. Chichester: Wiley, 3-34. Nijnatten, C. van (2006). Randomized cynical trial. Perspectief, 14(3), 3. Ponsaers, P., Easton, M., Enhus, E., Bruggeman W. & Collier, A. (2005). 10 miljoen klanten dat moet je verdienen. Bijdrage(n) tot de evaluatie van politie en justitie. Brussel: Politeia. Pawson, R. & Tilley, N. (1998). Caring communities, paradigm polemics, design debaters. Evaluation, 4, 73-90. Sherman, L.W., Gottfredson, D.C., MacKenzie, D.L., Eck, J., Reuter, P. & Bushway, S. (1997). Preventing crime: what works, what doen t, what s promising. Washington DC: U.S. Office of Justice Programs. Sherman, L.W. (2003). Misleading evidence and evidence-led policy: making social science more experimental. The Annals of the American Academy of Political and Social Science, 589, 6-21. Swaray, R.B., Bowles, R. & Pradiptyo, R. (2005). The application of economic analysis to criminal justice interventions: A review of the literature. Criminal Justice Policy Review, 16, 141-163. Welsh, B.C. & Farrington, D.P. (2006). Evidence-based crime prevention. In: B.C. Welsh & D.P. Farrington (eds.) Preventing crime. What works for children, offenders, victims, and places. Dordrecht: Springer, 1-20. Tijdschrift voor Criminologie 2007 (49) 1 11 TVC_1_2007_9.indd Sec1:11 30-1-2007 15:15:15