5 Groei arbeidsproductiviteit via onderwijs en scholing

Vergelijkbare documenten
Hamer schetst HO-strategie

Jongeren op de arbeidsmarkt

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513 AA1XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE. Datum 17 augustus 2012 Betreft Kamervragen lid Hamer (PvdA)

Stand van zaken leven lang leren in Nederland en afspraken over/ aanbevelingen aan O&O-fondsen

DAS Lectorenbijeenkomst 13 november Annemarie Knottnerus Platform Bèta Techniek

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Met een startkwalificatie betere kansen op de arbeidsmarkt

Minder instroom in, meer uitstroom uit arbeidsmarkt

Personeel op peil. Onderzoek naar de positie van mkb-werknemers

MBO ACADEMIE NEDERLAND MAAKT WERK VAN MOBILITEIT!

Artikelen. Minder dynamiek binnen de werkzame beroepsbevolking in Ingrid Beckers en Birgit van Gils

Een Werkende Arbeidsmarkt

Flexibel en vraaggericht hoger onderwijs voor werkenden

Een leven lang ontwikkelen, 29 mei 2018

De vaste baan bereikbaar voor alle werknemers

Leven Lang Ontwikkelen. Erwin Pierik/ Rini Romme april 2017

Beroepsbevolking 2005

LAAGGELETTERDHEID IN HAAGSE HOUT

Deelname aan post-initieel onderwijs,

De maatschappelijke noodzaak van postinitieel leren

LAAGGELETTERDHEID IN LEIDSCHENVEEN-YPENBURG

8 Aanbevelingen op een rij

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Onderzoeksrapport: zorgelijke terugloop leerwerkplekken mbo

VISIE OP WERK. Jeroen Zwinkels 23 november 2015

DEMOGRAFIE. Mensen werken langer door uit financiële 65+ noodzaak COMPLEXITEIT VOOR UWV NEEMT TOE

Armoede en Arbeidsmarkt

Doorleren werkt! 14 November 2017

LAAGGELETTERDHEID IN LAAK

Naar een inclusief design van technologie. Ton Wilthagen Tilburg University

De eerste baan is niet de beste

Voor eerlijke kansen en keuzes in werk en opleiding

Toegankelijkheid hoger onderwijs en de rol van studiefinanciering

Werkend leren in de jeugdhulpverlening

Opleidingsniveau stijgt

Duurzaam toerusten voor arbeidsmarkt en

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Strategische agenda. Auteur Datum. Jan Bartling

Hartelijk welkom. Met dank aan: 22 mei 2013

Model van Sociale Innovatie

4 Toegankelijkheid optimaliseren

Jeugdwerkloosheid Amsterdam

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 2e kwartaal 2007

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt

Discussienotitie HO-tour. Doorstroom beroepskolom en aansluiting arbeidsmarkt

Aanbod van Arbeid 2016

Datum 09 september 2014 Betreft Aanbieding OESO-rapport Education at a Glance 2014 Onze referentie

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Help, ik heb personeel

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Leidinggeven aan de vernieuwing van werken en leren: Wie doet dat?

Bijlage 2. Human Capital Agenda s

STAND VAN EDUCATIEF NEDERLAND

PARTICIPATIE: ÓÓK IN OOST-GRONINGEN!

7,2. Samenvatting door een scholier 1510 woorden 30 maart keer beoordeeld

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Leven Lang Ontwikkelen. Erwin Pierik/ Rini Romme mei 2017

De integratie van Antillianen in Nederland. Presentatie 9 juni: De Caribische demografie van het Koninkrijk der Nederlanden

Checklist erkennen leerwerkervaring

in het kort OFED Arbeidsmarktmonitor elektrotechnische detailhandel 2013

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 17 december Ons kenmerk Pagina('s) 2 van 7

EEN LEVEN LANG LEREN

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Bussemaker (PvdA) over de arbeidsproductiviteit van oudere werknemers.

forum beroepsonderwijs. DEC 6 dilemma s pittige discussies constructieve uitkomsten én hilarische momenten 1 oktober

Nieuwe kans op extra instroom

Van mbo en havo naar hbo

Kwartaalrapportage 1/08

Datum : 12 juni 2009 Aan : Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Ministerie van Financiën

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Werktijden van de werkzame beroepsbevolking

Praktijksessie efficiënt opleiden en ontwikkelen voor volwassenen. Tijs Pijls 18 november 2014

Inkomsten uit arbeid van vrouwen en hun partners

Participatie in arbeid

West-Brabant werkt aan morgen. Uitvoeringsprogramma

Meedoen met MKB!dee Stappenplan voor een aanvraag 1. Meedoen met MKB!dee. Stappenplan voor een aanvraag

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

5. Onderwijs en schoolkleur

1 Inleiding: de metamorfose van de arbeidsmarkt

Erratum Jaarboek onderwijs 2008

8 Samenvattende slotbeschouwing

Meerdere keren zonder werk

Herintreders op de arbeidsmarkt

29544 Arbeidsmarktbeleid. Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamerder Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE. Datum 8 april 2011 Betreft Evaluatie IOW

Startkwalificatie Het minimale onderwijsniveau dat volgens de overheid nodig is om en baan te vinden. Het gaat dan om een diploma, havo, vwo of mbo.

Voor vakmensen voor de toekomst

Naar een inclusieve regio

Maatschappelijke participatie als opstap naar betaald werk.

Argumentenkaart Deeltijdwerken 3. Samenleving. Wat zijn de voor- en nadelen voor de samenleving als vrouwen meer gaan werken?

Een veranderende arbeidsmarkt, wat betekent dit voor het beroepsonderwijs? Stef Beek Ministerie van OCW 14 november 2014

Sterk voor werk DE FEITEN OP EEN RIJ

OOP ers in het vo. Arbeidsmarktpositie, scholingsmogelijkheden en werktevredenheid van

Loont VVE? Paul Leseman

ONTWIKKELINGEN VMBO EN MBO Spirit4you 22 maart 2018

INTERSECTORALE MOBILITEIT vrijdag 7 oktober Cees Schoenmakers / Directeur CKO / Voorzitter LOS

Transcriptie:

5 Groei arbeidsproductiviteit via onderwijs en scholing 5.1 Inleiding: belang van onderwijs en scholing In zijn rapport Naar een lerende economie (2014) benadrukt de WRR het belang van menselijk kapitaal voor het toekomstige verdienvermogen van Nederland. Het gaat erom door goed onderwijs en scholing de mogelijkheden en vaardigheden van mensen zo goed mogelijk te ontwikkelen. Daardoor kunnen op microniveau mensen zich een goede positie verwerven op de (toekomstige) arbeidsmarkt en kunnen zij productief en innovatief zijn in hun werk; daardoor kan op macroniveau de groei van de arbeidsinzet en van de arbeidsproductiviteit worden bevorderd. En met de vergrijzing en de toenemende economische dynamiek neemt het belang van blijven investeren in scholing na het initiële onderwijs lerend werken en een leven lang leren alleen maar toe. Onderwijs en scholing hebben uiteraard niet alleen een economische functie, die van het opleiden van vakmensen. Daarnaast heeft het onderwijs ook een algemeen vormende functie en vormt het een middel tot emancipatie. En onderwijl fungeert de school, in de terminologie van de Onderwijsraad, als een sorteermachine die verschillende categorieën leerlingen toewijst aan posities in de samenleving. Het scholingsniveau is sterk bepalend voor de positie op de arbeidsmarkt en in de maatschappij. Het SCP 1 signaleert dat in de afgelopen periode het verschil tussen hoger opgeleiden en de rest van de bevolking is toegenomen met betrekking tot beloningsniveau (uurloon) en de doorgroeimogelijkheden. Tegelijkertijd is het aantal tijdelijke en flexibele contracten onder hoger opgeleiden minder hard gegroeid en nam het risico op werkloosheid ook minder toe dan bij middelbaar en lager opgeleiden. Verder werkt het opleidingsniveau ook door in gezondheid en levensverwachting. Toenemende verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden kunnen de sociale samenhang in onze samenleving ondermijnen. In de tweede helft van de vorige eeuw is de scholingsgraad van de Nederlandse bevolking sterk toegenomen. In 1950 nam 5 procent van de 18- tot 25-jarigen deel aan hoger onderwijs; inmiddels is dat rond 40 procent. De mogelijkheden voor nog hogere percentages zijn begrensd. Dat onderstreept het belang van goed onderwijs 1 SCP (2014) Verschil in Nederland: Sociaal en Cultureel Rapport 2014, inz. p. 338. 51

en goede scholing, in alle levensfasen, voor iedereen en gericht op de ontplooiing van elk individu, elk talent. Een belangrijke uitdaging voor het onderwijs is om jonge mensen zo goed mogelijk voor te bereiden op de snel veranderende wereld. Dat vraagt om leren leren : het leren omgaan met de grote dynamiek op het eigen vakgebied. Specifieke vakkennis kan al tijdens de opleiding verouderen. Dit hoofdstuk benoemt een aantal knelpunten en uitdagingen voor onderwijs en scholing, vanuit het streven naar verhoging van arbeidsinzet en arbeidsproductiviteit. Paragraaf 5.2 belicht het belang van voor- en vroegschoolse educatie (in aanvulling op de beschouwing over kinderopvang in paragraaf 4.5). Paragraaf 5.3 gaat in op onderwijs, paragraaf 5.4 op scholing en leven lang leren. 5.2 Voor- en vroegschoolse educatie Onderzoek van Nobelprijswinnaar James Heckman wijst uit dat investeringen in menselijk kapitaal het hoogst renderen naarmate deze op jongere leeftijd worden gepleegd. In ons land nemen bijna alle vier- en vijfjarigen deel aan voor- en vroegschoolse educatie. De deelnamegraad van driejarigen ligt internationaal gezien echter erg laag. De verklaring hiervoor is dat voorschoolse educatie vrijwel alleen wordt aangeboden in peuterspeelzalen waar slechts een beperkt deel van de kinderen in Nederland naartoe gaat. Dat aantal is de afgelopen jaren ook nog sterk gedaald. Bovendien worden voorschoolse programma s vooral aangeboden aan zogenaamde doelgroepkinderen van wie men op basis van het opleidingsniveau van de ouders verwacht dat de kinderen mogelijk een taalachterstand oplopen. Vanuit het oogpunt van de ontwikkeling van jonge kinderen verdient een verhoging van de deelnamegraad van driejarigen in het bijzonder van de zogenoemde doelgroepkinderen aan voorschoolse educatie gerichte aandacht. Dreigende achterstanden in ontwikkeling moeten in een vroeg stadium worden weggewerkt. De bestaande VVE-programma s (voor- en vroegschoolse educatie) schieten hier nog tekort. Dat kan komen door de beperking van het aantal dagdelen en door een gebrek aan specifieke professionaliteit bij begeleiders. 52

GROEI ARBEIDSPRODUCTIVITEIT VIA ONDERWIJS EN SCHOLING 5.3 Onderwijs Vraag naar hoger opgeleiden blijft toenemen Met het oog op zijn economische functie dient het onderwijs goed aan te sluiten bij de opleidingsbehoeften van de toekomst. Onderzoek van Europese onderzoeksinstelling Cedefop laat zien dat daarin de komende jaren een verandering is te verwachten. De afgelopen jaren nam de vraag naar hoger opgeleiden in Nederland al sterk toe. Tot 2020 zal dit niet anders zijn, al ligt het groeitempo iets lager dan voorheen (van 49,3 naar 30 procent). Daarmee is de behoefte aan hoger opgeleiden in 2020 voor het eerst groter dan die aan middelbaar opgeleiden. De behoefte aan middelbaar en vooral lager opgeleiden neemt af. Naar lager opgeleiden was in voorgaande jaren al minder vraag dan voorheen, maar de behoefte zal tot 2020 met nog eens een kwart dalen ten opzichte van 2010. Tabel 5.1 Prognose ontwikkeling arbeidsmarktbehoefte in Nederland 2010-2020, naar kwalificatieniveaus Bron: Cedefop (2013) Skills forecast, in: A. Rinnooy Kan [et al.] (2014) Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen: Adviesrapport, Adviescommissie Flexibel hoger onderwijs voor werkenden, p. 3. Bovenstaande prognoses gelden voor Nederland als geheel. Het beeld kan van sector tot sector verschillen. Bij de verdere uitwerking is het van belang om met deze verschillen rekening te houden. Opleidingsniveau Vraag is of de ontwikkeling van het opleidingsniveau aansluit bij de verwachte behoeften. Nederland is gemiddeld steeds hoger opgeleid. Vooral het aantal hoogopgeleiden onder jongere doelgroepen is gestegen. Een punt van zorg is dat het opleidingsniveau van jongens steeds verder achterblijft bij dat van meisjes. 53

Figuur 5.1 Aantal hoogopgeleiden naar leeftijd en geslacht, 2012 Bron: CBS Het aantal middelbaar opgeleiden blijft echter het grootst binnen de Nederlandse bevolking en daarin is in tien jaar tijd nauwelijks iets veranderd. Op de langere termijn zal de groep laagopgeleiden steeds kleiner worden en de groep hoogopgeleiden steeds groter. Dit is een ontwikkeling die zich de afgelopen tien jaar ook heeft voorgedaan. Ook daaruit blijkt de behoefte aan een steeds verdergaande opschaling van de werkgelegenheid naar opleidingsniveau. Figuur 5.2 Onderwijsniveau Nederlandse bevolking Bron: CBS 54

GROEI ARBEIDSPRODUCTIVITEIT VIA ONDERWIJS EN SCHOLING Voor een deel van de populatie zijn er nog mogelijkheden om in te zetten op een hoger initieel opleidingsniveau. Zo hebben jongeren met een niet-westerse allochtone achtergrond nog een forse achterstand in het opleidingsniveau ten opzichte van autochtone jongeren. Zij zijn begonnen aan een inhaalrace en de verwachting is dat de verschillen de komende jaren kleiner worden 2. Voor andere groepen is het maar zeer de vraag of zij nog kunnen doorgroeien. Mogelijk kunnen aanpassingen in het onderwijs bijdragen aan een verdere en snellere groei van het opleidingsniveau. Gemiddeld goede kwaliteit, maar weinig excellentie Een andere factor die indicatief is voor het succes van het onderwijs, is de mate waarin het onderwijs slaagt leerlingen uit te dagen tot uitblinken. Nederland loopt hierin internationaal niet voorop en dat geldt voor jongeren op alle opleidingsniveaus. Een reden is dat het onderwijs inflexibel is en weinig maatwerk biedt. Het stelsel is ingericht op het afronden van een opleiding op één niveau. Wie op deelgebieden uitblinkt, kan zich daarop nauwelijks verder ontwikkelen. Deelcertificaten zijn in ons onderwijs nog ongebruikelijk. Studieduur Het aantal jaren dat studenten onderwijs volgen, zegt iets over de efficiëntie van het onderwijs en is van belang voor toe kunnen treden tot de arbeidsmarkt. Positief is dat het aantal scholieren dat het onderwijs voortijdig verlaat, in de afgelopen jaren sterk is afgenomen. Nederland is zelfs al dichtbij het streefcijfer van de Europa 2020-strategie 3. Een punt van zorg is dat Nederlandse studenten relatief lang doen over hun studie. Dit heeft deels te maken met het studiekeuzegedrag. Nederlandse studenten maken in de eerste studiejaren vaak een overstap naar een andere opleiding. Zij hebben (blijkbaar) geen goed beeld van een opleiding voordat ze eraan beginnen. Studiekeuze is ook in een ander opzicht een aandachtspunt, aangezien studenten nog vaak een studie kiezen die weinig arbeidsmarktperspectieven biedt. Een ander aspect dat de gemiddelde studieduur verlengt, is de mogelijkheid tot stapelen. Studenten bereiken daarbij via een omweg een opleiding op een hoger onderwijsniveau. Positief is dat jongeren die op een lager niveau starten dan passend is, 2 SER (2013) Maak baan voor een nieuwe generatie, Werkgroep Benutting Arbeidspotentieel Migrantenjongeren (BAM). 3 Ministerie van OCW (2014) Bijlage VSV-brief 2014: Nieuwe voortijdig schoolverlaters: Convenantjaar 2012-2013: Voorlopige cijfers. 55

dit later kunnen herstellen. Wel is het inefficiënt dat zij vervolgens een lang en ingewikkeld traject moeten afleggen om alsnog op het juiste niveau te komen. De invoering van het leenstelsel kan resulteren in veranderingen in studiegedrag. Het is nog niet duidelijk welke kant dit op zal gaan. Persoonlijkheid en motivatie Het onderwijs in Nederland is vooral gericht op het aanleren van cognitieve vaardigheden. Er is nog relatief weinig aandacht voor het belang van persoonlijkheidsontwikkeling en motivatie. Het wordt echter steeds duidelijker dat vaardigheden als zorgvuldigheid, zelfreflectie, doorzettingsvermogen en nieuwsgierigheid belangrijk zijn als het gaat om de kans op een baan en om het loon dat iemand verdient 4. Het is daarom zaak om voldoende aandacht te besteden aan de niet-cognitieve ontwikkeling. Verder geldt ook hier dat investeringen vooral effectief zijn als daarmee op vroege leeftijd wordt begonnen. Aansluiting op de arbeidsmarkt van de toekomst Een complexe uitdaging is het opleiden voor een arbeidsmarkt en een beroepspraktijk waarvan het (hoger) onderwijs nog maar weinig kan weten. Daarom is het van groot belang dat onderwijsinstellingen structureel samenwerken met het bedrijfsleven, gekoppeld aan sectoren of werkvelden en in de regio waar de onderwijsinstelling is gevestigd. De ontwikkeling van de Centres of Expertise in het hbo 5, en van Centra voor innovatief vakmanschap in het mbo, biedt goede kansen om de noodzakelijke afstemming en samenwerking te realiseren. Inmiddels werken ruim 1300 bedrijven samen met hbo- en mbo-centra. 6 Het snijvlak tussen onderwijs en scholing In dit hoofdstuk komen onderwijs en scholing in verschillende paragrafen aan de orde. Dit is tot op zekere hoogte arbitrair. De hogere kennisintensiteit van veel beroepen leidt tot een toenemende behoefte aan hoger opgeleiden, en dat is een gezamenlijke opgave voor de stelsels van onderwijs en scholing. Daarbij is het heel goed mogelijk dat het onderwijsstelsel postinitiële scholing verzorgt. Zo krijgt het hbo steeds meer te maken met instroom van volwassenen, die al enige tijd werken 4 Lex Borghans, Ron Diris en Bas ter Weel (2014) Investeringen in persoonlijke ontwikkeling verbeteren sociaal-economische uitkomsten, CPB Policy Brief, 2014/08. 5 Deze Centres zijn publiek-private samenwerkingsverbanden tussen onderwijs en bedrijfsleven en hebben drie functies: het verhogen van de onderwijskwaliteit en de instroom in het initiële onderwijs, het leveren van een directe bijdrage aan het innovatievermogen van bedrijven en het vergroten van de mobiliteit en flexibiliteit van medewerkers van bedrijven. 6 Platform Bèta Techniek (2014) Midterm Review Centres of expertise & Centra voor innovatief vakmanschap: Dynamiek onderweg: Auditrapportage 2014, hbo Centres of expertise; mbo centra voor innovatief vakmanschap. 56

GROEI ARBEIDSPRODUCTIVITEIT VIA ONDERWIJS EN SCHOLING en zich willen om- of opscholen. Het hbo zal op deze doelgroepen toegesneden onderwijs moeten ontwikkelen. Knelpunten en uitdagingen Het onderwijssysteem kent verschillende knelpunten en uitdagingen. In de eerste plaats moet het onderwijssysteem op alle niveaus meer maatwerk gaan bieden. Dat biedt jongeren en werknemers die zich verder willen ontwikkelen meer ruimte om hun eigen, uiteenlopende talenten te ontwikkelingen en het stimuleert uitblinken. Dat geldt voor zowel hoog- als laagopgeleiden. Daarbij blijft voor de meeste jongeren een afgeronde opleiding het hoofddoel. Voor jongeren voor wie dit te hoog gegrepen is, kunnen deelcertificaten uitkomst bieden. Maatwerk is ook van belang voor werknemers die zich via onderwijs verder willen kwalificeren. Soms is daartoe een deelkwalificatie voldoende. Een tweede aandachtspunt is voldoende aandacht voor niet-cognitieve vaardigheden. Een derde aandachtpunt betreft de huidige keuze voor vroegtijdige selectie. Vroege selectie heeft voor- en nadelen. Een voordeel is dat goede leerlingen betrekkelijk snel kunnen doorstromen naar onderwijs op hun eigen niveau. Daar staat tegenover dat sprake kan zijn van onderbenutting van andere leerlingen, die immers te snel te laag worden ingeschaald. Een verkeerde keus kan weliswaar later opgevangen worden door te gaan stapelen, maar dat leidt weer tot een onnodig lange studieduur. In elk geval moet worden bezien hoe jongeren sneller een goed beeld kunnen krijgen van een opleiding en het toekomstig werkveld. Verder is het zaak om de inspanningen gericht op terugdringen van voortijdig schoolverlaten onverminderd voort te zetten. 5.4 Scholing en leven lang leren Na het afronden van het initiële onderwijs houdt het leren niet op. Kennis en vaardigheden zijn investeringsgoederen die rendement opleveren. Kennis heeft de neiging sneller te verouderen en moet dus geactualiseerd worden om productief te blijven. Werkenden hebben hier ook een eigen verantwoordelijkheid. Postinitiële scholing en leven lang leren worden steeds belangrijker om met veranderingen in vaardigheden en functies te kunnen meebewegen en om de overstap van de ene naar de andere baan of sector te kunnen maken. Door verschuivingen in de internationale arbeidsverdeling en door technologische ontwikkelingen (zoals 57

robotisering) verdwijnen aan de ene kant banen, en komen er aan de andere kant nieuwe bij die vaak ook een hogere kwalificatie vragen. In Nederland besteedt een werknemer tijdens zijn/haar werkzame leven zo n 0,6 jaar aan formele en informele scholing; in Zweden en Finland is dat driemaal zoveel: ruim 1,8 jaar. Mensen doen nieuwe kennis vooral op door werkervaring. Relevante werkervaring is minstens zo belangrijk als de juiste opleiding en kan zelfs het gebrek aan de juiste opleiding compenseren 7. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen specifieke en algemene kennis en vaardigheden. Specifieke kennis en vaardigheden worden vooral gebruikt in de specifieke baan of sector waarin iemand werkt, terwijl algemene kennis veel breder kan worden ingezet. Het verschil tussen specifieke en algemene kennis verklaart mede waarom hoogproductieve mensen na ontslag niet gemakkelijk een andere baan of opdracht vinden op hetzelfde niveau. Het verschil tussen specifieke en algemene kennis verklaart ook waarom werkgevers liever investeren in bedrijfsspecifieke kennis, terwijl het voor werkzoekenden normaliter veiliger is om algemene kennis op te doen. Hier ligt overigens wel een dilemma. Investeringen in specifieke kennis hebben positieve effecten op de doorstroom van flexibele naar vaste banen. Investeringen in algemene kennis bevorderen waarschijnlijk wel de kans op werk, maar veel minder de kans op een vaste baan. Daarnaast geldt dat tekortsectoren als zorg, welzijn en techniek niet vragen om algemene vaardigheden, maar om gekwalificeerd personeel. Daarmee lijken de sterkste positieve effecten op structurele werkgelegenheid in specifieke kennisinvesteringen te zitten. De vraag naar scholing verschilt sterk tussen werknemers onderling en tussen werknemers en zelfstandigen. Voor zelfstandigen is nieuwe kennis opdoen zo mogelijk nog belangrijker dan voor werknemers. Tussen werknemers zijn er grote verschillen qua type arbeidscontract. Werknemers in vaste dienst blijken relatief weinig tijd aan formele scholing en training te spenderen, hoewel zij in een aantal sectoren vaker gebruik kunnen maken van O&O-fondsen. Dat kan komen doordat het informele leren op de werkplek in de praktijk genoeg is om de bedrijfsspecifieke vaardigheden op peil te houden. Het kan ook komen doordat werknemers met een contract voor onbepaalde tijd in de praktijk onvoldoende tijd, geld en ruimte krijgen om te kunnen scholen. Flexibele werknemers hebben veel minder mogelijk- 7 SEO (2014) Nieuw ontwerp sociaal beleid, p.15. 58

GROEI ARBEIDSPRODUCTIVITEIT VIA ONDERWIJS EN SCHOLING heden om op de werkplek kennis en ervaring op te doen. Om kennisveroudering tegen te gaan, zullen zij dus meer in scholing en training moeten investeren. Maar door de tijdelijkheid van het werk is het voor hen minder aantrekkelijk om te investeren in bedrijfsspecifieke kennis. Daarnaast zijn leeftijd en opleidingsniveau bepalend: jongeren en hoger opgeleiden volgen veel vaker dan ouderen en lager opgeleiden een (langdurend) traject. Een oorzaak is dat werkgevers minder in scholing van oudere en laagopgeleide werknemers investeren. Examenangst en onbekendheid met scholing spelen ook een rol. Verder speelt het aanbod lang niet altijd in op de behoefte van deze groepen aan scholing. Voor laagopgeleide werknemers geldt dat ze minder op informele wijze leren. Eerder onderzoek toont bovendien aan dat ook personen van niet-westers allochtone herkomst beduidend minder (lange en korte) opleidingen volgen 8. Figuur 5.3 Deelname aan lange werkgerelateerde opleidingen naar persoons- en baankenmerken, 2011 Bron: Pleijers, A. en P. de Winden (2014) Een leven lang leren: Deelname aan opleiding, informeel leren en ervaren resultaten, in: CBS Sociaaleconomische trends, september 2014-01, p. 6. Opvallend in bovenstaande figuur is de lage deelname van zelfstandigen en de hoge deelname van flexibele werknemers. Objectief gezien hebben zelfstandigen de grootste prikkel om in nieuwe kennis te investeren. De kosten van deze investe- 8 Bron: Hartgers, M. en A. Pleijers (2010) Een leven lang leren met cursussen en lange opleidingen, in: CBS Sociaaleconomische trends, 2e kwartaal 2010. 59

ringen kunnen in principe ook worden terugverdiend in een hoger tarief of een grotere orderportefeuille. Een reden voor de lage deelname is waarschijnlijk gelegen in de hoge opportuniteitskosten. Zzp ers kunnen in de tijd dat ze scholing volgen geen inkomen verwerven (zie verder) en zij worden minder direct aangesproken op werkgerelateerde scholing. SEO noemt in een onderzoek zes redenen waarom investeringen in kennis en vaardigheden achterblijven bij wat maatschappelijk gezien optimaal zou zijn. 1. De directe kosten in tijd en geld wegen niet altijd op tegen de directe baten, terwijl er wel hoge maatschappelijke baten zijn. Dit speelt onder meer bij tijdelijke en flexibele werknemers. De huidige werkgever profiteert immers maar voor een klein deel van de toekomstige baten die aan de scholing vastzitten. Bij vaste werknemers speelt dat er instituties zijn die hen beschermen tegen de risico s van kennisveroudering. Een productiviteitsdaling als gevolg van kennisveroudering wordt immers niet automatisch doorvertaald naar een lager loon of ontslag. Daardoor hebben vaste werknemers relatief weinig prikkels om voldoende te investeren in kennis en vaardigheden. 2. De baten van scholing zijn onzeker. Dit speelt vooral bij de combinatie flexibele krachten / zzp ers en specifieke kennis. Vaste werknemers die specifieke kennis opdoen, hebben juist een hoge mate van zekerheid dat ze die kennis ook productief kunnen maken. 3. De baten van scholing liggen ver in de toekomst en worden daarom onvoldoende gewaardeerd. Dit is een algemeen verschijnsel en niet specifiek voor vast of flexibel werk. 4. Het risico van kennisveroudering wordt onderschat. Dit gevaar is bij tijdelijke en flexibele krachten minder groot. Vaste werknemers en zzp ers kunnen echter heel lang gewaardeerd worden om hun specifieke kennis en vaardigheden. Daardoor kunnen ze vast komen te zitten in hun eigen kennisparadigma. Ze hebben dan een blinde vlek voor de kennisverandering die zich om hen heen voltrekt. 5. Scholing kost tijd en die tijd is niet beschikbaar voor inkomensverwerving. Dit speelt het meest bij zzp ers en flexibele werknemers. Werknemers in vaste dienst kunnen vaker bijscholing volgen onder werktijd. 6. De terugverdientijd is te kort. Dit speelt het meest bij de combinatie tijdelijke werknemers en bedrijfsspecifieke investeringen. Verschillende studies laten zien dat flexibele werknemers veel minder vaak een door de werkgever betaalde bedrijfstraining volgen. 60

GROEI ARBEIDSPRODUCTIVITEIT VIA ONDERWIJS EN SCHOLING Deze opsomming geeft een interessant overzicht, maar is op onderdelen wat kort door de bocht. Dat geldt vooral voor de negatieve waardering van beschermende instituties voor vaste werknemers. Instituties als ontslagbescherming, cao-afspraken, O&O-fondsen en het minimumloon zijn mede bedoeld om wederzijdse investeringen tussen werkgever en werknemer te faciliteren. Daarnaast blijkt dat werknemers op de (vaste) werkplek veel relevante kennis en vaardigheden opdoen. Dit vermindert de behoefte aan formele bijscholing. De onderstaande tabel geeft een samenvattend overzicht. Tabel 5.2 Redenen voor onderinvestering in scholing uitgesplitst naar soort dienstbetrekking Bron: SEO (2014) Nieuw ontwerp sociaal beleid, p. 17. Knelpunten bij scholing De tabel laat zien dat er verschillende redenen zijn voor onderinvestering in scholing en training. Deze redenen spelen in meerdere of mindere mate, afhankelijk van het soort dienstbetrekking en afhankelijk van de vraag of het om algemene of bedrijfsspecifieke kennis gaat. Gelet op deze diversiteit is het niet goed mogelijk om met een algemene oplossingsrichting te komen. Het lijkt beter om de grootste knelpunten te benoemen en daar een passende oplossing bij te zoeken. Het grootste knelpunt bij vaste werknemers is dat het risico op kennisveroudering te laag wordt ingeschat. Dit blijkt pas als een oudere werknemer zijn baan verliest en er dan achter komt dat het niet goed mogelijk is om ander werk te vinden op hetzelfde niveau. Een logische oplossing is dan het faciliteren van een transitie op de arbeidsmarkt. Het huidige beleid van kabinet en sociale partners is ook op dergelijke transities gericht. De transitievergoeding, de brug-ww en van-werk-naar-werk-trajecten moeten baanwisselingen waarvoor substantiële omscholing nodig is, vergemakkelijken. Een ander voorbeeld is de door de vakbeweging voorgestelde individuele scholingsfaciliteit voor werknemers, die mee te nemen is naar een andere baan en een andere 61

sector 9. Succes vraagt echter om een flankerende infrastructuur voor ondersteuning en begeleiding. Werknemers moeten inzicht krijgen in de kansen en mogelijkheden voor een nieuwe functie, waar hun kracht ligt en wat voor scholing daarvoor nodig is. Het benodigde scholingsaanbod moet er vervolgens ook zijn. Een goed voorbeeld is C3, het mobiliteitscentrum in de grafische sector. Maar de benodigde flankerende infrastructuur is nog lang niet voor alle werknemers beschikbaar. Verder geldt dat faciliteiten als de transitievergoeding, de brug-ww en van-werknaar-werk-trajecten vooral voorbehouden zijn aan werknemers met een vast of langdurig arbeidscontract en/of arbeidsverleden. Daarnaast is het de vraag in hoeverre O&O-fondsen nu behulpzaam zijn bij sectoroverschrijdende transities. Bij flexibele werknemers en zzp ers is het grootste knelpunt dat zij de risico s en kosten van specifieke kennisinvesteringen niet kunnen dragen, terwijl tekortsectoren juist om gekwalificeerd personeel zitten te springen. Voor zover tekortsectoren over O&O-fondsen beschikken, zijn deze niet of nauwelijks toegankelijk voor zzp ers en flexibele werknemers. Het algemene beeld is dat deze groepen het meeste risico lopen op onderinvesteringen in scholing, terwijl er juist voor hen het minst is geregeld. In het Sociaal Akkoord is decentrale cao-partijen aanbevolen om te bewerkstelligen dat ook zzp ers, onder voorwaarden en op basis van een nader uit te werken financieringsmodel, mogelijkheden worden geboden gebruik te maken van voorzieningen van O&O-fondsen. Overleg hierover met zzp-organisaties moet nog worden opgestart. Een derde knelpunt, dat eerder naar voren kwam, is de lage deelname aan scholing van ouderen, lager opgeleiden en personen van niet-westers allochtone herkomst. Voor een deel heeft dit te maken met onbekendheid met scholing en examenangst. Informeel leren en het gebruik van EVC (erkenning van eerder/elders verworven competenties) kan hier behulpzaam zijn. Inrichting en financiering De toenemende kennisintensiteit van veel beroepen zal leiden tot een groeiend beroep van (werkende) volwassenen die zich willen op-, bij- of omscholen, op vormen van hoger onderwijs. De commissie-rinnooy Kan (2014) heeft onderzocht hoe een andere inrichting en financiering van deeltijdopleidingen tot meer deelname van volwassenen kan leiden 10. Diagnose is dat het onderwijs thans onvoldoende 9 CNV, FNV en VCP (2014) Banenplan 2014, p. 11. 62

GROEI ARBEIDSPRODUCTIVITEIT VIA ONDERWIJS EN SCHOLING flexibel is, te weinig maatwerk biedt en te weinig rekening houdt met de kennis en vaardigheden waaraan bedrijven en werkenden behoefte hebben. Deeltijdopleidingen lijken tegemoet te komen aan de wens om naast het werk te scholen, maar worden in het hoger onderwijs steeds minder aangeboden, omdat scholen zich vooral richten op het voltijdonderwijs. Dit is geen stimulans voor de deelname aan onderwijs tijdens de loopbaan. Mede op basis van het rapport heeft het kabinet eind oktober een brief aan de Tweede Kamer gestuurd met maatregelen ter bevordering van leven lang leren. Ook daarin ligt het zwaartepunt bij maatregelen aan de aanbodzijde van het postinitieel onderwijs: het verbeteren van de toegang tot scholing. In de kabinetsbrief wordt voorgesteld om in de komende jaren te experimenteren met maatwerk in opleidingen. Daarvoor heeft zij een budget van 65 miljoen euro beschikbaar gesteld. De invulling daarvan moet nog nader worden uitgewerkt. Ook wil het kabinet certificaten voor kwalificaties en keuzedelen in het mbo introduceren zodat ook werkenden die maar een deel van een opleiding aankunnen of willen volgen, daarvoor kunnen kiezen. Een mogelijk knelpunt bij financiering is de certificering van EVC-trajecten. Dit een belangrijk onderdeel van een leven lang leren, omdat het voor werkenden de drempel voor postinitiële opleidingen verlaagt. Het kabinet wil de certificering van EVCtrajecten uit het publieke domein halen en aan de markt overlaten. Voorkomen moet worden dat dit de toegankelijkheid van EVC-trajecten beperkt. Knelpunten en uitdagingen Leven lang leren is in ons land nog niet aan de maat. De dynamische arbeidsmarkt vraagt, zoals het kabinet terecht vaststelt, om een sterkere leercultuur. Op vijf vlakken manifesteren zich knelpunten die daarvoor uit de weg moeten worden geruimd: Het aanbod van formele scholingsmogelijkheden behoeft verbetering, door meer maatwerk in zowel hoger onderwijs als in middelbaar beroepsonderwijs. Het kabinet stelt daar nu middelen voor beschikbaar. De intersectorale mobiliteit ligt in Nederland laag. De financiering van (om)scholing werkt hier tot nu toe remmend. In de Wet werk en zekerheid (WWZ) zijn nieuwe voorzieningen getroffen (scholingsplicht, transitievergoeding) die investeringen in brede inzetbaarheid beter doen renderen. In aansluiting hierop moet gewerkt worden aan een flankerende infrastructuur om werknemers gericht te begeleiden naar een nieuwe functie. Daarnaast is het gewenst dat O&O-fondsen meer sectoroverstijgend gaan samenwerken. 10 A. Rinnooy Kan [et al.] (2014) Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen: Adviesrapport. 63

Flexibele werknemers en zzp ers lopen het meeste risico op onderinvesteringen in scholing, maar voor deze groepen is het minste geregeld. Tegelijkertijd hebben tekortsectoren behoefte aan gekwalificeerd personeel. Er is dus behoefte aan een faciliteit die flexibele krachten helpt om specifieke vaardigheden te verwerven, zodat ook uit deze groepen de juiste persoon met de juiste vaardigheden op de juiste plek terecht kan komen. Het is aannemelijk dat ook bij ouderen, niet-westerse allochtonen en lager opgeleiden sprake is van onderinvestering in scholing en training. De groep ouderen is groter dan de eerder genoemde categorie oudere werknemers met een vaste aanstelling. De groep lager opgeleiden zal deels overlappen met de eerder genoemde categorie flexibele werknemers. Nader onderzoek moet uitwijzen wat hier aan de hand is en hoe de gesignaleerde onderinvestering het best kan worden aangepakt. De borging van een toegankelijke certificering van EVC-trajecten. Agendering van SER-werkzaamheden Het kabinet stelt vragen aan de SER over de competenties en vaardigheden (skills) waarover de beroepsbevolking in de toekomst moet beschikken om maatschappelijke welvaart te creëren, en over het versterken van de prikkels voor een leven lang leren (de niet-initiële scholing). Daarbij kunnen ook de verschillende oplossingsrichtingen voor het faciliteren van sectoroverschrijdende scholing en van scholing die verder reikt dan de huidige functie en werkplek worden bezien. De Commissie Arbeidsmarkt- en Onderwijsvraagstukken (AMV) zal daarnaast diverse knelpunten en uitdagingen van het onderwijssysteem bespreken, en in kaart brengen hoe het Nederlandse onderwijs het beste kan inspelen op de talenten van alle jongeren. Te veel jongeren krijgen nu te maken met een onderwijstraject dat niet is toegesneden op hun behoeften en dat hen niet helpt zich een duidelijk toekomstbeeld te vormen. Daardoor wordt er veel gestapeld, is er veel uitval en tussentijdse verandering van studiekeuze, en blijft er behoefte aan reparatie achteraf wanneer iemand al op de arbeidsmarkt is beland. Betere overgangen tussen verschillende schooltypen en een goede begeleiding en ondersteuning van jongeren bij hun oriëntatie op (vervolg)studie en loopbaan vormen daarvoor belangrijke oplossingsrichtingen. Het rendement op investeringen in menselijk kapitaal is hoger naarmate deze op jongere leeftijd worden gepleegd. Het advies dat de Tweede Kamer wil laten vragen over de inrichting van de voorzieningen voor jonge kinderen, heeft mede betrekking op de voor- en vroegschoolse educatie en daarmee op het op jonge leeftijd investeren in menselijk kapitaal. 64