Betalen; een hele prestatie?

Vergelijkbare documenten
Raad van de Europese Unie Brussel, 10 juni 2016 (OR. en)

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 22 oktober 2015 (*)

Raad van de Europese Unie Brussel, 29 april 2016 (OR. en)

Per 1 januari 2019: nieuwe btw-regels voor vouchers, zegels en waardebonnen

Eerste Kamer der Staten-Generaal

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 juli 1998 *

Tweede Kamer der Staten-Generaal

HRo - Omzetbelasting -- Deel 1

HRo - Omzetbelasting -- Deel 1

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 3 maart 1994 *

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6797) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

ECLI:NL:RBSGR:2008:BD2536

Datum van inontvangstneming : 07/07/2014

Omzetbelasting -- Deel 1

De BTW-afwikkeling bij de verstrekking van zegels en waardebonnen wordt geregeld door de artikelen 20 en 21 Uitvoeringsbesluit OB.

Datum van inontvangstneming : 28/03/2013

Hof van Cassatie van België

Zaak C-446/04. Test Claimants in the FII Group Litigation tegen

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

ARREST VAN ZAAK C-215/94. ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 februari 1996 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 27 oktober 1993 *

Art. 39 Algemene wet inzake rijksbelastingen In de gevallen waarin het volkenrecht, dan wel naar het oordeel van Onze Minister het internationale

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014

Datum van inontvangstneming : 23/05/2017

(Wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN

Voorstel van decreet. van de heren Sven Gatz, Dirk Van Mechelen, Marino Keulen en Sas van Rouveroij. 367 ( ) Nr. 1 9 februari 2010 ( )

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

2.1 Bekendmaking inzake het deviezenverkeer AW 1999/1

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN DE EUROPESE CENTRALE BANK

Voorstel voor een VERORDENING (EG) VAN DE RAAD over de invoering van de euro /* COM/96/0499 DEF - CNS 96/0250 */

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990*

Hoorcollege 1: Inleiding

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, M. Safjan, M. Ilešič, E. Levits en J.-J. Kasel (rapporteur), rechters,

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

PUBLIC 10927/03 Interinstitutioneeldosier: 2002/0286(CNS)

Publicatieblad van de Europese Unie L 373/1. (Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing)

Fiscale informatie over vakantiewoning in Nederland

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Belastingheffing digitale economie: lange en korte termijn oplossing

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. /.. VAN DE COMMISSIE. van

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN DE EUROPESE CENTRALE BANK

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 22 april 2010 *

Hof van Cassatie van België

Belastingdienst. Inkomstenbelasting Vragen en antwoorden Kennisgroep verzekeringsproducten en eigen woning over de assurantiebelasting

PUBLIC. Brussel, 2 juni 2003 (11.06) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. 9919/03 Interinstitutioneel dossier: 2002/0286 (CNS) LIMITE FISC 87 ENER 164

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

PUBLIC. Brussel, 24 oktober 2008 (30.10) (OR. fr) RAAD VA DE EUROPESE U IE 14625/08. Interinstitutioneel dossier: 2008/0058 (C S) 2008/0059 (C S)

Hof van Cassatie van België

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

In haar verwijzigingsbeslissing heeft de Hoge Raad de volgende vraag aan het HvJ EG voorgelegd:

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer) 22 juni 2016 (*) Prejudiciële verwijzing Belasting over de toegevoegde waarde Voorbelasting Aftrek

Nieuwsbrief Vastgoed

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1969 Nr. 208

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989*

Verklaring zakelijk gebruik elektriciteit 2013

ARREST VAN HET HOF 29 juni 1999 *

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

1 Het geding in feitelijke instanties

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

G. M. van de Coevering tegen Hoofd van het District Douane Roermond van de rijksbelastingdienst (in zaak C-242/05)

WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: Verordening (EG) Nr. /2004 van de Raad betreffende op euromunten lijkende medailles en penningen

Eiseres heeft op haar aangifte voor het eerste kwartaal van omzetbelasting voldaan.

BEGELEIDENDE NOTA Betreft: Monetaire overeenkomst tussen de Italiaanse Republiek, namens de Europese Gemeenschap, en de Republiek San Marino

Uit de verstrekte gegevens blijkt dat de compensatieregelingen leiden tot de volgende tegemoetkomingen:

Collegeaantekeningen Fiscale aspecten Registergoederen. Week 1

= de ruilverhouding tussen 2 munten De wisselkoers is de prijs van een buitenlandse valuta uitgedrukt in de valuta van het eigen land.

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

Datum van inontvangstneming : 17/04/2014

Fiscaal memo (aangifte 2015)

ECLI:NL:HR:2017: Geding in cassatie. Uitspraak

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD

Zaak T-205/99. Hyper Srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

D e n H a a g 28 september T e l e f o o n n u m m e r E - m a i l

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 22 september 2004 (23.09) (OR. fr) 12609/04 FISC 163. VOORSTEL de Commissie d.d.: 20 september 2004 Betreft:

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

REACTIE OP "HET FISCALE BODEMRECHT" VAN MR. R. ROSARIA IN AJV-NIEUWSBRIEF NO. 1, 2016 (JANUARI)

HOOFDSTUK 1 Een systematiek voor het oplossen van btw-problemen

Gemeente Utrecht mevrouw mr. M.C. Don prof. dr. R.N.G. van der Paardt - belastingadviseur. fiscale aspecten omzetten erfpacht naar vol eigendom

ARREST VAN HET HOF. 29 juni 1999 (1)

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 8 maart 2001»

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 7 maart 1991 *

Valutaoptie. Bescherming tegen koersschommelingen. Wat is valutarisico? Wat is een valutaoptie?

Date de réception : 16/12/2011

FISCALE INFORMATIE OVER VAKANTIEWONING IN NEDERLAND

COMMISSE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

2. Cassatiemiddelen Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen:

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

2. Verdeling gemeenschap tussen samenwoners

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL A. SAGGIO van 13 april 2000 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 oktober 2012 (*)

Transcriptie:

Page 1 of 5 Betalen; een hele prestatie? NTFRB2014-7 AG HvJ 25 oktober 2013, nr.c-461/12 Belastingjaar/tijdvak Trefwoorden Wetsartikelen NTFRB-art. 1 Btw-richtlijn-art. 135 Wet OB 1968-art. 4 Wet OB 1968-art. 11.1b Wet OB 1968-art. 11.1i Auteur prof.dr. R.A. Wolf vorig volgend In het huidige tijdsgewricht is (tijdig) betalen voor velen een hele prestatie. Voor de btw wordt daar anders over gedacht. Hier wordt een dergelijke prestatie, die iedere betaling toch feitelijk is, genegeerd. Althans voor zover betaald wordt met geld. Betalingen in natura kunnen weer wél een btw-relevante prestatie opleveren. Dat echte betalingen aldus buiten de heffing blijven, is blijkbaar zó vanzelfsprekend, dat specifieke richtlijnof wettelijke bepalingen ontbreken. Maar in een voortdurend in ontwikkeling zijnde samenleving is niets vanzelfsprekend. Zeker met de opkomst van alternatieve digitale valuta's zoals de bitcoin verdient de btwbehandeling van betalen een nadere beschouwing. 1. De aanleiding In haar recente conclusie in de zaak Granton Advertising gaat de advocaat-generaal bij het HvJ Kokott in op de btw-behandeling van geld: Over de overdracht van geld als zodanig wordt, zoals algemeen wordt erkend, echter geen btw geheven, want het gaat slechts om de tegenprestatie van een belaste handeling, hetzij omdat het daarbij noch om een goederenlevering noch om een dienst in de zin van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn gaat, hetzij omdat de overdracht van geld op grond van artikel 13, B, sub d, punt 4, van de Zesde richtlijn niet belastbaar is. [1] Volgens Kokott moet het arrest van het HvJ in de zaak First National Bank of Chicago[2] wel degelijk in die zin worden begrepen. Klaarblijkelijk een uitleg die niet voor een ieder vanzelfsprekend is. 2. Betalen volgens het HvJ In het arrest in de zaak First National Bank of Chicago uit 1998 gaat het over de btw-aspecten van valutahandel. De regel waaraan Kokott refereert (betalen is geen prestatie) lijkt inderdaad ten grondslag te liggen aan het oordeel van de HvJ in deze zaak. Daarover later meer. Het HvJ is duidelijker over de btw-gevolgen van betalen in een tweetal arresten uit 2001. In het arrest in de zaak Mirror Group overweegt het HvJ: Een belastingplichtige die alleen de voor een dienstverrichting verschuldigde tegenprestatie in geld betaalt of zich ertoe verbindt deze te betalen, verricht zelf geen dienst in de zin van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn. [3] In het op dezelfde datum uitgesproken arrest in de zaak Cantor Fitzgerald overweegt het HvJ:

Page 2 of 5 Leveringen van goederen en diensten en niet de als tegenprestatie hiervoor verrichte betalingen zijn immers aan btw onderworpen. [4] Let hier op het gebruik van het woordje immers ; het lijkt dat het HvJ een tot vervelens toe uitgelegde regel nog maar eens herhaalt. Maar zo evident is die regel wat mij betreft niet. Nemen we namelijk de definitie van het begrip dienst als uitgangspunt, dan zou een enkele betaling toch ook als zodanig moeten kwalificeren. 3. Waarom geen prestatie? Dat betalingen als zodanig buiten de heffing blijven, heeft wellicht te maken met het uitgangspunt van het EU btw-stelsel; een heffing op verbruik. Een betaalmiddel, dat wil zeggen hetgeen bij betaling wordt overgedragen, heeft als kenmerkende kwaliteit dat het niet kan worden verbruikt, maar enkel besteed. Zonder verbruik geen dienst, zonder dienst geen belastingheffing, zo constateert het HvJ al in het arrest Mohr.[5] Een andere verklaring voor het buiten de heffing laten van betalingen is wellicht de situatie die zou ontstaan zónder deze uitzondering. In dat geval zou een ieder die met enige regelmaat betalingen uitvoert, kwalificeren als ondernemer. Er zouden nauwelijks niet-ondernemers overblijven. Maar goed, misschien is het nog simpeler en moeten we art. 1, lid 2, Btw-richtlijn in ogenschouw nemen dat bepaalt: Het gemeenschappelijke BTW-stelsel berust op het beginsel dat op goederen en diensten een algemene verbruiksbelasting wordt geheven die strikt evenredig is aan de prijs van de goederen en diensten, zulks ongeacht het aantal handelingen dat tijdens het productie- en distributieproces vóór de fase van heffing plaatsvond. Het btw-stelsel kent aldus drie elementen: goederen, diensten en prijs. De belastingheffing knoopt aan bij de prijs van een goed of dienst. In een dergelijk stelsel past het niet een prijs toe te rekenen aan iets dat zelf al een prijs is. Een prijs laat zich moeilijk beprijzen. Er zou anders een Droste-effect optreden waarbij iedere prijs een prestatie vormt met de oorspronkelijke prestatie als prijs en vervolgens deze laatste prijs als prestatie met de oorspronkelijke prijs als prijs en zo verder. Hoe het ook zij, betalen als tegenprestatie is geen prestatie an sich. Een overdracht van geld blijft aldus buiten de heffing. 4. De maatstaf van heffing Hoewel het betalen van geld geen prestatie is, zal de ontvangen betaling wel de tegenprestatie vormen waarover in voorkomend geval btw is verschuldigd. Voor het vaststellen van deze verschuldigde btw moet de ontvangen prijs uitgedrukt worden in euro s. Bij het ontvangen van een betaling in een andere munteenheid moet dan op enig moment een omrekening naar euro s plaatsvinden. Art. 8, lid 6, Wet OB 1968 schrijft in dit verband een omrekening voor op het moment van verschuldigd worden van de belasting waarbij de wisselkoers wordt vastgesteld overeenkomstig de laatst genoteerde verkoopprijs op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt of in plaats daarvan de wisselkoers die door de Europese Bank laatstelijk was bekendgemaakt. Wat de in aanmerking te nemen wisselkoers betreft verwijst de Btw-richtlijn nog naar de wisselkoers op de meest representatieve wisselmarkt of wisselmarkten van de betrokken lidstaten, een toevoeging die met enige goede wil in de Nederlandse wettelijke bepaling gelezen kan worden. Enige goede wil is ook nodig voor de combinatie van tijdstip met laatst genoteerde verkoopprijs. Met tijdstip zal in dit verband de desbetreffende datum bedoeld zijn. Bij betalingen die niet in euro s zijn ontvangen moet de belastingplichtige aldus op zoek naar de meest representatieve wisselkoers. Deze wisselkoers valt niet noodzakelijk samen met de koers waartegen de belastingplichtige uiteindelijk de ontvangen valuta zal omwisselen of al heeft omgewisseld. 5. Betalen en consumptief verbruik Niet in alle gevallen wordt een betaling voor de btw genegeerd. Sommige betalingen leveren als zodanig wél een prestatie op waarin een zeker consumptief element is te onderkennen. Een voorbeeld kan dit verduidelijken.

Page 3 of 5 Stel, u treft een parkeerautomaat die enkel muntgeld accepteert. U heeft geen muntgeld, maar wel een biljet van vijf euro. Een nabijgelegen winkel biedt uitkomst; hier is men bereid het eurobiljet om te wisselen voor vier euro en vijfennegentig eurocent. De winkelier vraagt aldus een bijdrage van vijf cent. Als parkeerder bent u bereid deze vijf cent te betalen omdat het muntgeld u meer waard is dan het ingewisselde biljet. De vijf eurocent in dit voorbeeld duid ik verder aan als de gebruikswaarde van het desbetreffende betaalmiddel. Deze gebruikswaarde is de extra waarde die het specifieke betaalmiddel onder de gegeven omstandigheden voor de specifieke verkrijger heeft. De levering van geld is, zoals we hebben gezien, geen btw-relevante prestatie. De omwisseling van koopkracht blijft buiten de btw-heffing omdat het gaat om de koopkracht die de parkeerder had en houdt (in ons voorbeeld: vier euro en vijfennegentig eurocent). De levering van geld in een specifieke vorm en de samenhangende gebruikswaarde valt wél binnen het toepassingsbereik van de btw. Als parkeerder betaalt u extra voor geld in muntvorm. De winkelier heeft in zoverre een dienst verricht, bovendien een dienst die wél door de ontvanger wordt verbruikt. 6. Wisseltransacties Betaalmiddelen kunnen bestaan in verschillende denominaties maar ook in verschillende eenheden van koopkracht. Denk bijvoorbeeld aan verschillende valuta s. Op reis door de VS heeft u meer aan dollars dan aan euro s, ook al belichamen de desbetreffende biljetten evenveel koopkracht. Bij het omwisselen van valuta s moet onderscheid worden gemaakt tussen de niet btw-relevante omwisseling van koopkracht en de wel btw-relevante levering van een gebruikswaarde. Een probleem is dat geen universele eenheid van koopkracht bestaat waaraan alle eenheden van koopkracht gerelateerd kunnen worden. Hierdoor zijn de omgewisselde koopkracht en de betaling voor de gebruikswaarde soms moeilijk te onderscheiden. Bij valutatransacties worden gewoonlijk verschillende koersen gehanteerd voor enerzijds de inkoop en anderzijds de verkoop van vreemde valuta. Het verschil tussen beide koersen is bekend als: spread. Deze spread vormt feitelijk de vergoeding voor de geleverde valuta s. Stel, een bank koopt Amerikaanse dollars tegen een koers van 1,4 en koopt aldus 1.400 dollar voor 1.000 euro. De bank verkoopt dollars tegen een koers van 1,3. De verkoop van de eerder aangekochte 1.400 dollar levert de bank dan ongeveer 1.077 euro op. Van dit bedrag is 1.000 euro koopkracht die de bank zelf heeft ingewisseld. De omwisseling van koopkracht blijft buiten de reikwijdte van de btw. Resteert een bedrag ad 77 euro. Dit bedrag is feitelijk de vergoeding voor de gebruikswaarde van de geleverde betaalmiddelen; de vijf eurocent in het voorbeeld van de winkelier en de parkeerder. 7. First National Bank of Chicago Het HvJ past de voorgaande redenering toe in het arrest in de zaak First National Bank of Chicago. Hierbij gaat het om een bank die bedrijfsmatig valuta's wisselt. De bank hanteert een bepaalde marge (spread) tussen de inkoop- en de verkoopkoers van de respectieve valuta's waarin zij handelt, maar brengt geen afzonderlijke vergoedingen voor de wisseltransacties in rekening. Het was de vraag welk bedrag de bank in aanmerking moet nemen als maatstaf van heffing ter zake van de door haar verrichte valutatransacties. Het HvJ overweegt: Om vast te stellen waaruit de tegenprestatie bestaat, moet dus het bedrag worden bepaald dat de Bank voor de deviezentransacties ontvangt, dat wil zeggen de vergoeding voor de deviezentransacties waarover zij daadwerkelijk voor eigen rekening kan beschikken ( ). De marge, dus het verschil tussen de aankoop- en de verkoopkoers, is niet meer dan de theoretische prijs die de Bank zou realiseren wanneer zij gelijktijdig en onder gelijke voorwaarden, twee corresponderende aan- en verkooptransacties zou afsluiten voor dezelfde bedragen in dezelfde valuta. [6] Het HvJ erkent aldus dat hetgeen overblijft na het wegstrepen van de omgewisselde koopkracht een vergoeding vormt voor de door de bank verleende wisseltransacties. Het HvJ constateert tevens dat het in de

Page 4 of 5 onderhavige situatie niet mogelijk is voor iedere omwisseling de ontvangen vergoeding vast te stellen aangezien de Bank zeer vele transacties verricht die betrekking hebben op zeer uiteenlopende bedragen en valuta s, waarvan de koersen voortdurend fluctueren. Uiteindelijk komt het HvJ met de oplossing de geaccumuleerde maatstaf van heffing van de valutatransacties gelijk te stellen aan het brutoresultaat van alle transacties in een bepaalde periode. De totale koopkracht van de bank aan het einde van een periode wordt vergeleken met de totale koopkracht aan het begin van de periode. Een aldus gevonden koopkrachtaangroei kan enkel voortvloeien uit de ontvangen prijzen voor de uitgevoerde wisseltransacties. De door het HvJ voorgestane berekening komt feitelijk neer op het toepassen van de margeregeling met verplichte globalisatie voor valutatransacties. Een dergelijke wijze van het vaststellen van de maatstaf van heffing is wellicht praktisch, maar vloeit niet vanzelfsprekend voort uit de systematiek van de Btw-richtlijn. En dan druk ik mij voorzichtig uit. Bij het arrest past aldus een kritische kanttekening. Aan de andere kant maakt het HvJ wel inzichtelijk dat bij het omwisselen van geld de omgeruilde koopkracht wordt genegeerd en het dan resterende bedrag wordt aangemerkt als een vergoeding voor het als zodanig ter beschikking stellen van het desbetreffende betaalmiddel. De vijf eurocent die de parkeerder per saldo betaalt. Voor deze resterende vergoeding geldt, zo wordt algemeen aangenomen, een vrijstelling. Het gaat dan om de vrijstelling voor handelingen betreffende wettige betaalmiddelen dan wel de vrijstelling voor handelingen betreffende betalingen.[7] 8. Wat is geld? Uit het voorgaande moge blijken dat geld een bijzondere positie inneemt in de btw. Geld als tegenprestatie levert geen prestatie op. Niet-eurogeld als vergoeding moet volgens officiële wisselkoersen in euro's worden omgerekend. Het verschaffen van geld, dat wil zeggen het verschaffen van een betaalmiddel in een bepaalde vorm, is wel een relevante prestatie, maar vrijgesteld. Maar wat is geld nu eigenlijk? Een definitie van dit begrip ontbreekt in de Wet OB 1968 en de Btw-richtlijn. Wel is sprake van een vrijstelling voor handelingen betreffende wettige betaalmiddelen. Een wettig betaalmiddel is een door de overheid als zodanig aangewezen en gecontroleerd betaalmiddel. In de eurozone zijn dat eurobiljetten en euromunten.[8] Het meeste (girale) geld in omloop is aldus geen wettig betaalmiddel. Wat wettige betaalmiddelen betreft constateert het HvJ in First National Bank of Chicago dat de ruil van wettige betaalmiddelen geen levering van goederen inhoudt. Deviezentransacties zijn diensten voor de btw, aldus het HvJ. De overdracht van het fysieke papier- en muntgeld wordt aldus genegeerd. Deze overweging moet naar mijn smaak gezien worden in het licht van het arrest van het HvJ in de zaak Regina.[9] In deze zaak uit 1978 gaat het om een uitleg van de verdragsvrijheden, meer in het bijzonder over de verhouding van de vrijheid voor goederenverkeer ten opzichte van de vrijheid voor kapitaal- en betalingsverkeer. Het HvJ constateert dat het overmaken van betaalmiddelen kwalificeert als kapitaalverkeer en onder de specifieke verdragsvrijheid valt. Het HvJ overweegt: ( ) dat hieruit moet worden afgeleid dat in het stelsel van het Verdrag betaalmiddelen niet zijn te beschouwen als goederen ( ). [10] Voor de toepassing van het toenmalig EEG-Verdrag en thans het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gelden wettige betaalmiddelen derhalve niet als goed. Deze uitleg strekt zich klaarblijkelijk ook uit tot de btw. In hetzelfde arrest uit 1978 overweegt het HvJ overigens dat wettige betaalmiddelen naar hun aard betaalmiddel zijn. Maar ook niet-wettige betaalmiddelen kunnen betaalmiddel zijn: Overwegende dat weliswaar mag worden betwijfeld of Krugerrands als wettige betaalmiddelen zijn te beschouwen, doch dat kan worden vastgesteld dat op de geldmarkten van de Lid-Staten die hun verhandeling toestaan, deze munten worden geacht gelijkwaardig te zijn aan geld; dat derhalve overmaking ervan moet worden beschouwd als overmaking van geld. [11] Een middel kwalificeert klaarblijkelijk als betaalmiddel wanneer het als geld wordt gebruikt en erkend. Voor

Page 5 of 5 de btw houdt dit naar mijn mening tevens in dat het middel niet geconsumeerd kan worden, maar enkel besteed. 9. Ter afsluiting; bitcoins en terug naar Granton Met het verschijnen van digitale valuta s zoals bitcoins is de vraag naar de reikwijdte van het begrip geld actueler dan ooit. Momenteel worstelen overheden in verschillende lidstaten met de fiscale duiding van dit fenomeen.[12] De voorgaande bespiegelingen kunnen hierbij van nut zijn. Naar mijn mening moeten bitcoins overigens voor de btw als geld worden behandeld om de simpele reden dat de coins in toenemende mate als betaalmiddel worden gebruikt en geaccepteerd. Daarover een andere keer meer. Ten slotte. Terug naar de procedure Granton Advertising en de recente conclusie van A-G Kokott. De advocaat-generaal bij het HvJ stelt vast dat de door Granton Advertising uitgegeven kortingskaarten (Granton Cards) niet kwalificeren als (vrijgesteld) waardepapier of handelspapier. In de procedure voor Hof Den Bosch [13] is echter ook feitelijk komen vast te staan dat met de Granton Cards de daarop vermelde goederen en diensten (gedeeltelijk) betaald kunnen worden. Komt de status van betaalmiddel dan in zicht? Mij past in dezen overigens terughoudendheid.[14] Het woord is nu aan het HvJ. [1] AG HvJ 25 oktober 2013, zaak C-461/12 (Granton Advertising), NTFR 2014/432, punt 41. [2] HvJ 14 juli 1998, zaak C-172/96 (First National Bank of Chicago). [3] HvJ 9 oktober 2001, zaak C-409/98 (Mirror Group), NTFR 2001/1471, punt 26. [4] HvJ 9 oktober 2001, zaak C-108/99 (Cantor Fitzgerald), NTFR 2001/1488, punt 17. [5] HvJ 29 februari 1996, zaak C-215/94 (Mohr). [6] First National Bank of Chicago, punt 44. [7] De vrijstelling van art. 11, lid 1, aanhef en letter i, punt 1 en 2, Wet OB 1968. [8] Een en ander is geregeld in art. 128 EU Werkingsverdrag en de Verordening (EG) Nr. 974/98. Hiernaast voorziet de Nederlandse Muntwet in de mogelijkheid bepaalde bijzondere munten de status van wettig betaalmiddel te verlenen. [9] HvJ 23 november 1978, zaak 7/78 (Regina). [10] HvJ 23 november 1978, zaak 7/78 (Regina), punt 25. [11] HvJ 23 november 1978, zaak 7/78 (Regina), punt 27. [12] Voor een kennismaking met het fenomeen Bitcoin verwijs ik gaarne naar: J. Britto /A. Castillo, Bitcoin: A Primer for Policymakers, Mercatus Center. George Mason University 2013 (te vinden op: http://mercatus.org). [13] Hof Den Bosch 11 oktober 2012, nr. 11/00650, NTFR 2012/2654, punt 4.1. [14] Ondergetekende is gemachtigde van belanghebbende in deze procedure.