De orijn, december 1986, pag. 8 10 Gedigitaliseerd december 2006 Echt of namaak? Van vier naar twintig echtheidskenmerken H.A.M. de Heij en P. Koeze (Afdeling Bankbiljetten technische ontwikkeling) De eerste biljetten van de Nederlandsche Bank uit 1814, de roodborstjes, hadden vier kenmerken waarmee zij werden beschermd tegen namaak [1]. De belangrijkste beveiliging vormde een rand, die was gezet uit tekens van het muziekschrift van J.M. Fleischman. Het muziekschrift was bedoeld om pagina s muziek te kunnen zetten uit losse tekens, net zoals pagina s tekst werden gezet uit losse letters. Het muziekschrift van Fleischman was uniek en alleen aanwezig bij Joh. Enschedé. Daarom kon deze rand uitsluitend nagemaakt worden door een stempelsnijder met dezelfde vakbekwaamheid als Fleischman. Die stempelsnijder zou hier zeer veel werk aan hebben gehad. De fotogra e en dus ook de reproduktie met behulp van fotogra e was immers nog niet uitgevonden. De rode kleur van de rand vormde een tweede barrière voor namakers. De teksten op de roodborstjes zijn samengesteld uit tien verschillende lettertypes en werden in een aparte boekdrukdoorgang in zwarte inkt aangebracht. Deze grote variatie in typogra e was het derde echtheidskenmerk. Het laatste, vierde echtheidskenmerk was het handschrift. In de periode 1814 1825 werden alle biljetten met de pen voorzien van een datum, een nummer (tweemaal in cijfers en eenmaal in letters) en de waarde-aanduiding. Daarna ondertekenden de president van de Bank, zijn twee directeuren en de secretaris elk biljet. In totaal zou een namaker dus acht verschillende handschriften moeten imiteren! De allereerste roodborstjes uit april 1814 waren een voorlopige soort. De biljetten waren nogal haastig gemaakt; de levertijd van Joh. Enschedé was drie dagen! Bij de tweede levering roodborstjes in oktober 1814 werden twee nieuwe echtheidskenmerken toegevoegd: het papier kreeg een watermerk en in een aparte plaatdrukdoorgang werd in het midden van de biljetten in lichtblauw Nederlandsche Bank gedrukt. Steeds meer echtheidskenmerken In het boekjaar 1856 1857 nam het Bankbestuur het besluit een geheel nieuw soort van bankbiljetten te vervaardigen. De belangrijkste reden was 1
dat de roodborstjes werden vervalst en nagemaakt, onder meer in 1853 en 1857. Door de uitvinding van de fotogra e kon een biljet uit de serie roodborstjes rechtstreeks worden gekopieerd op de steen van een steendrukpers, zonder tussenkomst van een stempelsnijder of tekenaar. Steendrukpersen waren al langer bekend en het kostte toen opeens nog maar weinig moeite om de roodborstjes na te maken. Alle roodborstjes zouden door nieuwe biljetten worden vervangen. De omvang van de circulatie was echter zo groot geworden (ongeveer 90 miljoen gulden), dat het ondoenlijk was alle nieuwe biljetten in een keer met de hand in te vullen en te ondertekenen. De handtekeningen van het Bankbestuur en de datum werden in het nieuwe model van 1860 daarom door Joh. Enschedé gedrukt, net zoals sinds 1825 de waardeaanduidingen. Uit veiligheidsoverwegingen handhaafde de directie de regel dat de biljetten niet door Enschedé maar door de Bank werden genummerd. Die nummers werden op de biljetten niet meer door een klerk met de pen ingevuld maar met een pers in boekdruk aangebracht. Dit was het ontstaan van de huisdrukkerij van de Bank. Overigens komen de handtekeningen van de president en de secretaris, de waardeaanduidingen en de datum nog steeds voor op de biljetten, maar ze hebben geen taak meer als echtheidskenmerk omdat ze te makkelijk reproduceerbaar zijn. De handtekeningen van de president en secretaris representeren nu de goedkeuring van de drukproef door de directie. Gebruikersgroepen De eerste bankbiljetten werden nog nauwelijks door het grote publiek gebruikt maar dienden vooral voor betalingen van grote bedragen in de handel. Zij waren qua vormgeving geïnspireerd op de oude schuldbekentenissen, waarmee handelaren vroeger betalingen verrichtten, en hadden voor die tijd een hoge waarde (de laagste coupure was f 25 en de hogere coupures waren f 200, f 300, f 500 en f 1000) [2]. De gebruikersgroep van de eerste bankbiljetten bestond zodoende voornamelijk uit kassiers van banken, commissionairs en handelaren. In de loop der tijd is het aantal gebruikersgroepen van bankbiljetten toegenomen, met alle consequenties vandien voor de vormgeving. Bij het ontwerpen van nieuwe modellen worden nu vier gebruikersgroepen onderkend [3]. Voor elke gebruikersgroep worden speciale echtheidskenmerken ontwikkeld en vormgegeven, zodat het complete pakket bestaat uit: publiekskenmerken, kassierskenmerken, externe machinekenmerken en interne machinekenmerken. De groep echtheidskenmerken waarbij geen enkel hulpmiddel noodzakelijk is, zijn de (algemene) publiekskenmerken. De groep echtheidskenmerken waarbij bijvoorbeeld een ultraviolet lamp of een loep noodzakelijk is, zijn de kassierskenmerken. 2
De interne en externe echtheidskenmerken zijn bestemd voor de machinale verwerking van bankbiljetten. De externe machinekenmerken zijn de kenmerken die de fabrikanten van bankbiljettenverwerkende apparatuur voor het publiek, zoals verkoopautomaten, gebruiken. De interne machinekenmerken zijn uitsluitend bedoeld voor de sorteermachines van de Bank en hebben geen functie voor de andere gebruikersgroepen. Omdat de vormgeving van de kenmerken per gebruikersgroep andere eisen stelt, heeft elke gebruikersgroep eigen, speci eke kenmerken. Technisch ontwikkeling De allereerste roodborstjes uit 1814 hadden zoals gezegd slechts vier echtheidskenmerken bestemd voor één groep: de kassiers. De f 50/Zonnebloem, in omloop sinds 7 september 1982, heeft in totaal zeventien echtheidskenmerken. De f 250/Vuurtoren heeft nog eens drie echtheidskenmerken extra. Het Programma van Eisen voor de f 250 dicteerde daarnaast overigens nog ruim dertig andere eisen, zoals de vermelding van het auteursrecht en de plaatsnaam Amsterdam. De twintig echtheidskenmerken in de f 250 zijn verdeeld over de vier gebruikersgroepen: dertien algemene publiekskenmerken, drie kassierskenmerken, een extern machinekenmerk en drie interne machinekenmerken. Al deze kenmerken kunnen worden beschouwd als het resultaat van de voortgaande technische ontwikkeling en van de groei van het aantal gebruikersgroepen. Hoewel de f 250/Vuurtoren samen met de f 1000/Spinoza nu het grootste bankbiljet is (160 mm x 76 mm), was het voor het ontwerpteam niet eenvoudig om alles een plaatsje op het biljet te geven. Langzamerhand komt de grens aan wat mogelijk is in zicht. De voor- en achterkant van het biljet worden te klein voor alle eisen en verlangens. Ook vanuit een ander gezichtspunt lijkt het niet zinvol om steeds nieuwe beveiligende kenmerken toe te voegen zonder oude kenmerken te laten verdwijnen. Het blijkt uit de NIPO-enquêtes van 1983 en 1985 dat bijna niemand spontaan méér dan vier echtheidskenmerken van een bankbiljet kan noemen. Op grond van de vakliteratuur over psychologische functieleer mag men niet verwachten dat voorlichting dit kan vergroten. Door voorlichting zal wel het aantal mensen toenemen dat de vier belangrijkste echtheidskenmerken uit het hoofd kent. Voorlichting aan publiek Tijdens de uitgifte van de f 250 wordt door de Bank voor het eerst een voorlichtingsfolder over alleen dit nieuwe biljet uitgegeven. Een voorstudie naar een dergelijke voorlichtingsfolder was de proe older over de f 50/Zonnebloem uit de zomer van 1984. Daarin werden veertien echtheidskenmerken genoemd, waarover een enquête werd gehouden onder de medewerkers van 3
de Centrale Informatiedienst, VHP Veiligheidspapierfabriek Ugchelen, Joh. Enschedé en de Bank. De meeste respondenten vonden de folder er wel mooi uitzien maar niet erg overzichtelijk. Het was kennelijk niet gelukt om veertien echtheidskenmerken in een heldere en overzichtelijke vorm in één folder te presenteren. Steeds meer centrale banken geven in een aantrekkelijke brochure informatie over de echtheidskenmerken van hun bankbiljetten. De Bank gaf en geeft nog steeds een eenvoudige zwart-wit folder uit over alle bankbiljetten in circulatie. Deze folder ziet er niet erg aantrekkelijk uit, bevat veel tekst en wordt op kleine schaal verspreid. De gedachte achter deze summiere voorlichting was dat de eventuele namaker geen informatie mocht worden toegespeeld. Een aantal publiekskenmerken is tegenwoordig echter zo sterk dat namaak bijna onmogelijk wordt met andere dan speciale drukpersen voor bankbiljetten. Deze persen zijn zeer goed en zeer duur en niet voor iedereen te koop. Trouwens, ook het papier met een goed gelijkend schaduwwatermerk vereist zeer veel kapitaal en vakbekwaamheid bij de namaker. Dank zij de verbetering van de echtheidskenmerken kunnen dus enkele eenduidige kenmerken zonder bezwaar aan het publiek worden verteld. Een belangrijk winstpunt van deze preventieve voorlichting is dat, wanneer het publiek nagemaakte biljetten kan onderscheiden van echte bankbiljetten, het vertrouwen in bankbiljetten bewaard blijft. Overigens houden we naast de in de folder genoemde publiekskenmerken er nog een aantal achter de hand. Deze zullen, afhankelijk van het verschijnen van een bepaald type namaak, worden gepubliceerd in de media. We noemen dit repressieve voorlichting. Eenvoudig uit te leggen zijn de volgende vier kenmerken: het watermerk met lichte en donkere delen (hou het watermerk tegen het licht of maak het zichtbaar door een dun velletje papier op het watermerk te leggen en er met een zacht potlood overheen te wrijven), de voelbare inktlaag op de voorkant, de voor- en achterkant die precies op elkaar passen (hou het biljet tegen het licht en kijk naar het zogenaamde doorzichtregister) en de leesbare kleine lettertjes. Voor de controle van deze publiekskenmerken is het niet noodzakelijk om een biljet naast het verdachte biljet te leggen. Blijft men desondanks twijfel houden over de status van het biljet, dan zou men het op details kunnen vergelijken met een biljet dat niet op hetzelfde moment is ontvangen. Hulpmiddelen zijn wel nodig voor de kassierskenmerken in de f 250. Met behulp van ultraviolet licht kan men oplichtende vezeltjes in het biljet zien. Tevens uoresceert onder ultraviolet licht de oranje inkt aan de voorkant bij het lichthuis. En met behulp van een rood lter over het olijfgroene gedeelte aan de achterkant (het metamere element ) worden de contouren van een konijn zichtbaar. Overigens zijn er nog twee hulpmiddelen te noemen: voor de lettertjes met een stokhoogte van 0,2 mm een sterke loep en voor de afmetingen van 4
het biljet een liniaal. Tot zover. Het is te wensen dat er met al deze beveiliging in de toekomst nog voldoende vrijheid bij de vormgeving overblijft, zodat we niet alleen veilige maar ook mooie biljetten kunnen blijven maken. Bronvermelding [1] Soetens, P.J.; Roodborstjes en er aters, in: De Bank 1814 1964, Amsterdam 1964. [2] Van de Waal, A.M.; De oudste bankbiljetten, in: Orgaan van de Ontwikkelings- en Ontspanningsvereniging van De Nederlandsche Bank, 8 (1953). [3] Koeze, P.; Mechanical sorting, data processing and security against counterfeiting, in: Proceedings Banknote Printers Conference, Helsinki 1982. Noot Dit artikel verscheen in De orijn, een blad voor medewerkers van De Nederlandsche Bank, dat ook aan belangstellenden buiten de Bank werd toegestuurd. Het nummer waarin dit artikel verscheen, is geheel gewijd aan het toen nieuwe bankbiljet model f 250/Vuurtoren en bevat ook andere artikelen over dit biljet. Deze digitale versie werd samengesteld in december 2006 en volgt, behoudens enkele kleine veranderingen, het origineel. Beide auteurs werkten indertijd bij de Afdeling Bankbiljetten-Technische ontwikkeling van De Nederlandsche Bank N.V. te Amsterdam. Ir Hans de Heij is in 2006 nog steeds werkzaam bij de Bank; dr ir Peter Koeze is sinds 2004 gepensioneerd. E-mail: p.koeze@pkoeze.nl Lijst van publicaties: http://www.pkoeze.nl/listofpublications.pdf Curriculum vitae: http://www.pkoeze.nl/curriculumvitae.pdf De Nederlandsche Bank N.V. Postbus 98 1000 AB Amsterdam E-mail: info@dnb.nl Website: http://www.dnb.nl/ 5