De overgang naar maatwerk zal gefaseerd gebeuren, tussen 1/4/2015 en 31/12/2018. Pas vanaf 1/1/2019 zal maatwerk 100% geïmplementeerd zijn.

Vergelijkbare documenten
De overgang naar maatwerk zal gefaseerd gebeuren, tussen 1/4/2015 en 31/12/2018. Pas vanaf 1/1/2019 zal maatwerk 100% geïmplementeerd zijn.

MAATWERK DE REGELGEVING. Infosessies juni 2018

Groep Maatwerk. Werkgeversfederatie

Groep Maatwerk. Werkgeversfederatie

b) Hoeveel werkzoekenden werden in 2016 geïndiceerd door VDAB met indicatie persoon met multiple problemen?

Ontwerpdecreet Maatwerk bij collectieve inschakeling

Op weg naar een nieuw MAATWERKDECREET

Infomoment 2/5/2013 Maatwerkdecreet bij collectieve inschakeling

Aanvraag van evaluatiegesprek ifv opstart doorstroomtraject of evaluatie WOP MAART 2019

SCHORSING MAATWERKBESLUIT VEELGESTELDE VRAGEN

b) Hoeveel werkzoekenden werden in de periode 1/1/ /4/2017 geïndiceerd door VDAB met indicatie persoon met multiple problemen?

//////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

SCHORSING MAATWERKBESLUIT

SUBSIDIES MAATWERKBEDRIJVEN. Infosessie

SCHORSING MAATWERKBESLUIT

evaluaties doorstroom en WOP binnen SE info voor mandaathouders MAART 2019

Dossier steunpunt handicap & arbeid: De Vlaamse ondersteuningspremie (VOP)

Maatwerk en W². 2 decreten in de maak

Het maatwerkdecreet voor collectieve inschakeling en decreet lokale diensteneconomie

SUBSIDIËRING MAATWERKBEDRIJVEN. Technische handleiding

SOCIALE ECONOMIE: LOKALE DIENSTENECONOMIE

Het nieuwe Vlaamse doelgroepenbeleid vanaf 1 juli 2016

Vragen infosessie werkervaring 22 november 2010

a) Hoeveel van deze doelgroepmedewerkers verkregen een erkenning van bepaalde duur (2 jaar)?

Handleiding Mijn Loopbaan voor partners voor registratie van de begeleiding van personen met een arbeidsbeperking

SUBSIDIËRING MAATWERKAFDELINGEN. Technische handleiding

Integratie van de Sociale Maribel in de DmfA(PPL) vanaf 2018/4

welkomstwoord en inleiding

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op xxx;

PROJECTFICHE SOCIALE WERKPLAATSEN ( 1 juli 2016) Aanpassing 7 november 2016

Besluit van de Vlaamse Regering houdende de methodiek voor de berekening van de subsidies voor personeelskosten

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Inhoud. Werkgelegenheidsmaatregelen lokale besturen. Financiële voordelen en simulaties. Doelgroepverminderingen Activa Sine Startbanen

VR DOC.0150/2TER

SCHORSING MAATWERKBESLUIT VEELGESTELDE VRAGEN

Beschutte werkplaatsen

1. VDAB heeft gedurende drie jaar een indiceringsinstrument ontwikkeld en daardoor 43 categorieën geselecteerd uit een totaal van categorieën.

Commissievergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid

Doorstroomtrajecten binnen LDE MAART 2019

WERKINGSDOCUMENT. Vanuit juridisch standpunt gebeuren de toekenningen aan één specifieke werkgever.

Vlaamse Ondersteuningspremie (VOP)

Het proces van gedetineerde tot (maat) werk

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 26 maart 2019;

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

VR DOC.0150/1TER

CONSULTATIEBUREAU DE VEST. Deelwerking vzw Centrum Ambulante Diensten

1 het Fonds: het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap;

Richtlijn in kader van controle Loontoelage TWE (versie 26/09/2018)

DECREET. inzake sociale werkplaatsen

FAQ s sociale maribel

1. Goedkeuring vorig verslag 14/01/ Maatwerkdecreet 2.1. Toelichting door Marc De Preter

Vlaamse regering DE VLAAMSE REGERING,

SCHORSING MAATWERKBESLUIT VEELGESTELDE VRAGEN

INHOUD. mindmap. 1 Omschrijving? 2 Doel? 3 Welke werkgevers? 4 Welke werknemers? 5 Wat is het voordeel? 6 Combinatie andere maatregelen

Omgerekend staan de volgende verplichtingen ten aanzien van de volgende subsidiebedragen:

MEMORIE VAN TOELICHTING

Is dat dan geen indicatie dat wijk-werkers sowieso geen mensen uit de sociale economie verdringen?

Nieuwsbrief 15 april 2016

Subsidieoproep voor groepsgericht aanbod opvoedingsondersteuning door vrijwilligers, gericht op gezinnen met kinderen of jongeren met specifieke

van de verwerking van persoonsgegevens (hierna WVP), inzonderheid artikel 31bis;

ART. 2. Voor de toepassing van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt verstaan onder:

NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

BETREFT: BRUGPENSIOEN BIJZONDERE WERKGEVERSBIJDRAGEN EN INHOUDINGEN RSZ VANAF 01/04/2010

MEMORIE VAN TOELICHTING

Handleiding aanvraag Vlaamse Ondersteuningspremie (VOP)

Sector beschutte werkplaatsen. Memorandum Vlaamse verkiezingen 25 mei 2014

Het maatwerkbedrijf van de toekomst Terugblikken op begeleiding van sociale en beschutte werkplaatsen

3. Start traject TWE = registratie van de werkervaringsovereenkomst (WEO) in MLP

Mensen met arbeidsbeperking of gezondheidsproblemen - Trajectbepaling en - begeleiding

VAN UNIEF / HOGESCHOOL NAAR WERK!

Algemene duiding sociale zekerheid beschutte werkplaatsen. 3 maart 2016 Groep Maatwerk

INLICHTINGENBLAD (voor de werkgevers behalve de administraties)

Persbericht. Anti-crisismaatregelen: goedkeuring van een tweede pakket maatregelen van de minister van Werk om ontslagen te vermijden

Stappen in het traject TWE-OCMW. Onderstaand stappenplan gaat uit van:

VR DOC.0356/1BIS

NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING

Ontwerp van decreet betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling DE VLAAMSE REGERING,

De geharmoniseerde bijdrageverminderingen

Wat doen de werkplaatsen collectief maatwerk en lokale diensteneconomie?

Voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende de methodiek van de vergoeding van personeelspunten

FAQ TWE OCMW - Financiële opvolging versie 22/08/2017 vragen en opmerkingen:

De focus ligt in beide Gewesten op 3 doelgroepen, namelijk de jongeren, de ouderen en de personen met een arbeidsbeperking.

2. Toelichting Maatwerkdecreet: Marc De Preter

1. Inhoudsopgave Loonaanpassingen Conventionele verhogingen vanaf 1 juni

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

betreffende de lokale diensteneconomie

Ecocheques. paritair comité 309. Rechtsbronnen. Definitie. Betrokken werknemers. Bedrag en toekenningsvoorwaarden

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Rondzendbrief DVO/BZ/P&O/2008/

FAQ. Sleutelwoorden Vragen Antwoord A. ALGEMEEN

DE VERSCHILLENDE REGELINGEN INZAKE OUTPLACEMENT VANAF 1 JANUARI 2014

DE VLAAMSE SOCIALE ECONOMIE IN 2016

MEMORANDUM SST Een Sociale Werkplaats geeft mensen zin.

Focus op de Tax shift en de vermindering van de werkgeversbijdragen

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

Titel. Inhoudstafel Tekst Begin

DE VLAAMSE MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE en SPORT NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Ter beschikking gesteld door ACV-metaal Picanolgroup

SOCIALE ECONOMIE Cijfergegevens Zuid-West-Vlaanderen. Ilse Van Houtteghem 20/11/2014

Transcriptie:

Inleiding Met de invoering van het maatwerkdecreet door de bevoegde minister Homans werd de volledige reglementering van de beschutte werkplaatsen omgegooid. De toeleiding, indicering, financiering en erkenning zal een volledig nieuwe juridische basis kennen, want een nieuw decreet, uitvoeringsbesluit én enkele ministeriële besluiten zullen bepalen hoe beschutte werkplaatsen anno 2019 zullen functioneren. De overgang naar maatwerk zal gefaseerd gebeuren, tussen 1/4/2015 en 31/12/2018. Pas vanaf 1/1/2019 zal maatwerk 100% geïmplementeerd zijn. Vanuit Groep Maatwerk hebben we de afgelopen jaren tal van constructieve voorstellen gedaan aan het beleid m.b.t. maatwerk, waarbij we vaststellen dat aan een aantal daarvan werd tegemoet gekomen, en een aantal daarvan niet (of nog niet). Met deze tekst wensen we niet het proces maatwerk te maken, maar wel een beter inzicht te geven in de concrete uitrol van het maatwerkdecreet. We stellen een aantal vragen ter verduidelijking. Het zijn vragen waarvan we verwachten dat deze voor de Groep Maatwerk-leden cruciaal zijn voor een gedegen en professionele bedrijfsvoering. De wetgeving geeft immers ruimte voor interpretatie. Wat zijn de concrete gevolgen voor de leden van Groep Maatwerk bij de uitvoering van het maatwerkdecreet? Welke opportuniteiten en bedreigingen biedt het nieuwe kader? We vergelijken steeds de voormalige situatie van de BW met de toekomstige situatie van Maatwerk, en formuleren aan de hand hiervan vragen en aanbevelingen vanuit Groep Maatwerk. Daarnaast geven we antwoorden daar waar het beleid reeds duidelijkheid heeft verschaft. Dit draaiboek is een levend draaiboek, waarmee we bedoelen dat het aangevuld en aangepast zal worden afhankelijk van de vragen die we krijgen van de sector, en de antwoorden van het beleid. We wensen u veel leesplezier! De Groep Maatwerk-staf 1

2

Inhoud Inleiding... 1 Inhoud... 3 Hoofdstuk 1: Overgangsmaatregelen van beschutte werkplaats naar Maatwerkbedrijf... 5 1. Beschutte werkplaatsen... 5 2. Maatwerk... 6 A. Tijdelijke vergoedingsregeling en subsidie atypische werkplaatsen... 6 B. Capaciteit BW > Contingent Maatwerk... 8 C. Erkenning BW > Label Maatwerk... 9 D. Timing overgangsbepalingen... 10 3. Vragen, aanbevelingen en antwoorden beleid... 11 Hoofdstuk 2: Indicering en toeleiding... 19 1. Beschutte werkplaatsen... 19 A. Bepaling doelgroep... 19 B. Toeleiding doelgroep... 19 C. Bepaling zwakke werknemers... 20 2. Maatwerk... 20 A. Bepaling doelgroep... 20 B. Toeleiding doelgroep... 21 3. Vragen, aanbevelingen en antwoorden beleid... 22 Hoofdstuk 3: Toekomstige subsidiëring Maatwerk... 27 1. Maatwerk... 27 A. Werkondersteuningspakket... 27 B. Maximumbudget... 31 2. Vragen, aanbevelingen en antwoorden beleid... 35 Hoofdstuk 4: Doorstroom... 37 1. Maatwerk... 37 A. Wie stroomt door?... 37 B. Wat houdt de doorstroombegeleiding in?... 38 C. Mandaat doorstroombegeleiding... 39 2. Vragen, aanbevelingen en antwoorden beleid... 41 Hoofdstuk 5: Evaluatie (NIEUWE UPDATE)... 48 1. Maatwerk... 48 2. VDAB-procedure... 48 3. Vragen, aanbevelingen en antwoorden beleid... 50 Bijlage 1: simulaties tijdelijke overgangsvergoeding en maximumbudget... 51 Bijlage 2: Toeleiding doelgroep... 59 3

Bijlage 3: Wanneer kan er een aanvraag voor indicering gebeuren? (Op basis van projectfiche VDAB dd. 02/04/15)... 61 Bijlage 4: alternatieve vormen van loonfinanciering... 63 4

Hoofdstuk 1: Overgangsmaatregelen van beschutte werkplaats naar Maatwerkbedrijf 1. Beschutte werkplaatsen Voormalige beschutte werkplaatsen ontvingen vier soorten 1 departement WSE (conform het subsidiebesluit van 19/12/1996): subsidies vanuit het Subsidie in lonen en in sociale lasten werknemers met een arbeidshandicap (incl. forfait zwakke werknemers): per gepresteerd of gelijkgesteld uur erkende PMAH wordt een subsidie toegekend (volgende uurcodes binnen SBW: 1-8, 16, 18, 20 en 21). Het aantal gesubsidieerde werknemers is beperkt tot de maximale capaciteit. Subsidie kaderpersoneel (incl. toelage voor eindejaarspremie): per erkenning wordt er een aantal subsidietitels per kwartaal toegekend. Deze titels worden toegekend op basis van het aantal personen met een arbeidshandicap (eenheden) die minstens 62 uur in een maand gewerkt hebben. De subsidie is beperkt tot maximaal 50% (voor DSB en economische uitdaging 100%) van de loonkost van de werknemer en tot bepaalde maxima (verschillend per titel). Let op: conform artikel 7 van het subsidiebesluit kunnen personen met een handicap ook in omkadering worden tewerkgesteld. Er zijn hier binnen twee statuten, nl: o o Personen met een erkenning BTOM BW binnen omkadering. Deze personen mogen de subsidie P/H (uur-forfait) cumuleren met 50% van de omkaderingssubsidie. Personen met een erkenning VOP. Deze personen ontvangen 30% meer omkaderingssubsidie; Toelage managementondersteuning (MO): wordt toegekend per tewerkgestelde en gesubsidieerde werknemer; Toelage GGMMI IPA: per werkplaats is de exacte meerkost van de verhoging van het GGMMI 2007-2008 bepaald. Dit is een vaste forfait per werkplaats. 1 We maken abstractie van de investeringstoelage (BVR van 30 september 2011) en een aantal VIA-middelen (vorming, SMF). 5

2. Maatwerk A. Tijdelijke vergoedingsregeling en subsidie atypische werkplaatsen Het decreet stelt in artikel 59 volgende: de Vlaamse regering bepaalt de maatregelen die nodig zijn om de overgang van de regelgeving, vermeld in artikel 57 en 58, naar dit decreet op een coherente manier te laten verlopen. Dit artikel vormt de basis voor de overgangsmaatregel voor de tijdelijke vergoedingsregeling zoals bepaald in artikel 112 van het BVR. Deze tijdelijke vergoedingsregeling voorziet in een geleidelijke evolutie van de BW/SW subsidie naar de MaatWerkSubsidie (MWS) tussen 2015 en 2018. In het jaar 2019 ontvangt het MaatWerkBedrijf (MWB) de 100% MWS. Deze MWS bestaat uit een: Organisatiesubsidie (OP) WerkOndersteuningsPakket (WOP): o o LoonPremie (LP) BegeleidingsPremie (BP) SBW stopt vanaf 1 april 2015. Vanaf dan wordt gewerkt met DmfA. Als overgang zullen de subsidies in 2015 en 2016 gebaseerd zijn op de gemiddelde BWsubsidies van de laatste twee afgerekende jaren (GemS). In 2017-2018 in combinatie met de toekomstige MWS. Pas vanaf 2019 zal alleen gewerkt worden met de MWS. De tijdelijke vergoeding (TV) is samengesteld uit: De toekomstige MaatWerkSubsidie (MWS) Een percentage (%) van het variabele subsidiebedrag: o Het variabele subsidiebedrag is het verschil tussen het gemiddelde ontvangen subsidiebedrag (GemS) van de laatste twee volledig afgerekende jaren en het berekende subsidiebedrag (MWS). Dit percentage evolueert tussen 2015 en 2018 2015 2016 2017 2018 6

100% 100% 2 65% 30% De formule is dus volgende: TV = MWS + (GemS - MWS) x % Voor 2015 (en 2016) kan de formule worden herleid tot TV = GemS Gegeven het feit dat het GemS een vaste enveloppe is en bijgevolg groei niet kan worden gevalideerd, verwijzen we graag naar het overzicht van alternatieve vormen van loonfinanciering (zoals VOP, SINE ) in bijlage 4. Het BvR stelt binnen artikel 112 dat er drie mogelijkheden zijn om de evolutie in de werkplaats te valideren: 1) Bezetting 3 (5e lid ten 2 e ) Binnen de perken van het begrotingskrediet wordt het gemiddelde ontvangen subsidiebedrag van de laatste twee volledig afgerekende jaren gewijzigd op basis van een verminderde of verhoogde bezetting. 2) Stijging contingent (3e lid ten 2e en 4e lid) 2 middelen, toegekend ingevolge een stijging van het contingent voor de betrokken volledig afgerekende jaren tot en met 1 januari 2015; Het bedrag wordt automatisch aangepast op basis van een aanpassing aan de gezondheidsindex en, in voorkomend geval, na de toekenning van een bijkomend toegekend contingent werkondersteuningspakketten. 3) Invulling 4 (6 e lid) Het gemiddeld ontvangen subsidiebedrag wordt gecorrigeerd a rato van een verminderde invulling van het toegekende contingent, zoals vermeld in artikel 111, 1, tweede lid. NIEUWE UPDATE. Al de werkplaatsen hebben op 23 juli 2015 en 21 december 2015 de beslissing van hun tijdelijke vergoedingsregeling ontvangen (resp. 2015 en 2016). Uit deze beslissingen kan men afleiden dat de administratie geen rekening houdt met 2 Indien transitie traject niet gestart 90% 3 Bezetting staat nergens gedefinieerd. 4 Gedefinieerd in artikel 41 4 e lid De invulling in het jaar in kwestie gemeten aan de hand van de contractuele prestatiebreuk van alle doelgroepwerknemers met loonkosten in het jaar in kwestie. 7

invulling/bezetting, wel met de stijging van het contingent. De berekening van de enveloppe 2016 (conform beslissing 21 december 2015) bevat een aantal fouten 5. In aanvulling op de tijdelijke vergoedingsregeling heeft de Vlaamse overheid in 2015 middelen vrijgemaakt voor werkplaatsen met een atypische referteperiode of die een groei kende in kwartaal 4 2014 en/of kwartaal 1 2015. Deze vergoeding kent zijn juridische basis door middel van het BVR van 18 december 2015 betreffende een subsidie aan diverse maatwerkbedrijven. Ook voor 2016 zouden middelen vrijgemaakt worden voor atypische werkplaatsen. B. Capaciteit BW > Contingent Maatwerk Beschutte werkplaatsen kregen een capaciteit waarin men per kwartaal personen met een arbeidshandicap kon tewerkstellen tegenover een subsidiëring. Deze capaciteit werd bepaald volgens de contracten van de doelgroepwerknemers, los van het feit of deze al dan niet erkend zijn als PmAH met statuut zwakke werknemer. Per kwartaal werd een afrekening gemaakt, deze afrekening geschiedde ongeveer vier maanden na het verstrijken van het kwartaal. Momenteel geeft de administratie aan dat er zich een probleem stelt bij de personen met het statuut PTNZ (progressief tewerkgestelde na ziekte 6 ). Binnen SBW werden mensen met een voltijds contract maar met een beperkter uurrooster volgens uurroosters of contract ingegeven. Het VSAWSE heeft echter aangegeven dat de registratie volgens uurrooster de enige juiste wijze is. De berekening van de capaciteit werd desgevallend gebaseerd op uurroosters. Conform artikel 31 van het BVR maatwerk zal de invulling van het contingent worden gemeten aan de hand van de contractuele prestatiebreuk (CPres) van alle doelgroepwerknemers met loonkosten. Indien dit principe algemeen zal worden toegepast, zouden contractuele prestaties uit DmfA dus geen rekening houden met uurroosters, wel met de contracten. Hierdoor zal de 5 Voor 20132 werd in rij K geen rekening gehouden met rij J. In rij S wordt een bepaald bedrag opgeteld bij rij Q (waarschijnlijk een bepaalde index). Voor 20134, 20141, 20142 wordt in rij S een foutieve herberekening gemaakt. Deze herrekening verwijst naar rij M (verwijzing naar vroegere kwartalen). Daarnaast is het bedrag in kolom M (actualisatie managementondersteuning) voor kwartalen 20133 en 2134 hoger dan deze opgenomen in de enveloppe 2015. 6 Dit zijn personen die een RIZIV-uitkering combineren met een loon uit tewerkstelling. Het gaat meestal over personen met een voltijds contract (CPres = 100%) maar een deeltijds uurrooster. 8

aftopping sneller bereikt worden. Werkplaatsen met PTNZ die binnen SBW de uurroosters doorgaven, zullen hun invulling in vte zien stijgen. Deze stijging dient gevalideerd te worden bij de omzetting van capaciteit BW naar contingent maatwerk. Indien dit niet gebeurt zullen een heel aantal maatwerkbedrijven genoodzaakt zijn om hun arbeidsvolume terug te brengen. Het toegekende contingent dient dus hoger te liggen dan de capaciteit BW, anders zal het engagement vanuit de Vlaamse overheid naar arbeidsplaatsen binnen de BW eroderen. Uitgaande van de beslissingen tot contingent van 26 juni 2015 kunnen we afleiden dat er geen bijkomende contingenten zijn toegekend in functie van de wijziging van de berekening van de invulling. Ook de teruggezette 10 vte die werden voorbehouden voor de beschutte werkplaatsen in de stad Antwerpen zijn niet opgenomen. NIEUWE UPDATE. De overheid zal voor de PTNZ ers toch een aparte berekening hanteren. In het document Maatwerk, veelgestelde vragen, versie 19.10.2015 wordt in punt 8.11 (p.24) volgende gesteld: Hoe worden progressief tewerkgestelde personen meegeteld in de invullingsgraad? Progressief tewerkgestelden worden in tegenstelling met alle andere werknemers niet meegeteld aan hun contractuele prestatiebreuk maar aan een berekend tewerkstellingspercentage (op basis van effectieve prestaties) binnen het betrokken kwartaal. Het blijft echter onduidelijk welke exacte formule men zal hanteren. C. Erkenning BW > Label Maatwerk Artikel 110 van het BVR stelt dat de beschutte en sociale werkplaatsen elk hun erkenning blijven behouden zolang de minister dat noodzakelijk acht met het oog op hun succesvolle transitie naar een maatwerkbedrijf 7. Beschutte werkplaatsen worden vrijgesteld van de aanmeldingsplicht en krijgen automatisch het label van maatwerkbedrijf op 1 april 2015. De minister beslist tot de 7 Artikel 57 van het decreet maatwerk heft zowel het decreet van beschutte, als sociale werkplaatsen op. Het BVR maatwerk stelt echter in artikel 109 dat sommige artikels van de decreten BW en SW nog van toepassing blijven zolang de minister dit noodzakelijk acht. Het BVR Maatwerk heft wel het subsidiebesluit BW (BVR van 19 december 1996) en erkenningsbesluit BW (BVR van 17 december 1999) op, en bijgevolg vervallen de erkenningsregels en subsidies BW vanaf 1 april 2015. Merkwaardig genoeg wordt het BVR tot vaststelling van de programmatie van de beschutte werkplaatsen van 9 mei 2008 niet opgeheven. 9

toekenning van het contingent aan werkondersteunende maatregelen en het maximumbedrag dat met dit contingent overeenstemt (artikel 111 van het BVR). We kunnen hier dus uit concluderen dat de beschutte werkplaatsen voor 1 april 2015 een individuele beslissing zouden moeten hebben ontvangen aangaande de erkenning/label MWB alsook een toekenning van contingent en maximumbudget. Op 23 juli 2015 ontvingen de werkplaatsen een beslissing aangaande de toekenning van label, contingent en de tijdelijke vergoedingsregeling. Het maximumbudget was niet opgenomen in deze beslissing. Het is nog niet duidelijk wanneer dit maximale budget zal worden toegekend. Voor de problematiek van het maximumbudget verwijzen we naar hoofdstuk 3. D. Timing overgangsbepalingen Artikel 111 bepaalt ook de overgangsperiode aangaande de verschillende verplichtingen. Om de overgang geleidelijk te laten verlopen dienen BW/SW op 1 januari 2018 te voldoen aan volgende voorwaarden: Het tewerkstellen van minstens 20 vte DGWN; Voldoen aan de 65%-norm. Dit wil zeggen dan minstens 65% van het totale personeelsbestand PmAH/PSP dient te zijn; Het voeren van een kwaliteitsbeleid conform artikel 3 van het BVR; Het opmaken van een persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) voor alle DGWN (conform artikel 41 van het BVR); De begeleiding op de werkvloer zoals bepaald in artikel 45 8. Dit artikel bepaalt aan welke voorwaarden de werkvloerbegeleider dient te voldoen. De verplichting aangaande de duurzaamheidsverslaggeving (GRI artikel 4 BVR) zal echter al vanaf 1 juli 2017 van toepassing zijn. Alhoewel de voorwaarde van de minimale invullingsgraad van 90% - zoals vermeld in artikel 31 niet is opgenomen in de overgangsbepalingen (artikel 111), geeft de minister 9 aan dat hier ook een overgangsperiode zal worden voor voorzien. Ze stelt dat een terugzetting ten vroegste zou spelen vanaf 1 jan 2019, gebaseerd op de invulling tijdens 2018. Deze timing werd ook bevestigd binnen het document: Maatwerk, veelgestelde vragen, versie 19.10.2015 (pagina 23-8.8) 8 De streefcijfers van begeleiding staan vermeld in artikel 46. 9 Bron commissie sociale economie van 12 februari 2015: http://docs.vlaamsparlement.be/docs/handelingen_commissies/2014-2015/commeco-20150212-954631.pdf 10

3. Vragen, aanbevelingen en antwoorden beleid Om deze overgangsperiode op een juiste en vlotte manier te laten verlopen is het voor Groep Maatwerk noodzakelijk dat de GemS volledig in lijn ligt van het reëel te ontvangen subsidiebedrag binnen de vroegere BW-regelgeving van de periode waarop deze betrekking heeft (dus 2015 t.e.m. 2018). De ambitie moet zijn: als werkplaatsen tijdens de komende vier jaar evolueren (economische werkloosheid, contingent, invulling, ) dan dient de GemS eveneens te evolueren. Er dient tijdens de overgangsperiode 2015-2018 m.a.w. rekening gehouden te worden met de evolutie in gesubsidieerde en gelijkgestelde uren. Het is bijgevolg noodzakelijk om de gepresteerde en gelijkgestelde uren (dus inclusief effect economische werkloosheid) mee te nemen. Indien dit niet gebeurt, zullen niet alleen de commerciële en financiële evenwichten onder druk komen te staan maar zal tevens: een gevoel van willekeur en onrechtvaardigheid ontstaan: werkplaatsen met veel economische werkloosheid in 2012, 2013 en 2014 zullen worden afgestraft. Zij hebben immers in deze jaren minder subsidie ontvangen (verschil tot 20%). Werkplaatsen die in de periode 2012-2015 ingezet hebben op bijkomende tewerkstelling (bv. invullingstijging van 86% naar 100%) en beheersing economische werkloosheid worden financieel niet gevalideerd. Deze werkplaatsen kennen immers een stijging in hun kosten maar geen of een onvolledige stijging in hun subsidies. Omgekeerd zouden MWB gestimuleerd worden om mensen economisch werkloos te stellen in 2015, 2016 10 : de opbrengst van één uur economische werkloosheid stijgt naar de volledige loonkost (zelfde effect voor ziekte?) MWB geen enkel financieel incentive meer krijgen om in 2015-2016 personen met een arbeidshandicap in dienst te nemen. Of men nu een persoon met arbeidshandicap in dienst neemt of een valide, de subsidie blijft gelijk. Maatwerkbedrijven die sterke vooruitzichten hebben (passend in hun capaciteit/contingent) of investeringsperspectieven hebben, worden gedwongen tot een stand-still. Enkel door de evoluties van de werkplaatsen volledig te valideren wordt er rekening gehouden met de socio-economische en commerciële realiteit binnen de sector. Beschutte werkplaatsen hebben immers (grote) engagementen (zowel sociaal als commercieel) 10 En in mindere mate 2017 en 2018 (resp. 65% en 30%). 11

aangegaan uitgaande van de huidige financiering (SBW loopt gewoon verder). De huidige economische situatie 11 van de werkplaatsen versterkt deze noodzaak. Indien er vanuit het beleid toch voor zou geopteerd worden om geen rekening te houden met de reële prestaties, wil Groep Maatwerk in alle geval een financiële oplossing voor alle voormalige BW die aantonen dat de referteperiode atypisch was. De doelstelling van de tijdelijke vergoedingsregeling is duidelijk: de overgang van BW naar maatwerk geleidelijk laten verlopen, om op deze manier de economische evenwichten binnen de werkplaatsen niet in het gedrang te brengen. Alles wijst er echter op dat de tijdelijke vergoedingsregeling net het tegenovergestelde effect zal hebben. Om de nefaste gevolgen van een dergelijke enveloppe financiering te duiden werd op basis van de jaarrekeningen van de beschutte werkplaatsen twee simulaties gemaakt. Deze simulaties kan u terugvinden in bijlage 1. Vraag 1.1 Is de subsidie (GemS) voor 2015-2016 (en 2017-2018) een vast bedrag? Dus los van de evoluties binnen het MWB tijdens deze jaren (zoals effectieve invulling, economische werkloosheid, )? De administratie stelt dat de gemiddelde subsidie (GemS) een vast bedrag is voor 2015 en 2016, en niet zou evolueren in functie van het aantal gepresteerde en gelijkgestelde uren van de DGWN. In 2017 en 2018 zal gedeeltelijk rekening gehouden worden met de evoluties in gepresteerde en gelijkgestelde uren. Een extra contingent zou wel worden gevalideerd (pro rata). WSE stelt volgende in haar communicatie van 23 februari 2015: Indien een atypische situatie/periode in de referentiejaren ervoor zorgt dat het gemiddeld subsidiebedrag nadelig is voor de verdere werking van het maatwerkbedrijf, vragen wij u ons hiervan op de hoogte te brengen, en te staven met relevante gegevens (vb. economische werkloosheid), een beschrijving van de structurele wijziging, en het aantal arbeidsplaatsen dat in gedrang komt. Update beleid, 28 april 2015: Voor wat de invulling van de toegekende contingenten betreft, zullen kleine en kortstondige schommelingen geen invloed hebben op de vastgestelde enveloppe. Een stijging van invulling ten aanzien van de referteperiode zal sowieso niet gevaloriseerd worden. Indien men echter bewust/te fel de invulling van het contingent laat dalen kan de minister de subsidie verlagen. Of de invulling van het contingent te fel of te bewust is gezakt zal ex-post worden bepaald. Men wenst hier expliciet geen criteria op voorhand te bepalen omdat men er vanuit gaat dat 11 BW met bedrijfsverlies: 2012: 43%; 2013: 30%; geconsolideerd bedrijfsresultaat: 2012: -1.142.628 euro; 2013: 779.548 euro 12

Maatwerkbedrijven zich dan zullen richten op deze criteria. Pas bij afrekening zal duidelijk zijn of men oordeelt dat de invulling van het contingent te diep onder het gemiddelde van de referteperiode is gezakt. Bovendien zal dit maatwerkbedrijf per maatwerkbedrijf bekeken worden, rekening houdende met de eigenheid van de werking van dat jaar en de bijhorende argumentatie van elke werkgever. In tegenstelling tot wat eerder door het beleid werd aangegeven, zou het bovenstaande ook gelden voor de tijdelijke werkloosheid. Indien de overheid op het einde van het jaar oordeelt dat een maatwerkbedrijf aanzienlijk meer gebruik gemaakt heeft van het stelsel van tijdelijke werkloosheid en hierdoor bv. bewust een voordeel voor de werkplaats genereert, kan men bij de afrekening korten op de enveloppe. Ook hier wenst men niet op voorhand aan te geven welke de criteria zijn die men zal hanteren. Update beleid, juni 2015: in de brief van 26 juni 2015 stelt minister Homans volgende: Daarnaast hebben heel wat maatwerkbedrijven een dossier ingediend (53 om correct te zijn), waarin zij meegeven dat de referteperiode voor hun onderneming atypisch is. Ik heb dan ook ieder bedrijf de kans gegeven om een dossier in te dienen en een afwijking van de wettelijk vastgelegde enveloppe aan te vragen. Al deze dossiers werden ten gronde onderzocht door mijn administratie. De argumentaties blijken zeer divers en niet altijd even sterk onderbouwd Dat ik beslist heb, samen met mijn administratie, om de tweede kwartaalafrekening van 2015 (de eerste kwartaalafrekening binnen het nieuwe maatwerkdecreet) af te wachten. Zodra ik dit najaar over de eerste tussentijdse resultaten van 2015 beschik, verwacht ik een objectieve basis te hebben om de atypische situaties te beoordelen en de toegekende enveloppe voor de betrokken ondernemingen bij te sturen. In afwachting van deze gegevens zal de regelgeving toegepast worden, zoals in het BVR werd omschreven. U ontvangt daartoe zo snel mogelijk (en uiterlijk voor het politieke zomerreces) een beslissing, met daarop het bedrag van de tijdelijke enveloppe conform de regelgeving. Voor de bedrijven die zich niet in een atypische situatie bevinden is dit het definitieve bedrag. Voor bedrijven die zich wel in atypische situatie bevinden, is dit het minimale bedrag waarop de onderneming in de overgangsperiode kan rekenen. Indien uw situatie effectief atypisch is, zal in oktober op basis van de objectieve gegevens een correctie gebeuren, dit kan dus enkel positief zijn. Op 23 juli 2015 ontvingen de werkplaatsen een beslissing met de tijdelijke overgangsvergoeding. In deze beslissing wordt aangegeven dat dit de uitvoering is van artikel 112 van het BVR maatwerk. Update beleid 17/11/2015: men bevestigt dat de gecommuniceerde enveloppe het minimum is. Een bijpassing komt bovenop de enveloppe en zal gebeuren op basis van objectieve criteria die worden toegepast op alle maatwerkbedrijven, dus niet enkel op diegene die zich zelf als atypisch hebben opgegeven. Men stelt ook dat zowel evoluties binnen de referteperiode als in Q42014 en Q12015 in rekening zullen worden gebracht. 13

Evoluties na 1 april 2015 (na aanvang van maatwerk) worden niet in rekening gebracht. Dit is in tegenstelling tot de communicatie van 26 juni. Hierin wordt immers verwezen naar de afrekening van het tweede kwartaal 2015. Maar dit kwartaal zal dus niet in rekening worden gebracht. NIEUWE UPDATE. Het BVR van 18 december 2015 legt de aanvullende subsidie voor werkplaatsen met een atypische referteperiode (A) of een groei voor aanvang van het maatwerk (B) vast. In een begeleidende nota bepaling van de atypische subsidie-enveloppe na toepassing van de regelgeving wordt verdere duiding gegeven aangaande de criteria. Het principe is volgende: (A) voor de werkplaatsen met een atypische referteperiode gaat men bepaalde slechte kwartalen schrappen. (B) voor de werkplaatsen met een groei in kwartaal 4 2014 en/of kwartaal 1 2015 wordt de referteperiode opgeschoven met twee kwartalen. Vraag 1.2. Welke voorschotten ontvangen Maatwerkbedrijven tijdens de overgangsperiode? De Maatwerkbedrijven zullen maandelijkse voorschotten ontvangen. Deze zijn berekend op basis van het gemiddelde van de laatste 4 afgerekende Q (d.i. Q-6 t.e.m. Q-2). Dus het voorschot van Q2 2015 wordt gebaseerd Q4 2013 t.e.m. Q3 2014. Opgelet: in Q1 2016 wordt het voorschot dus gebaseerd op Q3 2014 t.e.m. Q2 2015. Q2 2015 is het eerste Q binnen Maatwerk, en zal wellicht berekend worden aan de hand van de subsidie-enveloppe. De bijkomende VIA-middelen (VAP-dagen, eindejaarspremie, septemberpremie, managementsondersteuning en kwaliteit) zitten NIET in de voorschotten, wel in de afrekening. Vraag 1.3. Hoe en wanneer gebeurt de afrekening tijdens de overgangsperiode? De afrekeningen gebeuren per Q. De maatwerkbedrijven ontvangen de afrekening de 4e maand na het afgelopen Q. Dus Q2 2015 wordt afgerekend in oktober 2015. De kwartaalafrekening is gelijk aan de subsidie-enveloppe (dus het gemiddelde van de 8 afgerekende Q). Vraag 1.4 Binnen SBW konden voormalige beschutte werkplaatsen een juiste projectie maken van de te ontvangen subsidies. Kunnen Maatwerkbedrijven ook hun te ontvangen Maatwerk-subsidie simuleren? Het departement WSE zal een subsidiemotor ontwikkelen die berekent hoeveel de Maatwerksubsidie bedraagt. 14

Tegen wanneer? Tegen de afrekening van Q2 2015, dus vanaf oktober 2015 zullen Maatwerkbedrijven weten hoeveel de Maatwerk-subsidie theoretisch zou bedragen. Dit is enkel theoretisch, want de reële afrekening gebeurt steeds aan de hand van de Gemiddelde subsidie-enveloppe. Vraag 1.5. De subsidiebedragen van de beschutte werkplaatsen werden de maand na de overschrijding van de spilindex aangepast, lonen werden simultaan aangepast. Voor de sociale werkplaatsen werd één maand langer gewacht (zowel subsidie als loon). Voor de periode Q4 2012 en Q3 2014 is er één indexaanpassingen geweest: nl. in december 2012. De GemS wordt aangepast aan de index aanpassing voor de betrokken volledig afgerekende jaren tot en met 1 januari 2015. Hoe wordt deze berekend? Op basis van de communicatie van WSE van 23 februari 2015 kunnen we afleiden dat de indexering op een juiste manier is meegenomen in de bepaling van het GemS. Vraag 1.6. De subsidies van 2015 t.e.m. 2018 worden gebaseerd op het gemiddelde ontvangen subsidiebedrag van de laatste twee volledig afgerekende jaren. Hoe dienen we twee volledig afgerekende jaren te interpreteren? Tijdens de coachingsgesprekken van 22 januari 2015 werd beslist om een jaar te interpreteren als vier kwartalen. Bijgevolg zou men rekening houden met Q4 2012 t.e.m. Q3 2014. Deze redenering wordt doorgetrokken voor 2016. 2016 wordt gebaseerd op Q2 2013 t.e.m. Q1 2015. (conform communicatie 12 WSE van 23 februari 2015 en beslissing 21 december 2015). Vraag 1.7. Vanaf 1/4/2015 zal SBW vervangen worden door DmfA. Binnen SBW waren alle werknemers toegewezen aan een erkenningsnummer. Sommige BW hadden meerdere erkenningsnummers. Erkenningsnummers staan niet binnen de database van het KBO/DmfA. KBO/DmfA erkennen alleen vestigingsnummers. 12 Document BW berekening vaste enveloppe 2015 stelt: De referentieperiode voor 15

Hoe zal DmfA en het departement de erkenningsnummers opvolgen? Kunnen de erkenningen gekoppeld worden aan vestigingsnummers? Deze vestigingsnummers vallen niet altijd samen met erkenningsnummers. Alle werknemers worden gekoppeld aan een label (erkenning binnen MW). Label kan op vestigingsniveau of ondernemingsniveau. Bepaling van aantal WOP s (contingent) en maximumbedrag gebeurt per label. Erkenningsnummers worden opgeheven. In maatwerk wordt een werknemer bij aanwerving gekoppeld aan een label, en dus aan een vestigingsnummer/ondernemingsnummer. Een werknemer van label wijzigen, is alleen mogelijk via een nieuwe vacature waarna de aanwerving aan een ander vestigingsnummer gekoppeld wordt. Vraag 1.8. Kies ik best voor een label op ondernemingsniveau of op vestigingsniveau? Per label moet je voldoen aan alle erkenningsvoorwaarden. Dus als je een label op vestigingsniveau hebt, dien je voor al deze vestigingen rekening te houden met volgende elementen. Incentives voor label op vestigingsniveau: * De organisatiepremie ( OP, zie hoofdstuk 3) ligt hoger voor elke organisatie met meer dan 100 vte PSP en PmAH doordat de OP wordt berekend per vestiging. Voor de eerste 100 vte is er een bijkomende premie voorzien van 75 euro per kwartaal. Concreet kan een MWB met twee vestigingen van meer dan 100 vte een financieel voordeel doen van 30.000 euro per jaar (75 euro x 4 x 100) door te kiezen voor een label op vestigingsniveau, wel uitgaande van minstens 20 vte DGWN per vestiging. Artikel 2 van het BVR stelt dat het maatwerkbedrijf voor het aantal doelgroepwerknemers op jaarbasis gemiddeld minimaal twintig vte dient tewerk te stellen. Binnen artikel 111 wordt echter gesteld dat het MWB uiterlijk op 1/1/2018 dient te voldoen aan deze voorwaarden. * Mogelijke flexibiliteit in functie van aanvraag/toekenning bijkomende contingenten. Aangezien men contingenten kan aanvragen per label, maakt men meer kans voor bijkomende contingenten. Er zijn twee mogelijke wijze van toekenning bijkomende contingenten: * Contingenten die vrijkomen bij jaarlijkse terugzetting (conform artikel 31 BVR): Het vrijgekomen contingent binnen de maatwerkbedrijven wordt per één voltijdsequivalent automatisch herverdeeld aan de maatwerkbedrijven met meer dan vijfennegentig procent invulling op jaarbasis, waarbij het maatwerkbedrijf met de hoogste invullingsgraad als 16

eerste in aanmerking komt. Let op! 13 De eerstvolgende herverdeling zou ten vroegste plaatsvinden in 2019, gebaseerd op de invulling tijdens 2018. * Bijkomende contingenten conform artikel 26 van het BVR. Aandachtspunten voor label op vestigingsniveau: *Administratief/organisatorisch complexer: men dient per vestiging aan al de subsidievoorwaarden (conform hoofdstuk 2 van het BVR) te voldoen: * Maximumbedrag per label * 90%-invulling (en 95%-invulling) * 65% vs. 35% regel * Aanwezigheid voldoende gekwalificeerde begeleiding * Grens 20 VTE * 1 werknemer sociale dienstverlening *invullen kwaliteitsvoorwaarden: duurzaamheidsverslag (jaarlijks), zelfevaluatietool invullen (om de 3 jaar) en kwaliteitsassessment (om de 9 jaar) * indienen GRI rapportering * indien men op één vestiging minder dan 20 VTE DGWN tewerkstelt, zal men erkend worden als MWA en vervalt de OP volledig. Indien de vestiging minder dan 5 VTE telt, vervallen ook de WOP. * Mogelijk minder flexibiliteit bi personeelsmutaties tussen vestigingen. * Risico op aftopping (en terugzetting in contingent) zou groter kunnen zijn. De aftopping op contingent en Maxb zal meermaals (want per vestiging) gebeuren i.p.v. één maal op organisatieniveau. Onderstaand voorbeeld geeft aan dat deze bijkomende aftoppingen een nadelig effect zouden kunnen hebben op de toegekende subsidie. Belangrijk zal zijn om de aftoppingen goed te kunnen voorspellen en monitoren. Tabel: voorbeeld aftopping MWB op vestiging en ondernemingsniveau MWB Vestiging 1 Vestiging 2 Vestiging 3 Onderneming vte invulling 100 95 105 300 contingent 100 100 100 300 aftopping 0 0 5 0 13 Bron: minister Homans; Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid van 12 februari 2015. 17

Vraag 1.9. Kunnen beschutte en sociale werkplaatsen fuseren en binnen één label worden erkend, enzo ja welke werkgeverskengetallen en werknemerskengetallen zullen dan van toepassing zijn? Noch het Vlaamse beleid noch de RSZ wil hierover een uitspraak doen. 18

Hoofdstuk 2: Indicering en toeleiding 1. Beschutte werkplaatsen A. Bepaling doelgroep De toeleiding binnen beschutte werkplaatsen werd geregeld via het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de professionele integratie van personen met een arbeidshandicap (BTOM-besluit). De decretale verankering bevindt zich in het decreet van 23 december 2005 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2006. Binnen artikel 79 1 wordt volgende gesteld: De personen met een arbeidshandicap die wegens de aard of de ernst van hun arbeidshandicap niet of nog niet in het normale economische arbeidscircuit beroepsactiviteiten kunnen uitoefenen, kunnen, hetzij voltijds, hetzij deeltijds, in beschutte werkplaatsen worden tewerkgesteld, die worden erkend en gesubsidieerd door het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie. De Vlaamse Regering bepaalt de criteria en de procedure aan de hand waarvan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding bepaalt of een persoon al dan niet een arbeidshandicap heeft en voldoet aan de hierboven gestelde voorwaarden. B. Toeleiding doelgroep De toeleiding beschutte werkplaatsen verliep in vier stappen: 1. Vermoeden van arbeidshandicap: De werkzoekende of de trajectbegeleider kan aangeven dat er speciale hulp of maatregelen nodig zijn. 2. Indicatie arbeidshandicap: Het vermoeden van arbeidshandicap wordt uitgeklaard: een persoon heeft een indicatie arbeidshandicap als hij aan één van zeven criteria beantwoordt. 3. Toekennen recht: De toekenning van het recht op een BTOM kan gebeuren op basis van: Criteria die automatisch recht geven op een bepaalde BTOM. 19

Voor de BTOM tewerkstelling in een BW wordt onderscheid gemaakt tussen criteria zonder voorwaarden (onvoorwaardelijk recht BW) en criteria met voorwaarde (voorwaardelijk recht gedurende 2 jaar). Het multi-elementen-adviesverslag van de trajectbegeleider (niet bindend). Het multi-elementen-advies van een GA (gespecialiseerd arbeidsonderzoek; bindend). De toekenning van het recht gebeurt altijd door de Dienst Arbeidshandicap van VDAB (DAH). 4. Gebruik recht Moet steeds aangevraagd worden. C. Bepaling zwakke werknemers Binnen het subsidiebesluit BW wordt het statuut van de zwakke werknemers bepaald aan de hand van zes criteria. Zwakke werknemers krijgen een aanvullende uurloonsubsidie. 2. Maatwerk A. Bepaling doelgroep Binnen maatwerk worden drie doelgroepen gefinancierd, zijnde personen met arbeidshandicap (PmaH), personen met een psychosociale beperking (PSP) en uiterst kwetsbare werknemers (UKW). Het decreet definieert deze drie doelgroepen in artikel 3 ten 2 e als volgt: a) personen met een arbeidshandicap : de personen met een langdurig en belangrijk probleem van deelname aan het arbeidsleven dat te wijten is aan het samenspel tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten, en persoonlijke en externe factoren. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden voor de erkenning als persoon met een arbeidshandicap; b) personen met een psychosociale arbeidsbeperking : de personen met een langdurig en belangrijk probleem van deelname aan het arbeidsleven dat te wijten is aan het samenspel tussen psychosociale factoren, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten, en persoonlijke en externe factoren. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden voor de erkenning als persoon met een psychosociale arbeidsbeperking; 20

c) uiterst kwetsbare personen : de werkzoekenden die voorafgaand aan hun tewerkstelling gedurende minstens 24 maanden geen betaalde beroepsarbeid hebben verricht om persoonlijke redenen die een deelname aan het arbeidsleven verhinderen. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden voor de erkenning als uiterst kwetsbare personen; Deze drie groepen samen worden personen met arbeidsbeperking genoemd. B. Toeleiding doelgroep De toeleiding van de doelgroep naar maatwerk gebeurt eveneens in vier stappen: 1. Vermoeden van arbeidsbeperking: De werkzoekende of de trajectbegeleider kan aangeven dat er speciale hulp of maatregelen nodig zijn. 2. Indicatie arbeidsbeperking: Het vermoeden van arbeidsbeperking wordt uitgeklaard: Voor personen met een arbeidshandicap gebeurt dit aan de hand van de zeven criteria Voor personen met psp-problematiek gebeurt dit op basis van ICF 3. Bepalen recht: Hier worden twee stappen onderscheiden: a. Bepalen of een persoon met arbeidsbeperking recht heeft op BTOM individueel LDE Maatwerk Het recht op maatwerk wordt toegekend aan o Personen met een arbeidshandicap met automatisch recht op basis van de attesten die momenteel recht geven op BTOM tewerkstelling BW zonder voorwaarden o Personen met arbeidshandicap zonder automatisch recht en personen met psp-problematiek op basis van ICF b. Bepalen van het WOP 21

Aan personen met arbeidshandicap wordt het WOP met loonpremie 45% en begeleiding Midden toegekend Aan personen met psp-problematiek wordt het WOP met loonpremie 45% en begeleiding Hoog toegekend Het WOP met loonpremie 60% en begeleiding Hoog wordt toegekend aan de personen die beschikken over één van de zes attesten zwakke werknemer of die op basis van ICF minimaal vijf problemen hebben wat betreft arbeidsmatige zelfredzaamheid (11 categorieën) Tijdens het overleg met VDAB en departement werd duidelijk gesteld dat personen met een arbeidshandicap zonder attest, die dus met ICF worden toegeleid, recht hebben op het WOP met loonpremie 45% en begeleiding Hoog. 4. Gebruik recht Maatwerkbedrijven, afdelingen, organisaties Mastervac = databank van vacatures. lde moeten vacatures registreren in Voor een kwalitatieve doorverwijzing moet de werkgever ook een kwalitatieve vacature registreren, dus niet doelgroepwerknemer. ifv correcte matching tussen wz (werkzoekende) en vacature maatgericht werken ethiek naar wz Kandidaten kunnen door de maatwerkbedrijven of het netwerk voorgesteld worden aan de VDAB als de procedures gevolgd worden NB : -VDAB legt geen werfreserve aan -wel is er nu al wachtlijst Werkgevers beslissen zelf wie ze aanwerven : zoals reguliere markt kunnen in vacature aangeven welk profiel (geen doelgroepetiket) ze willen, met welke competenties, met welke WOP 3. Vragen, aanbevelingen en antwoorden beleid Vraag 2.1 Een indicatie arbeidsbeperking omvat een indicatie pmah of een indicatie pmp (personen met een multiple problematiek). Een indicatie pmah 22

wordt toegekend op basis van attesten (7 huidige criteria arbeidshandicap). Op welke manier wordt een indicatie pmp toegekend? Een persoon heeft een indicatie pmp als hij op basis van ICF acht problemen heeft (op 43 categorieën) waarvan minimum drie wat betreft arbeidsmatige zelfredzaamheid (11 categorieën). Vraag 2.2 Toekenning recht op maatwerk gebeurt op basis van attesten (huidige attesten BTOM BW) en voor PmAH zonder attest en PsP op basis van ICF. Op welke manier wordt met ICF bepaald op welke werkvorm (maatwerk, LDE, ) een persoon met arbeidsbeperking recht heeft? Op basis van bepaalde scores, bepaalde ICF-categorieën,? Zie bijlage 2 Vraag 2.3 Een verhoogd startpakket (loonpremie 60 en begeleiding Hoog) wordt toegekend aan personen die beschikken over één van de zes huidige attesten zwakke werknemer of die minimaal vijf problemen hebben op 11 arbeidsmatige categorieën van ICF. Op welke manier worden de vijf problemen bepaald? Gaat het hier om lichte of ernstige problemen? Wordt dit onderscheid gemaakt in de inschaling? Het beleid stelt dat het gaat over problemen, zonder onderscheid licht of ernstig. Vraag 2.4 De ervaring van de voormalige BW is dat de attesten zwakke werknemer vaak niet standaard beschikbaar waren op het moment dat een doelgroepwerknemer startte in de BW. De werkplaatsen gingen zelf actief op zoek naar attesten (attest psychiatrie, IQ-meting waarbij BW zelf doelgroepwerknemers laat testen, ). De attesten konden na de indiensttreding bezorgd worden aan departement WSE: men had tot het eind van de tweede maand van een kwartaal de tijd om het voorgaande kwartaal met terugwerkende kracht gesubsidieerd te krijgen. Vb. attesten bezorgd vóór 31/05 gaven recht op verhoogde subsidie vanaf 01/01. Hoe zal dit verlopen binnen maatwerk? Zal VDAB actief op zoek gaan naar alle benodigde attesten? Of kan de werkplaats na een intake-gesprek feedback geven aan VDAB over ontbrekende attesten? Kan de werkplaats nog attesten opvragen en indienen na de indiensttreding en wordt het WOP dan nog aangepast met terugwerkende kracht? 23

Tijdens het overleg met VDAB en departement werd gesteld dat VDAB voor iedere persoon die een WOP krijgt, zal nagaan of hij al dan niet recht heeft op het verhoogde pakket. VDAB zal hiervoor de nodige attesten opvragen en eventuele IQ-metingen (laten) uitvoeren. Dit is de taak van VDAB en zij zullen die dan ook opnemen. Werkplaatsen dienen trouwens niet te betalen voor IQ-metingen. Aanpassingen van het toegekende WOP na indiensttreding kunnen enkel gebeuren op basis van een evaluatie. Enkel een medisch attest kan aanleiding geven tot een evaluatie na minder dan 3 jaar. Vóór aanwerving kan het WOP nog wel worden aangepast. Het zal dus belangrijk zijn dat maatwerkbedrijven eerst wachten op bijkomende attesten voor zwakke werknemers, en PAS DAN overgaan tot aanwerving (via Mastervac). Update beleid, 3 juli 2015: Tijdens het overleg met VDAB op 3 juli werd gesteld dat de mogelijkheid om een toegekend WOP nog aan te passen verruimd is: aanpassing van het WOP kan tot 2 maanden na tewerkstelling. Deze wijziging komt dan terecht in de automatische gegevensstromen van VDAB naar DWSE. De rechtzetting voor betaling gebeurt pas het eerstvolgende kwartaal en niet meteen. Vraag 2.5 Maatwerkbedrijven (en afdelingen, LDE) moeten kwalitatieve vacatures registreren in Mastervac om kwalitatieve doorverwijzing door VDAB mogelijk te maken. Op welke manier kunnen maatwerkbedrijven hun doelstelling het bieden van werk op maat aan personen met een arbeidshandicap blijven realiseren? Momenteel zijn er maatwerkbedrijven die continu aanwerven en wekelijks intakes inplannen. Deze werkwijze moet kunnen verder gezet worden. Op welke manier kan dit? Potentiële doelgroepwerknemers melden zich ook spontaan aan bij maatwerkbedrijven. Sommigen hebben reeds een BTOM BW, anderen nog niet (maar komen wel in aanmerking hiervoor). Op welke manier kan ervoor gezorgd worden dat maatwerkbedrijven deze mensen kunnen aanwerven? Een algemene vacature doelgroepwerknemer is niet mogelijk. De functiebeschrijving is een open veld in Mastervac en de werkplaats kan zelf bepalen wat hier vermeld wordt. Er kan aangegeven worden welk WOP een werkplaats wil aanwerven en (tijdelijk, ikv de financiering) ook of ze een pmah of een psp willen aanwerven. Goede provinciale contacten tussen VDAB en de maatwerkbedrijven zijn heel belangrijk om de toeleiding zo efficiënt mogelijk te laten verlopen (kandidaten vooraf laten kennis maken met het maatwerkbedrijf, aangeven wanneer men een piek verwacht in aanwervingen, vlotte aanwerving van stagiaires en personen die zich spontaan aanmelden in de werkplaats, ) 24

In de projectfiche Collectief maatwerk en lokale diensteneconomie, die te vinden is op de website van VDAB (http://partners.vdab.be/cvs/projecten.shtml), wordt voor een aantal specifieke kandidaat-werknemers een specifieke procedure uitgeschreven. Deze projectfiche wordt regelmatig geüpdatet. Zie bijlage 3. Vraag 2.6. Krijgen werkzoekenden die vóór 1 april 2015 een voorwaardelijk recht/w3-erkenning hebben gekregen een WOP of een VOP? De werkzoekenden die vóór 1 april een voorwaardelijk recht/w3 kregen, en worden aangeworven na 1 april, maken aanspraak op een VOP. Alleen de personen met een voorwaardelijk recht/w3 die werden aangeworven vóór 1 april, kregen een WOP (voor onbepaalde duur). Zij behoren wel tot de 10%-groep die door VDAB geëvalueerd zal worden met het oog op doorstroom. Deze werknemers kregen tot 31 maart 2015 de intensieve begeleiding van doelgroepwerknemers met een voorwaardelijk recht BW door GTB. Deze werd gestopt op 1 april 2015. Vraag 2.7 Binnen het BTOM-besluit wordt de mogelijkheid geopend om personen met een VOP tewerk te stellen in een maatwerkbedrijf. Artikel 28 van het BTOM-besluit bepaalt dan ook volgende: d) een maatwerkbedrijf als vermeld in artikel 3, 5 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling die een werknemer als vermeld in 2 14 heeft aangeworven na 1 januari 2015 met uitzondering van een doelgroepwerknemer die na een doorstroomtraject vermeld in artikel 24 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling doorstroomt naar een aansluitende tewerkstelling in een betrekking met geheel zonder of met geringere ondersteuning dan vermeld in het voorgaande decreet; Kunnen Maatwerkbedrijven effectief personen met een VOP tewerkstellen? Maatwerkbedrijven kunnen momenteel personen met recht op een VOP tewerk stellen. Ook PmAH die intern doorstromen, komen in aanmerking voor een VOP. NIEUWE UPDATE. Er zou een interpretatieverschil zijn aangaande deze bepaling in de BTOM-wetgeving (BVR van 18/7/2008 artikel 28 c)). Kabinet Muyters weigert voorlopig het recht op een VOP voor PmAH die intern doorstromen. 14 Personen met arbeidshandicap met recht op VOP 25

Vraag 2.8 Conform artikel 7 van het subsidiebesluit van de beschutte werkplaatsen konden personen met een handicap (erkenning BW of VOP) ook in omkadering worden te werk gesteld (zie onderaan). Zullen zij binnen Maatwerk een VOP of een WOP krijgen? In de email die het departement WSE op 23 februari 2015 stuurde naar de beschutte werkplaatsen werd gevraagd een lijst met doelgroepwerknemers te valideren. In deze lijst werden ook de personen met erkenning BTOM BW binnen omkadering en de personen met statuut voormalig CAO26 kaderlid (VOP) voorwaardelijk recht in omkadering opgenomen. Dit betekent dat beide statuten binnen maatwerk omgezet zouden worden in een WOP, tenzij de werkplaats heeft aangegeven hen in omkadering te willen behouden. 26

Hoofdstuk 3: Toekomstige subsidiëring Maatwerk 1. Maatwerk Binnen het decreet worden in hoofdstuk vier ondersteuning op maat de drie verschillende MaatWerkSubsidies (MWS) bepaald voor MWB: Werkondersteunende maatregelen (of WerkOndersteuningsPakket WOP). Het WOP kan worden onderverdeeld in: o LoonPremie (LP) o Begeleiding op de werkvloer (of BegeleidingsPremie (BP) Organisatieondersteunende maatregelen (of OrganisatiePremie (OP) Infrastructuurondersteuning (IO) Het BVR Maatwerk voert de WOP en de OP uit. De IO kent zijn juridische basis met het BVR investeringssubsidies beschutte werkplaatsen van 30 september 2011. Maatwerkafdelingen (MWA) kunnen enkel in aanmerking komen voor WOP en niet de OP/IO. In de berekening van de LP zijn er verschillen tussen MWA en MWB. Binnen dit hoofdstuk beperken wij ons tot de MWB berekening. A. Werkondersteuningspakket De gemeenschappelijke subsidiebepalingen voor de LP en BP zijn opgenomen in artikel 57. Het recht op steun voor de werkondersteunende maatregelen is begrensd tot het toegekende contingent (Co) én tot het maximumbedrag (MaxB). Dit maximumbedrag wordt jaarlijks binnen de beschikbare kredieten door de minister per MWB en MWA vastgelegd. De invulling van het contingent wordt gemeten aan de hand van de contractuele prestatiebreuk (CPres) voor alle DGWN die loonkosten genereren 15, waarbij de DGWN met de hoogste ondersteuningsbehoefte 16 als eerste in aanmerking worden 15 Loonkost > 0 in betrokken Q 16 Onduidelijkheid rond definiëring: ondersteuningsbehoefte = % loonpremie? Of begeleidingsintensiteit? 27

genomen, gevolgd door de DGWN met de hoogste contractuele prestatiebreuk. Let op! Personen met de hoogste ondersteuningsbehoefte zijn daarom niet de personen die de hoogste subsidie genereren (vb. onvolledige prestaties). A.1 Loonpremie De loonpremie (BVR art. 33 39) is een tegemoetkoming in de loonkosten van de DGWN. Deze tegemoetkoming is een percentage van het totale referteloon TRef. Het percentage is afhankelijk van het toegekende WOP en bedraagt 40%, 45%, 50%, 55%, 60%, 65% of 75%. Voor de zittende doelgroepwerknemers wordt voorzien in een administratieve inschaling van 45% (niet zwak) en 60% (zwak). Ook voor de toekomstige toeleiding worden deze startpakketten gegeven. Het Totale referteloon Tref wordt bepaald op basis van DmfA-aangiftes. Een wijziging in de aangifte leidt automatisch tot een herberekening van de loonpremie in de jaarafrekening 17. De loonpremie (LP) wordt per kwartaal berekend, de formule voor de LP is de volgende: LP = % x Totale Referteloon (TRef) - Andere Steunmaatregelen (AS) TRef = Geplafonneerde referteloon (GRef) (Ref wordt geplafonneerd op 1,4 x GGMMI 18 x CPres) 19 x 1,04 20 + 2, 3 en 4 e week gewaarborgd loon 21 + supplementaire RSZ bijdragen (SRSZ) Ref = brutoloon 22 + gewone werkgeversbijdrage + debet bericht jaarlijkse vakantie RSZ werkgeversverminderingen. 23 17 Momenteel geen duidelijk zicht op hoe jaarafrekening zich verhoudt t.o.v. kwartaalafrekening. In welke mate is kwartaalafrekening niet verworven? Welke elementen worden naast wijziging in DmfA nog herrekend? 18 Artikel 36 van het BVR spreekt van cao 43 van de NAR artikel 3, eerste lid. Dwz werknemers van 18 jaar en werknemers van 19 jaar en ouder, die geen 6 maanden anciënniteit hebben. Op 1/1/2015 bedraagt dit 1.501,82 euro. 19 De aftopping zou per kwartaal gebeuren met een herberekening op jaarbasis. 20 4%: forfaitaire verhoging: inschatting van andere kosten zoals maaltijdscheques, verzekeringen, sociaal secretariaat, 21 Gegeven het ontbreken van deze loonkost in DMFA zal er gewerkt worden met een schatting van het gewaarborgd loon: nl. # dagen gewaarborgd loon 2 e week (prestatiecode 10) x 85,88% x GGMMI x 1,2 en # dagen gewaarborgd loon 3 e en 4 e week (c 11) x 25,88% x GGMMI x 1, 2 (enkel voor arbeiders en bepaalde bedienden). 22 Looncodes: 1, 2, 5, 6, 7 23 Artikel 36 van het BVR spreekt van cao 43 van de NAR artikel 3, eerste lid. Dwz werknemers van 18 jaar en werknemers van 19 jaar en ouder, die geen 6 maanden anciënniteit hebben. Op 1/1/2015 bedraagt dit 1.501,82 euro. 28

Loonpremies: cumuleerbaarheid Binnen artikel 38 1 van het BVR wordt de cumuleerbaarheid omschreven als volgt: 1. De loonpremie voor de doelgroepwerknemer is cumuleerbaar met andere steunmaatregelen als een dergelijke cumulatie er niet toe leidt dat de met toepassing van dit besluit geïndiceerde steunintensiteit wordt overschreden. Als de geïndiceerde steunintensiteit wordt overschreden, worden de buiten dit besluit verworven vergoedingen volledig in mindering gebracht van de loonpremie. Gegeven het feit dat binnen het BVR de geïndiceerde steunintensiteit wordt toegekend, moeten andere steunmaatregelen volledig in mindering worden gebracht. In artikel 38 2 en artikel 52 wordt bepaald dat de loonpremie resp. WOP niet cumuleerbaar is met volgende maatregelen: - Werkervaring 24 - Lokale diensteneconomie (LDE) - Vlaamse ondersteuningspremie (VOP) - 50+-premie - Invoeg - Dienstencheques (overgang voor huidige art 113) - Tewerkstelling als jobstudent - Artikel 60 A.2 Begeleidingspremie De begeleidingspremie (art. 40-52) ondersteunt de professionele ontwikkeling van de doelgroepwerknemer. De premie is afhankelijk van de toegekende begeleidingsnood en de contractuele prestatiebreuk 25 van de doelgroepwerknemer. De toegekende begeleiding omvat drie graden: Lage intensiteit (streefcijfer 1/13 begeleider per DGWN) Gemiddelde intensiteit (streefcijfer 1/10 begeleider per DGWN) Hoge intensiteit (streefcijfer 1/7 begeleider per DGWN) De begeleidingspremie bestaat uit twee onderdelen, nl. een forfaitaire begeleidingsvergoeding (FBP) en een variabele begeleidingsvergoeding (VBP). Het forfaitaire deel staat los van de contractuele prestatiebreuk (CPres) en de 24 Maatregel loopt af: http://www.werk.be/beleidsthemas/sociale-economie-en-tewerkstelling/werkervaring 25 Q/S binnen DmfA = CPres 29

begeleidingsnood. Het variabele deel houdt met deze parameters wel rekening. De formule voor BP is dan ook de volgende per kwartaal per DGWN 26 : BP = FBP (koppen < 1,15 x contingent) + VBP (vte <contingent) BP = 497 euro + CPres x Begeleidingsintensiteit Bedrag / Q Laag 294,25 euro Midden 610,72 euro Hoog 1.085,5 euro A.3 Organisatiepremie De OrganisatiePremie (OP) kent zijn uitvoering binnen artikel 53-56 van het BVR. De OP wordt enkel toegekend aan de MWB. De organisatiepremie wordt berekend aan de hand van het aantal vte PSP en PmAH (dus niet UKW) met een loonkost in het kwartaal in kwestie. Voor de eerste 100 vte is een bijkomende premie voorzien. Ook binnen de OP is een aftopping voorzien op contingent (vte DGWN). De formule voor de OP per kwartaal = - voor PmAH en PSP: (625 euro x CPres + 75 euro x CPres (<=100)) (<=Co) - voor UKW: 0 euro A.4 Overzicht MWS In onderstaande formule proberen we een overzicht te geven van de MWS per kwartaal per DGWN en de verschillende aftoppingen hierbinnen. MWS = WOP + OP WOP = LP + BP (totaal VTE<= Co en totaal WOP <= MaxB) LP = % x Totale Referteloon (TRef) - Andere Steunmaatregelen (AS) TRef = Geplafonneerd referteloon (GRef) (Referteloon<= 1,4 x GGMMI x CPres) x 1,04 + 2, 3 en 4e week gewaarborgd loon + supplementaire RSZ bijdragen (SRSZ) BP = FBP (totaal koppen <= 1,15 x Co) + VBP OP = voor PmAH en PSP: 625 euro x CPres + 75 euro x CPres (<=100) (<=Co) voor UKW: 0 euro 26 Met loonkost > 0 in het betreffende kwartaal. Het aantal te subsidiëren DGWN is beperkt tot het contingent (vte). Voor FBP is er een bijkomende aftopping (in koppen op 1,15 x contingent). 30

Door de verschillende aftoppingen genereert niet elke DGWN dus een volledig MWS binnen maatwerk. Volgende statuten voor DGWN binnen de aftopping lijken mogelijk te zijn (los van aftopping referteloon): DGWN genereert volledige MWS (geen aftopping) DGWN genereert LP, VBP en OP maar geen FBP (aftopping FBP op 1,15 x Co) DGWN genereert geen WOP enkel OP (omwille van aftopping WOP op Co OF aftopping op MaxB) DGWN genereert noch WOP noch OP (#vte PmAH + PSP > Co) Het is onduidelijk in welke mate deze aftoppingen op kwartaalbasis dan wel jaarbasis zullen gebeuren. B. Maximumbudget Het is duidelijk dat het beleid de budgettaire beheersbaarheid van het maatwerkbudget vooropstelt. De diverse manieren van aftoppingen zijn hiervan het bewijs. Het feit dat men twee manieren hanteert om subsidies af te toppen (nl. op basis van toegekende plaatsen en maximumbudget) zal ervoor kunnen zorgen dat het begrip toegekende gesubsidieerde plaats niet meer van toepassing is. De ambitie van het maatwerkdecreet was duidelijk: één geïntegreerd kader bieden voor de collectieve inschakeling van kansengroepen. Het kader dient bijgevolg het budget van voormalige beschutte en sociale werkplaatsen te verdelen over de nieuwe maatwerkbedrijven. Om deze verdeling te maken heeft men een decreet, uitvoeringsbesluit en ministeriële besluiten geschreven. Echter uit artikel 57 van het BVR maatwerk blijkt dat de minister al op voorhand de budgetten wenst te verdelen over de maatwerkbedrijven en vooral gebruik wenst te maken van het maatwerkkader indien maatwerkbedrijven hun maximumbedrag onvoldoende invullen. Groep Maatwerk heeft steeds alternatieve constructieve voorstellen gedaan om de budgettaire beheersbaarheid te optimaliseren. Door de creatie van een maximumbudget dreigt er een totaal onevenwicht te bestaan van de rechten en plichten tussen de sector en de overheid. De invoering van een maximumbedrag, en zeker als dat gebaseerd wordt op de types van doelgroepwerknemer binnen elk maatwerkbedrijf, is contraproductief. 31

Bedreiging van de tewerkstelling van zwakkere werknemers? Stel: een maatwerkbedrijf wenst maximaal in te zetten op de tewerkstelling van voormalige buso-leerlingen ov2 (personen met een matig mentale handicap). Voor deze personen is een hogere subsidie voorzien dan personen met een licht mentale handicap. Door het maximumbudget dreigt deze bijkomende subsidie te worden afgetopt. Deze werkplaats dreigt bijgevolg voor deze (her)oriëntering van haar doelstelling geen bijkomende middelen (rechten) te krijgen. Dit terwijl de begeleidingsnorm (plichten) wel dient te worden opgetrokken. Het beleid stelt immers bijkomende eisen aan maatwerkbedrijven in functie van de begeleiding van voormalige buso-leerlingen ov 2. Indien het maximumbudget zou worden toegekend op basis van de administratieve inschaling van 1 april 2015 stelt zich het probleem dat beschutte werkplaatsen worden gediscrimineerd van sociale werkplaatsen. Bij de sociale werkplaatsen werden immers alle doelgroepwerknemers ingeschaald als 60 hoog. Sterke PmAH kunnen niet 1 op 1 vervangen worden door zwakke. Sterke PmAH kunnen zelfs niet 1 op 1 vervangen worden door sterke PsP, omgekeerd zouden sterke PSP ers wel vervangen kunnen worden door sterke PmAH ers. Welk langetermijns-perspectief? De minister bepaalt jaarlijks een maximumbedrag, dit wil dus zeggen dat de minister jaarlijks het maximumbedrag kan verlagen (of verhogen). Een eventuele aanpassing kan gebeuren doordat: o het totale beschikbare krediet op Vlaams niveau daalt; o de criteria waarop basis van het maximumbudget wordt bepaald wijzigen; o het maximumbudget op Vlaams niveau niet stijgt a rato van het contingent: op deze manier zou de minister de tewerkstellingsplaatsen in de sector kunnen optrekken, zonder hiervoor de financiële consequenties van te dragen. Gegeven dat maatwerkbedrijven engagementen aangaan van meer dan één jaar, zowel naar werknemers, leveranciers als klanten, is deze rechtsonzekerheid nefast voor de tewerkstellingskansen van personen met een arbeidshandicap. Deze rechtsonzekerheid zal verlammend kunnen werken op de sector. Deze verlamming kan leiden tot een daling in tewerkstelling en een daling van het sociale ondernemerschap in de sector. Gevolgen voor doelgroepwerknemers? De werkplaatsen (en ook de overheid!) hebben allemaal dezelfde doelstelling: zoveel mogelijk personen met een verre afstand tot de arbeidsmarkt kansen bieden op kwalitatieve (en betaalde) tewerkstelling met steeds oog voor de zwakste. Deze betaalde tewerkstelling is immers de beste garantie op financiële onafhankelijkheid en maximale integratie binnen onze samenleving! Maar door de invoering van het maximumbudget 32

ontmoedigt de overheid deze doelstelling (en haalt ze bijgevolg heel het kader onderuit (zie supra)). Immers als een maatwerkbedrijf het risico op overschrijding van maximumbudget wenst te beperken, dient men: o Geen loonsverhoging toe te kennen (loonpremie is immers een percentage van de loonkost) o Maximaal in te zetten op economische werkloosheid (door economische werkloosheid daalt loonkost en bijgevolg loonpremie (zie supra)) o Maximaal in te zetten op sterke profielen (lagere subsidies en minder plichten) o Minimale invulling realiseren: dus zo weinig mogelijk mensen te werk stellen. Niets garandeert dat alle plaatsen zullen worden gesubsidieerd. Bovendien verplicht de overheid aan maatwerkbedrijven om minstens 90% van het contingent in te vullen. Maar wat indien een maatwerkbedrijf bij 89% invulling aan zijn maximumbudget zal zitten? Hoe zal MaxB toegepast worden? Voor ondernemers is rechtszekerheid (zie supra) en transparantie van financiering een voorwaarde om sociaal te kunnen ondernemen. De berekening van de maatwerksubsidie is geen evidentie. Het invoeren van het maximumbedrag maakt de oefening nog complexer. Daarnaast ontvangen werkplaatsen ook andere subsidies naast deze vanuit het maatwerkdecreet. Deze subsidies zijn in het verleden deels geënt geweest op beschutte werkplaatsen en sociale werkplaatsen financiering (SINE, GESCO, gemeentelijke-, provinciale- subsidies, ESF, ). Maar hoe kan men complementaire subsidies toekennen indien de maatwerksubsidies niet aan iedereen wordt toegekend? Bij een aftopping op het maximumbudget: welk deel van de maatwerksubsidie wordt dan afgetopt en van welke personen? Besparing? De overheid wenst op twee verschillende wijze een budget te verdelen (nl. op basis van de maatwerkwetgeving en op basis van maximumbudget). Hierbij houdt men zich het recht voor om per MWB de laagste van de twee verdelingen toe te kennen. Er zijn dus twee aftoppingen, waarvan er één gelieerd is aan de reële Vlaamse begroting, er zal bijgevolg altijd minder toegekend worden dan in de begroting is voorzien. Enkel indien al de maatwerkbedrijven hun maximumbedrag uitputten, zal het Vlaamse budget volledig worden toegekend. Deze besparing zal naar eerste berekeningen in de miljoen euro s lopen en zou voor de overheid een reccurente besparing van ongeveer 2,5% van het maatwerkbudget kunnen betekenen (zie ook bijlage 1). Uiteraard is de besparing afhankelijk van de wijze waarop het maximumbedrag wordt bepaald. Momenteel is er echter geen enkele 33

duidelijkheid aangaande de criteria op basis waarvan het maximumbudget zal worden bepaald. Oplossing Indien de Vlaamse regering geen dualiteit wenst te creëren tussen de doelstelling van haar kader en het kader zelf, dan dient men het engagement te geven dat het MaxB per contingent rekening houdt met de maximale WOP Dus op jaarbasis: WOP (4 x ((max% x 1,4 x GGMMI x 3) + Hoge begeleidingspremie (497 euro + 1.085,5 euro) Enkel op deze manier kan de Vlaamse overheid de rechten en plichten binnen maatwerk op een evenwichtige manier verdelen tussen haarzelf en de MWB. De Vlaamse overheid neemt op deze manier haar verantwoordelijkheid i.f.v. maatwerk. 34

2. Vragen, aanbevelingen en antwoorden beleid Voor de maatwerkbedrijven is het belangrijk om nu al duidelijkheid te krijgen over de wijze van subsidiëring binnen maatwerk. Huidige beslissingen binnen BW dienen immers volledig geënt te zijn op de realiteit die zich vanaf 2017 zal stellen. Het subsidiekader dient geïntegreerd, transparant, duurzaam en duidelijk te zijn. Door in te zetten op de eenduidigheid van de spelregels kunnen de toekomstige maatwerkbedrijven maximaal inzetten op hun kerndoelstelling: nl. het voorzien van tewerkstelling voor personen met een arbeidsbeperking. Sociaal ondernemerschap kan maximaal floreren binnen een dergelijk kader. Vraag 3.1 Hoe zal de plafonnering van het referteloon (a 1,4 x GGMMI) gebeuren? Er zou gewerkt worden met een jaarafrekening om op deze manier de fluctuaties in de verschillende kwartalen op te vangen (cfr. 13 e maand, dubbel vakantiegeld, ). Vraag 3.2 Art 38 1 stelt dat andere steunmaatregelen volledig in mindering worden gebracht als hierdoor de maximale steunintensiteit wordt overschreden. Welke steunmaatregelen worden hiermee bedoeld? Wie bepaalt deze en op welke wijze? Vraag 3.3 Hoe zullen de streefcijfers rond begeleiding zoals vermeld in artikel 46 worden opgevolgd? In welke mate kunnen deze een impact hebben op de begeleidingspremie? Vraag 3.4 Binnen het BVR wordt gesproken van een jaarafrekening. Deze jaarafrekening zou samenvallen met een kalenderjaar? In welke mate zal deze jaarafrekening verschillen van de vier kwartaalafrekeningen? Welke subsidies zullen worden herrekend? Hoe kunnen MWB deze herrekening op voorhand inschatten? Kan een voortschrijdende jaarafrekening (los van kalenderjaren dus van de laatste 4 kwartalen) de rechtszekerheid en de verworvenheid van de subsidies niet optimaliseren? 35

Vraag 3.5 Het recht op steun voor de werkondersteunende maatregelen (WOP) is beperkt tot een maximumbedrag per MWB/MWA. Hoe zal men dit maximumbedrag, dat jaarlijks binnen de beschikbare kredieten door de minister per MWB en MWA wordt vastgelegd, bepalen?het beleid stelt dat er nog geen duidelijkheid is aangaande de bepaling van het MaxB 27. Men zou eerst werken met een gemiddeld budget per vte DGWN. Tijdens het overleg van 28 april 2015 met WSE en kabinet werd echter volgende gesteld: * het MaxB zal jaarlijks bepaald worden in functie van het macrobudget dat op niveau van sector beschikbaar zal zijn. * Men wil bij de bepaling van het maximumbudget vertrekken van de realiteit in de werkplaats (de subsidiëring die een werkplaats ontvangt bij het instellen van het maximum budget, dus aan hand van de dan geldende verdeling sterk vs. zwak in de werkplaats, cfr. Hoe meer zwakke DGWN men in dienst heeft, hoe hoger het maximumbudget). NIEUWE UPDATE. In het document Maatwerk, veelgestelde vragen, versie 19.10.2015 wordt volgende gesteld op pagina 30: 13.2 Wat houdt het jaarlijkse maximumbedrag voor werkondersteunende maatregelen in? Hoe wordt dit vastgelegd, en voor welke periode? Het jaarlijks maximum zal jaarlijks op het ogenblik dat een goedgekeurde begroting beschikbaar is, door de minister worden beslist, rekening houdend met het beschikbare krediet en het aantal toegekende VTE per maatwerkbedrijf/maatwerkafdeling. Bij het vaststellen van dit bedrag zal rekening worden gehouden met een maximaal behoud van de tewerkstelling van personen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt. 27 Artikel 111 maakt echter melding van volgende: De beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen worden vrijgesteld van de aanmeldingsplicht, vermeld in artikel 17, en verkrijgen op automatische wijze het label van maatwerkbedrijf op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit. De minister beslist tot de toekenning van het contingent aan werkondersteunende maatregelen en het maximumbedrag dat met dit contingent overeenstemt a rato van het toegekende en niet-vervallen contingent op 1 januari 2015. 36

Hoofdstuk 4: Doorstroom 1. Maatwerk In het Maatwerkdecreet is een hoofdstuk 5 (art. 22 t.e.m. 28) gewijd aan opgenomen over doorstroom. Dit hoofdstuk kent zijn uitvoering in het BVR hoofdstuk 9 (art. 64 tem 77). A. Wie stroomt door? VDAB zal 10% van de zittende doelgroepwerknemers per organisatie (afgerond naar boven) evalueren met het oog op hun doorstroomkansen. Het Departement zal per onderneming bepalen wie deel uitmaakt van deze 10%, aan de hand van een aantal criteria (zie vraag 4.21). Nieuwe doelgroepwerknemers (aangeworven vanaf 1 april 2015) zullen door VDAB geëvalueerd worden uiterlijk na 5 jaar. Op vraag van de doelgroepwerknemer of de werkgever kan een evaluatie aangevraagd worden vanaf het derde jaar van tewerkstelling van de doelgroepwerknemer (of het derde jaar dat volgt op een eerdere evaluatie). NIEUWE UPDATE. VDAB: een vraag naar evaluatie met het oog op het opstarten van een doorstroomtraject kan ten allen tijde. Een doorstroomtraject wordt opgestart als: VDAB na evaluatie vaststelt dat de doelgroepwerknemer geen behoefte meer heeft aan werkondersteunende maatregelen; VDAB oordeelt na evaluatie op verzoek van de doelgroepwerknemer, het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling dat de kansen op doorstroom van de doelgroepwerknemer gunstig zijn. Bij de beoordeling van de kansen op doorstroom houdt de VDAB rekening met: 1. De persoonlijke situatie van de doelgroepwerknemer (gezondheid, mobiliteit, leeftijd, familiale situatie, financiële situatie, het vermogen en de motivatie tot zelfstandig loopbaanbeheeer) 2. De continuïteit van de werking van het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling. VDAB kan de aanvang van een doorstroomtraject met maximaal 6 maanden uitstellen. 37

3. De mogelijkheid van een duurzame reguliere tewerkstelling in de regio van de woonplaats van de doelgroepwerknemer. Als VDAB oordeelt dat de kansen op doorstroom gunstig zijn: kan het maatwerkbedrijf /-afdeling beslissen om de doelgroepwerknemer in dienst te houden. Het WOP zal dan worden stopgezet. Indien het een PmAH betreft, kan een VOP worden aangevraagd. NIEUWE UPDATE. Dit zou nog niet verworven zijn. Er zou een interpretatieverschil zijn aangaande deze bepaling in de BTOMwetgeving (BVR van 18/7/2008 artikel 28 c)). Kabinet Muyters weigert voorlopig het recht op een VOP voor deze personen ofwel wordt een doorstroomtraject opgestart met het oog op tewerkstelling in het NEC Indien een doelgroepwerknemer in een doorstroomtraject niet doorstroomt, zal dit geëvalueerd worden. Indien doorstroom mislukt omwille van redenen buiten de wil van de doelgroepwerknemer kan VDAB ofwel een nieuw WOP bepalen, ofwel een nieuw doorstroomtraject op basis van een reële vacature opstarten. Indien doorstroom doordat doelgroepwerknemer uit vrije wil niet wil doorstromen, zal het WOP beëindigd worden op het einde van het kwartaal waarin de opzegtermijn afloopt. B. Wat houdt de doorstroombegeleiding in? De doorstroombegeleiding wordt uitgevoerd door een gemandateerde dienstverlener (zie verder). Een doorstroombegeleiding duurt gemiddeld 140u, verdeeld over volgende 4 fasen: 1. Voortraject (maximaal 1 maand): Sollicitatietraining Zoeken naar een passende job op maat van interesse, competenties en mogelijkheden van de doelgroepwerknemer Ondersteunen van de doelgroepwerknemer bij het vervullen van de randvoorwaarden voor reguliere tewerkstelling 2. Jobmatching (maximaal 3 maanden): zoeken van één of meer stages in samenspraak met de doelgroepwerknemer op basis van een reëel jobaanbod 38

3. Stage (maximaal 3 maanden) waarbij de stageverlenende organisatie en de doelgroepwerknemer ondersteund worden 4. Nazorgbegeleiding (maximaal 3 maanden) Mits motivering kan een verlenging van de fases 1 tem 3 voorzien worden. Voor de uitvoering van het doorstroomtraject stelt het maatwerkbedrijf/-afdeling de doelgroepwerknemer vrij van arbeidsprestaties. Tijdens de duur van de stage wordt een loonpremie van maximaal 75% toegekend. De stageverlenende organisatie betaalt voor de stagiair-werknemer gedurende de stageperiode een stagepremie ten bedrage van de resterende maandelijkse brutoloonkosten aan het maatwerkbedrijf/-afdeling. VDAB wijst de dienstverlener aan die het doorstroomtraject uitvoert in overleg met de doelgroepwerknemer. Het maatwerkbedrijf/-afdeling kan, als zij een mandaat toegekend krijgt, instaan voor de doorstroombegeleiding van de eigen doelgroepwerknemer als de VDAB en de doelgroepwerknemer hiermee akkoord gaan. C. Mandaat doorstroombegeleiding Om doorstroomtrajecten te begeleiden moet een organisatie of een consortium: 1. Een mandaat doorstroombegeleiding aanvragen bij VDAB 2. Een aanvraagdossier indienen bij ESF Voorwaarden De organisatie of het consortium dat doorstroomtrajecten wil uitvoeren, dient hiervoor een mandaataanvraag 28 in bij VDAB. Voorwaarden: 1. Voeren van kwalitatieve bedrijfsvoering 2. Over de nodige faciliteiten beschikken om doorstroombegeleidingen aan te bieden en de hele provincie te bereiken 3. Professionele deskundigheid op het vlak van begeleiding van doelgroepwerknemers aantonen 28 http://partners.vdab.be/mandaten/doorstroombegeleiding.shtml 39

4. Aantoonbare resultaten kunnen voorleggen wat betreft inschakeling van doelgroepwerknemers in het NEC (minimum 5% doorstroom) 5. Methodische aanpak van de dienstverlening hebben Financiering De financiering van de doorstroombegeleidingen gebeurt met 40% ESF en 60% Vlaamse middelen. Elke door VDAB gemandateerde onderneming of consortium kan een project indienen bij ESF onder oproep 333 Doorstroom Sociale Economie en dit doorlopend tot 31/12/2015. NIEUWE UPDATE. De indieningsdatum werd verlengd tot 29/02/2016. Er zijn middelen voorzien om een 1.190-tal trajecten op te zetten, die kunnen van start gaan vanaf 09/2015 en moeten afgerond zijn op 31/12/2017. Gezien er een begeleidingstijd van 10 maanden wordt vooropgesteld, moeten de trajecten ten laatste op 01/03/2017 opstarten. Vermits men nog geen zicht heeft op het aantal doorstroomtrajecten dat na evaluatie zal worden opgestart, wordt er geen minimaal aantal begeleidingen opgelegd. De promotor zal flexibel moeten zijn met betrekking tot de toeleidingen van VDAB. Het maximaal aantal begeleidingen waarvoor kan ingetekend worden is 60. Wanneer 50 trajecten zijn opgestart, kan er, indien er nog middelen ter beschikking zijn, een nieuw schijf van 60 begeleidingen aangevraagd worden. Voor een traject van gemiddeld 140u is 4.200 voorzien, opgedeeld als volgt: Voortraject (maximaal 1 maand) - 1.260 Jobmatching (maximaal 3 maanden) - 1.260 Stage (maximaal 3 maanden) - 1.260 Nazorg (maximaal 3 maanden) - 420 Naar resultaten wordt een bindend minimum van 10% doorstroom gehanteerd, waarop een gedeeltelijke resultaatsfinanciering gebouwd is. De maximale subsidie van 4.200 wordt opgesplitst in 2 delen: 75% inspanningsverbintenis 25% resultaatsverbintenis 40

2. Vragen, aanbevelingen en antwoorden beleid Vraag 4.1 In het decreet staat vermeld in art. 17 dat kan voorzien worden in een tijdelijke vergoeding ter delging van kosten waar ingevolge de nietaanwezigheid van de doelgroepwerknemer geen inkomsten tegenover staan en in een tijdelijke loonpremie voor een vervangende doelgroepwerknemer. In het uitvoeringsbesluit komt dit niet meer aan bod. Worden deze vergoedingen voorzien? Vraag 4.2 Tijdens de stage wordt een loonpremie van maximaal 75% voorzien. De stageverlenende organisatie betaalt voor de stagiair-werknemer gedurende de stageperiode een stagepremie ten bedrage van de resterende maandelijkse brutoloonkosten aan het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling. Hoe wordt de stagepremie precies berekend? Blijft de RSZ ten laste van het maatwerkbedrijf? Vraag 4.3 Wat gebeurt er indien de stageverlenende organisatie de stagepremie niet of slechts gedeeltelijk wil betalen? Kan het betalen van de stagepremie door het stageverlenende bedrijf als voorwaarde opgenomen worden in de stage-overeenkomst? Vraag 4.4 Wie betaalt het gewaarborgd loon indien de werknemer ziek wordt tijdens de stage? Wat met termijn van stage (schuift op)? Indien MWB het gewaarborgd loon moet betalen, zal de stageverlenende organisatie dan in de periode van ziekte de stagepremie verder betalen? Vraag 4.5 De stages zullen moeten geregeld worden via een stageovereenkomst. Wordt er een model van stage-overeenkomst aangeboden? ESF zal met VDAB bekijken of ze richtlijnen kunnen opmaken over wat een stageovereenkomst moet inhouden. NIEUWE UPDATE. In de FAQ doorstroom van ESF staat vermeld dat DWSE een model van stage-overeenkomst ter beschikking zal stellen waarin de modaliteiten worden vastgelegd. 41

Vraag 4.6 In het uitvoeringsbesluit art. 67 1. staat dat de gemandateerde dienstverlener instaat voor de doorstroombegeleiding van de doelgroepwerknemer gedurende gemiddeld 140 uur, verspreid over de volgende 4 fasen: Hoe moet gemiddelde van 140u geïnterpreteerd worden? ESF stelt dat ze het gemiddelde van 140 uur als indicatie zal hanteren, wat in overeenstemming is met de geest van het decreet. Controle zal gebeuren op basis van tijdsregistraties van begeleidingsacties en de acties zoals opgesomd in het maatwerkdecreet en de oproepfiche. Begeleidingen mogen minder dan 140u bedragen, als er andere meer dan 140u zijn. Gemiddelde van 140u over alle trajecten heen wordt best als minimum beschouwd! NIEUWE UPDATE. In ESF-nota Tijdsbesteding doorstroomtraject staat vermeld dat de voortijdig doorgestroomde resultaten niet zullen meegenomen worden in de berekening van het gemiddelde aantal uren. Vraag 4.7 Welke activiteiten komen in aanmerking voor de 140u? Volgens ESF moet het hier gaan om contacturen met de doelgroepwerknemer (worden geregistreerd en afgetekend door de doelgroepwerknemer). Dit is problematisch, want: * 140 contacturen binnen een traject van 10 maanden is veel! * Dit betekent dat het MWB de doelgroepwerknemer, buiten de 3 maanden stage, ook nog een heel aantal uren moet vrijstellen van prestatie (+/- 100u) * Naar financiering betekent dit dat alle activiteiten buiten de contacturen (voorbereiding, administratie, contacten met werkgevers, ) niet gefinancierd worden. Nochtans staan in het uitvoeringsbesluit art. 67 1. activiteiten opgesomd die de doorstroombegeleider moet uitvoeren waarvoor de aanwezigheid van de doelgroepwerknemer niet vereist en soms zelfs niet gewenst is: bijvoorbeeld raadgevingen aan de reguliere werkgever tijdens de stage en de nazorg. Bovendien zijn de contacturen ook slechts gefinancierd aan 30/u, wat niet ruim is, en dus zeker geen bijkomende activiteiten dekt. ESF gaf tijdens de infosessie wel aan dat: * Een deel van de contacturen ook collectief mag gepresteerd worden, bijvoorbeeld opleiding, maar ook weer niet te veel. (Daarvoor is het wel nodig dat je aantal trajecten tegelijk hebt lopen) * Je die contacturen wel wat ruim kan interpreteren??? 42

bekijken. * Ze dit op basis van de opmerkingen tijdens de infosessie nog wel eens willen NIEUWE UPDATE. In de ESF-nota Tijdsbesteding doorstroomtrajecten wordt de invulling van de 140u begeleiding enigszins verruim. De klemtoon dient te liggen op individuele begeleiding. Daarnaast kunnen bepaalde acties onder de vorm van groepssessies aangeboden worden. Tot slot kan ook een beperkt gedeelte gebruikt worden voor ondersteunende activiteiten in het kader van jobmatching. Indirecte uren, zoals administratie kunnen niet aanvaard worden. Voor meer info verwijzen we naar de betreffende nota. Vraag 4.8 In het uitvoeringsbesluit art. 67 3 staat vermeld dat op vraag van de doorstroombegeleider de VDAB mits motivering een verlenging van de fases 1 tem 3 kan toestaan, mits de totale duur van deze 3 fases de zes maanden niet overschrijdt. Hoe moet dit geïnterpreteerd worden? Vraag 4.9 In het uitvoeringsbesluit art 69 staat dat indien een doelgroepwerknemer na een doorstroomtraject niet doorstroomt, VDAB een nieuw doorstroomtraject kan opstarten op basis van een reële vacature. In afwachting van de opstart van een nieuw doorstroomtraject gaat VDAB de minimale behoefte aan WOP vaststellen. Wat is de hoogte van deze WOP: 40% en lage begeleiding of 45% en Midden begeleiding? En betekent dit dat het maatwerkbedrijf deze doelgroepwerknemer opnieuw moet vrijstellen van prestaties tijdens een 2de doorstroomtraject? Vraag 4.10 Een formele voorwaarde voor het verkrijgen van een mandaat is het kunnen voorleggen van aantoonbare resultaten, zijnde een gemiddelde doorstroom van 5% wat betreft de inschakeling van doelgroepwerknemers in het normaal economisch circuit. Hoe wordt dit gemeten? Aan de hand van de vragen in bijlage 3 van de mandaataanvraag. Hierin wordt gevraagd hoeveel trajecten er de afgelopen 5 jaar gelopen hebben en hoeveel er uitgemond zijn in een ononderbroken tewerkstelling van 6 maanden in het NEC. Op basis hiervan wordt het percentage geslaagde trajecten berekend. Dit gebeurt op niveau van het consortium (dus niet elke partner moet hier individueel aan voldoen). Naar keuze worden de gegevens in het aanvraagdossier in totaal voor het consortium of opgesplitst per partner opgenomen. 43

Vraag 4.11 Kan een organisatie (ook Groep Maatwerk) deel uitmaken van verschillende consortia? Ja, aldus VDAB Vraag 4.12 Moet elke partner een actieve rol opnemen binnen het consortium en dus effectief ook begeleidingen uitvoeren? Nee, aldus VDAB. Wel moet op niveau van het consortium aangetoond worden dat de nodige expertise aanwezig is om alle trajecten te begeleiden en om provinciaal te werken. Een traject zal een aan consortium toegewezen worden, dat zelf bepaalt welke partner zal instaan voor de effectieve begeleiding. Vraag 4.13 In het Uitvoeringsbesluit art. 74 staat dat de VDAB kan de minister kan adviseren om een mandaat in te trekken, oa als de gemandateerde onderneming onvoldoende succesvolle doorstroomresultaten bereikt. Als minimum wordt hier vooropgesteld dat 75% van de trajecten een fase 3 afsluiten. Fase 3 wordt in art. 67 omschreven als de stage, gedurende maximaal 3 maanden, waarbij de dienstverlener de stageverlenende organisatie en de doelgroepwerknemer ondersteunt op een aantal vlakken. De stage wordt beëindigd met een evaluatiegesprek tussen de betrokken partijen. Hier wordt dus niet gesproken over het hebben van een contract. In de ESF-oproep wordt als streefwaarde vooropgesteld dat 75% van de deelnemers na fase 3 van de doorstroombegeleiding (zijnde de stage) duurzaam werk in het NEC dient te hebben. VDAB kan beslissen een mandaat in te trekken bij het niet behalen van deze streefwaarde. Hoe zal hier in de praktijk worden mee omgegaan? Vraag 4.14 Voor een doorstroomtraject wordt 4.200 voorzien, opgesplitst als volgt: 1.Voortraject Maximaal 1 maand ~ 1.260 2.Job matching Maximaal 3 maand ~ 1.260 3.Stage Maximaal 3 maand ~ 1.260 44

4.Nazorg Maximaal 3 maand ~ 420 Wat met de fase nazorg als er geen doorstroom gerealiseerd wordt? Bij niet-tewerkstelling gaat nazorg over overdracht naar VDAB. Vraag 4.15 Wat als iemand sneller doorstroomt, bijvoorbeeld al tijdens fase 2? In dat geval moet contact opgenomen worden met ESF om te bekijken hoe dit individueel aangepakt kan worden. Eventueel kan nazorg uitgebreid worden. NIEUWE UPDATE. In de FAQ doorstroom van ESF en in de ESF-nota Verduidelijking tijdsbesteding staat vermeld dat wanneer een promotor uitzonderlijk snelle doorstroom (in fase 1 of 2) kan realiseren, hij hierbij het volledige subsidiebedrag zal ontvangen en de stage dus niet dient uitgevoerd te worden. De reden hiervoor is dat men snellere doorstroom niet willen afblokken, wat in het nadeel van de deelnemer zou zijn. De promotor zal wel ten allen tijde fase 4 dienen uit te voeren (nazorg). Wanneer iemand tijdens de eerste zes maanden tewerkstelling toch ontslagen wordt, zal de promotor deze persoon weer in begeleiding moeten nemen. Vraag 4.16 In de ESF-oproep is een bindend minimum van 10% doorstroom naar een duurzame tewerkstelling opgenomen. Hierop wordt een resultaatsfinanciering opgebouwd. Hoe wordt uitstroom gemeten? Wat is duurzame tewerkstelling? Contract OD of ook BD? 3 maanden ononderbroken tewerkstelling of 6 maanden? ESF zegt dat dit nog moet bepaald worden. Vraag 4.17 De maximale subsidie van 4.200 voor een doorstroomtraject wordt opgesplitst in 2 delen: *75% inspanningsverbintenis *25% resultaatsverbintenis Betekent dit dat, als je geen 10% doorstroom realiseert, je slechts 75% van de maximale subsidie kan krijgen? Neen, aldus ESF. De berekening wordt verduidelijkt aan de hand van volgend voorbeeld: als je 7% doorstroom realiseert, bedraagt de subsidie *75% inspanningsverbintenis *25% x (7/10 de ) resultaatsverbintenis 45

Vraag 4.18 Vanaf wanneer en tot wanneer kan een ESF-dossier ingediend worden? De oproep is opengesteld vanaf 16/07. Je kan je dossier al opmaken; effectief indienen bij ESF kan vanaf de dag dat je de goedkeuring van je mandaatsaanvraag bij VDAB ontvangt. Bij ESF kan je doorlopend indienen tot 31/12/2015. De kans is groot dat de indieningstermijn nog met 1 tot 3 maanden zal verlengd worden (omwille van duurtijd goedkeuring mandaatsaanvraag, vorming consortia, ) NIEUWE UPDATE. De indieningsperiode is verlengd tot 29/02/2016. Vraag 4.19 Valt de ESF-oproep Doorstroom Sociale Economie onder de De Minimis? Neen, aldus ESF Vraag 4.20. Wat als een beschermde doelgroepwerknemer niet wil doorstromen? Wordt het WOP dan eveneens beëindigd op het einde van het kwartaal waarin de opzeg afloopt? Vraag 4.21. Voor de DGWN die per 31 maart 2015 zijn tewerkgesteld in de BW worden de werkondersteunende maatregelen toegekend voor onbepaalde duur. Tien procent van de doelgroepwerknemers komen in aanmerking voor een evaluatie. De overige 90% zal geen aanpassing meer krijgen van de WOP (45% midden voor niet zwak en 60% hoog voor zwak), tenzij op basis van een geattesteerde medische reden. Op welke manier wordt bepaald welke tien procent doelgroepwerknemers geëvalueerd zullen worden? In een MB 29 wordt bepaald dat VDAB tien procent van de zittende doelgroepwerknemers per organisatie (afgerond naar boven) zal evalueren met het oog op hun doorstroomkansen. Hiervoor stelt het Departement een lijst op per onderneming, waarop de doelgroepwerknemers van beschutte werkplaatsen als volgt worden gerangschikt: a) De personen die op 31 december 2014 tewerkgesteld waren in een beschutte werkplaats als doelgroepwerknemer in omkadering; b) De personen die een voorwaardelijk recht op beschutte tewerkstelling hebben; c) De personen die niet het attest van zwakke werknemer hebben; d) De personen met de hoogste scholingsgraad 29 MB van 9 juli 2015 46

e) De personen met de laagste leeftijd, waarbij de leeftijdsgrens van 45 jaar niet wordt overschreden; f) De personen met een leeftijd van 45 jaar en ouder. VDAB voorziet een gelijkmatige spreiding van de evaluaties per onderneming gedurende een periode die afloopt per 31 december 2019. Als een onderneming oordeelt dat een doelgroepwerknemer, die niet vermeld staat op de lijst, een hoge kans op doorstroom heeft, kan die onderneming die doelgroepwerknemer, op basis van het persoonlijk ontwikkelingsplan, voordragen ter vervanging van de laagst gerangschikte doelgroepwerknemer op de lijst. 47

Hoofdstuk 5: Evaluatie (NIEUWE UPDATE) 1. Maatwerk In het maatwerkdecreet is hoofdstuk 3 art.8 gewijd aan de evaluatie van de werkondersteunende maatregelen, die door VDAB zal uitgevoerd worden. Dit artikel kent zijn uitvoering in het BVR hoofdstuk 4 (art 14 tot 16). 2. VDAB-procedure Tijdstip van evaluatie VDAB werkte de procedure voor evaluatie uit conform de geldende wetgeving. De basis van de evaluatie is het ICF-instrument. De evaluatie kan gebeuren op initiatief van VDAB of op initiatief van de doelgroepwerknemer of het maatwerkbedrijf/-afdeling. De standaardevaluatie vindt plaats om de 5 jaar op initiatief van VDAB. Deze evaluatie is mogelijk na 4 jaar tewerkstelling en bijgevolg vanaf de start van het 5 de jaar tewerkstelling. 4j-6 maand 4j-6 maand tot 4j-9 maand Datum bezoek 10 dagen Datum bezoek + 20 Datum beslissing + 45 dagen werkdagen Brief naar werkgever Datum afspraak Mail naar werkgever ter herinnering Betekenen beslissing Beroepsmogelijkheid werkgever Een vervroegde evaluatie is mogelijk op initiatief van de werkgever of de werknemer. Hiervoor moet contact opgenomen worden met de provinciale DABP. 1. De evaluatie is mogelijk na 2 jaar tewerkstelling en bijgevolg vanaf de start van het 3 de jaar tewerkstelling. 2. De evaluatie is mogelijk 3 jaar na een eerdere evaluatie 3. Een evaluatie vroeger dan het derde jaar van tewerkstelling of de laatste evaluatie kan enkel op basis van gewijzigde medische redenen die een rechtstreekse impact 48

hebben op het rendement op de werkvloer en niet kunnen opgevangen worden door de rendements- en begeleidingsondersteuning die vervat is in het WOP. 4. Een vraag naar de opstart van een doorstroomtraject kan ten allen tijde. Indien doorstroom niet mogelijk blijkt, blijft de werknemer in dienst met het huidige WOP. Deze evaluatie telt niet als referentiedatum voor pt 1, 2 en 3. Evaluatieprocedure De evaluatie van de loonpremie (= evaluatie van het rendementsverlies tijdens de taakuitvoering) gebeurt op basis van het ICF-instrument. De inschaling op het moment van indicering wordt vergeleken met de inschaling op het moment van evaluatie. Voor de zittende werknemers en voor de doelgroepwerknemers die automatisch werden toegeleid, is de inschaling op het moment van de (eerste) evaluatie de nulmeting. De loonpremie kan 1 trap stijgen per evaluatie (40-45, 45-50, 50-55, 55-60, 60-65, 65-75) en zonder beperking dalen. De evaluatie van de begeleidingspremie: aan de hand van onderstaande tabel wordt bekeken weke begeleiding de doelgroepwerknemer momenteel nodig heeft. Begeleidingsnood Laag Midden Hoog Bereikbaarheid bereikbaar permanent bereikbaar permanent bereikbaar en beschikbaar Opvolgen taakuitvoering en dagelijks meermaals per permanent bijsturen dag Feedback over functioneren en taken wekelijks dagelijks permanent Doelgroepwerknemers/begeleider 13 10 7 De werkplaats krijgt een vragenlijst toegestuurd ter voorbereiding van de evaluatie. Dit formulier dient vooraf ingevuld te worden, liefst door de persoon die het best zicht heeft 49

op het functioneren van de doelgroepwerknemer, samen met de doelgroepwerknemer zelf. Dit formulier moet ten laatste 10 dagen voor de geplande evaluatie opgeladen worden in Mijn loopbaan vertrouwelijk luik documenten en formulieren. VDAB controleert ook of er een POP is opgeladen voor de doelgroepwerknemer die zal geëvalueerd worden, ook al vormt dit POP niet de basis voor de evaluatie. Evaluatie zittende doelgroepwerknemers Het BVR bepaalt in art 111 dat 10% van de doelgroepwerknemers die op 31/03/2015 waren tewerkgesteld in een maatwerkbedrijf in aanmerking komt voor evaluatie met het oog op hun doorstroomkansen. In het MB van 9 juli 2015 ter uitvoering van art 111 wordt bepaald dat DWSE per onderneming een lijst opstelt met de 10% te evalueren doelgroepwerknemers, afgerond naar boven. Voor de voorrangsregels, die zullen gehanteerd worden bij de opmaak van deze lijsten, verwijzen we u naar vraag 4.21 op p.45 van dit document. 3. Vragen, aanbevelingen en antwoorden beleid Vraag 4.1: Welke plaats zal POP innemen bij evaluatie door de VDAB? Het persoonlijk ontwikkelingsplan vormt NIET de basis voor evaluatie door de VDAB. Het ICF-instrument vormt de basis voor elke evaluatie door de VDAB. Daarnaast zal de VDAB, in samenspraak met de begeleider en de doelgroepwerknemer, naar het POP teruggrijpen om een correcte inschatting van de profielevolutie te maken. Vraag 4.2: Na evaluatie zou de loonsubsidie in WOP maximaal 1 stap zou kunnen stijgen (en wel meerdere stappen kan dalen). Wat is de juridische basis hiervoor? 50

Bijlage 1: simulaties tijdelijke overgangsvergoeding en maximumbudget Al 10 jaar heeft men de ambitie om de beschutte en sociale werkplaatsen om te vormen tot één sector. De ambitie van zowel Kathleen Van Brempt als Freya Vandenbossche was duidelijk: één kader creëren voor de collectieve inschakeling van kwetsbare groepen. Maar het is uiteindelijk de huidige regering/minister die de schotten tussen beschutte en sociale werkplaatsen heeft weggewerkt, of toch op een Vlaams niveau. Sinds 1 april 2015 zitten we in het maatwerktijdperk. Een tijdperk dat wel is ingegaan, doch met nog een heel aantal onduidelijkheden en een rechtsonzekerheid voor de voormalige beschutte werkplaatsen en hun werknemers. De sector zit nog met grote vragen, zoals: hoe zullen de atypische werkplaatsen (zie hieronder) worden gecompenseerd voor het verlies aan subsidies? In 2015 en 2016. zal het contingent toereikend zijn om het huidige tewerkstellingsvolume te financieren? hoe zal het maximumbudget worden bepaald? hoe zal het federale kader (o.a. sociale zekerheid) eruit zien voor de maatwerkbedrijven? Dat het nieuwe maatwerkkader grote gevolgen gaat hebben voor de sector, mag voor iedereen duidelijk zijn. Maar wat de impact zal zijn op de financiering en rendabiliteit van de sector en de tewerkstellingskansen van personen met een arbeidshandicap is moeilijk te zeggen. In deze topic proberen we een aantal inzichten te verwerven in het maatwerk door gebruik te maken van historische gegevens. Momenteel ondervinden de werkplaatsen de gevolgen van de tijdelijke vergoedingsregeling (TV - artikel 112). Deze vergoedingsregeling legt de subsidies van de maatwerkbedrijven vast voor de eerste jaren van maatwerk. Pas in 2019 zal de maatwerksubsidie op kruissnelheid zijn. Voor de eerste drie kwartalen van maatwerk (Q2 2015 tem Q4 2015) ontvangen de werkplaatsen een subsidiebedrag dat overeenkomt met de subsidies van de acht laatst afgerekende kwartalen (Q4 2012 tem Q3 2014). De subsidies worden verhoogd met VIA-middelen, index en mogelijke capaciteitsaanpassingen. De overheid kent dus subsidies toe op basis van historische gegevens. De evolutie van de werkplaats: binnen de 51

referteperiode, tussen de referteperiode en het ingaan van maatwerk (1/4/15) en in de overgangsperiode worden op deze manier niet gevalideerd. Ongeacht de evolutie van invulling, economische werkloosheid, positie zwakke werknemers, blijft de subsidie ongewijzigd. Het beleid onderkent dat er atypische werkplaatsen zijn, maar geeft momenteel geen duidelijkheid 30 aangaande een mogelijke bijpassing voor deze werkplaatsen. Men wenst de afrekening van Q2 2015 af te wachten alvorens een objectieve basis te kiezen voor een bijpassing. Het feit dat subsidies uit het verleden niet overeenkomen met deze van het heden of de toekomst kunnen we vanuit de jaarrekeningen empirisch bewijzen. Stel: maatwerk was ingegaan op 1 januari 2014 en de tijdelijke vergoedingsregeling zou gebaseerd zijn op de gemiddelde subsidies (GemS) van 2012 en 2013 31. Om de tijdelijke vergoedingsregeling te berekenen nemen we ook de verhoging van VIA-middelen, indexering en wijzigingen in het toegekende capaciteit (per BW) mee in rekening. In onderstaande histogrammen wordt het verschil weergegeven tussen de toegekende SBW subsidie 2014 en de TV (GemS 2012-2013), dit zowel in absolute cijfers als in percentage. 30 Lees brief 26 juni 2015 Minister Homans stand van zaken implementatie maatwerkdecreet 31 Bij deze hypothese speelt de tijdelijke vergoedingsregeling (TV) korter op de bal dan de reële. Bij de reële TV liggen er twee kwartalen tussen de referteperiode en de overgangsperiode, bij deze hypothese sluit de overgangsperiode naadloos aan bij de referteperiode. Hierdoor is het verschil tussen de SBW-subsidie en TV kleiner binnen deze hypothese dan in realiteit. 52

Figuur 1: Verschil GemS 2012-2013 en SBW 2014 53

Figuur 2: Percentage verschil GemS 2012-2013 en SBW 2014 Alhoewel het verschil tussen de TV en SBW op sectorniveau zeer beperkt is (389.066,63 euro) tonen bovenstaande figuren aan dat er winnaars en verliezers zijn binnen de sector. De verschillen (zowel positief als negatief) tussen de tijdelijke vergoedingsregeling en de reële SBW subsidie 2014 loopt voor vijf van de 53 werkplaatsen op tot meer dan 10%. Dergelijke verschillen zijn te verklaren door volgende elementen: - Stijging invulling: maximaal verschil van 14,9% (nl. 85,1% en 100%) - Daling van de economische werkloosheid (dit verschil kan ook oplopen tot 10%) - Stijging van het aandeel zwakke werknemers - Optimalisatie van subsidietitels in omkadering - In totaal zouden binnen deze hypothese 28 werkplaatsen verliezen bij de toekenning van de TV. In totaal vertegenwoordigt dit verlies bijna 5 miljoen euro. Dit komt neer op 2% van het totale budget, uitgedrukt in koppen komt dit neer op 340 32 personen met een arbeidshandicap. Het feit dat 27 werkplaatsen (de helft) een dossier hebben ingediend als atypische werkplaats, mag dan ook niet verbazen. Naast de tijdelijke vergoedingsregeling zal vanaf 2017 nog een tweede problematiek ontstaan m.b.t. het op voorhand verdelen van subsidies, nl. het maximumbudget. Binnen het BVR maatwerk wordt gesteld dat de minister jaarlijks een maximumbudget per maatwerkbedrijf zal vastleggen op basis van het toegekende begrotingskrediet. Op welke wijze en op basis van welke criteria deze middelen zullen worden verdeeld is nog niet duidelijk. De overheid wenst dus bijgevolg op twee manieren het budget maatwerk te verdelen: nl. zowel op voorhand op basis van nog onbekende criteria als op basis van de subsidies zoals bepaald in decreet en BVR. De overheid behoudt zich vervolgens het recht voor om de laagste van deze twee bedragen toe te kennen aan het maatwerkbedrijf. Doordat het maximumbudget gelieerd is aan de Vlaamse begroting zal de totale Vlaamse begroting nooit worden uitgeput. Het mag duidelijk zijn dat de overheid bijgevolg altijd minder toekent als 32 2% x 16.997 (aantal koppen PmaH) 54

initieel voorzien. Om de gevolgen van een dergelijk maximumbudget te kunnen inschatten, kunnen we wederom gebruik maken van de cijfers van de jaarrekeningen BW. Stel: er was reeds een maximumbudget in de beschutte werkplaatsen. We verdelen dus op voorhand het budget van de BW (255.740.351,21 euro) over de verschillende werkplaatsen. We verdelen dit budget op volgende wijze: - budget voor zwakke werknemers (25.126.371,07 euro): op basis van % zwakke en capaciteit 33 - resterend budget: op basis van capaciteit Vervolgens gaan we het reële subsidiebedrag (zoals berekend binnen SBW) vergelijken met dit maximumbudget. Indien de reële subsidies hoger liggen dan het maximumbedrag, dan wordt het maximumbedrag toegekend. In onderstaande grafiek wordt het afgetopte bedrag (en percentage) per BW weergegeven. 33 (% zwakke BWX x capaciteit BWx) /(% zwakke sector x capaciteit sector) x totaal budget zwak 55

Figuur 3: Afgetopt bedrag 2014 Figuur 4: Percentage afgetopt bedrag 2014 56