Arenberggebouw Arenbergstraat 5 1000 Brussel Tel: 02 209 47 21 Fax: 02 209 47 15 De zoektocht naar jonge beloftevolle gymnasten AUTEUR VANDORPE B., PION J., VAEYENS R., PHILIPPAERTS R. & LENOIR M. REDACTEUR BLONDEEL S. INSTITUUT Universiteit Gent, Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen ABSTRACT Artistieke Gymnastiek Dames is één van de meest populaire, maar tegelijk ook meest veeleisende sporten van het Olympische programma. Slechts 24 gymnasten kunnen deelnemen aan die Olympisch finale. Velen zijn geroepen, weinigen zijn uitverkoren, zeker als het aankomt op toptalenten in de (turn)sport. Maar hoe vinden we die uitverkorenen? Welke specifieke eigenschappen hebben ze en hoe onderscheiden ze zich van de mindere goden? De mogelijke eerste stappen in de zoektocht naar beloftevolle gymnasten worden hier besproken. Het gebruik van een objectieve multidimensionele testbatterij, met de focus op de factor coördinatie, kan een belangrijke aanvulling bieden op de expertise van de topsportcoaches ( oog van de meester ) in het talentidentificatie en -ontwikkelingsproces van talentje tot topgymnast. Sleutelwoorden gymnastiek, talentidentificatie, antropometrische metingen, fysieke tests, coördinatietests Datum 01/01/2012 Extra bronnen Contactadres (zie lijst achter tekst) barbara.vandorpe@ugent.be Disclaimer: Het hierna bijgevoegde product mag enkel voor persoonlijk gebruik worden gedupliceerd. Indien men dit wenst te dupliceren of te gebruiken in eigen werk, moet de bovenvermelde contactpersoon steeds verwittigd worden. Verder is een correcte bronvermelding altijd verplicht!
DE ZOEKTOCHT NAAR JONGE BELOFTEVOLLE GYMNASTEN (AGD) Vandorpe Barbara, Pion Johan, Vaeyens Roel, Philippaerts Renaat & Lenoir Matthieu Universiteit Gent, Vakgroep Bewegings en Sportwetenschappen 1 INLEIDING Met de Olympische Spelen (OS) van 2012 in het vooruitzicht worden beloftevolle sporters opnieuw in de kijker gezet. De Belgische gymnasten, met onder andere Aagje Vanwalleghem en Gaëlle Mys, hopen om met hun volledige team te kunnen deelnemen aan het grootste sportevenement ter wereld. Dit is nog nooit eerder gebeurd. Maar de weg naar de top is lang. Hoe verloopt de zoektocht naar de beste turnsters? Wat maakt van een gymnaste een mogelijke internationale topper en hoe kunnen we haar opsporen? ACHTERGROND Gymnastiek is een complexe sport die vele jaren van intensieve training vergt om het hoogste niveau te kunnen bereiken. De huidige internationale puntencode (Code of Points) beloont moeilijke acrobatiek in combinatie met grote externe en interne amplitude van de gymnastische sprongen (FIG; Fédération Internationale de Gymnastique). Deze combinaties zijn gemakkelijker uit te voeren wanneer je klein en licht bent, doordat je gebruik kan maken van kortere hefbomen, wat biomechanisch gezien voordelen oplevert (Malina, 1999). Bijgevolg worden gymnastische bewegingen bij voorkeur aangeleerd vóór de puberteit (Wolstencroft, 2002). Tegenwoordig ligt de leeftijdsgrens voor deelname aan de OS bij het damesturnen (AGD) op 16 jaar. De piekprestatie vindt dan ook meestal plaats rond die leeftijd. Aangezien 8 à 10 jaar doorgedreven training nodig is om de top te bereiken in de gymnastiek, kunnen beloftevolle gymnasten dus best vroeg genoeg gedetecteerd en geïdentificeerd worden om de meisjes ook die trainingstijd te kunnen geven (Prescott, 1999). In Vlaanderen selecteren de meeste clubs hun gymnasten op 5 à 6-jarige leeftijd voor een sportieve opleiding richting competitie (detectie). De selectie in de richting van de talentontwikkeling (identificatie) gebeurt meestal rond de leeftijd van 7 à 8 jaar. In dit artikel proberen we een antwoord te vinden op de vraag: welke elementaire eigenschappen moet een jonge gymnaste minimaal bezitten om te kunnen uitgroeien tot een topgymnaste en dus als potentieel talentvol bestempeld te worden? Concreet werden volgende onderzoeksvragen gesteld: Welke eigenschappen onderscheiden potentiële A-gymnasten (elite) van B- gymnasten (sub-elite) en zijn deze verschillen reeds op jonge leeftijd zichtbaar (1)? En vooral, welke van deze eigenschappen dragen bij tot het effectief voorspellen van toekomstige wedstrijdresultaten twee jaar later (2)? CONCEPT De GymnastiekFederatie Vlaanderen vzw (GymFed) werkt sinds 2008 nauw samen met de Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen van de Universiteit Gent (UGent) om hun zoektocht naar beloftevolle gymnasten wetenschappelijk te ondersteunen. Concreet wordt elk jaar in de maand mei de entreetest AGD georganiseerd. Deze talentdag vormt de eerste stap in het talentopvolgings- en begeleidingssysteem van de GymFed: alle meisjes die na die talentdag als potentieel
2 talentvol beschouwd worden, worden geselecteerd om het wedstrijdseizoen nadien opgevolgd te worden via vijf regionale trainingen onder controle van topsporttrainers (mits deelname aan wedstrijden op A- of I-niveau). Op deze jaarlijkse entreetest worden alle jonge, Vlaamse gymnasten uit de leeftijdscategorie pupillen 1 (= 7 à 8 jaar, eerste wedstrijdjaar) uitgenodigd om hun antropometrische, fysieke en coördinatieve eigenschappen te testen. Clubs kunnen ook oudere en jongere gymnasten afvaardigen indien zij ook hun potentieel willen laten onderzoeken/zij de meisjes zelf als talentvol aanzien en hen ook de kans willen bieden om in het talentontwikkelingssysteem van de GymFed te stappen. Naast bovengenoemde wetenschappelijke tests worden de meisjes ook beoordeeld op hun turntechnische kwaliteiten op de vier toestellen (+ trampoline) door topsportcoaches. Op het einde van de testdag wordt een preliminaire selectie gemaakt door de topsportcoaches, louter gebaseerd op hun observaties ( het oog van de meester ). Ze verdelen de meisjes in 3 groepen: selectie (potentieel A-niveau = elite), niet-selectie (potentieel B-niveau = sub-elite) of twijfel. ONDERZOEK In totaal hebben reeds 330 meisjes tussen 5 en 12 jaar deelgenomen aan de entreetest, waarvan 94 in 2008, 99 in 2009 en 137 in 2010 (tabel 1). In 2011 werden er 87 meisjes getest, maar die zijn nog niet in de analyses opgenomen. Op de entreetest doorlopen alle gymnasten de multidimensionele testbatterij in dezelfde volgorde. Ze werken de tests blootsvoets af in turnpak. Eerst worden de antropometrische variabelen afgenomen op een gestandaardiseerde manier door één testleider met accurate meettoestellen: gestalte, gewicht, vetpercentage, zithoogte en beenlengte (Lohman et al., 1988). Om een inschatting te maken van de maturiteit van de meisjes wordt de leeftijd van piekgroeisnelheid (APHV - Age at Peak Height Velocity) bepaald aan de hand van een geslachtsspecifieke formule die gebaseerd is op een non-invasie techniek die gebruik maakt van de chronologische leeftijd, gestalte, gewicht en lengtemetingen (Mirwald et al., 2002). Deze waarde voor APHV geeft dus geen exacte waarde van de leeftijd van piekgroeisnelheid, maar ze geeft wel een indicatie van de maturiteit, relatief gezien ten opzichte van leeftijdsgenoten. Deze maat kan dus perfect gebruikt worden om jonge gymnasten ten opzichte van hun collega s van dezelfde leeftijd te vergelijken (Malina et al., 2006; Vandorpe et al., 2011b). Vervolgens worden de fysieke tests afgenomen: lenigheid aan de hand van de sitand-reach test (SAR) (0.1 cm) van de Eurofit testbatterij (Council of Europe, 1988). Core stability en concentrische kracht van de buikspieren worden gemeten aan de hand van een Knee Push Up (KPU ~ pompen) en Sit Up (SU) test, volgens de BOT 2 testprocedures (Bruininks & Bruininks, 2005). De explosiviteit van de benen aan de hand van de countermovement-jump (CMJ) (0.1 cm) door middel van de Optojump (Microgate, Bolzano, Italy) (Cometti & Cometti, 2007). Snelheid wordt gemeten aan de hand van een maximale 20m sprinttest, gebruik makende van snelheidspoortjes (Polifemo light photocells, 0.001 s) (Racetime2, Microgate, Bolzano, Italy)(USA Gymnastics, 2010). De anaërobe uithouding wordt geëvalueerd aan de hand van een touwspringtest waarbij het aantal herhalingen in één minuut geteld werd (Vandorpe et al., 2011b). Sportspecifieke kracht tenslotte wordt gemeten aan de hand van Leg Lifts en Touwklimmen, gebaseerd op de Amerikaanse USA Gymnastics TOP s
3 physical ability testing (Talent Opportunity Program; USA Gymnastics, 2010). Voor de Leg Lift test moeten de gymnasten in een zo kort mogelijke tijd 10 leg lifts uitvoeren vanuit hang aan het sportraam (Vandorpe et al., 2011b). Voor Touwklimmen starten de gymnasten vanuit spreidzit op een blok waarna ze in een zo kort mogelijke tijd 3m omhoog klimmen zonder de benen te gebruiken (Vandorpe et al., 2011b). Grootmotorische coördinatie wordt geëvalueerd aan de hand van de Körperkoordinationstest für Kinder (KTK) (Kiphard & Schilling, 2007; Vandorpe et al., 2011a). Op basis van de resultaten op deze testbatterij kan een Motorisch Quotiënt (MQ) afgeleid worden wat in navolging van het IQ (intelligentiequotiënt) een maat is voor de motorische begaafdheid van kinderen. De basismotoriek wordt getest aan de hand van negen basismotoriektests (Van Den Bosch & De Cocq, 2006; Vandorpe et al., 2011b). Na de testbatterij worden de meisjes geëvalueerd op hun turntechnische kwaliteiten door topsportcoaches. De resultaten op de entreetests werden door UGent geanalyseerd. De focus voor het talentidentificatie-onderzoek ligt op de groep 7-8 jarige gymnasten. Bovendien werden de twijfelgevallen in het kader van het onderzoek niet in rekening gebracht. RESULTATEN (1) Het oordeel van de topsportcoaches werd gebruikt om de groep meisjes in te delen in twee groepen: selectie (potentieel A- niveau) en niet-selectie (potentieel B- niveau). De verschillen in antropometrische, fysieke en coördinatieve eigenschappen tussen deze twee groepen werden vergeleken (tabel 2). De chronologische leeftijd en APHV werden als covariaat (mogelijk storende variabele) opgenomen. Het zou immers kunnen dat de geselecteerde gymnasten gewoon meer matuur en/of ouder zijn en daardoor beter scoren op bepaalde tests. Hoewel de absolute waarden telkens in het voordeel van de elite-gymnasten uitdraaiden, bleek er - na uitzuivering van de covariaten - geen verschil te zijn in algemene lichaamsbouw tussen geselecteerde en nietgeselecteerde gymnasten. De elite-gymnasten scoorden systematisch beter dan de sub-elite gymnasten op alle fysieke en coördinatieve variabelen, ook na het uitzuiveren van de covariaten. Meisjes met A-niveau potentieel bleken leniger, krachtiger, explosiever, sneller, coördinatief sterker, en hadden een betere uithouding dan de meisjes met B-niveau potentieel. (2) Een test(batterij) is pas effectief als ze ook in staat is toekomstige resultaten te voorspellen. Om de voorspellende waarde van elk van de geteste variabelen op een uiteindelijk resultaat in competitie na te gaan, werden de wedstrijdresultaten van de benjamins 2A (eliteniveau twee jaar na de categorie pupillen ) opgevraagd. De allaround score van het Vlaams kampioenschap 2010 werd hiervoor gebruikt aangezien dat de belangrijkste competitie is voor die jongste leeftijdsgroep. In totaal bleken 12 meisjes twee jaar eerder deelgenomen te hebben aan de entreetest (entreetest 2008). Hoewel uit de eerste onderzoeksvraag bleek dat meisjes met elite-potentieel betere fysieke en coördinatieve eigenschappen vertonen dan deze met sub-elite potentieel, bleek enkel de MQKTK significant te correleren met wedstrijdresultaten twee jaar later. Geen enkele andere parameter vertoonde een significant verband met het resultaat in competitie twee jaar later. Aan de hand van een regressievergelijking kon de voorspellende waarde van de parameter bepaald worden. Enkel op basis van de KTK
4 testbatterij kon het wedstrijdresultaat twee jaar later voor bijna 40% voorspeld worden (adj R 2 = 0.39, F 1,11 =7.95, p = 0.02) (figuur 1). Hoe beter de score op de KTK in 2008, hoe beter het wedstrijdresultaat in 2010. DISCUSSIE Antropometrische variabelen konden geen onderscheid maken tussen meisjes met een ander potentieel niveau binnen een groep competitiegymnasten. Dit betekent dat jonge gymnasten die aan competitie doen een vrij homogeen morfologisch profiel vertonen waarbij geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de mogelijk elite en mogelijk sub-elite gymnasten. Ze vertonen over het algemeen een groeipatroon gelijkaardig aan dat van kleine, normale, traagontwikkelende meisjes (Malina, 1999). Logischerwijs kon er ook geen voorspelling van latere wedstrijdresultaten gemaakt worden op basis van de lichaamsafmetingen van deze homogene groep gymnasten. Aangezien eerdere studies aantoonden dat training geen invloed heeft op de groei en maturiteit van gymnasten (Malina, 1999; Damsgaard et al., 2000; Baxter-Jones & Maffulli, 2002; Erlansson et al., 2008), zou dit kunnen wijzen op een voorafgaande selectie. Dit zou enerzijds een systematische selectie door clubcoaches kunnen zijn. Mogelijks selecteren zij kleinere meisjes voor de wedstrijdploeg. Anderzijds kan ook de natuurlijke selectie hier een rol in spelen. Kleinere gymnasten blijven in de sport doordat ze merken dat ze er goed in zijn, onder andere door de voordelen van hun kleine gestalte. Fysieke eigenschappen konden wél een onderscheid maken tussen gymnasten met een verschillend potentieel niveau, maar konden geen voorspellingen doen van latere wedstrijdresultaten. Gymnasten met potentieel A niveau scoorden systematisch beter op lenigheid, snelheid, kracht, uithouding en coördinatie dan de meisjes met potentieel B niveau. Ook hier kan de vraag gesteld worden of de verschillen tussen beide groepen gymnasten te wijten zijn aan voorgaande trainingservaringen of selectie. Vermoedelijk is het hier een combinatie van beide. Training, groei en maturatie hebben een invloed op de ontwikkeling van fysieke eigenschappen wat het moeilijk maakt om op basis van deze eigenschappen voorspellingen te gaan doen (Reilly et al., 2000; Wolstencroft, 2002; Malina et al., 2004; Pearson et al., 2006; Philippaerts et al., 2008; Vaeyens et al., 2008). Antropometrische en fysieke eigenschappen blijken dus eerder die gymnasten te selecteren die een beter profiel vertonen op het moment van de testafnames (= prestatiebepalende factoren) dan degene met het meeste toekomstig potentieel (Wolstencroft, 2002; Vaeyens et al., 2008; Phillips et al., 2010). Toch kunnen de resultaten van deze metingen waardevol zijn in de zoektocht naar talent. Ze kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden voor het aanleggen van een database waarmee gymnasten bij volgende selecties kunnen vergeleken worden. Daarnaast kunnen deze factoren ook belangrijk zijn voor de verdere opvolging van de gymnasten. Door de sterke en zwakke punten van de gymnasten op te sporen kan het trainingsproces optimaal verlopen en waar nodig bijgestuurd worden (Prescott, 1999; Williams & Reilly, 2000). De score die de topsporttrainers toekenden op basis van de toestelbeoordeling correleerde ook niet met het resultaat in competitie twee jaar later. Net zoals de fysieke variabelen is het mogelijk dat de coaches eerder kijken naar huidige prestaties dan naar potentiële niveau, waardoor er mogelijks een hele groep goede gymnasten uit de boot valt wanneer enkel op basis van het oog van de trainer wordt geselecteerd.
5 De coördinatieve eigenschappen konden een onderscheid maken tussen de twee potentiële niveaus. Bovendien kon de KTK-testbatterij, een niet-sport-specifieke coördinatietest, voor bijna 40% het resultaat in competitie twee jaar later voorspellen. Binnen een homogene groep elitegymnasten zal het relatieve belang van antropometrische en fysieke variabelen afnemen, terwijl het coördinatieve aspect steeds belangrijker zal worden in het onderscheid tussen wie het podium haalt en wie onder de categorie van net niet zal vallen. Coördinatie zegt iets over het potentieel van gymnasten (= potentieelbepalende factor). Het is de onderliggende bouwsteen voor het aanleren en verwerven van sportspecifieke vaardigheden. In een sport waarin een optimale techniek vereist is (zoals gymnastiek) is deze factor dus van cruciaal belang. CONCLUSIE Een wetenschappelijke aanpak, en dit vooral met de focus op de factor coördinatie (aangezien die factor iets zegt over het potentieel van de gymnasten), lijkt aangewezen in de zoektocht naar beloftevolle gymnasten. Een multidimensionele testbatterij kan een belangrijke aanvulling bieden op de expertise van de topsportcoaches ( oog van de trainer ) in het talentidentificatie en -ontwikkelingsproces van talentje tot topgymnast. Enerzijds om de instroomprocedure te objectiveren en het aantal onterecht niet-geselecteerde (vals negatieve) gymnasten te reduceren. Anderzijds in functie van een continue opvolging van onze gymnasten aan de hand van objectieve tests. REFERENTIE Abbott A, Collins D. Eliminating the dichotomy between theory and practice in talent identification and development: considering the role of psychology. J Sports Sci 2004: 22(5): 395-408. Baxter-Jones AD, Thompson AM, Malina RM. Growth and maturation in elite young female athletes. Sports Med Arthrosc Rev 2002: 10(1): 42-49. Bruininks RH, Bruininks BD. Bruininks- Oseretsky Test of Motor Proficiency. Second Edition. Minneapolis, MN: AGS Publishing, 2005. Cometti G, Cometti D. La Pliométrie- Méthodes, entraînement et exercises. Paris: Chiron, 2007. Council of Europe. EUROFIT. Handbook for the European Test of Physical Fitness. Rome: Council of European Committee for Development in Sports: 1988: 4-18. Damsgaard R, Bencke J, Matthiesen G, Petersen JH, Muller J. Is prepubertal growth adversely affected by sport? Med Sci Sports Exerc 2000: 32: 1698-1703. Erlandson MC, Sherar LB, Mirwald RL, Maffulli N, Baxter-Jones AD. Growth and maturation of adolescent female gymnasts, swimmers, and tennis players. Med Sci Sports Exerc 2008: 40: 34-42. Kiphard EJ, Schilling F. Körperkoordinationstest für Kinder. 2. Überarbeitete und ergänzte Auflage. Weinheim: Beltz Test GmbH, 2007. Lohman TG, Roche AF, Martorell R. Anthropometric standardization reference manual. Champaign: Human Kinetics, 1988. Malina R, Bouchard C, Bar-Or O. Growth, Maturation and Physical Activity, 2 nd edition. Champaign, IL: Human Kinetics, 2004. Malina RM, Claessens AL, Van Aken K, Thomis M, Lefevre J, Philippaerts R, Beunen GP.
6 Maturity offset in gymnasts: application of a prediction equation. Med Sci Sports Exerc 2006: 38: 1342-1347. Malina RM. Growth and maturation of female gymnasts: Is training a factor? In: Johnston FE, Zemel B, Eveleth PB, eds. Human Growth in Context. London: Smith-Gordon, 1999: 291-301. Mirwald RL, Baxter-Jones AD, Bailey DA, Beunen GP. An assessment of maturity from anthropometric measurements. Med Sci Sports Exerc 2002: 34: 689-694. Pearson DT, Naughton GA, Torode M. Predictability of psychological testing and the role of maturation in talent identification for adolescent team sports. J Sci Med Sport 2006: 9(4): 277-287. Philippaerts RM, Coutts A, Vaeyens R. Physiological perspectives on the identification and development of talented performers in sport. In: Fisher R. & Bailey R., eds. Talent identification and development- The search of sporting excellence. Berlin: ICSSPE, 2008: 49-67. Phillips E, Davids K, Renshaw I, Portus M. Expert performance in sport and the dynamics of talent development. Sports Med 2010: 40(4): 271-283. Prescott J. Identification and development of talent in young female gymnasts [dissertation]. Loughborough: Loughborough University, 1999. USA Gymnastics. Talent Opportunity Program Web site [Internet]. Indianapolis [IN]: USA Gymnastics [cited 2010]. Available from: http://www.usagymnastics.org/pages/women/overview_tops. html. Vaeyens R, Lenoir M, Williams AM, Philippaerts RM. Talent identification and development programmes in sport: current models and future directions. Sports Med 2008: 38: 703-714. Van Den Bosch J, De Cocq C. Sportief talent ontdekken. Leuven: Acco, 2006. Vandorpe B, Vandendriessche J, Lefevre J, Pion J, Vaeyens R, Matthys S, Philippaerts R, Lenoir M. The KorperkoordinationsTest fur Kinder: reference values and suitability for 6-12-year-old children in Flanders. Scand J Med Sci Sports 2011a: 21: 378-388. Vandorpe B, Vandendriessche J, Vaeyens R, Lefevre J, Philippaerts RM, Lenoir M. Contributing factors in discriminating gymnasts by level. Int J Sports Med 2011b: 32: 591-597. Williams AM, Reilly T. Talent identification and development in soccer. J Sports Sci 2000: 18: 657-667. Wolstencroft E. Talent identification and development: An Academic Review. Edinburgh: Sport Scotland, 2002.
Tabel 1: Aantal geteste gymnasten 2008-2010, ingedeeld volgens leeftijd 5 6 7 8 9 10 11 Totaal 2008 0 14 38 32 7 3 0 94 2009 1 18 48 29 3 0 0 99 7 2010 3 45 55 31 2 0 1 137 Totaal 4 77 141 92 12 3 1 330
Tabel 2. De gemiddelden en standaarddeviaties van de resultaten op de testbatterij volgens potentieel niveau en de resultaten van de analyse om het effect van potentieel niveau op de resultaten na te gaan worden weergegeven. (***= p<.001; **=p<.01; *=p<.05 (dwz. Significant verschillend tussen beide niveaus)) Potentieel niveau Elite Sub-Elite Potentieel niveau [F(p)] 8 Antropometrische eigenschappen Gestalte (cm) 120.2 ± 6.0 122.9 ± 6.4 0.0 Gewicht (kg) 21.7 ± 2.7 22.7 ± 3.1 1.8 Vetpercentage (%) 15.6 ± 2.9 16.4 ± 2.6 0.1 Zithoogte (cm) 64.9 ± 2.7 66.3 ± 3.1 0.1 Beenlengte (cm) 55.3 ± 3.7 56.6 ± 3.8 0.0 Fysieke eigenschappen Sit-and-reach (cm) 31.9 ± 2.6 31.1 ± 3.4 8.1** Counter-movement-jump (cm) 20.6 ± 3.3 18.9 ± 3.1 18.1*** Knee Push Ups (n/30s) 28.5 ± 4.8 24.3 ± 5.0 24.7*** Sit Ups (n/30s) 25.7 ± 6.9 23.8 ± 6.0 9.4** 20mSprint (s) 4.14 ± 0.25 4.27 ± 0.25 29.5*** Touwspringen 1min (n/60s) 75.1 ± 30.0 56.4 ± 27.6 19.2*** Leg lifts (s) 50.2 ± 35.6 77.0 ± 31.8 18.3*** Touwklimmen (s) 20.4 ± 13.0 33.5 ± 16.4 32.8*** Coördinatieve eigenschappen MQKTK 133.4 ± 9.6 128.0 ± 11.4 20.8*** Basismotoriek 66.2 ± 11.2 54.8 ± 11.8 34.5***
Figuur 1. Correlatieplot met regressielijn die de relatie aangeeft tussen de MQKTK score als pupil en het resultaat in competitie 2 jaar later als Benjamin 2A. De regressievergelijking (x = MQKTK in 2008; y = Wedstrijdresultaat in 2010) is ook terug te vinden in de figuur. 9